Carter Nick : другие произведения.

Hour Of The Wolf

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 80
  
  
  
  
  
  Het uur van de wolf
  
  
  
  Oorspronkelijke titel: Hour Of The Wolf
  
  No by Universal Award House, Ine.
  
  No 1980 NL by Tiebosch Uitgeversmy BV - Amsterdam
  
  Vertaling: Jacob Bigge
  
  Omslagfoto: F. André de la Porte
  
  ISBN 90 6278 562 X
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  Aktie-Pockets Amsterdam
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  De straaljager kwam met een donderend lawaai over, terwijl hij de weg voor me aan flarden schoot.
  
  Ik vervloekte de piloot en al zijn voorvaderen, terwijl ik het stuur van mijn Citroen zo hard mogelijk omrukte. Ik had me die moeite kunnen besparen. De weg was niet anders dan een diep karrenspoor tegen de wand van de berg en de eeuwenoude groeven hadden een greep als van een bankschroef op de dunne banden van mijn 11cv. Ik kon maar één kant op en dat was de richting die de sporen gingen. De rotsblokken rechts van me en de loodrechte afgrond links van me in overweging genomen, was het maar goed ook. Donker, schraal bos omsloot me op de schaarse rechte einden en hoewel ik me voor de straaljager onder het inktzwarte gebladerte had kunnen verbergen, zou dat een Pyrrusoverwinning zijn geweest. Ik had een regiment Joegoslavische soldaten achter me en god weet hoeveel van hen die door de bergen trokken om me te omsingelen.
  
  De Citroën caramboleerde tegen een groot stuk steen in de weg en wierp me tegen het portier. Toen de wagen weer neerkwam, scheurde de rest van de uitlaat er af. Het interieur vulde zich met de uitlaatgassen. De schroeven en moeren kwamen snel los en de enige kans die ik had was door rijden. Ik keek omhoog door de versplinterde voorruit. De straaljager lag schuin. Zijn romp glansde in het maanlicht en werd een flitsend silhouet toen hij op de bergengte af kwam om me nog een lading te geven.
  
  Ik schatte dat ik niet langer dan een paar seconden in beweging kon blijven. Ik zou trouwens al lang geleden dood hebben moeten zijn. Ik was nu al bijna een uur bezig mijn achtervolgers van me af te schudden en het enige waarin ik was geslaagd was mijn oriëntatie in de war te brengen. Ik had elke mogelijke zijweg genomen en de manier waarop deze smaller werd deed me vrezen dat hij in het niets zou verdwijnen. Ik had geen enkel idee waar ik was, behalve op een steile rotswand ergens in de Dinarische Alpen. Er moest bouwland in de valleien zijn, maar het enige dat ik had gezien waren troepen, kogels en die vervloekte jager. Zoals de zaken er nu voorstonden zou dit het einde van mijn opdracht worden en AXE kon Killmaster N3, mij, verder wel vergeten zoals dat al gebeurd was met NI en N2, jaren geleden op verschillende plaatsen.
  
  De jager kwam aangieren voor het genadeschot. Ik reed zo snel ik kon in zijn schietrichting. De oude 11cv schudde geweldig. De Citroen 11cv was tussen 1938 en 1954 in productie en door de manier waarop deze reageerde wist ik zeker dat ik het prototype had. De lampjes in het opbollende dashboard hadden nooit gewerkt, zodat ik onmogelijk kon zeggen hoe snel ik reed. In ieder geval was het plankgas. Ik geloofde niet dat het voldoende zou zijn, maar het was de enige kans die ik had met die aanstormende jager die dook om zijn salvo's los te laten.
  
  De Citroen schudde uit protest en het gebrul van de uitlaat maakte zo veel herrie dat ik mezelf niet eens kon horen denken. De wind floot door de open voorruit, mijn oren bevroren en mijn haar sliertte om mijn gezicht. Het vliegtuig was nu zo dichtbij dat ik even de indruk kreeg naar binnen geslurpt te zullen worden door zijn luchtinlaat.
  
  Ik trapte zo hard ik kon op de rem. Mitrailleurvuur, kaliber .50, kwam in stoten uit de vleugels van de straaljager. De weg voor me scheurde open en de wagen werd bedolven onder een regen van stukken steen en brokken harde aarde. De wagen sprong op en gleed weg en door de plotselinge uitbarsting van stoom wist ik dat ze de radiator hadden geraakt. Kokend water spoot sissend omhoog en dreef schroeiende stoomwolken tegen mijn gezicht. Ik schakelde terug en bracht de wagen weer op snelheid. Er kwam een windklap toen de jager overvloog en daarna een dodelijke stilte die altijd op een aanval volgt. Ik luisterde naar de adem die langzaam uit mijn longen naar buiten kwam. Tijdelijk uitstel.
  
  Maar de F-86 draaide al weer voor een nieuwe aanval en ik wist dat de piloot me vroeg of laat te pakken zou nemen. Ja, een F-86, een Saber. De Joegoslaven hadden die naast 150 F-84's. Ik geloof dat dat me het meest kwetste: het besef dat de geschenken van Uncle Sam op het punt stonden me van de weg te blazen. De Joegoslaven gebruiken de Saber om oproerlingen in de nauwe ravijnen te bestrijden omdat de supersonische F-X4s en MIG 2I's voor deze hoogte al gauw te snel gaan. De Saber was altijd al een beste jager geweest, maar luchtoverwicht was hier nauwelijks van belang, niet tegen een afgejakkerde Citroen.
  
  De enige reden dat ik nog leefde was dat ik iets van het toestel afwist, bijvoorbeeld de beperktheid van zijn magazijnen die leeg zouden zijn na dertig seconden onafgebroken vuren. De piloten werden getraind om in salvo's van één of twee seconden te schieten. Maar door het evenwicht van de Saber drukken de vier .50 mitrailleurs door de terugstoot de neus naar beneden. Er is dus een tendens om vóór het doel ie schieten. De Slavische piloot richtte dus op de plek waar ik zou zijn geweest als ik niet op de rem had getrapt en met dezelfde snelheid was doorgereden. Mijn kennis van de combinatie van korte salvo's en het duiken van de neus had me door vier opeenvolgende aanvallen gehaald, maar ik betwijfelde of het zou blijven werken tot de brandstof op was en de piloot gedwongen werd terug te keren.
  
  Ik draaide rond een bocht en de nachtelijke schaduw van bomen kwam op me af gesneld. Boven me, naar achteren hing de Saber te wachten tot ik op een recht stuk zou komen om toe te slaan. Ik boog me over het stuur en voelde het zweet over mijn gezicht gutsen, mijn rugspieren waren gespannen alsof ze de inslag van kogels aanvoelden. Als de piloot een aanval van achteren besloot te proberen, zou mijn berekeningsmarge ongeveer gehalveerd worden. De Citroen had het gewoon niet in zich om dat verschil goed te maken.
  
  De weg kronkelde door een aantal haarspeldbochten. De motor zwoegde en hoestte, kokendheet door het gebrek aan water, en liep langzamer toen ik terugschakelde voor een heuvel. Ik had uit kunnen stappen en sneller kunnen gaan rennen, tenminste dat dacht ik in mijn frustratie. Ik was half van plan om een poging te wagen.
  
  Ergens dichtbij in het struikgewas barstte geweervuur los. Kogels boorden zich in de zijkant van de Citroen en ik werd besproeid met het glas van de zijruiten, dat de bekleding aan flarden scheurde. De soldaten hadden zich langs de weg geposteerd met een dodelijke spitsroede van automatische geweren. Uit de wagen gaan zou zelfmoord betekenen. Ik bukte me dieper, onder de rand van de smalle voorruit toen een volgend salvo de wagen deed schudden. Van nu af aan zouden de karrensporen al het stuurwerk moeten doen.
  
  Voor me baadde de weg in het koele maanlicht. Vanuit mijn positie kon ik niet zeggen hoe lang de weg nog vrij was maar ik kreeg het mistroostige gevoel dat het voldoende zou zijn voor de Saber om zijn aanval te doen. Meer schoten klonken in het bos, verspreid en in stoten, een aanwijzing dat de hoofdmacht van de soldaten nog niet was aangekomen. Niet dat het er veel toe deed: ik zat in de val, hoe je het ook bekeek.
  
  Het licht filterde door de bomen heen en bereikte de motorkap en het dak. Ik hoorde het verre geluid van de straaljager terwijl die zich in positie bracht. In de splinters van de achteruitkijkspiegel ving ik een blik op van de aanstormende vogel. Het beeld vulde de spiegel, terwijl een kruisvuur boven mijn hoofd woedde. Weer probeerde ik de afstand te schatten, dit keer voornamelijk op mijn intuïtie vertrouwend en keerde ik mijn vorige tactiek om, vertraagde opzettelijk tot het laatste moment om dan weer plankgas te geven. De Citroen was een koppige Fransman. Hij weigerde het op te geven. Hij schoot naar voren met een kracht waarvan ik dacht dat hij die al lang geleden had opgebruikt.
  
  Maar het was niet genoeg. Deze keer compenseerde de piloot het neerduiken van zijn neus zo nauwkeurig mogelijk en kogels met een stalen mantel scheurden de Citroen van de achterbak tot aan de grille open. Ik trok het stuur weer naar rechts, haaks op de karrensporen, zodat het grootste deel van de aanval werd opgevangen door het bijna rechtopstaande lichaam van de wagen. Maar het dashboard was hopeloos vernietigd en onder de motorkap was ook iets geraakt. Vlammen golfden langs de bodemplaten. Het vuur was verzengend en verschroeiend en een deken van dikke, olieachtige rook wolkte om me heen. De Citroen was stervende. De banden waren aan flarden geschoten en de benzinetank lekte. De vooras links was verdwenen en de hele boel daaronder was aan diggels gescheurd.
  
  De bandeloze velgen ploegden door de sporen. Ik kon niet langer sturen. Er liep veel bloed langs mijn wang, maar ik kon niet zeggen hoe ernstig ik gewond was. De wagen stond nu in lichtelaaie, het gefolterde metaal huilde in een krankzinnige en blinde woede en langzaam schokte hij naar de rand van de ravijn.
  
  Ik klauwde wanhopig naar de kruk van het portier, terwijl ik mijn tanden op elkaar beet tegen de verblindende pijn van mijn brandwonden. De Citroen schokte hevig en slingerde me woest de andere kant op. Ik raakte het portier met een zware laars en het vloog open. Gelukkig heeft de 11cv zijn scharnieren naar achteren zitten zodat het portier door de wind wordt opengerukt. Dat was het enige dat mij het leven redde. Het volgende dat ik wist was dat ik buiten lag en over de groffe weg rolde, klauwend en graaiend om niet over de rand te vallen die op tien centimeter van me vandaan was.
  
  De wagen gleed over de rand heen, sloeg tegen de rotsen, struiken en bomen, rolde om en om en ploegde zich verder naar de bodem van het diepe ravijn. Toen hij de bodem van de rotsachtige kloof bereikte, explodeerde hij in een zee van rode vlammen.
  
  Wankelend liep ik de struiken in, terwijl ik het bloed van mijn gescheurde huid veegde en mijn maag zich omdraaide door de schok en een felle misselijkheid. De hemel kleurde rood door de brandende romp van de Citroen beneden. Voor me lagen verlaten kilometers. En als ik me niet haastte zou ik honderden soldaten op mijn nek krijgen, aangetrokken als insecten door het laaiende wrak. Maar één minuut moest ik stilhouden om weer op adem te komen. Slechts één minuut, niet eens voldoende om mezelf af te vragen waarom deze opdracht in jezusnaam zo gauw naar de klote was gegaan. Toen kroop ik verder door de struiken.
  
  Mijn kleine gasbommetje zat nog met plakband tegen mijn been vastgeplakt, hoewel je nauwelijks kon verwachten dat het verdomde veel zou helpen in een open ruimte als dit. Mijn vlijmscherpe stiletto was uit zijn schede en lag nu in mijn hand. Ik had mijn Luger leeggeschoten toen ik door de wegblokkade ten noordoosten van Metkovic heen brak en het pistool lag nu daar beneden in de brandende resten van de 11cv. Maar het maakte niet veel verschil uit. Het hele wapenarsenaal van AXE zou geenenkel nut hebben gehad als de soldaten me nu in de gaten kregen. Ze waren gewoon met te velen om tegen te vechten.
  
  
  
  Metkovic was het begin geweest van mijn nachtmerrie. Tot daar waren de zaken gladjes verlopen. Met een Italiaanse trawler was ik naar Joegoslavië gekomen en toen aan land gezwommen. Metkovic lag iets landinwaarts, een nijvere landbouwstad ergens in het voorgebergte van de Dinarische Alpen, de keten die de Dalmatische kust van Bosnië en Herzegowina scheidde. In Metkovic had een contactman me voorzien van papieren, kleding en een auto. De contactman was een stille Kroaat met een ondoorgrondelijk gezicht, hoewel ik durfde wedden dat die uitdrukking wel zou veranderen als hij eenmaal ontdekte wat er met zijn geprezen Citroen was gebeurd. De papieren zagen er goed uit, maar de werklaarzen pasten als de sloffen van een circusclown en de broek, trui en het zware leren jasje zaten zo strak als een korset van walvisbaleinen.
  
  Dc papieren, hoewel ze er erg legaal uitzagen, hadden de wachtposten bij de wegblokkade niet eens van streek gebracht. Ik had me erdoorheen moeten slaan, door een korenveld moeten zwieren naar een andere weg en sinds dat moment was ik op de vlucht. En nog steeds gaven de soldaten het niet op. Ik had gehoopt dat ze zouden denken dat ik dood was toen ze de wagen zagen exploderen, maar het geluk was niet met me. Ik kon de naderende lantaarns al zien en hoorde af en toe Servokroatische kreten als zoekorders werden uitgedeeld. Ik was nog steeds behoorlijk op de vlucht, zou je kunnen zeggen.
  
  Het is makkelijk om een Slaaf te zien als een boerenkinkelige blunderaar, maar niets is minder waar. Na eeuwen van non-stop guerrilla-acties is de Slaaf een geboren roofdier: meedogenloos, geslepen en onvermoeibaar. Sluipen was mijn enige kans nog en ik deed het met heel mijn kunnen, over rotsen in 'n onbekende omgeving. Als ze me eenmaal zagen of hoorden, was ik er geweest.
  
  Het bos was stil, afgezien van het voortdurende geritsel van soldaten en een af en toe geblaft bevel. Ik wist dat ik spoedig de stoppels van een armoedige begroeiing zou vinden, omdat bossen hier meestal niet veel groter waren dan een paar vierkante kilometer, daar het land te droog was. Maar in het donker gaf het bos me niettemin de indruk van een enorme uitgestrektheid. Eindeloos scheen het voort te rollen over kleine hellingen en dalen, begroeid met knoestige, oude eiken. De bomen namen groteske vormen aan toen de noodzaak in me groeide een weg naar beneden te vinden, een weg die maar bleef ontbreken.
  
  Ik moest naar beneden. De weg zat vol soldaten en steeds meer manschappen kwamen aangestroomd over de heuvels aan de andere kant. Er was geen andere keus dan naar beneden. Maar de berghelling bleef, als om me te bespotten, te steil, te glad en te kaal om het te proberen.
  
  Ik voelde me uitgeput en de pijn van mijn verwondingen werd ondraaglijk. Zwaar ademend stopte ik op een heuvelkam. Plotseling hoorde ik het holle gemurmel van water. Ik wist dat het van ergens vóór me kwam, hoewel het enige dat ik kon zien een smalle inzinking was die rotsachtig en begroeid omhoog liep tegen de heuvel op. Als er water was, moest het een rivier zijn: het geluid was te zwaar voor een beek. En een rivier betekende een nog diepere vallei die waarschijnlijk dwars door de bergengte links van me heen sneed. Dat hield in dat de helling voor me aan minstens twee van de vier zijden een rotswand zou hebben, zodat ik nergens anders heen kon dan in de armen van de soldaten met hun honden.
  
  Ik kon nu ook het blaffen van de honden horen. Ze hadden honden meegebracht, waarschijnlijk geleend van de grenswacht. Ik gleed de helling af, stak de kleine inzinking over en maakte gebruik van mijn handen als klauwen om tegen de laatste top omhoog te komen. Het geluid van de honden achter me werd luider. Hoe hadden die in jezusnaam mijn spoor opgepikt? Ze moesten een oorspronkelijke geur hebben gehad als aanknopingspunt.
  
  De laatste helling was erg steil en overdekt met enorme rotsblokken. Ik klemde mijn verbrande handen stevig vast en hees me over de keien heen. Toen maakte ik een scherpe bocht naar rechts en rende struikelend langs de bocht van de richel. Voor één minuut hield het geluid van het water op en een flauwe hoop stak zijn kop op, en verdween weer. Ik kwam uit de bosrand en bereikte een rotswand, precies zoals ik had verwacht, die mijn laatste vluchtweg afsneed. Hij was nagenoeg vertikaal en glad en viel weg in een ravijn dat zo donker was dat alleen het geluid van het water beneden me aangaf wat me te wachten stond als ik ooit de bodem ervan bereikte.
  
  Trillend van de bonzende pijn in mijn borst en hoofd stond ik wanhopig naar beide richtingen in het ravijn te kijken. De maan kwam vanachter de wolken vandaan en scheen opnieuw met volle kracht neer. Een honderd meter rechts van me en even zoveel meter naar beneden, zag ik de ruïnes van een Romeins aquaduct. Zo ongeveer alles wat er nog van over was, was een rij steltachtige, stenen bogen, die boven een rij granieten tanden en vezelachtige planten bleek. Het zou zoiets worden als het oversteken van de Niagara-waterval op een versleten koord, een evenwichts-nummer dat me tot een perfect doelwit zou maken voor de soldaten. Aangenomen natuurlijk dat ik daar beneden levend kon komen om het te proberen.
  
  Gebukt rende ik langs de rand, terwijl ik mijn linkerhand tegen mij zij gedrukt hield om de scherpe pijn daar tegen te gaan. Ik vroeg me vaag af of ik een rib had gebroken of alleen maar een spier gescheurd toen ik uit de wagen rolde. Bijna had ik een punt rechtsboven het aquaduct bereikt toen ik vlakbij het gekraak van voetstappen hoorde. Ik wierp me voorover op mijn buik en drukte me tegen de grond, terwijl ik voorzichtig adem haalde door mijn open mond.
  
  Het waren er twee die in mijn richting kwamen in een gespannen opwinding, zich niet bewust dat ik dichtbij genoeg was om hun onderdrukte fluistering te horen. Ze droegen Tjechische M61 sub-machinegeweren. De mannen deden nog een paar stappen en stopten, nerveus, en ongetwijfeld wensend dat ze die nacht ergens anders hadden gezeten. Ze deden er te lang over. Ik zou ze snel te grazen moeten nemen zonder ook maar de geringste opschudding te veroorzaken.
  
  Stil kroop ik de diepere schaduwen in en kwam overeind om me tegen een boom te drukken. Ze kwamen mijn kant op, de kleinere man iets voorovergebogen alsof hij de duisternis met zijn ogen wilde doorboren. Ik bleef volkomen onbeweeglijk en hij zag me niet voor hij bijna op mijn tenen trapte. Toen stak ik mijn linkerhand uit, greep zijn kin en rukte zijn hoofd naar achteren. Met mijn rechterhand haalde ik de stiletto over zijn keel.
  
  De soldaat liet een gorgelend geluid horen en viel, terwijl bloed zijn tuniek besmeurde. Ik zwaaide het lichaam naar de tweede man toe voor hij zijn M61 kon richten en was toen bovenop hem, terwijl het mes opflitste voor een snelle dood. Hij draaide intuïtief weg, waardoor zijn dode metgezel tussen ons in viel en haalde uit met de loop van zijn geweer. Er klonk een geluid van scheurende stof, een onderdrukte vloek en toen trof mijn mes doel onder het borstbeen en vandaar omhoog in zijn hart. Hij uitte een enkele snik en viel toen naast zijn kameraad op de grond.
  
  Ik dacht erover hun wapens mee te nemen, maar besloot toen ze te laten waar ze waren. Het zou prettig zijn geweest om een geweer te hebben, maar ze op te rapen zou me nog meer ophouden en ze meedragen zou waarschijnlijk mijn afdaling naar het aquaduct vertragen. Ik rende naar de rand van het ravijn en keek naar beneden. Eens had het kanaal zich voortgezet door de heuvel waar ik nu stond, maar door de jaren heen was het dichtgeslibd, misschien door een enorme aardverschuiving. Ik onderscheidde nog net de landplooi waar dat was gebeurd en de scherpe hoek van de verschillende lagen die tegen de bovenkant van het aquaduct lagen. Hoe steil die helling ook was, hij was beter dan de loodrechte muren aan beide zijden.
  
  Zo snel als ik kon ging ik langs de verraderlijke helling naar beneden, klauwend naar de rotsen en graaiend naar planten en jonge bomen om niet te vallen. Ondanks mijn inspanningen kwam er een regen van losse stenen en vuil naar beneden en ik smakte op de rand van het aquaduct. Even dacht ik dat ik mijn enkel had gebroken, maar hij hield mijn gewicht toen ik ging staan en voorzichtig om een uitsteeksel van kalksteen gleed. Het aquaduct stak over de kloof als een rot spinnenweb dat elk moment onder me kon verkruimelen. Met geen mogelijkheid kon ik zeggen of er hiaten zouden komen die me plotseling zouden doen stranden.
  
  Ik begon aan de oversteek op handen en knieën. Ik moest mijn weg met zorg kiezen. Ik was misschien tien meter gevorderd op mijn gigantische steunpilaar toen er een schorre kreet klonk van de heuvel boven me. De dode soldaten waren ontdekt. Ik hoorde rennende voeten door struiken en gevallen bladeren; toen meer kreten. Ik draaide me om en zag de soldaten langs de rand van het ravijn staan. Al hun M61's barstten gelijkertijd los in een oorverdovende explosie en schitterende flitsen van onregelmatig licht. Stukjes graniet, splinters leisteen en planten kwamen als een prikkende regen op me neer. Ik drukte me plat tegen de stenen, het beetje dekking dat ik kon vinden, achteruitkruipend nu, zonder te weten waar ik naartoe ging. Mijn schoenen gleden uit, waardoor stukken van het aquaduct dat op instorten stond losbraken. De hagel van kogels en ricocherende fragmenten zoemde als een zwerm kwade bijen langs me heen. Een aantal mannen strompelde langs de helling naar beneden, zoals ik was gekomen. De twee voorste mannen hielden stil bij het begin van de richel en gaven korte, woeste vuurstoten uit hun magazijnen van twintig patronen. Ik klemde me wanhopig aan de stenen vast, terwijl mijn hart pijnlijk bonsde tegen mijn ribben.
  
  Het schieten hield even snel op als het was begonnen. Ik bleef liggen zonder me te bewegen. Eén van de twee mannen begon te lachen, daarmee de stilte verbrekend en kwam toen voorzichtig op me af. Zijn makker dekte hem, terwijl hij een nieuw magazijn in zijn submachinegeweer schoof. Het mes was glibberig van het bloed. Stil veegde ik het heft af aan mijn broekspijp en nam het steviger in mijn hand, wachtend. Ik hoorde de man dichterbij komen voor het genadeschot. Ik hield me bewegingloos. Mijn enige kans was dat de Slaaf te zelfverzekerd zóu zijn na dat eerste, vernietigende salvo. In het donker zou het moeilijk te zeggen zijn of ik nog leefde of niet en ik rekende op het element van verrassing.
  
  Hij was nu halverwege de plek waar ik lag. Het magazijn van zijn M61 was naar voren geduwd en hij wankelde iets onder het lopen. Zijn ogen zwierven met korte, opflitsende flikkeringen nerveus en bevreesd heen en weer en hij keek even achterom naar zijn makker aan het begin. Ik wachtte tot hij zijn lichaam half afgewend had, sprong toen op en gooide de stiletto.
  
  De bovenhandse worp was hard en goed en het lemmet verdween in de linkerzij van de soldaat. Zijn lichaam verstijfde en ik was bang dat hij van het aquaduct zou tuimelen voor ik hem had kunnen bereiken. Ik dook op hem at en kreeg het mes te pakken net voor hij dubbel begon te vouwen. Het mes kwam schoon naar buiten. Hij draaide zich om en keek me recht aan. Er stond een blik van verbijstering en pijn in zijn ogen, dan doffe leegte toen de machinegeweren weer begonnen te vuren.
  
  Ik gebruikte zijn lichaam als schild. Kogels sloegen zijn rug en deden hem schokken en dansen als een lappenpop. Ik probeerde samen met hem over het aquaduct weg te schuifelen, maar het was onmogelijk hem vast te houden en tegelijkertijd mijn evenwicht te bewaren. Een kogel plukte aan mijn jasje en ik voelde een brandende pijn waar hij mijn zij schroeide. Mijn vingers verloren hun greep. De soldaat zwaaide weg en viel toen van het aquaduct naar beneden waar hij neerkwam als een hoopje mens dat zonder te zien naar boven staarde.
  
  Toen verloor ik mijn evenwicht op het ruwe oppervlak. Ik wankelde, probeerde mijn houvast terug te krijgen, maar het was hopeloos. Toen ik over de rand gleed, greep ik die vast met alle kracht die ik nog over had. De koude wind huilde door de kloof. Mijn vingers raakten gevoelloos en ik kon niet langer blijven hangen. Een druppel water kwam te voorschijn uit een scheur boven mijn hoofd, alsof hij door mijn greep uit het steen werd geperst. Langzaam gleed hij naar beneden en bevochtigde mijn lip. Het was het zoetste water dat ik ooit had geproefd.
  
  Toen verkruimelde de steen onder de druk van mijn handen en ik viel.
  
  Ergens in de donkere ruimte van de eerste tientallen meters schoot er een laatste gedachte door me heen. Zwevend in een vrije val wenste ik dat ik die schoft te pakken kon krijgen die Nick Carter had verlinkt.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Ik kwam bij bewustzijn in een zee van pijn, overslaand in een instinctieve, blinde paniek en mijn hand voelde glad, hard hout. Toen realiseerde ik me dat ik niet viel en dat de Joegoslavische soldaten me niet langer op de hielen zaten.
  
  Ik probeerde mijn hoofd helder te schudden, maar het voelde nat en dik aan. Mijn ogen leken dichtgelijmd en ik was niet in staat ze te openen. Langzaam werden mijn gedachten wal samenhangender, terwijl ik door de dikke lagen van de verdrongen herinnering heendrong. Ik herinnerde me het slingeren van de oude Citroen onder mijn handen en de kogels die door de nacht braken. Ik herinnerde me de kleine kans die het aquaduct me bood en de zinloze strijd die ik voerde om aan mijn achtervolgers te ontkomen toen ik de oversteek waagde. En het onverbiddelijke einde toen mijn vingers van het steen gleden. De sensatie van de val, met de laatste, heldere gedachte hoe graag ik die schoft zou doden die me in die val had laten lopen. Het moest een val zijn; er was geen ander antwoord op. Daarna was het nevelig geweest, toen het ijzige, opspattende water omhoog reikte om me te overspoelen met de zekere dood. Het moment van kou en natheid, de verpletterende hardheid ervan en toen niets meer.
  
  Niets, tot nu. Zweet plakte op mijn borst. Nu voelde ik het. Ik had geen enkele reden om nog in leven te zijn, maar ik was het. Toen was er een gewaarwording, de prettige gewaarwording van zachte vingers die mijn huid streelden en die van een vochtige doek op mijn gezicht.
  
  'Ssst,' fluisterde een stem. Toen vervolgde de zachte stem in het Servokroatisch: 'Stil maar. Je bent nu veilig.'
  
  Op enige afstand hoorde ik een andere vrouwenstem, die kortaf zei: 'Hou je mond, Arvia!'
  
  Langzaam opende ik mijn ogen en merkte dat ik in een popperig gezichtje keek. Het meisje knielde naast me neer, terwijl ze me bijna in haar armen nam toen ze zich bukte. Ze was jong, ongeveer twintig, gekleed in een donkerblauwe rok en een lichtblauwe, geborduurde blouse. Haar lange, steile haar had de kleur van gepoetst koper. 'Misschien ben ik wel dood en is dit de hemel,' dacht ik.
  
  Het meisje draaide haar hoofd om en zei over haar schouder: 'Moeder, moeder, hij is eindelijk wakker geworden.'
  
  'Ga dan onmiddellijk je vader zoeken.'
  
  Het meisje keek weer naar mij. Voor ze opstond drukte ze de doek tegen mijn voorhoofd. Ze droogde haar handen aan haar lange rok. Haar haar reikte tot voorbij haar schouders en krulde plagend rond haar volle borsten.
  
  'Wie ben je?' vroeg ze.
  
  Voor ik kon antwoorden snauwde haar moeder: 'Arvia, ga onmiddellijk je vader halen.'
  
  Het meisje verstrakte en haastte zich toen naar de deur. Mijn ogen volgden de fraaie lijnen van haar jonge lichaam, de lijnen van haar borsten en benen. Ze liet de deur op een kier en ik zag dat het dag was. Maar de zon drong nauwelijks door tot het inwendige van dit kleine, vierkante vertrek. Het moest de grote kamer zijn van een boerderij, gezien de houten vloer, de houten muren en het rieten dak. Het was armzalig gemeubileerd met ruw, zelf getimmerd meubilair, donker van ouderdom en gebruik. Tegenover me was een haard, waar de kleine, gezette vrouw in een ketel stond te roeren. Haar haar was asgrijs, strak tot een knot achter haar gerimpelde, ronde gezicht getrokken. Een boerenvrouw leidt een vermoeiend bestaan en de jaren eisen hun tol. Ze negeerde mijn aanwezigheid volkomen en sprak met geen woord tegen mij.
  
  Ik lag uitgestrekt tegen een muur, gewikkeld in een paar paardenharen dekens. Door het prikkende gevoel op mijn huid wist ik dat ik naakt was. Ik zag mijn doornatte kleren aan een lijn boven het hoofd van de vrouw.
  
  Lange tijd was er geen ander geluid dan het roeren van de oude vrouw. Toen ging de deur open en Arvia kwam binnen, gevolgd door een gezette man met grauw-zwart haar, een lange hangsnor en grote, rode oren. Het vuur van de haard gaf aan zijn gezicht een scherp reliëf, daarmee de harde lijnen en hoeken, de diepliggende ogen en de bittere mond accentuerend. Hij sprak pas toen hij vlak voor me stond en toen nog aarzelend, na eerst diep adem te halen.
  
  Je bent dus wakker,' zei hij ten slotte. 'We waren erg bezorgd. Je ... sliep zo lang.'
  
  Hoe voel je je nu?' vroeg Arvia, terwijl ze het kompres verwijderde.
  
  Ik heb me wel eens beter gevoeld,' zei ik, terwijl ik erin slaagde een grijns op mijn gezicht te toveren. 'Vertel me eens, waar ben ik nu?'
  
  Dit is het dorp Jzan, aan de rivier de Neretwa.'
  
  Ik was tamelijk blij met deze informatie. Metkovic lag ook aan de Neretwa, vlak voordat de rivier een grote delta wordt. En aangezien de rivier maar een paar honderd kilometer lang is, betekende dat, dat ik nog steeds zo ongeveer in het gebied van mijn missie zat. Ik steunde tegen de muur en vroeg: 'Is Jzan een klein dorp?'
  
  De mond van de oude man krulde in een zure glimlach.
  
  Een van de allerkleinste. En het wordt al maar kleiner.
  
  'Ligt het boven Mostar?' Mostar is een klein bergdorp op ongeveer dertig kilometer van Metkovic.
  
  'We zijn hier midden tussen Mostar en Konjic, waar de weg van de rivier afzwenkt.'
  
  Ik likte langs mijn lippen. 'Dus we zijn in de buurt van Apthos?'
  
  De ogen van het meisje werden groot van angst en onder haar zongebruinde huid scheen ze te verbleken. Fronsend perste haar vader zijn lippen op elkaar en schudde peinzend zijn hoofd. 'Ja,' zei hij zacht en stak toen een vlezige, vereelte hand omhoog. 'We hebben wel genoeg gepraat, denk ik.'
  
  'Teveel, Jossip,' voegde zijn vrouw eraan toe. Ze kwam naar me toe met een zware kroes waarin zich een dampende soep bevond. Ze stak me die kroes toe en ik steunde op mijn elleboog om hem aan te nemen. Haar ogen stonden trots en vol onweer, haar kaak gespannen. 'Teveel,' echode ze, terwijl ze zich weer omdraaide. 'En daar zal niet veel goeds van komen.'
  
  'Zwijg, vrouw,' beval de man; toen tot mij: 'Eet en rust dan ... Vannacht moet je Jzan verlaten, hoe je er ook aan toe bent.'
  
  'Nee,' hijgde Arvia. 'Hij is nog te zwak.'
  
  'Niets aan te doen.'
  
  'Ik begrijp het,' zei ik. Ik proefde van de kokende brei. Het was een heerlijke bonensoep met hele stukken schapenvlees en tomaten, en het brandde de hele weg naar beneden naar mijn koude, lege maag. 'Jullie hebben een vreselijk risico genomen door me hier te verbergen,' vervolgde ik. 'Het is voldoende dat jullie mijn leven hebben gered.'
  
  'Misschien dat we je leven hebben gered. Het is nog te vroeg om dat te zeggen. Nog geen maand geleden zou ik graag het risico hebben genomen hoe lang het ook nodig was, maar nu . . Hij onderbrak zichzelf, plotseling in de war.
  
  Arvia maakte de gedachte voor hem af. Haar stem klonk gehaast en beverig. 'Morgen, of de dag daarna bestaat Jzan niet langer.'
  
  Een ogenblik zei ik niets. Ik bestudeerde de man en zijn dochter terwijl ik verder at. Toen ik de laatste druppel binnenbad, zette ik de kroes naast de dekens en vroeg kalm: 'Wat gebeurt er hier?'
  
  De man klemde zijn tanden op elkaar en siste erdoorheen: Dit is niet jouw strijd.'
  
  'Luister,' zei ik. 'Jullie hebben mijn leven gered, ik weet nog steeds niet hoe. Jullie hebben me verborgen en voor me gezorgd en ik weet wat er met jou en je gezin gebeurt als ze je betrappen. Dus zeg me niet dat het mijn strijd niet is.' Het is geen strijd,' zei de vrouw kwaad vanaf de haard. Josip, je bent een dwaas. Het is geen strijd meer. De strijd is voorbij.'
  
  'Vertel me erover,' drong ik aan.
  
  'Het is het beste om vreemden voor elkaar te blijven,' antwoordde hij koppig.
  
  Nou, ik kan even koppig zijn als iedereen. 'Waarom wordt je dorp weggevaagd?' vroeg ik. 'Ik moet het weten, anders vertrek ik niet. Anders kan ik niet vertrekken.'
  
  De man hief zijn armen in wanhoop ten hemel, terwijl hij spijtig zuchtte. 'Het is geen geheim dat het land wanhopig water nodig heeft. Hier in Jzan zijn we gezegend met een grote vlakte naast de rivier waar we onze maïs en wijn verbouwen. Om ons geluk te tonen, bouwen we liever met hout dan met steen, een plaatselijke traditie waar we trots op zijn.'
  
  'Ga door,' zei ik.
  
  'Nu wil Servië van Jzan een soldatenkamp maken, omdat er water is en het een gemakkelijke verbinding heeft met het hoofdkamp in Sarajevo.'
  
  Toen hij zo verachtelijk over 'Servië' sprak moest ik moeite doen om niet te lachen. De Serven maken 42% van de Joegoslavische bevolking uit en beheersen dientengevolge politiek en regering. De andere, etnische groepen, de Kroaten, Slovenen, Bosniërs, Montenegrijnen en Macedoniërs, haten de Serven. Het land is een lappendeken van onafhankelijke groeperingen en regionale aspiraties. Het was niet verwonderlijk dat Josip de Joegoslavische militairen honend Serven noemde, daarmee aangevend dat hij ze meer als indringer beschouwde dan mij. Maar dit was niet het moment om te lachen. De situatie was daarvoor te ellendig. 'Nemen ze het over om het verzet te bestrijden?'
  
  'Ja.' We wisten allebei dat het verzet zijn basis in Apthos had.
  
  'Wat gaat er met jullie gebeuren?'
  
  Het gezicht van de oude Slaaf zag eruit alsof het uit graniet was uitgehouwen; zijn stem klonk strak en vol haat. 'We worden in kampen ondergebracht, op vele kilometers van hier. Ze gaan ons afvoeren als beesten. Het is onze dood.' Op een rustiger toon vervolgde Josip: 'Een van de dorpelingen vond je bewusteloos, aangespoeld aan de oever van de rivier. Een paar van ons hebben je hierheen gebracht, aangezien ik de ruimte had om je onderdak te geven. De soldaten hebben naar je gezocht. We zouden iedereen hebben geholpen zich voor hen te verbergen.'
  
  De familie ging troosteloos naar buiten, alsof het praten over hun gedwongen verhuizing hen van al hun moed had beroofd. Josip stopte en draaide zich om. Hij bleef een ogenblik staan, omlijst door de deurpost. De zon achter hem wierp zijn schaduw majestueus over de versleten vloer die daar nog was gelegd door zijn voorvaderen. 'Grendel de deur af met die balk die ernaast staat,' zei hij. 'Ik klop drie keer langzaam. Laat niemand anders binnen.' Toen waren ze weg.
  
  Toen hun voetstappen wegstierven, kwam ik overeind en zette de deur vast zoals hij had gezegd. De dikke ronde balk paste in de houten klemmen aan weerszijden van de deur en zag er sterk genoeg uit om een behoorlijk stevige aanval te weerstaan. Ik voelde aan mijn kleren en ontdekte dat ze nog steeds nat waren. Geestelijk verlangde ik ernaar om eropuit ie gaan, maar fysiek was ik gewond, gekneusd en had ik veel pijn. Elke spier in me was stijf en deed zeer.
  
  In het midden van het vertrek ging ik ietwat aarzelend door de 108 stappen van Tai-tsji Tsjoean, de esoterische vorm van Koeng Foe. Het kostte me twintig minuten om het hele ritueel af te werken, maar daarna voelde ik me verfrist en gestimuleerd en na een korte rust deed ik het opnieuw. Na i Ie tierde keer ging ik terug naar mijn dekens en gleed in een Zen-trance. Bevrijd van mijn lichaam en mijn externe gewaarwordingen, mediteerde ik over het lot van Jzan en over mijn eigen afgebroken missie.
  
  De opdracht had al vanaf het begin een smerige stank om zich heen gehad ...
  
  
  
  Je hebt de reputatie van een wolf, N3,' had Hawk me met ren onbewogen gezicht gezegd. 'Dit nieuwe karwei zal je bevallen.'
  
  Wanneer mijn baas zijn toevlucht tot humor neemt is die onveranderlijk sarcastisch. Ik gaf de bal die voor me lag een lel, omdat ik wist dat een antwoord geven zinloos was. De bal schoot in het onkruid rond de twaalfde hole. Een grote, losgemepte zode vloog op en landde op mijn schoen.
  
  Tandenknarsend wroette ik in het onkruid om mijn bal op te sporen. We waren op de Delaware Golf & Country Club, aan de andere kant van Potomac dan de AXE-kantoren in Washington. En we deden ons voor als een stelletje door de weekse sufferds voor een snel partijtje. Voor mij was dat eenvoudig: Ik hoefde niet te doen alsof.
  
  'Ooit van Polgar Milan gehoord?' vroeg Hawk die achter me aankwam.
  
  Met mijn golfclub duwde ik tegen de narcissen. Mn Duitsland heb ik eens een Milan gekend,' antwoordde ik. 'Een ruige vogel, moet nu tegen de zestig lopen. Het laatste dat ik over hem hoorde was dat hij in de bergen van zijn geboorteland Joegoslavië aan het hoofd stond van de een of andere, Kroatische onafhankelijkheidsbeweging.
  
  'Dat is hem. Polgar Milan was tevens AXE-agent. Hielp zijn onkosten te dekken, als je begrijpt wat ik bedoel. We hebben nooit vragen gesteld over zijn groep. Ik weet niet of zijn mannen echte patriotten zijn, of gewoon zo'n zootje misdadigers die roven en plunderen onder de alles omvattende slogans van vrijheid en revolutie. Het was voldoende dat Milan daar was met de spullen, die hij van tijd tot tijd vanuit zijn kamp in Apthos afleverde.'
  
  'Was, meneer? U bedoelt dat Milan dood is en zijn groep nog steeds functioneert?'
  
  'Precies. Hij werd tien dagen geleden in een vuurgevecht met de Joegoslavische strijdmacht neergeschoten. Het was een schermutseling die niets met ons had te maken. Je bal al gevonden?' vroeg hij terloops.
  
  'Nee.'
  
  'Je kunt altijd nog die twee strafpunten nemen.'
  
  'Ik zal die bal vinden.'
  
  Hij haalde zijn schouders op. 'Je ziet maar. Milans strijders maken nog steeds gebruik van Apthos. Apthos is een adelaarsnest, drie graden ten oosten van nergens. Het is de
  
  ruïne van een Romeins slavenwerkkamp, zo genoemd ter ere van de oorspronkelijke groeve die daar in nog vroeger dagen was, de dagen van de Griekse glorie.' Leuk, als je van geschiedenis houdt. Wat heeft dat allemaal met een wolf te maken?'
  
  'Niet zo ongeduldig, Nick. Die bal vind je nooit meer.' Hawk leunde tegen een boom en gaf een grootse vertoning van het uitpakken van een sigaar uit cellofaan, hem in zijn mond plaatsen en aansteken. Hij vervolgde in een stinkende rookwolk. 'Milan had een halfwilde, witte wolf als huisdier. Vreemde keuze, maar min of meer passend als je die man kent. Die wolf ging overal met hem naartoe en niet alleen uit trouw. Ik weet niet hoe Milan het klaarspeelde, maar hij maakte een kleine spleet in de losse huidplooien van de nek van de wolf. Net een kleine, platte zak. Door de vacht was het niet te zien en door de wolf kon er niet mee geknoeid worden. Milan gebruikte dat zakje om geheime informatie in te vervoeren.'
  
  Dat is wel erg extreem, niet?'
  
  Dat vond ik ook altijd, maar op zijn eigen, perverse wijze vond Milan het een geweldig idee.'
  
  'En nu is hij dood?'
  
  'De wolf is bij zijn weduwe.'
  
  En waar is die vrouw van wijlen, de betreurde Milan?'
  
  'In Apthos. Waar anders?'
  
  Ik stopte en steunde op de steel van mijn golfclub en voelde me plotseling heel erg moe. Ik had al te lang voor AXE en Hawk gewerkt om niet te weten waar dit op uitliep. 'Nee, zeg het me niet. Laat me raden. Er zaten inlichtingen in de huid van die wolf toen Milan het loodje legde en we hebben die ogenblikkelijk nodig. Nu word ik verondersteld naar Apthos te gaan om ze op te halen.'
  
  'Zo ongeveer.'
  
  Maar die vrouw weet dat ik verondersteld word te komen?'
  
  'Ja. Ze verwacht je al twee dagen.'
  
  'Waarom ben ik altijd de laatste die dat soort dingen hoort?'
  
  'Kop op. Ik heb je bal gevonden,' zei Hawk, terwijl hij zijn voet optilde waar hij hem in de aarde gedrukt had gehouden. 'Als we terug zijn zal ik een kaart van Apthos voor je tekenen en je vertellen hoe je in contact kunt komen met onze man in Metkovic ...'
  
  
  
  Dus dat was het: van Metkovic tot aan het aquaduct van Jzan. Het klonk krankzinnig, maar mijn missie, hoe verknoeid en duidelijk in gevaar gebracht ook, was nog steeds gaande. Het was niet zo maar een controlepost, gisteren, buiten Metkovic. Het was de wegblokkade voor één man, met steun van troepen soldaten, honden en een straaljager. Iemand had de Joegoslaven getipt dat ik eraan kwam, wat betekende dat mijn dekmantel naar de donder was en mijn papieren nu te gevaarlijk om te gebruiken. Apthos kon opnieuw een val worden en ik had geen enkele manier om daarachter tc komen. Ik moest het nog voorzichtiger spelen dan een maagd op een NVSH-conferentie, maar vanavond al moest ik op weg naar Apthos.
  
  'Hallo.' Drie kloppen op de deur. 'Hoor je me?'
  
  Ik herkende Arvia's stem, maar ik gaf geen antwoord.
  
  'Ik ben alleen,' zei ze. 'Laat me er alsjeblieft in.'
  
  Ik wikkelde een van de dekens om me heen en sloop op de deur af. Daar drukte ik een oor tegen het koude hout en luisterde gespannen, maar ik hoorde niets verdachts. Geen gekraak van zware laarzen, geen laag ademen van mannen die naast haar stonden.
  
  'Wat wil je?' duisterde ik door de deur.
  
  'Ik ... ik heb nieuw verband meegebracht... voor je zij,' zei ze, hortend, alsof ze in de war was.
  
  Ik had al een reep stof om mijn middel gebonden, maar het was losgeraakt door mijn oefeningen en zat vol aangekoekt bloed. Ik herinnerde me de kloppende pijn in mijn zij gisteravond en mijn angst dat ik een rib had gebroken. Maar dat was niet zo. Gelukkig had de kogel slechts een schram veroorzaakt. Nog steeds was het gevoelig geelpaars, waar tenminste niet de gemene, roze streep liep en het verband zou verschoond moeten worden voor ik verder kon reizen. 'Oké,' zei ik. 'Maar kom niet binnen voor ik het je zeg.'
  
  'Zoals je wilt,' antwoordde ze.
  
  Ik haalde de balk weg en liep terug naar de dekens. Toen i iep ik en de deur ging net wijd genoeg open om haar door ie laten. Ze deed die meteen weer dicht en legde de balk op zijn plaats.
  
  Ah,' zuchtte ze, terwijl ze naar me toe kwam. De punt van baar tong gleed naar buiten en bevochtigde haar lippen. Er schitterde een heldere glans in haar ogen. 'We zijn helemaal alleen, weet je dat?'
  
  'Wacht even, Arvia. Weet je vader dat je hier bent?'
  
  'Hij had het heel druk. Ik wilde hem niet storen.'
  
  'Eh-uh. En je moeder?'
  
  'Zij had het ook druk.'
  
  Ze knielde naast me neer en stak haar handen uit. 'Zie je? Ik heb verband voor je meegenomen.' Ze had een grote rol, wit verband in haar handen. 'Ik zal je borst verbinden. Dan voel je je veel beter.'
  
  'Keken maar,' zei ik, terwijl ik naar haar grijnsde. Ze was zo dichtbij dat ik een warme borst tegen mijn gezicht voelde m de geur van haar frisse huid kon opsnuiven. Ze trok het laken tot aan mijn middel en begon voorzichtig het verband los te halen, waarbij haar vingers strelend over mijn naakte huid gleden.
  
  Ik ben hier altijd helemaal alleen geweest,' zei Arvia, terwijl ze de gebleekte stof strak trok. 'En de jongens zijn zo saai. Is het saai waar jij vandaan komt?'
  
  'Nooit. Maar tot dusver heb ik het niet zo saai gevonden in Jzan
  
  'Dat is wel zo als je een vrouw bent,' pruilde ze. 'Mijn vriendinnen zijn allemaal getrouwd en hebben één of twee dikke baby's en op goede dag is het voor mij net zo. Ik heb eerder lief gehad en ook kansen op een huwelijk, maar ik wil niet trouwen met een jongen uit Jzan. Het zijn net schapen, terwijl jij ...'
  
  Haar handen brandden nu op mijn naakte huid. Ze gingen uit eigen beweging lager, doken onder de dekens en cirkelden over mijn buik en lendenen. Eenmaal raakte ze me aan, heel licht. Ik zoog mijn adem naar binnen. Toen wierp ik de dekens opzij en haar ogen werden troebel en vol begeerte toen ze op me neerkeek.
  
  Ze lachte hees, terwijl haar roze tong weer langs haar lippen gleed. Langzaam, spottend, knoopte ze haar blauwe blouse los en toonde haar stevige, ronde borsten. Een lichte zweem van zelfverzekerdheid gleed over haar gezicht toen ze langzaam haar lichaam omhoog bracht om uit haar rok te kruipen. Mijn ogen dwaalden over haar naaktheid en ze kwam op haar hurken om haar slipje over haar trillende dijen naar beneden te schuiven. Ze liet het op de grond vallen bij haar blouse en rok.
  
  Haar ogen zaten vastgekleefd aan mijn lichaam en ze fluisterde met een lage, zachte stem. 'Ik wil je hebben. Ik wilde je al hebben toen ik je voor de eerste keer zag, toen vader je hier gisteravond binnenbracht.'
  
  Arvia ging naast me liggen op de dekens. Ik liet een hand over de gladheid van haar billen glijden. Ze waren prachtig gevormd en haar borsten lagen warm en zacht tegen mijn borst. Ze bracht haar gezicht omhoog en drukte haar open mond stevig tegen de mijne, terwijl haar hand tussen ons in naar beneden gleed. Ik kon het niet helpen dat ik naar adem snakte toen de koele vingers zich om me vastsloten; toen drukte ik de volle lengte van haar lichaam tegen me aan en duwde mijn bekken diep tegen haar aan. 'Ja, nu,' kreunde ze. 'Nu, alsjeblieft.'
  
  Ik trok haar onder me en ze opende haar benen om me te ontvangen. Ik voelde haar lichaam trillen toen ze haar heupen langzaam heen en weer bewoog. Haar dijen drukten tegen mijn benen en haar enkels kronkelden omhoog en sloten zich om mijn kuiten. Ik stortte me diep in haar zachte vlees en ze spande zich onder me, kreunend onder mijn stoten, terwijl ze haar dijen opende en sloot en haar hoofd heen en weer gooide in een pure en totale overgave. Ik voelde mezelf groter worden en uitzetten in haar door het verfijnde genot dat in me groeide en ik merkte dat zij haar klimaks naderde toen ze me vaster omklemde en dwingender onder me bewoog.
  
  Meer! Ja. Meer,' smeekte ze, met verder opzwepend door met haar hielen tegen mijn benen te schoppen. Toen schreeuwde ze het uit, een kreet die scherp door de stilte van de hut sneed. Ze trok krampachtig, kreunend van genot, toen ik met geweld in haar klaar kwam. Toen zakte haar lichaam slap terug en ze was stil, afgezien van de ongecontroleerde trilling van haar dijen die zich stevig om mijn lendenen hadden geklemd. Allebei lagen we stil, vermoeid en volkomen bevredigd.
  
  Later zaten we bovenop de dekens met kroezen soep die haar moeder in de ketel had achtergelaten. Arvia's gezicht stond blozend van de bevrediging terwijl ze me met een onbeschaamde belangstelling opnam, toen ik tegen haar sprak.
  
  Luister goed,' zei ik. 'Je weet dat ik naar Apthos ga, niet? 'Dat dacht ik wel,' antwoordde ze over de rand van haar kroes. Ze zette de soep neer en haar ogen werden weer droevig. 'Maar het lukt je nooit. Overal zijn soldaten.'
  
  Ik ga het proberen, Arvia. En als het me lukt zal ik proberen hulp te krijgen voor jou en jouw mensen.'
  
  Maar hoe?'
  
  Ik schudde mijn hoofd, verdiept in mijn eigen gedachten. 'Ik weet niet hoe. Maar als Jzan verwoest wordt omdat de soldaten tegen de oproerlingen willen strijden, dan moet Apthos iets doen om te helpen.'
  
  'Je bent een goed mens,' fluisterde ze.
  
  'Het belangrijkste is dat jullie zo lang mogelijk tijd moeten rekken. Als je eenmaal op de trein zit is er niets meer dat we kunnen doen.'
  
  Arvia keek een ogenblik de andere kant op en bracht toen zwijgend onze kroezen naar de tafel. Ze kwam terug en ging voor me staan, nog steeds zwijgend en haar gezicht overschaduwd door angst en bezorgdheid. Ten slotte zei ze hortend: 'Ik zou willen ... dat ik je kon weerhouden van je krankzinnige plan. Het is hopeloos voor ons en jij bent ... te heet.'
  
  Ik lachte, terwijl ik achterover leunde op mijn ellebogen om haar gebeeldhouwde schoonheid te bestuderen. 'Heet is het woord. Verzengend. Maar ik ben al zo lang heet en ik ben nog nooit gepakt.'
  
  'Nooit?'
  
  'Nou, bijna nooit.'
  
  'Je verdient een beloning,' zei ze, zwaar ademend. 'Je verdient vele beloningen. En ik ben ook heet. Heet als vuur. Ze stond boven me en ik voelde het vuur weer groeien in mijn onderlijf. 'En we hebben nog vele uren de tijd,' voegde ze eraan toe. 'Vele uren.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Hij het invallen van de avond bracht Josip, trouw aan zijn woord me buiten Jzan. Hij leidde me door de bijna uitgestorven straten, door de brede vallei achter het dorp en toen omhoog, het rotsachtige voorgebergte in. Na een paar uur hielden we stil en in de beschutting van wat rotsblokken bouwde hij een vuurtje en zette koffie. Met behulp van een scherp gepunte stok, grifte hij een kaart in de grond en legde mij het netwerk van paden uit dat ik moest nemen om Apthos te bereiken.
  
  'Dit is anders dan vroeger,' zei ik, me de route herinnerend die Hawk me had gegeven.
  
  'Ja,' antwoordde hij. 'Maar je vertrekt nu vanuit een andere plek. Ik laat je de kortste weg van hier zien en zelfs op deze manier zal het je vele uren kosten voor je de achterkant van Apthos bereikt.'
  
  'De achterkant?'
  
  'Helaas, mijn vriend,' legde hij me uit. 'Ik ben geen tovenaar. Er leiden maar twee wegen naar Apthos en ze zijn niet met elkaar verbonden. Je moet niet vergeten dat er een goede reden is waarom Apthos niet gemakkelijk bereikbaar is. Eens was het een levend graf voor slaven en gladiatoren en nu ...' Hij zuchtte, terwijl hij beefde. 'Je moet naar Metkovic terug wil je Apthos van voren benaderen,' voegde hij er zacht aan toe.
  
  'Laat me jouw weg zien, Josip,' zei ik terwijl ik innerlijk kreunde. Het was het zoveelste dat mis ging. Hawk had me gezegd dat de vrouw van Milan me verwachtte, maar op een bepaalde manier en op een bepaalde tijd. Ik was al te laat, wat op zich al verdacht was en wanneer ik er uiteindelijk aankwam, zou het vanuit de verkeerde richting zijn. Boerse partizanen konden erg gevoelig zijn op die punten, zeker met de vinger die ze aan de trekker hielden.
  
  Toen Josip klaar was met zijn uitleg en ik de route uit mijn hoofd voor hem had herhaald, veegde hij de plattegrond uit en pakte zijn spullen weer in. Toen, na me ernstig omhelsd te hebben, glipte hij de nacht in en was verdwenen.
  
  Ik was alleen. Josips vrouw had mijn kleren weer in orde gemaakt en Arvia had een pakje eten voor me gemaakt om me op de been te houden. Mijn gasbom was het enige wapen dat ik nog over had. Ik had mijn stiletto verloren toen ik van het aquaduct gleed.'De bom zat nu in mijn zak. Josips familie had die van mijn been gehaald toen ik bewusteloos was en het plakband zorgvuldig gedroogd, samen met al mijn andere bezittingen. Het was onbruikbaar geworden en in Jzan was niets dat ik daarvoor in de plaats had kunnen gebruiken.
  
  Ik begon te lopen met een langzame, gestage pas om mijn energie te bewaren en week geen enkele keer af van de aanwijzingen die Josip me had gegeven. Het was een heel eind lopen. Terwijl ik door de donkere valleien trok, huilde de wind langs de droge bomen en plukte aan mijn gezicht. Ik trok langs hoge richels met een uitgestrekte dode wereld aan mijn voeten, terwijl de kreten van nachtdieren me deden hopen dat Milans wolf niet te veel familie in deze buurt had zitten. Snel begon de grond te stijgen, overgaand in massieve rotswanden en ten slotte, toen het roze van de groeiende dageraad de horizon kleurde, bereikte ik Apthos.
  
  Hawk had niet overdreven. Apthos was een adelaarsnest ergens in het niets en nergens. De natuur had een werkelijk onneembaar fort gevormd, omgeven door onpasseerbare bergen en onbeklimbare rotswanden. Het was als een eiland in de lucht en de achteringang was niets anders dan een nauwe doorgang van ongeveer zeven meter lengte en verbonden met het pad door een duizelingwekkende, handgehouwen trap.
  
  Ik begon naar het kamp te klimmen, me naakt en onbeschermd voelend, een gemakkelijke prooi voor alles en iedereen ... Ik liep tegen de wenteltrap naar boven en bereikte de doorgang. Recht voor me zag ik een oud vestingwerk liggen. Het baadde in een grijs licht zonder schaduwen. Het enige geluid was het fluisteren van de wind over het plateau.
  
  Het was te rustig, te stil. De standaardprocedure zou zijn geweest dat er wachtposten geplaatst waren en ik zo onderhand aangeroepen werd. Terwijl ik door de nauwe doorgang liep voelde ik ogen op me gericht vanuit verborgen spleten, maar ik zag niets. Ik werd voorzichtiger dan een poema op rooftocht en mijn zenuwen raakten tot het uiterste gespannen toen ik iets anders voelde: ik voelde dat ik recht in een val liep.
  
  Ik was ongeveer halfweg de doorgang toen plotseling twee enorme gestalten uit de rotsen leken te komen voor me. In het zwakke licht kon ik hun gezichten niet onderscheiden en ze renden ineengedoken op me af. Ik wervelde om mijn as, met de gedachte dat ik terug kon naar de uitgang. Maar achter me kwamen eveneens twee donkere schaduwen op me af. We kwamen samen in een wilde knoop van armen en benen.
  
  Een vuist ramde in mijn maag. Automatisch pareerde ik die met een Tie Sjow Sjemg Sjie, waarbij ik de linkerpols van mijn aanvaller vastgreep met mijn linkerhand en zijn linkerarm blokkeerde met mijn rechter onderarm. Ik kneep met beide handen en haalde de kracht uit zijn aanval. Voor hij een antwoord wist te bedenken, liet ik mijn linkerhand zakken en trok mijn rechterhand terug, terwijl ik met mijn onderarm drukte zodat hij verder uit zijn evenwicht raakte. Toen schopte ik hem tegen zijn knieschijf.
  
  Als het goed wordt gedaan kan het allerlei dingen ontwrichten. Maar ik hield me in, want ik wilde ze niet permanent buiten gevecht stellen. Godsallejezus, die gasten werden verondersteld aan mijn kant te staan. Het probleem was dat ik de enige was die dat wist. De man ging kreupel neer, terwijl hij tegen de man achter hem aan smakte.
  
  'Hé,' gilde ik. 'Hé, wacht even. Ik ...'
  
  Dat was alles waar ik tijd voor had. Van achter me was een tweede man op mijn nek gesprongen. Zijn handen graaiden naar elk lichaamsdeel dat Rij te pakken kon krijgen. Ik gaf hem een kleine Sjan Sjen Teng Sjoe, draaide me ineengedoken om en gaf hem een harde schop in zijn pens met de zool van mijn linkerlaars, terwijl ik deed alsof ik hem in zijn gezicht wilde slaan met mijn linkerhand om ervoor te zorgen dat hij de schop niet zou afweren. Hij liet een schorre kreet horen en zakte in elkaar.
  
  Ik ging door. De man die onder het gewicht van mijn eerste aanvaller was neergegaan, kwam weer overeind en kreeg ogenblikkelijk mijn vingers in zijn keel. Weer ging hij neer, zijn luchtpijp tijdelijk gesloten.
  
  De vierde man raakte me hard tegen mijn benen en ik ging neer. Ogenblikkelijk sprong hij bovenop me en voor een paar seconden was ik niet zeker van wat ik zag. Hij moet een van de grootste mannen zijn geweest die ik ooit onder ogen had gehad. Het was een reus, minstens twee meter tien en evenredig geproportioneerd. Zijn schouders waren zo enorm dat het wel leek alsof hij rugby-beschermers droeg. Misschien kwam het omdat hij ineen gedoken was, maar zijn hoofd met de vierkante kaken dat op zijn schouders troonde, zag er niet uit alsof het een nek bezat. Zijn benen waren gebouwd om een biljart te dragen en zijn armen waren niet veel dunner. Zijn linkerhand moest een vingerbreedte hebben van minstens dertig centimeter. Hij had geen rechterhand. Daarvoor in de plaats had hij een driepuntige haak. Het enige dat hij hoefde te doen was de haak een bepaalde richting op te sturen en ik zou opengesneden worden als een vis.
  
  Hij probeerde een lage, uithalende duik. Ik had niet de tijd om een maagworp te proberen; ik had het al veel te druk met me omrollen en het blokkeren van zijn moorddadige haak. Met mijn linkerhand greep ik zijn op een boomstam gelijkende pols en met mijn rechterhand greep ik zijn linkerschouder, terwijl ik mijn laarzen tegen zijn enkels plaatste. Zijn benen schoten weg en hij vloog in een boog over me heen. Toen hij de grond raakte, trilde die werkelijk.
  
  Ik was meteen overeind en wervelde me om mijn as om hem geen moment uit het oog te verliezen. Met een salto kwam hij op zijn benen en viel weer aan. Ik liet mijn voet uitschieten en greep die arm weer beet, al zijn monsterlijke kracht gebruikend om die voor de helft om te draaien. Toen, zijn arm buigend, hakte ik erop neer met de zijkant van mijn hand. Er had het scherpe breken van bot moeten volgen waarna zijn haak bengelend buiten gebruik zou zijn gesteld. Maar in plaats daarvan was mijn hand verdoofd van de pijn. Die moest helemaal tot aan de elleboog van metaal zijn.
  
  Ha, snoof hij. 'Nu maak ik je af.' Zijn ogen bezaten de grootte van schoteltjes, schitterend van haat en boosaardigheid.
  
  Hij zwaaide zijn haak naar me terwijl hij gromde van woede. Ik pareerde die met een linkse waardoor zijn slag naar beneden werd afgebogen. Toen deed ik een stap opzij om zijn middenrif te raken met de scherpe knokkels van mijn rechtervuist. Hij was zo snel als hij groot was. Hij greep mijn vuist in de palm van zijn linkerhand en begon er al het leven uit te persen. Ik voelde de pezen en botten gespannen raken, alsof ze op het punt stonden te springen en te breken als aanmaakhout.
  
  Mijn krachten begaven het. Hij kneep harder, zijn hand als een bankschroef om die van mij heen. Mijn benen trilden, al verzwakt door de urenlange mars die ik erop had zitten. Nog een ogenblik en de drie andere mannen zouden op mijn huid springen en alles zou voorbij zijn. Mijn enige kans was die Djöe Feng Sjie pi, maar daarmee zou ik ongedekt zijn voor die verschrikkelijke haak.
  
  Mijn linkerhand schoot uit en sloeg zijn pols weg. Mijn rechterhand was nu vrij, maar op datzelfde moment kwam zijn rechterhand in een zwaai omhoog en de scherpe punten van zijn haak beten zich vast in mijn jas. Zo hard ik kon duwde ik tegen zijn schouders. Hij struikelde naar achteren en er klonk een scheurend geluid toen de leren mouw van de schouder losliet.
  
  Een vlijmende pijn schoot naar mijn hersens en donker bloed vloeide door mijn gerafelde trui naar buiten. Toch liet ik me tegen hem aanvallen voor hij kans zag zijn haak te bevrijden en de andere drie me van achteren konden bespringen. Ik schopte tegen zijn rechter scheenbeen met mijn linkervoet en nam hem in een eenvoudige knieworp.
  
  Zijn armen zwaaiden als molenwieken en weer ging hij neer. Ik plantte mijn dijen op zijn borst en nagelde zijn armen vast met mijn knieën. Ik had mijn handen zo gekruist dat mijn polsen tegen zijn keel werden gedrukt, als je tenminste van een keel kon spreken, en ik gaf alles wat ik had. Ik probeerde hem niet te doden, maar hem alleen buiten westen te brengen door de bloedstroom naar zijn hersenen te stoppen. Het was ondoenlijk. Mijn gewonde arm was een en al scherpe, kloppende, martelende pijn, maar ik leunde met heel mijn gewicht op hem, omdat ik wist dat ik met hem moest afrekenen en snel. Ik kon de drie mannen achter me horen komen en de armen van de reus gleden onder mijn benen weg. Ik drukte harder. Zijn ogen begonnen te rollen. Iets kouds en metaalachtigs werd tegen mijn rechterslaap gedrukt. Een vrouwenstem zei: 'Als hij sterft, knal ik je kop eraf.'
  
  Langzaam draaide ik me om, nog niet bereid om mijn druk te verminderen en merkte dat ik in de loop keek van een Mannlicher Carcano geweer.
  
  Ik keek iets hogers. De vrouw had haar lange, rechte benen stevig neergeplant, de kolf van het geweer stevig tegen haar schouder gedrukt en op mij gericht met een vertrouwde zelfverzekerdheid. Ze bevond zich aan de goede kant van de dertig. Haar broek en hemd hingen los waar haar middel zich versmalde en spanden zich waar haar volle borsten en weelderige billen tegen het zachte, versleten weefsel drukten. Haar gitzwarte haar was kortgeknipt en lag plat tegen haar voorhoofd, haar smeulende ogen en een trotse, rode mond.
  
  Ik keek weer naar de man. Hij kreeg al een aardig blauwe kleur en ik leunde nog wat harder op zijn keel met een pervers soort gevoel. 'Schiet,' zei ik tegen haar. 'Dan houdt die pijn tenminste op.'
  
  'Dat zal ik zeker doen. Ik zal je zeker doden als je mijn bevel niet opvolgt.'
  
  'Als ik hem loslaat, doodt hij mij.'
  
  'Idioot,' siste zij. 'Sinds het moment dat je hier aankwam zijn er al geweren op je gericht. Als we je dood wilden, was je al lang koud geweest. Maar je hebt Hesh kwaad gemaakt met je uitdaging en hij verloor zijn geduld. Maak mij nu niet kwaad, want anders verlies jij je leven.'
  
  Ik voelde een opwelling van bittere bewondering voor de schoonheid en kracht van deze vrouw en dacht eraan hoe prettig het zou zijn iets van die arrogantie in haar los te weken. Toen realiseerde ik me dat ik in leven moest blijven om dat te kunnen proberen en dat zij een geweer vasthield dat zij zeker zou gebruiken. Ik zuchtte en ontspande mijn greep. 'Oké,' zei ik. 'Maar ik ...'
  
  'Niets. Geen woord.' Zie gaf me een por met haar geweer om haar woorden te benadrukken. 'Steun op je handen en houd je rustig. Hesh Padra zal ervoor zorgen dat jij ons vertelt wat wij willen weten en niet wat jij kwijt wil.'
  
  Met een bedaarde houding van onverschilligheid liet ik me langzaam van de man afglijden en zette mijn handen op de grond. Dit was niet het moment om angst te tonen. De mannen groepten om ons heen, de één hinkend en de ander in zijn maag wrijvend op de plaats waar ik hem gevoelig had geraakt. Anderen voegden zich bij hen vanuit de rotsen tot er zes keiharde partizanen door het winderige duister naar me staarden, allemaal hopend dat ik me tegen de grond zou drukken en om genade zou smeken. Dan zouden ze zeker weten dat ze me die niet zouden geven. De kolere voor ze!
  
  'Hesh? Hesh, ben je in orde?' vroeg de vrouw ongerust. De man op de grond zoog lucht naar binnen en zijn massieve borst zwol op als een ballon. Na een ogenblik zat hij overeind, schraapte zijn keel, spuwde en grijnsde met een mondvol gouden tanden. 'Ja,' gromde hij. 'Leuk geprobeerd, maar niet voldoende om Padra af te stoppen.'
  
  'Was er een vrouw voor nodig om je te redden?' antwoordde ik achteloos.
  
  Hij leunde naar voren en prikte de harde punt van zijn haak tegen mijn keel, net boven de slagader aan de linkerkant. Met een kille woede zei hij: 'Let op je woorden, anders zouden het wel eens je laatste kunnen zijn. Zelfs de luidste klok zwijgt als zijn klepel wordt weggehaald.'
  
  Ik slikte moeilijk, me plotseling sterk bewust van mijn tong. 'Het was dom van je om te proberen ons te bespioneren.'
  
  'Ik ben hier niet gekomen om te spioneren,' zei ik tegen Hesh Padra. 'Mijn naam is Carter, Nick Carter, en ik ...'
  
  'Je liegt,' viel hij me met een snauw in de rede.
  
  'Sodemieter op. Jij zou iets nog niet voor waar verslijten als je het met de paplepel ingegoten kreeg.'
  
  Nick Carter had al dagen geleden door de Poort zullen komen.'
  
  'De Poort... je bedoelt de vooringang?'
  
  'Alsof je dat niet wist,' snierde Padra. 'We hebben een man gestuurd om Carter tegemoet te reizen en hem deze kant op te leiden. Maar onze man werd te pakken genomen voor hij Carter kon vinden, de echte Carter. Dus die moet nog steeds via de Poort komen, omdat hij niet beter weet. Maar jij kwam langs de achterkant. Alleen Karac kan je gestuurd hebben. Beschouwt hij ons als kleine kinderen?'
  
  'Ik ken geen Karac,' snauwde ik terug. 'Maar als je die vishaak van mijn strot weghaalt, zal ik je vertellen hoe ik hier terecht ben gekomen.'
  
  In plaats daarvan kwam de haak nog dieper. Ik rilde toen ik bloed uit een lichte snee in mijn vlees voelde komen. Snel zei ik: 'Polgar Milan, die was toch hoofdman hier, niet?'
  
  'En wat dan nog?'
  
  'Zijn weduwe ... Als ik zijn weduwe kan spreken, kan ik bewijzen wie ik ben.'
  
  Hesh Padra vond het heel grappig. Hij wierp zijn hoofd achterover en lachte luid blaffend en elke keer dat hij weer lachte zonk de haak iets dieper. Ik vroeg me af of ik een kans zou krijgen hem in zijn gezicht te slaan voor die haak mijn hele keel openrukte.
  
  'Als jij zijn weduwe te spreken zou krijgen, wat zou je dan tegen haar zeggen?' vroeg hij toen hij was opgehouden met lachen. 'Hé, wat zou je dan zeggen?'
  
  'Laat maar zitten. Het is in het Duits.'
  
  'Probeer het eens,' drong hij aan. Zijn ogen glommen als die van een kat. Hij schakelde over van het Servokroatisch naar het Engels met een zwaar accent en herhaalde: 'Probeer het eens.'
  
  Ik keek hem vermoeid aan. Het beviel me steeds minder. De mannen begonnen ongeduldig te worden en de vrouw gebaarde dreigend met haar geweer. Ik liet ze nog even in spanning en citeerde toen: 'Wir niemals wünschen vorangehen unsere Hass.' Wat betekent: we zullen nooit onze haat laten voorbij gaan.
  
  De vrouw antwoordde onmiddellijk met de volgende regel van het gedicht. 'Wir haben jeder aber eine einzige Hass.' Of: We hebben allemaal slechts één haat.
  
  Ik keek haar een ogenblik verbouwereerd aan. 'Jij bent...'
  
  'Polgars vrouw. Sofija.'
  
  'Maar ik herinner me Polgar als een oude man. En jij ... 'Dank je. Maar een man is zo oud als hij zich voelt en Polgar voelde zich altijd ... jong.' Ze schonk me een flauwe glimlach en citeerde toen: 'We hebben lief als één, we haten als één, we hebben slechts één vijand.' Als jij Nick Carter bent kun je me de laatste twee regels geven, nein?'
  
  'Dat is er maar één en het is slechts één woord,' zei ik. 'Duitsland is er nooit mee opgehouden Frankrijk te haten.'
  
  'Het laatste woord is “Engeland!".'
  
  'Maar in de Tweede Wereldoorlog waren ...'
  
  'Het gedicht stamt uit de Eerste Wereldoorlog,' verbeterde ik haar. 'Ernst Lissauers lied van de haat. Maar jullie wereld is veranderd.' Ik wierp een betekenisvolle blik om me heen. 'Jullie vijand is nu de vijand van je echtgenoot, niet Frankrijk of Engeland.'
  
  Ze liet de Mannlicher zakken en richtte de loop niet langer op mij. 'Neem me niet kwalijk, maar Polgar en ik trouwden in Berlijn, vele jaren nadat hij jou had leren kennen. We hebben elkaar nooit ontmoet. Ik moest voorzichtig zijn.'
  
  'Er valt niets kwalijk te nemen.'
  
  Sofija Milan wendde zich tot Hesh Padra en de anderen. Het is Nick Carter,' vertelde ze in het Servokroatisch. 'Door een toeval is hij langs deze kant gekomen, in plaats van door de Poort en hij is daardoor zowel het leger als Karac ontlopen. Heet hem welkom.'
  
  Ze heetten me welkom met dezelfde overweldigende hartstocht als waarmee ze me een paar minuten eerder hadden bevochten. Snaterend drongen ze aan alle kanten om me heen tot Padra ze bulderend tot orde moest roepen, zijn haak flitsend in het licht van de ochtend.
  
  Toen we het kamp bereikten, verzorgde Sofija mijn wonden en maakte toen eten voor ons klaar. Tussen een hap gvivetch, een typische Balkan-stamppot van gemengde groenten, en een slok witte wijn die smaakte als een achtste persing van druiven, vertelde ik van de val van de Joegoslaven, over Jzan en over mijn tocht naar Apthos.
  
  Het meeste ervan was de waarheid. Arvia noemde ik niet. Dat ging hen niets aan. Ik ontweek tevens de reden dat ik hier was. Ik werd duidelijk verwacht, maar de flauwekul met dat gedichtje duidde erop dat de groep mijn missie niet kende. Hawk had die geheimhouding niet nader verklaard. Hij had me alleen maar verteld dat Milans vrouw erop stond. Maar Balkan-politiek verandert snel en de voorzichtigheid was te begrijpen. Dan had je nog het terloopse noemen van een man die op weg was gestuurd om me te ontmoeten en die andere man, Karac. Dat zinde me ook niet. Maar wat ik hen vertelde, vertelde ik breedvoerig. Voor deze mensen staat bescheidenheid nauwelijks twee stappen van lafheid af en een beetje overdrijving kon geen kwaad in een verhaal, zeker als je het aan hun kant wilde houden. Bovendien genoot ik er zelf van.
  
  Toen ik klaar was gaven ze de fles aan me door en ik ging tegen een stuk rots zitten. Het moeilijkste deel leek me achter de rug. Ik was aangekomen, aanvaard en de rest zou makkelijk zijn. Ik had mijn belofte niet vergeten dat ik zou proberen hulp te krijgen voor Jzan, maar ik moest op mijn beurt wachten. Hawk had op zijn bekende, bijtende manier beklemtoond dat de informatie die de wolf van Milan bij zich droeg kost wat kost bemachtigd moest worden. Dat was mijn opdracht en mijn opdracht kwam voor alles. Ik keek Sofija aan en schakelde weer over op Duits.
  
  'Frau Milan,' begon ik.
  
  'Noem me Sofija, alsjeblieft,' zei ze.
  
  Padra die de strekking, zo niet ieder woord, begreep liet een kort gegrinnik horen en liet zijn ogen rollen. Ik negeerde hem, glimlachte naar haar en toostte met een nieuwe geopende fles. 'Sofija, hoezeer ik ook geniet van Apthos en jouw gastvrijheid, zal ik toch spoedig moeten vertrekken.'
  
  'Ja. Je wilt de wolf van mijn man.'
  
  'Ik hoef niet die hele wolf te hebben,' zei ik haastig. 'Wat hij bij zich heeft is al prachtig genoeg.'
  
  'Dat is onmogelijk.'
  
  'Onmogelijk?' Ik nam snel een slok van de wijn. Ik zag mijn terugreis al voor me, proberend een woest dier onder de duim te houden zonder een stuk been kwijt te raken. 'Zijn die twee dingen op geen enkele manier te scheiden.'
  
  'Ik bedoel,' zei ze zacht, 'dat ik die wolf niet heb.'
  
  'Is hij zoek? Ontsnapt? Weer wild geworden?'
  
  'Karac heeft hem.'
  
  Ik hoorde mijn stem luider worden. 'Wie is die Karac eigenlijk?'
  
  Er volgde een lange stilte. Sofija wendde haar gezicht naar de ochtendzon. De eerste stralen fonkelden in haar haar en verlichtten haar hoge jukbeenderen en haar als uit ivoor gesneden hals. Haar ogen schenen zijn warmte te vangen, maar toen ze me weer aankeek stonden die kouder en onverzoenlijker dan ooit. Evenals haar stem toen ze ten slotte in het Servokroatisch verder ging. 'Ik zal je eerst vertellen hoe Polgar stierf, Nick. Hij en negen anderen liepen in een val van het leger, precies zo één als waaraan jij bent ontsnapt, op het moment dat ze Tzerna Gora binnentrokken. Ze hadden geen schijn van kans.'
  
  Tzerna Gora is Servisch voor Montenegro. Ik vroeg: 'Werd hij verraden, Sofija?'
  
  Ze knikte. 'De verrader was één van ons, moe van de strijd en overgehaald door de beloning. Hij stierf de verdiende dood van een verrader. We bogen twee jonge bomen samen en bonden hem ertussen vast. Toen sneden we de touwen door die de bomen naar beneden hielden.'
  
  'Maar het doden houdt daarmee niet op,' gromde Padra.
  
  'We zitten middenin een burgeroorlog nu. We moeten beslissen wie ons na Polgars dood zal leiden.'
  
  'Net als de verrader,' zei Sofija ernstig, 'zijn we in tweeën gedeeld.'
  
  'De andere helft,' zei ik, 'is dat Karac?'
  
  'Ja. Evan Karac, de luitenant van mijn man. Hij is meer dan de helft, Nick. Hij beheerst het grootste deel van het kamp en wij zijn de uitgestotenen.'
  
  'Jij? Maar jij bent Milans vrouw.'
  
  'Hier wordt de vrouw gezien als bedgenoot van de man, niet als zijn leider,' zei ze spijtig. 'En Karac heeft de wolf.'
  
  'Dan wil zeggen, zijn pels,' legde Padra uit. 'De wolf stierf naast Polgar en Karac vilde hem. Hij gebruikt die als totem, als bewijs dat hij de wettige erfgenaam van Polgar is. En wat nog erger is, de mannen gehoorzamen en volgen hem als blatende, bange schapen.'
  
  'Het leven hier is wreed en de strijd voor de Kroatische onafhankelijkheid duurt lang, misschien wel te lang. De mannen aan de leiding hebben met hun jeugd, hun bezieling verloren,' zuchtte Sofija. 'Maar dat is natuurlijk. Als je ouder wordt, wens je sterker vast te houden aan wat er nog over is.'
  
  'Bah,' riep Padra kwaad. 'We zouden moeten aanvallen. We zouden Polgar en onze gevallen broeders moeten wreken. Maar nee! We zitten in Apthos en bevechten weer het verleden en spelen spelletjes om de toekomst te vergeten. Volgens Karac zijn we realistisch, volgens mij zitten we hier te verrotten.'
  
  'Maar je ziet, Nick, waarom het onmogelijk voor ons is,' zei Sofija. 'Karac heeft vele mannen aan zijn kant en hij zal aan de macht blijven zolang hij de pels van de wolf heeft. Hij zal die niet opgeven. Het spijt me dat je desondanks hierheen bent gekomen en dat je nu met lege handen moet terugkeren.'
  
  Ik dacht een ogenblik na, terwijl een bitter gevoel door mijn lijf trok. Toen vroeg ik in het Duits: Weet Karac van die zaak af, Sofija?'
  
  'Ik weet zeker van niet,' antwoordde ze in het Duits. 'Polgar en ik hebben ervoor gezorgd dat het geheim bleef.'
  
  'Dus wat er ook in mag zitten, is er nog steeds?'
  
  'Ja.'
  
  Ik stond op, rekte me uit en sloeg mijn broek af. Mezelf aan het onontkoombare overgevend, zei ik in het Servokroatisch: 'Dan zit er maar één ding op.'
  
  'En dat is?'
  
  'Ik moet zien die pels bij Karac te pakken te krijgen.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  Sofija snakte naar adem, terwijl haar ogen zich verwijdden. 'Nee, dat kan niet!'
  
  'Ik moet.'
  
  Padra opende zijn mond om iets te zeggen, maar ik hield hem tegen. 'Luister, ik begrijp jullie probleem en ik heb er sympathie voor,' zei ik. ik ben niet de halve wereld doorgetrokken en tegen deze godvergeten berg op om met lege handen terug te komen. Ik moet mijn werk doen en dat is verdomde belangrijk. En Karac moet het dan ook maar begrijpen.'
  
  'Hij zal je vermoorden.'
  
  'Ja, Padra. Misschien wel.'
  
  'Vertel je hem over ...'
  
  'Nee, Sofija. Dat blijft ons geheim.'
  
  'Maar wat ga je dan doen om ...?'
  
  ik weet het nog niet. Ik kom wel ergens op.' Ongemakkelijk ging ik staan, terwijl ik me afvroeg of ik hen nog meer kon vertellen dat de moeite waard was. Maar dat was er niet. 'Zeg me waar ik hem kan vinden en wens me geluk,' zei ik.
  
  'Nick, dat kunnen we je niet laten doen.'
  
  'Je zal me moeten doodschieten, wil je me tegenhouden.' Padra's gezicht was harder en donkerder geworden tot het er uitzag als mahonie. Plotseling bulderde hij: 'Dan gaan we
  
  allemaal.'
  
  'Dat hoeft niet,' zei ik. 'Die huid is ...'
  
  'Die is voor ons even belangrijk als voor jou, Carter.' Hij draaide zich om en donderde tegen de anderen. 'Wat zijn we voor een zootje lafaards dat we deze vreemdeling ons werk laten opknappen. We moeten Karac bestrijden en dit voor eens en voor altijd regelen.'
  
  'Maar Hesh. We zijn met zo weinigen, terwijl Karac zo ...' Hij smoorde haar protest met een dreunende slag van zijn rechterarm op de grond en een woedende vloek. Weer viel er een moeilijke stilte en ik kreeg het beklemmende gevoel dat Milans troeteldier het symbool werd waar de partijen over zouden struikelen. En ik zat er middenin als er bloed ging vloeien. Eén voor één knikten de mannen en brachten hun instemming met Padra onder woorden, totdat er ten slotte één dreunende kreet weerklonk dat we op weg moesten. Sofija kwam naast me staan, haar ogen stonden donker en stormachtig.
  
  'We gaan,' riep ze uit, terwijl ze haar geweer in de lucht hief. 'We gaan allemaal.'
  
  'En snel,' schreeuwde Padra, 'voor we de moed weer verliezen.'
  
  Een donderend gelach was het antwoord, maar lachen was wel het laatste waar ik aan dacht. Het idee dat ik hen naar een slachting zou leiden, beviel me helemaal niet. Sofija liep naast me de nauwe doorgang door, haar schouders recht en haar fenomenale borsten trots naar voren gestoken. Ze liep als een man, zonder ijdelheid of geflirt, hoewel af en toe haar heup langs de mijne streek.
  
  We moeten op een oud affiche hebben geleken toen we de stad binnentrokken. Je kent het soort wel: het heroïsche boerenechtpaar dat stoïcijns in de toekomst schouwt, hij met zijn hand op de hendels van zijn reusachtige machine en zij met een schoof koren in haar armen. Alleen had ik niet zo'n mooi speelgoedje en hield Sofija een oud geweer vast. Achter ons kwam een bonte verzameling lappen en wapens. Godallemachtig ...
  
  We liepen voort over met onkruid begroeide straten tussen de Skeletten van bakstenen en betonnen gebouwen. Eens hadden de benedenverdiepingen grotendeels uit tabernae bestaan, kleine winkels met houten luifels aan scharnieren die neergelaten konden worden om als toonbanken dienst te doen. De bovenverdiepingen waren woningen geweest met balkons en trappen en de daken hadden pannen gehad. Maar nu was het oude Apthos dood, met de littekens van het verval door het weer en door de verwaarlozing tot er niets dan een hoop begroeid puin overbleef.
  
  Nu en dan kwamen troosteloze vrouwen langs, voornamelijk van top tot teen in het zwart gekleed. Ze haastten zich voort, slechts even stilhoudend om zich om te draaien en ons na te zien. Mannen drongen tegen ons op in de smalle straten, sommigen oud en trots, maar veel vaker jong, met blozende gezichten en cynische, schichtige ogen en een aarzelende gang.
  
  'Zeiden jij en Padra niet dat de mannen hier oud waren?' vroeg ik nieuwsgierig aan Sofija.
  
  'Dat zijn ze ook, degenen die zich rond Karac hebben geschaard en die we al jaren hebben gekend. Maar Karac heeft ook nieuwe gerekruteerd.' Haar lippen waren in een snier gebogen. 'Ze zeggen dat ze hier zijn om voor de zaak te vechten, maar soms vraag ik me af hoe diep hun intenties gaan. Vooral van Karac vraag ik me dat wel af.'
  
  'In ieder geval klinkt hij wel als een rare snuiter.'
  
  'We zijn niet alleen maar dieven,' zei ze. Toen verzonk ze in gepeins zonder haar zin af te maken.'
  
  Zoals de meeste Romeinse steden was Apthos asvormig opgezet, symmetrisch aangelegd rond een laan die werd gedomineerd door een tempel op een verhoging. Er was niet veel van die tempel over, maar toen we de treden bereikten die er naar toe leidden, wees Sofija en zei: 'Je kunt het nog niet zien, Nick. Maar aan de andere kant ligt het huis van de Vigilus. Het was het grootste en beste huis, en het is nog steeds beter onderhouden dan de andere huizen dus daar verblijft Karac. Eens woonde ik daar,' voegde ze er bitter aan toe.
  
  'Vigilus, de burgemeester, nietwaar?'
  
  'Meer een garnizoenscommandant. De gouverneur van de provincie woonde in Split. In feite stichtte keizer Diocletius deze stad. Apthos was een kleine grenspost en de vigilus had de leiding over een klein garnizoen en over de slaven die in de groeve werkten en werden opgeleid tot gladiator.'
  
  'De hokken en kerkers kun je nog steeds zien,' merkte Pallia op die naast ons was komen lopen. Hij zwaaide met zijn haak naar een verzonken amfitheater. 'Daar stierven ze ... of bleven in leven om in Rome te sterven.'
  
  Ik bestudeerde de lange, ovale kom. 'Ziet er bijna uit alsof het nog steeds wordt gebruikt,' zei ik toen ik zag hoe goed het onderhouden was.
  
  'Dat is ook zo,' vervolgde Padra. 'We hebben het altijd gebruikt voor schietoefeningen en voor sport. Nog niet zo lang geleden, toen Polgar nog leefde, stelde Karac voor dat het gebruikt zou worden voor andere spelen - de oude spelen.'
  
  'Gladiatorengevechten? Je maakt een grapje.'
  
  'Niet tot de dood, maar inderdaad precies als die oude, Romeinse wedstrijden.' Sofija schudde treurig haar hoofd. 'Polgar keurde het af, maar hij vertrouwde Karac als zijn luitenant en toen leek het nog onschuldig amusement.'
  
  'Dat vonden de Romeinen ook,' zei ik.
  
  'En evenals bij de Romeinen is zijn populariteit toegenomen.' Diep zuchtend liep Padra tegen de treden op. 'Het is pure decadentie dat tegen elkaar vechten. Waar zal het eindigen?'
  
  'Bij Karac,' zei Sofija grimmig en ze ging ons voor naar boven.
  
  Achter de tempel lag een groot plein en net erachter stond de half ingestorte villa, omgeven door de resten van een muur. Zonder aarzeling liepen we op de villa af.
  
  'Dat is het,' zei Sofija en voor het eerste hoorde ik haar stem trillen. De mannen sloten zich achter ons aan met steelse blikken en gedempte stemmen. De atmosfeer was kalm: de geladen kalmte die vooraf gaat aan een hevige onweersbui en ieder van ons was zich dat terdege bewust. Het mistroostige ochtendlicht slaagde er niet in ons tot in de villa te volgen. We beenden door een weergalmende gang met flakkerende toortsen. Toen stapten we een ruim, rechthoekig vertrek binnen, verlicht door driepotige komfoors. De stank van brandende olie hing zwaar in de lucht. Eeuwen geleden was de villa verlucht geweest met de versieringen van positie en weelde: zware tapijten, handgelegde mozaïekvloeren en rijke fresco's. Nu waren de tapijten verdwenen, de vloer gebarsten en onder het vuil, het voelde krakerig aan onder onze voeten en het schilderwerk was vervaagd of afgebrokkeld. Er stond nu geen ander meubilair dan een lange, ruwhouten tafel en een paar banken waarop een twintigtal mannen ons woest aanstaarde.
  
  Mijn ogen schoten langs de tafel naar een kleine verhoging aan de overzijde van de ruimte. De verhoging was gevormd door een paar stenen blokken en was bedekt met kleden en pelzen, allemaal heel erg versleten. Erop bevonden zich een ronde stoel zonder rugleuning, heel logisch bekend onder de naam Romeinse stoel, en opnieuw een driepotig komfoor.
  
  Een man hing in die stoel. In het onzekere licht van het komfoor bestudeerde ik hem. Hij was vlezig, met een dichte, kroezende baard die zijn gezicht bedekte, een gezicht dat wrede lijnen vertoonde en vol littekens zat. Hij droeg een gekreukeld, smoezelig khaki uniform, het soort dat de guerrillero's van Castro gebruikten, en een politiepet stond zwierig op zijn lange, zwarte haar.
  
  In zijn schoot lag een MAB automatisch pistool dat hij liefkozend streelde alsof het zijn favoriete speelgoed betrof.
  
  Hij bekeek me met bijzondere belangstelling en vroeg: 'Wie ben je?'
  
  'Nick Carter.'
  
  Hij ging rechtop zitten. Zijn stem werd scherper. 'Ik heb over je gehoord, Carter.'
  
  'En ik heb over jou gehoord.' Ik voegde er niet aan toe wat ik over hem had gehoord. 'Jij bent Evan Karac, luitenant van Polgar Milan.'
  
  'Milan is dood.'
  
  'Dat weet ik.'
  
  'Daarom kan ik niet langer zijn luitenant zijn.' Karac streelde een ogenblik door zijn baard, terwijl zijn ogen zich vernauwden. 'Je bent in slecht gezelschap, Carter.'
  
  'Het zijn mijn vrienden. In die zin dat we allemaal vrienden van Milan zijn,' antwoordde ik rustig. 'Maar ik ben hier voor mezelf.'
  
  'Waarom?'
  
  'Om Milans wolf te halen.'
  
  Er viel een stilte. Karac keek me recht aan met donkere boze ogen. 'Zijn pels?' vroeg hij scherp. 'Waarvoor? Om hem aan Sofija en haar zootje ontevredenen te geven?'
  
  Naast me bewoog Padra met een intense woede en ik legde mijn hand op zijn schouder om hem te kalmeren. 'Nee,' zei ik tegen Karac. 'Maar vanwege Milan.' Ik haalde diep adem en brandde los, onder het spreken improviserend. 'Ik leerde Milan jaren geleden in Berlijn kennen. Op een keer zei hij tegen me: “Nick, ik keer nu terug naar mijn vaderland, maar vergeet me nooit. Ga terug naar je Amerikaanse volk, maar laat me nooit sterven.” En hij is niet gestorven, niet in mijn hart of dat van vele, vrijheidslievende Amerikanen.'
  
  Op dat moment begonnen Karacs mannen te mompelen en zich onrustig te bewegen en één man riep plotseling: 'Het is een truc.' Een ander riep: 'Geef hem niet!'
  
  Ik draaide me om en zag dat de sprekers jonge mannen met blozende gezichten waren, kennelijk twee van Karacs nieuwe rekruten. Dat sloeg ergens op. Ik keerde me weer om naar de verhoging en Karacs ogen keken me aan, helder van spot.
  
  'Jij bent een vreemde hier, Carter,' zei hij. 'Je begrijpt niet hoe de zaken er bij ons voorstaan.'
  
  Ik werd er moe van een vreemde te worden genoemd. Plotseling was ik moe van die hele, vervloekte vete. 'Ik kwam voor mezelf, maar niet alleen maar voor mezelf,' beet ik hem toe. 'Die pels behoort niet aan jou, aan mij of aan Sofija. Maar hij behoort de hele wereld toe. Het is het symbool voor datgene waarvoor Milan stierf. Het is het symbool voor vrijheid en onafhankelijkheid voor volkeren van alle landen.'
  
  Weer klonk er een geroezemoes van stemmen en was er beweging onder de mannen. Even dacht ik dat ik te ver was gegaan. Toen sprak een van de oudere mannen aan de tafel verbaasd: 'Kun jij dat voor ons doen?'
  
  'Ja. En ik zal het doen. Het woord is rondgegaan en het zal steun en geld voor jullie betekenen. Geef mij die pels.'
  
  Ik raakte er echt helemaal in. Het enige dat ik nu nog nodig had was vuurwerk en een vlag om mee te zwaaien om me vervolgens tot president te laten kiezen. De opwinding hing stroperig in het vertrek en het leek erop dat ik Sofija en haar bende hier levend uit zou krijgen.
  
  In het rumoer van de volgende discussie was een oude man duidelijk te horen. 'Ik zeg dat we hem die huid moeten geven,' zei hij. 'De wereld moet van onze strijd horen en als Carter kan ...'
  
  'Gelul,' snoof Karac. 'Het zijn allemaal leugens. En toch ...' Zijn bittere ogen blonken vreemd en langzaam begon hij te glimlachen. Het was een lelijke glimlach. Hij bukte zich en greep een grijs bontvel op en hield het tergend in zijn hand. 'Jij wilt de pels? Goed, kom hem maar halen. Ik wil je niet in de buurt van Sofija of Padra voor het geval het een truc van jullie is om me in diskrediet te brengen.' Waarschijnlijk lag die truc bij hem. Hij zag er geslepen genoeg uit om zo ongeveer alles uit te vreten. Maar ik liep op het podium af en was bijna binnen armbereik toen hij me zei te stoppen. Toen gooide hij de pels aan mijn voeten. Ik griste hem op en ging er snel met mijn vingers langs, zoekend naar die kleine zak in de nek. Ik onderzocht hem twee, drie keer, half omgedraaid om mijn zoekactie voor Karac verborgen te houden.
  
  Toen liet ik de pels op de grond vallen. 'Karac,' zei ik koud. 'Dit is niet de wolf van Milan.'
  
  Karac sputterde, terwijl zijn hand het pistool krampachtig vastklemde. Zijn stem werd hard en dreigend. 'Doe niet zo stom. Ik heb die wolf zelf zien sterven en zag toe op het prepareren. Jij noemt mij een leugenaar?'
  
  'Dit is niet de wolf van Milan.'
  
  Karac verstrakte, ademloos van woede en toen, plotseling, begon hij te lachen. Die man was duidelijk krankzinnig en dat maakte hem honderd keer gevaarlijker en al zijn handelingen onvoorspelbaar. Hij wendde zich tot zijn mannen, zijn vlezige gezicht loodkleurig onder de baard. 'Die heeft lef, die Carter,' hijgde hij woedend. 'Die komt binnen alsof wij zijn ondergeschikten zijn, eist die huid op en beschuldigt me van leugens. Wat een grap!'
  
  De jongere mannen waren het kennelijk met hem eens. Ze bogen dubbel van het lachen hoewel ze geen moment hun ogen afnamen van mij, van Sofija of van de kleine groep, de handen gereed op hun messen en vuurwapens.
  
  'Waar is de echte?' vroeg ik. 'Verberg je hem?'
  
  Zijn gezicht werd plotseling ernstig, zijn hamachtige handen brachten de MAB omhoog tot die op mijn borst gericht was. 'Smeer hem,' zei hij; zijn stem koud en helder, als een lancet door het geroezemoes heen snijdend. 'Smeer hem, Carter. En neem die jakhalzen van je mee, voor ik jullie allemaal tot zeep laat koken.'
  
  Van achteren klonk Padra snauwend: 'Zo te zien weet jij niet wat je daarmee zou moeten doen, Karac.'
  
  Karac spoog van woede, zijn' vinger wit rond de trekker. Een gehuil zwol aan, de donkere woede van zijn mannen, wachtend op dat ene woord om hen los te laten branden. Het zou een slachting worden, de vloer zou spoelen van ons bloed. Karac ging nu staan. Zijn ogen schitterden krankzinnig.
  
  Ik sprong toe. Een man kwam overeind om Karac te beschermen. Zonder er bij na te denken ontwrong ik hem zijn geweer en dreunde zijn gezicht in met de kolf. Gillend sloeg hij achterover. Achter me schreeuwden Karacs mannen in een woeste opwinding, zich verspreidend als een snelle bosbrand. Karac, verrast door mijn snelle aanval, struikelde over de stoel en viel met een vreemd, piepend geluid. Toen kreeg ik hem bij zijn haar te pakken, rukte hem omhoog en greep het pistool uit zijn krachteloze vingers.
  
  Ik ramde de loop tegen hem aan, net op het moment dat zijn mannen de verhoging wilden bestormen. 'Stop!' schreeuwde ik. 'Of hij gaat er als eerste aan!'
  
  De mannen bleven stokstijf staan en een fractie van een seconde leek het alsof zij bevroren waren. Een paar beroerden hun wapens alsof ze niet zeker waren dat ik het meende, maar niemand nam het risico.
  
  'Padra,' riep ik, 'Sofija. En de rest. Hier komen.'
  
  Padra lachte hartelijk toen hij me bereikte.
  
  'Ik heb jullie herin gemengd,' gromde ik. 'Dus ik zal jullie er weer uithalen ook. Is er een achteruitgang?'
  
  'Daarginds,' zei Padra terwijl hij op een bijna in de schaduwen verborgen poort aanwees. Minstens een tiental grimmige mannen stonden tussen ons en de poort.
  
  'Roep ze terug, Karac,' zei ik. Hij staarde me van opzij aan, de ogen rollend in roze kassen en zweet parelend op zijn voorhoofd. Ik porde hem weer ruw in zijn lever. Hij schreeuwde een bevel en de mannen gehoorzaamden hem mompelend.
  
  Er was nu een soort pad gevormd naar de deur toe. Ik begon hem van de verhoging te slepen. Hij struikelde, maar hij had geen andere keus. Ik verstevigde mijn greep op zijn arm en drukte het pistool diep in zijn ribben om hem wat aan te sporen. Ik kon zijn angstzweet ruiken.
  
  'Je haalt het nooit, hond,' kreunde hij.
  
  'Dan jij ook niet,' beloofde ik hem grimmig. 'Je blijft net zolang als wij in leven.'
  
  Karac dacht kennelijk dat we hem vol gaten zouden knallen op het moment dat we die doorgang door waren. Omdat hij dat zelf gedaan zou hebben onder dezelfde omstandigheden. In een krankzinnige wanhoop haalde hij klauwend en bijtend uit. Ik geloof niet dat hij zich op dat moment bewust was wat hij deed. De puur dierlijke paniek was daarvoor te sterk in hem. Maar mijn hand kwam te dicht in de buurt van zijn mond toen ik met hem aan het worstelen was en hij beet erop. Mijn reaktie was onwillekeurig en automatisch: ik liet het pistool vallen. Zijn arm had ik nog steeds vast, maar toen struikelde Padra per ongeluk tegen me aan, me verder uit mijn evenwicht brengend en Karac rukte zich vrij. Hij brak zich schreeuwend door het kordon heen. 'Dood ze. Dood ze.'
  
  Er was zelfs geen tijd om mezelf te vervloeken. Een oud Turks zwaard zwaaide op me af in een woeste uithaal. Ik dook in elkaar en het ding schampte langs mijn scalp. Toen zag ik een andere mogelijkheid en ik rukte het grootste kleed op het podium terwijl ik voorovergebogen stond naar me toe en het kwam los als een tafellaken op een gedekte tafel. De stoel kwam op zijn rug terecht, samen met nog een paar mannen die ons van achteren wilden besluipen. Toen wankelde de driepoot en viel kletterend tegen de vlakte. Brandende olie spatte in een wijde boog door de lucht. Een regen van vuur viel sissend en sputterend op de koude vloer, vlammen sprongen op in een lavastroom die een totale verwarring en angst in de ruimte veroorzaakte. Met ons negenen doken we in de richting van de uitgang, links en rechts om ons heen slaand. Karac vloekte de duivel en zijn oude moer bij elkaar. Padra slingerde lichamen om zich heen bijna even snel als hij zijn vloeken eruit knalde. Sofija gebruikte de oude Mannlicher als een honkbalknuppel. Het enkele schot ervan was niet veel waard tegen deze horde, zelfs niet als ze ruimte kreeg om te richten.
  
  Van opzij kwam een man op me af. Ik raakte hem zo hard dat hij terugkaatste in het omgevallen komfoor. Hij reageerde alsof hij in een wespennest terecht was gekomen en sprong op in een wilde dans, terwijl hij met zijn handen tegen de rokende achterkant van zijn broek sloeg. Padra wervelde zich om en verpletterde een man die een aanval op Sofija waagde. Een derde werd neergeslagen voor hij zijn .45 kon gebruiken. Twee anderen kropen voorzichtig onder onze wig door en kwamen overeind, klaar om mijn hersenen in te beuken. Padra sloeg er één aan zijn haak en ik nam de ander, waarna we beiden met hun hoofden tegen elkaar lieten knallen. Ze gingen neer als twee vleugellamme eitjes om door de anderen onder de voet gelopen te worden. Het leek het meest op een ouderwets kroeggevecht.
  
  Ten slotte bereikten we de massieve, oude deur, gemaakt van dikke balken die bijeen gehouden werden door kruisbalken. We dreunden er doorheen en sloegen hem dicht, tegen iemands duim. Boven het geluid van de gil uit sloeg Padra dreunend de grendel ervoor.'
  
  'Dat zal ze een tijdje tegen moeten houden,' zei hij.
  
  'Een minuut misschien,' zei ik grimmig. Er werd al driftig tegen de deur gehakt. Ik hoorde Karac bevelen schreeuwen. 'Geen bijlen, idioten. Schiet die verrekte deur aan flarden. Blaas hem op. Dood ze. Laat ze niet ontsnappen.'
  
  Ik keek snel om me heen om neuzen te tellen, bijna blind in de duisternis. We waren nog maar met ons zessen over, een man kreunend van de pijn, een arm nutteloos als een lamme vlerk tegen zijn zij gedrukt en een ander met zijn gezicht onder het bloed.
  
  'Wat is dit? Een kast?' vroeg ik Padra.
  
  'Dacht je dat ze zo'n deur zouden gebruiken voor een armzalig berghok?'
  
  'Nou, waar gaat dit dan heen?'
  
  'Naar buiten,' zei hij eenvoudig.
  
  'Dan kunnen we maar beter gaan,' zei ik tegen hem, 'voor ze slim worden en om de villa heen trekken.'
  
  Padra stormde de duisternis in, de smalle gang in die door het donker volkomen verborgen was geweest. Sofija greep mijn arm vast en liep naast me voort, terwijl ik vloekend en grommend bijna voortdurend over het onzichtbare puin struikelde.
  
  Even plotseling als we de inktzwarte duisternis waren binnengegaan, kwamen we er weer uit, in een bundel schitterend zonlicht die ons voor een ogenblik verblindde. Een schaduw kwam uit het niets te voorschijn, vaag door het onvertrouwde licht. Instinctief hakte ik er naar, terwijl ik een grimmige voldoening voelde over de verscheurde pezen en zenuwen. Padra schreeuwde en we volgden allemaal zijn enorme gestalte die door de achtertuin van de villa stormde. Het geluid van laarzen was slechts een paar meter achter ons.
  
  We bereikten de muur van de villa die op een miraculeuze manier intact was. Padra en de drie andere mannen klauterden eroverheen en ik pauzeerde net lang genoeg om Sofija naar boven te drukken en haar achter hen aan te gooien. Van boven gaf ze me een hand terwijl ze haar voet tegen de andere kant van de muur schrap zette en samen kwamen we op straat terecht, aan de andere zijde. Een verzengende regen lood kwam sissend over ons heen en geselde de top van de muur waar we zojuist hadden gezeten.
  
  Padra gebaarde met zijn haak in de richting die we moesten nemen. We hoorden Karacs mannen aan de andere kant van de muur heen en weer rennen, zoekend naar een verbrokkelde plek om doorheen te gaan. Toen sloegen we een hoek om, kwamen door een nauwe steeg, over een binnenplaats en snelden tussen de hobbelige puinhopen van ingestorte woningen door.
  
  'Hier, hier!' klonk het geschreeuw achter ons. We durfden niet te stoppen om om te kijken. 'Ze zijn hierlangs gegaan. Hier! Snij ze de weg af.'
  
  Padra verdween in de Thermae, het gebouw waar eens het badhuis was gevestigd. Het was in zijn tijd een sierlijk bouwwerk geweest, zeker voor zo'n armzalige buitenpost als
  
  Apthos. Maar men had waarschijnlijk weinig anders te doen tussen twee gladiatorentoernooien. We gingen het calidarium binnen, de enorme, centrale hal met het warme bad, veel te open om gerieflijk te zijn. We sprintten in de richting van de kleinere vertrekken achterin, net op het moment dat Karacs mannen verschenen en kogels in onze richting begonnen te sproeien.
  
  We kwamen bij het frigidarium, waar eens het koude bad was geweest, en één van onze mannen tolde rond, terwijl bloed opspoot uit zijn borst. We lieten hem daar achter, dood, en haastten ons door het kleinere apodyterium, het Romeinse equivalent van een kleedkamer, en langs een paar trappen naar beneden, naar een lager niveau.
  
  'Wat is die Padra van plan?' vroeg ik hijgend aan Sofija. 'We hebben geen schijn van kans ze vóór te blijven.'
  
  'We ... we proberen de riolen te bereiken,' siste ze ademloos.
  
  Padra stopte voor een grote bak van zandsteen. Slechts duisternis was daar beneden te zien. 'Naar beneden,' beval hij kortaf en dook er zonder te aarzelen in. We volgden hem blindelings en kwamen neer in water en slijk. Sofija kwam op mijn borst terecht en stuurde me spartelend in de blubber.
  
  'Schiet op, schiet op,' zei Padra dringend en we strompelden achter hem aan, terwijl we voor het grootste deel afgingen op het geluid van zijn plassende voetstappen. De twee overgebleven mannen dekten de aftocht.
  
  'Wees voorzichtig waar je je voeten neerzet,' waarschuwde Sofija me. 'Ik heb geen schoenen aan.'
  
  'Wat is er met je schoenen gebeurd?'
  
  'De kolere voor mijn schoenen,' zei ze bondig en plonsde verder. Ik rende naast haar voort, terwijl mijn broek nat tegen mijn benen kleefde en de huid aan de binnenkant van mijn dijen schuurde. We baanden ons een weg door een labyrint van stinkende, donkere tunnels, zonder lang in één en dezelfde te blijven, maar steeds afslaand in een van de gangen aan weerszijden. De kreten en voetstappen van onze achtervolgers echoden om ons heen en het was onmogelijk hun afstand of hun richting te beoordelen. Zwaar ademend renden we voort.
  
  'Gaan we ons hier beneden verbergen?' slaagde ik erin te vragen.
  
  'Nee ... Nee. Karac zal de ingangen bewaken om ons ... als ... ratten in de val te hebben. We moeten ... de groeve bereiken waar we ons kamp hebben. Daar zijn we ... veilig,' hijgde Sofija.
  
  Plotseling hoorden we het geluid van rennende voeten op het steen direct voor ons, net om de volgende hoek. Padra kwam woest tot stilstand toen een gedaante om de hoek verscheen en bijna recht in mijn armen liep. Ik wervelde dijen, rug, schouders en arm om en plantte mijn vuist in zijn buik met al mijn kracht. Lucht sloeg uit zijn longen en hij viel voorover in het smerige water.
  
  Een tweede man deed een stap opzij toen hij om de hoek kwam en richtte zijn Mauser op mij. Automatisch verstijfde ik, wachtend op het schot. Maar op dat moment weerklonk er een donderend geluid in mijn oren en zijn hoofd verdween in een rode veeg. De man zonk op de stenen neer en ik zag Padra over hem heen staan, zijn pistool in zijn linkerhand.
  
  Ik verspilde geen tijd. De rest van Karacs mannen joegen kogels de hoek om in een blinde poging ons te vellen. Lood sprong op en sloeg jankend in een ouverture van ricocherende kogels en scherpe rotsplinters om onze oren.
  
  Ik bukte me om de Mauser op te rapen, maar toen vroeg Padra: 'Zou je niet de voorkeur geven aan Karacs wapen?'
  
  'Zeker, maar dat heb ik laten vallen.'
  
  Hij gaf me het pistool dat nog steeds rookte. 'Als tweede in commando heb ik het voor me opgeëist, maar eigenlijk zou jij het moeten hebben.'
  
  'Bedankt, Padra,' zei ik.
  
  Hij nam de Mauser. 'Ze zijn sneller bij het amfitheater gekomen dan ik had verwacht,' gromde hij boven het woeste geratel van kogels uit. 'Nu zitten we in de val.'
  
  'Is er geen andere uitweg?'
  
  'Eén. Maar die is een eindje terug. Als we teruggaan, komen ze om die hoek heen en schieten ons aan flarden.'
  
  'Als we het niet doen,' zei Sofija angstig, 'halen degenen die achter ons zitten ons in en doden ze ons. Het is hopeloos.'
  
  'Nou,' zei ik, 'misschien kan ik goedmaken dat ik Karac heb laten glippen.' Ik greep in mijn zak en haalde er het gasbommetje uit.
  
  Het was een nieuwere, verbeterde versie: kleiner, lichter en meer geconcentreerd. Het had de grootte en de vorm van een stuiter en bezat een speciale ontsteking zodat hij niet per ongeluk kon afgaan als hij op het verkeerde moment viel. Ik rolde hem tussen mijn kiezen tot ik hem goed had en beet hard. Ik had twee seconden.
  
  Ik gooide hem naar de hoek voor ons waar hij caramboleerde tussen de groep mannen die aan de andere kant stond. Ik hoorde een verraste kreet toen één van hen hem op zijn hoofd kreeg en de bom met een krakend geluid explodeerde. Herrie is de helft van het psychologische effect hebben de technici van AXE me verteld. De doorgang vulde zich met rook en dampen.
  
  Ogenblikkelijk hoorden we Karacs mannen rochelend naar adem snakken, daarna kreunen en kokhalzen. Ze wankelden nu rond als zwakke, jonge katten, hun longen en maag uitkotsend.
  
  Een van hen kwam de hoek om strompelen, dubbelgevouwen van de pijn en misselijkheid, zijn gezicht van ellende verwrongen. Padra liet een woest gebrul horen en bracht zijn haak neer in de nek van de man. Hij ging neer als een gespietste stier.
  
  'Niet inademen,' schreeuwde ik waarschuwend. 'Rennen!' We renden. We draaiden ons om en plasten terug in de richting die we gekomen waren tot Padra de andere tunnel vond. We gingen die binnen en hij leidde ons weer door een netwerk van onderaardse pijpen, tegen schuintes op voor zijriolen en dan weer naar beneden om in hoofdriolen onder te gaan, en soms alleen maar rond in een hoeveelheid bochten en kronkelingen. Ik verloor elk gevoel voor richting. Onze vlucht nam een vreemd droomkarakter aan.
  
  Op een goed moment hielden we stil onder een verbrokkeld gat met een half ingestorte trap die naar de flauwe lucht boven ons leidde. We gingen Zo snel mogelijk naar boven en haalden verlicht adem toen we ontdekten dat deze uitgang onbewaakt was.
  
  Het gat gaf toegang tot een veld vol stenen en struiken. Aan de andere kant van het veld was een rotswand die naar beneden liep en toen we de rand ervan bereikte wees Padra naar beneden en zei: 'Nou! We gaan eroverheen en dan naar de groeve.'
  
  De groeve was een enorme vallei die eruit zag alsof hij door een hand van een reus was uitgeschept. De zijkanten ervan waren ruig-vormige, regelmatige terrassen van bruin, dooraderde rotsen en borstweringen afgezet met doornig struikgewas en misvormde, gedrongen bomen. Bijna zag ik de slaven voor me die zwoegden onder de Romeinse zwepen toen ik naar beneden ging.
  
  'Eens woonde ik in Berlijn,' zei Sofija treurig. 'Toen in Apthos. En nu hier. Dit moet het einde van de wereld zijn.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Het kamp bevond zich op een plateau en zag uit over de westelijke putten van de groeve. Het bestond uit twee, ingevallen hutten die volgens mij de barakken en commandopost van de legioensoldaten waren geweest. Natuurlijk was het ontworpen als een verdediging tegen een eventuele slavenopstand, met slechts één ingang en voor de rest woest, steil en volkomen open. Het was redelijk veilig, zo veilig als een vluchtplaats maar kon zijn onder de gegeven omstandigheden.
  
  De berglucht was kil, zelfs nu in de middag en er brandde een klein vuur in een nis in de muur van de grootste hut. Een van de mannen legde een verband aan met zijn rug tegen diezelfde muur, in zichzelf zingend. De andere man zat op zijn hurken even buiten de poort, zijn geweer over zijn knieën en tuurde langs het enige pad.
  
  Ik was in de kleinste hut die dienst deed als Sofija's slaapkamer, als keuken, voorraadkamer en wapenarsenaal. Sofija en Padra waren bij mij. Alle drie zaten we gehurkt op Sofija's slaapmat, de meest gerieflijke plek van de ruimte. We hadden een fles wijn die snel leeg raakte terwijl we met elkaar praatten.
  
  'Karac valt ons nu verder niet lastig,' zei Padra met zware stem. 'Niet zolang we hier veilig zitten.'
  
  'Er zijn er niet veel meer om hem te bevechten, als hij het wel doet,' merkte ik op. 'Maar vier van jullie en ikzelf.'
  
  'Ja, maar Karac heeft een keer eerder geprobeerd om het kamp te bestormen, toen we uit Apthos waren verbannen en hierheen gingen om de strijd voort te zetten. We hebben natuurlijk niet geschoten om te doden, maar we hebben ze wel te grazen genomen en er per ongeluk een paar verwond. Het was een grote, morele nederlaag voor hem.'
  
  'Toen hadden we meer mensen,' zei Sofija. 'Toch zouden twee of drie goede mannen een aanval kunnen afslaan.'
  
  'Wat me meer zorgen baart,' vervolgde Padra, 'is dat Karac in beleg zal gaan en ons door honger en dorst naar buiten zal drijven. Zijn jonge rekruten hebben het plateau al omsingeld.'
  
  'Hoe lang kunnen we het hier uithouden?' vroeg ik.
  
  Padra nam een handvol aarde op en liet het langzaam door zijn vingers sijpelen. Hij gaf geen antwoord.
  
  'Laat hem het maar proberen,' stoof Sofija op. 'We zullen nooit opgeven.'
  
  Padra lachte om haar verzet. 'Je vecht goed voor een vrouw.'
  
  'Goed genoeg om je huid gered te hebben?' antwoordde ze trots. 'Of ben je het al vergeten dat ik je redde toen Nick je neer had?'
  
  De grote Slaaf kuchte, wendde zich weer tot mij en veranderde haastig van onderwerp. 'Over huiden gesproken, was dat echt een valse pels?'
  
  Ik wierp een blik op Sofia. Ze knikte, dus ik vertelde het hem. 'Er zat geen zak in de hals. Ik weet niet welke door motten aangevreten wolf het was, maar het was niet Milans troetelkind.'
  
  'Pah,' snoof Padra. 'We zijn allemaal belazerd door Karacs sprookjes. Maar waar is de echte huid dan?'
  
  'Dat weet alleen Karac,' mompelde Sofija.
  
  En ik zal dat moeten gaan uitzoeken.'
  
  Verrast keken ze me aan. 'Bedoel je dat je teruggaat?' vroeg Padra.
  
  'Nee,' zei Sofija met een verrassende heftigheid. 'De eerste keer was het al erg genoeg en Karac verwachtte ons toen niet eens. Nu is hij voorbereid en genade zal hij niet kennen.'
  
  Ik stond op en begon als een gekooid dier door het vertrek te benen. 'Ik denk niet dat hij verwacht dat we direct iets zullen ondernemen. Als we nu handelen, terwijl hij nog denkt dat we in de verdediging zijn ...'
  
  'Ah, maar die ring mannen beneden,' herinnerde Padra me, zijn hoofd schuddend. 'En toch ...'
  
  'Zie je wel,' zei Sofija smekend. 'Probeer het niet, Nick. Alsjeblieft...'
  
  'Vroeg of laat zullen we er toch doorheen moeten, en volgens mij hoe eerder hoe beter.'
  
  'Nick heeft gelijk, Sofija.' Met een ernstige zucht kwam Padra overeind. 'Ons kamp is nu een val. We moeten weg.'
  
  'Goed. Maar we hoeven niet terug naar Apthos.'
  
  'Wat? Je bedoelt dat we weghollen als geslagen honden en Karac zonder meer de overwinning geven? Zei je net niet dat we nooit zouden opgeven?'
  
  Er viel een ongemakkelijke stilte in de hut. Onze ademhaling leek erg luid in de nauwe begrenzingen van de rotsmuren. Padra kwam op me af en hield betekenisvol zijn gemene haak omhoog.
  
  'Ik ken mijn landgenoten. Zonder Karacs zilveren tong om hen in verwarring te brengen, zullen ze naar rede luisteren. Zonder die pels zullen ze hem naakt zien. Binnen een paar uur worden die mannen moe van het wachten en met de dag zal hun woede bekoelen. Misschien dat we er later door kunnen glippen.'
  
  Door de riolen?' vroeg ik.
  
  'Ja ... en nee. Niet veel mensen weten het, maar de Romeinse steden hadden centrale verwarming. Grote vuren in de kelders en kanalen in de muren om de hete lucht door te laten.'
  
  'Maar dat is onmogelijk, Padra,' kreet Sofija. 'Dat is puur zelfmoord.'
  
  'Maar het moet gebeuren,' zei Padra onbewogen. Toen gaapte hij en voegde eraan toe: 'Maak me laat in de middag wakker. Tot dan blijf ik slapen. Als je wilt kun je de discussie met Carter voortzetten.' Met een wetende glimlach stapte Padra de hut uit.
  
  'Laat het gordijn zakken,' zei Sofija, doelend op de deken die als deur dienst deed. Ik maakte het touw los waarmee hij op zijn plaats werd gehouden en hij viel in de opening naar beneden.
  
  'Kom naast me zitten.'
  
  Toen ik weer op de slaapmat zat, drukte ze zich tegen mij aan en vroeg met zachte stem: 'Nick, moet je echt terug voor die pels?'
  
  'Ja en je weet zelf ook wel dat ik dat moet.'
  
  'Je hebt al meer gedaan dan iemand kan doen. Veel meer. Als ik jou was zou ik weggaan uit Apthos voor ik gemarteld werd of verslagen in een strijd die niet de mijne was.'
  
  'Ik zou hetzelfde van jou kunnen zeggen, Sofija. Polgar is dood.'
  
  'Het is mijn strijd, Nick. Ik heb hem tot de mijne gemaakt.' Ik zei niets meer maar streelde haar zijdeachtige, zwarte haar.
  
  'Op mijn vijfentwintigste verjaardag werd ik wakker met het trieste gevoel dat ik een kwart eeuw had geleefd zonder iets bereikt te hebben. Kort daarna ontmoette ik Polgar Milan.' Ze sprak kalm, haar ogen stonden nadenkend. 'Nu hij er niet meer is, is Apthos alles dat ik nog heb om in te geloven.'
  
  'Je bent nog jong. Je kunt nog een andere man vinden.'
  
  'Ja,' zei ze en streelde mijn gezicht met haar vingertoppen. 'Maar na het beste wil je niet meer met minder genoegen nemen. Laten we alsjeblieft de wijn opmaken.'
  
  We leegden de fles. Haar wangen kleurden door de drank en haar ademhaling ging iets zwaarder. 'Ga niet,' fluisterde ze. 'Vertel jouw mensen dat de pels vernietigd is.'
  
  'Maar ik weet dat het niet zo is, Sofija, en dat is voldoende om aan de gang te blijven. Er is nog iets: de belofte die ik de mensen uit Jzan heb gedaan.'
  
  'Ja, ik herinner me dat je zei dat dat stadje wordt overgenomen en dat jij hen wilde helpen.'
  
  'Helpen,' zei ik sarcastisch. 'Mooie hulp is Apthos.'
  
  'Je krijgt je hulp,' beloofde ze. 'Je krijgt die op de een of andere manier als één van ons het overleeft.' Er welden nu tranen in haar ogen op. 'Ga alsjeblieft niet,' zei ze weer. 'Ik wil niet dat je sterft.'
  
  'Als er iemand sterft, zal het die verwaande klootzak met die baard zijn.'
  
  'Je bent gek. Net zo gek als Polgar was,' schreeuwde ze. Toen wierp ze zich tegen me aan en drukte haar vochtige lippen tegen de mijne met een barbaarse kracht.
  
  Ze maakte zich los, even plotseling als ze zich had vastgeklemd, ons beiden hijgend en hunkerend naar meer achterlatend. Een strook zonlicht viel door een scheur in de muur en lichtte haar gezicht op en ik zag een glimlach die tegelijk triest als warm en teder was. Ik trok haar naar me toe en kuste haar hongerig op de vochtige, open mond. Onze kussen veroorzaakten een niet te beheersen vuur. 'Ja, ja,' kreunde ze toen ik haar blouse losknoopte en uitdeed. 'Ja ...'
  
  Met een enkele beweging naar beneden ritste ik haar broek open en trok die over haar weelderige dijen. Ik voelde de hitte van haar lichaam toen ze zich tegen me aan bewoog en de broek langs haar benen naar beneden werkte. Ze droeg nu alleen nog maar een slipje en op de een of andere manier was deze buitengewone vrouw erin geslaagd er een te vinden dat zijdeachtig aanvoelde en heel klein was, een glimp van haar vrouwelijkheid in een wereld die verder uit wrede en genadeloze mannen bestond. Ik stroopte het slipje naar beneden en haar billen en heupen kwamen vrij voor mijn verkennende handen. Langzaam liet ik mijn hand over haar buik en dijen glijden en toen liet ik hem diep tussen haar benen gaan. Ze kreunde en jammerde van begeerte.
  
  Sofija hielp me uit mijn kleren, zenuwachtig trekkend aan mijn broek en trui, mijn lichaam blootstellend aan de kille lucht in de hut. We lieten ons achterover vallen op het bed en drukten ons zwijgend tegen elkaar aan, genieten van elkaars aanrakingen in het donker.
  
  Hartstochtelijk smolten onze monden samen en alle tederheid werd overboord gezet. Haar armen kwamen om me heen en trokken me op haar, terwijl ze op mijn lippen knabbelde, mijn tong diep in haar mond zoog en haar nagels diep over mijn rug haalde. Ik voelde haar rauwe lust, het verharden van haar tepels tegen mijn borst, het bewegen van haar lichaam terwijl ze onophoudelijk kreunde.
  
  Zwakke kreten van dierlijk genot welden op uit haar keel toen ze zich om me heen klemde. Haar gezicht stond verwrongen in begeerte, haar mond bewoog hongerig, haar dijen openden en sloten zich ritmisch om me heen. We waren ons niet langer ergens van bewust behalve van de ongelooflijke sensatie van het moment. Ik versnelde mijn stoten en de heerlijke pijn van genot deed Sofija onder me woelen. 'Oh, oh, ohhhh,' schreeuwde ze terwijl ze zich steeds sneller tegen me aan bewoog. Ik was me slechts bewust van de enorme spanning die in me groeide en van de wrijving van onze lichamen tegen elkaar.
  
  Toen schreeuwde ze, schreeuwde ze door de bijna ondraaglijke intensiteit van het genot en alles in onze lichamen scheen samen te stromen in een uiteindelijke explosie.
  
  Toen het voorbij was, dommelden we in een gelukkige, droomloze slaap, onze lichamen teder ineengestrengeld.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Vlak voor zonsondergang kwamen we de hut uit. Ik voelde me verfrist na mijn slaap, maar koud. Sofija had erop gestaan dat ik mijn gescheurde, leren jasje zou achterlaten en in plaats daarvan een extra trui aan zou doen. Ik stopte beide truien in mijn broek en stak de MAB in mijn riem. Sofija had zich omgekleed in een schone broek en hemd en had een paar schoenen opgespoord. Deze, verzekerde ze me, hadden veters die niet zouden breken. In de ondergaande zon was haar gezicht goudkleurig en buitengewoon mooi. Haar lippen waren vol en rood.
  
  Padra kwam naar buiten uit de andere hut, terwijl hij zijn schouders bewoog en met zijn haak over zijn borst krabde. Hij had dezelfde wetende blik in zijn ogen en toen Sofija hem naderbij zag komen bloosde ze hevig en haastte zich terug de hut in, om iets te doen te vinden.
  
  'Alles klaar?' vroeg ik kortaf, zijn blik negerend.
  
  'Zo klaar als maar kan. ' Hij draaide zich om om over de groeve uit te kijken. 'Ze is een wilde kat,' zei hij zacht, 'maar zelfs wilde katten hebben een hart.'
  
  Ik knikte bevestigend.
  
  De schaduwen waren lang in het licht van de ondergaande zon en het pad langs de oostelijke helling zag eruit als een lint van stof. Ver beneden lagen enorme rotsblokken die waarschijnlijk Karacs mannen verborgen hielden, en in de richting van die rotsblokken liepen verraderlijke stroken leisteen. De leisteen was als droog drijfzand en een val voor een ieder die erlangs naar boven of naar beneden probeerde te komen. Maar het pad zou te goed bewaakt zijn om zoiets te proberen.
  
  'We zouden langs de andere kant kunnen gaan,' stelde Padra somber voor.
  
  'Niet goed. Daar staat de zon op en Karacs mannen kunnen op hun vingers uitrekenen dat wie die kant proberen als we geen gebruik maken van het pad. Volgens mij moeten we langs het pad naar beneden. Daar zitten we in de schaduwen en zullen zij niet denken dat we het zouden proberen.'
  
  'Goed idee, Carter,' merkte Padra op.
  
  Stil gleden we van de top van het plateau naar beneden naar een richel boven de strook leisteen. We bewogen ons voorzichtig, de pistolen schietklaar, en begonnen langs de leisteen helling naar beneden te kruipen.
  
  We waren nu open en bloot en elke centimeter van onze afdaling was een martelend gevecht tegen het losse leisteen. Het eiste onze volledige concentratie en als Karacs mannen ons nu in de gaten kregen, zouden we geen enkele kans hebben. Bij elke stap die ik deed verwachtte ik neergeschoten te worden. Mijn spieren spanden zich in een wreed voorgevoel terwijl ik me vastgreep in de gegroefde aarde en korte stukken naar beneden gleed die te steil waren om anders te nemen. De tijd leek stil te staan, maar langzamerhand doemden de enorme rotsblokken voor ons op.
  
  Ten slotte bereikten we de grens van de leisteenhelling. Ik rolde me tussen de eerste rotsen die ik tegenkwam en Padra volgde me. 'We hebben het gehaald,' grinnikte hij tegen mij. 'Nu zullen we die schoften eens te pakken nemen. Alleen Karacs nieuwe rekruten zijn hier en geen enkele van mijn vroegere broeders. Ditmaal zal ik niet alleen schieten om te verwonden.'
  
  Ik knikte instemmend en ging toen op weg door het desolate, wrede landschap, door struikgewas heen en om rotsblokken heen. Bijna een kilometer kronkelden Padra en ik verder, daarbij voortdurend het pad in de gaten houdend. Karacs wachtposten konden niet ver meer zijn en het pad zou ons op een goed moment bij elkaar brengen.
  
  Plotseling kwamen we bij een diepe sleuf waar eens, eeuwen geleden, een enorm rotsblok was losgeraakt en langs de bodem van de vallei was gedonderd, daar een diep spoor achterlatend. Voorzichtig kroop ik naar de rand van de gleuf met Padra op mijn hielen en zei toen, fluisterend over mijn schouder: 'Twee man.'
  
  Padra drukte zich iets omhoog zodat hij over de rand kon kijken. Voor ons lag een flauwe helling van zo'n twintig meter. Tegen de kant, vrij voor de venijnige wind, stonden twee ruwe klanten, de geweren tegen de rotsen steunend. Een man rolde een sigaret en de ander dronk uit een fles. 'Zei ik het je niet?' zei Padra verachtelijk. 'Dit zijn geen vrijheidsstrijders. Het zijn misdadigers. Ze hebben geen enkel politiek inzicht. Ze hebben niets te zoeken hier in Apthos.'
  
  Ik herinnerde me Sofija's woorden: 'We zijn niet gewoon maar dieven'. Het volgende ogenblik richtte Padra zijn geweer op de fles.
  
  'Nee,' siste ik, terwijl ik zijn hand wegduwde. 'Als je schiet, zal de herrie alle anderen aantrekken.'
  
  'Je hebt gelijk,' zuchtte hij. 'Sorry, Carter.'
  
  Ik zei hem mij te dekken en sprong toen in de sleuf, de MAB gericht. 'Geen geluid, jullie.'
  
  Ze konden hun geweren niet tijdig bereiken en gelukkig probeerden ze het niet eens. Langzaam kwamen ze rechtop, de handen boven hun hoofden, verbijstering op hun gezichten geschreven.
  
  'Padra,' riep ik over mijn schouder. 'Kom hier en pak hun wapens.'
  
  De Slaaf gleed over de rand van de sleuf en liep op de wachtposten af, buiten de vuurlijn van mijn pistool voor het geval er rotzooi zou komen.
  
  Plotseling verscheen een groep gewapende mannen vanachter een blinde hoek. Een ogenblik bleef die daar staan, hun gezichten vol verwarring en verbazing, toen openden ze het vuur. Lood floot ricocherend om Padra en mij heen.
  
  Ik wierp mezelf opzij en bracht het pistool omhoog om de moorddadige aanval te beantwoorden. Padra dook weg achter een rotsachtige richel, koel richtend om elke kogel raak te laten zijn. De groep aanvallers verspreidde zich, twee doden en drie gewonden achterlatend. Ik kreeg een volgende te pakken toen hij de rand van de sleuf bereikte. Toch vloog een andere man, een logge, besnorde grapjas, bijna tegen me op toen hij neerging met een kogel van Padra in zijn borst. Ik deed een stap opzij en vuurde op een man met een rattengezicht die aanlegde op Padra. Hij schokte naar achteren en viel toen voorover, voortglijdend op wat er van zijn gezicht over was.
  
  Het schieten stierf weg toen Karacs mannen zich hergroepeerden en ik was in staat me bij Padra te voegen voor het gevecht weer oplaaide. 'Hoe staat het?' vroeg ik.
  
  'Hun richten is nog slechter dan hun adem,' zei hij terwijl hij me een flitsende grijs toewierp onder het herladen van zijn Mauser. In Sofija's hut was geen munitie geweest voor de MAB en ik was aan mijn laatste kogel toe. Een jongen van Karac schoot van de ene dekking naar de andere, maar de aarde raakte los en hij gleed uit. Ik vuurde mijn laatste schot af. Die raakte zijn gesp en verdween in een hoek in zijn buik. Daar stond ik met mijn lege pistool, nu niets meer dan een dure en ingewikkelde, metalen knots.
  
  'Padra, ze zullen ons omsingelen.'
  
  'Ja en ik ben bang dat we voldoende herrie hebben gemaakt om gezelschap aan te trekken.'
  
  'Laten we dan als de sodemieter maken dat we hier wegkomen.'
  
  De tocht uit de groevenaar buiten was een nachtmerrieachtige struikelpartij van moeizaam klimmen en plotselinge, korte schermutselingen. Ik nam een Schmeisser MP 40 van een van de dode mannen. 'Jullie hebben hier een verdomd vreemde verzameling wapens,' merkte ik tegen Padra op. 'Mijn vriend, als je als partizaan vecht tegen de overheersers, in plaats van je door hen te laten bevoorraden, ben je blij met alles dat je te pakken kan krijgen.'
  
  'Er is dus een kans dat Karac geen radio-uitrusting heeft, zoals walkie-talkies.'
  
  'Nee, die heeft hij niet.'
  
  'Nou, dat is dan iets waar we dankbaar voor moeten zijn, neem ik aan.'
  
  We klommen over scheuren en door geulen, over oud gesteente dat afbrokkelde onder mijn gewicht, door doornige, verwrongen struiken die onze huid teisterden. De wonden in mijn zij en arm bonsden met een doffe brandende pijn en ik rilde in de koude wind. Weer een richel, weer een spleet; rennen, vechten en weer rennen. Padra gaf het tempo aan. We waren allebei uitgeput en snakten naar adem toen we ten slotte het veldje bereikten en onze snelheid tot sukkeldraf vertraagden. We waren Karacs mannen kwijt en na een laatste blik om ons heen sprongen we naar beneden, in de riolen.
  
  Een half uur later stonden we weer bij de villa. We kropen langs de achtermuur naar het andere einde van het gebouw en gluurden om een steunbeer heen. Een wachtpost beende rusteloos heen en weer door de verruïneerde tuin, een geweer over zijn schouder geslagen. Padra knikte zijn hoofd naar een ingezakte poort op een paar meter achter de bewaker. 'Die gaat naar de kelder,' fluisterde hij. 'Daar kunnen we in de luchtkanalen klimmen.' Hij stak de Mauser in zijn broekzak en stelde voor dat ik de Schmeisser achter zou laten. 'Daar is geen ruimte voor,' zei hij tegen mij.
  
  'We hebben dan alleen jouw pistool als we gepakt worden.' Hij zuchtte fatalistisch. 'En die is leeg.'
  
  Ik draaide me om en keek naar de wachtpost, terwijl ik me afvroeg wie er nu krankzinniger was, Karac, Padra of ik. De wacht leek eeuwen te blijven lopen. Zo nu en dan ging hij zitten om wat over zijn schoen te wrijven en in zichzelf te brommen. Ten slotte verdween hij om een hoek. Ik haalde diep adem en sprintte achter Padra aan.
  
  De wachtpost was nog uit het gezicht toen we de boog bereikten en in de schimmelige, mufruikende kelder doken. In het midden was de fornax, het gewelf van de antieke haard, waarboven de nauwe pijpen, ongeveer een halve meter in het vierkant, zich vertakten tussen de muren.
  
  'Dat wordt een klus,' zei ik. 'Weet je zeker dat we hierdoor bij Karac komen?'
  
  'Ja. Ze leiden naar elk vertrek van de villa.'
  
  'Laten we dan de slaapkamer proberen. Daar kunnen we hem te grazen nemen als hij alleen is. Tussen twee haakjes, wat gebeurt er als we vast komen te zitten?'
  
  'Dat zou heel ongelukkig zijn,' antwoordde Padra droog. 'We zouden dan niet in staat zijn ons om te draaien en de ratten te verjagen.'
  
  Met nog grotere weerzin keek ik naar de gaten. Padra wees naar de koker die hij wilde nemen en ik drukte mezelf op zodat ik me op de rand kon afzetten met mijn voet en ruggelings naar binnen kon glijden. Daar rolde ik me om op mijn buik. Voor Padra was het nog nauwer, maar hij klom achter me aan terwijl ik me centimeter voor centimeter naar voren bewoog, steunend op onderarmen en tenen.
  
  Die oude luchtkanalen moeten vroeger ongeveer net zo hebben gefunctioneerd als tegenwoordig. Behalve roosters in de vloer hadden de Romeinen hun uitlaten in de onderkant van de muur. Bij de plafonds waren nauwere gaten. Het was een verbluffend doeltreffend systeem.
  
  In het donker kropen we verder, zo nu en dan stilhoudend om uit te rusten. Het was een smerige, afmattende zaak. Ik bleef eraan denken dat we makkelijk klem konden raken in een krap stuk en dat de ratten dan aan mijn voetzolen zouden knabbelen.
  
  'We zijn nu bij het centrale hal,' merkte Padra op bij een van de gaten. 'Nog een vertrek of twee, drie verder, denk ik.'
  
  'Ik hoop dat je gelijk hebt, Padra.'
  
  Hij zei niets, maar snoof even. We bleven ons een weg banen door de buis tot we een gedeelte bereikten dat was ingestort. Langzaam maakte ik de doorgang vrij, de brokken steen en vuil doorgevend aan Padra. Toen gingen we verder.
  
  Van ergens boven ons begonnen geluiden door te filteren. Ik was er niet zeker van wat er werd gezegd, maar was absoluut zeker Karacs stem te herkennen. Ik aarzelde, gebaarde naar Padra bijzonder stil te zijn en ging weer verder, heel stil voortglijdend zodat niemand ons zou kunnen horen.
  
  Ik hield mijn adem in toen ik de uitgang bereikte waar het geluid het hardst klonk. Dezelfde kracht die achter ons de buis had verstopt, had hem hier breder gemaakt. Langzaam slaagde ik erin genoeg ruimte te vinden om me op mijn hurken te werken. Padra werkte zich naast me met gebogen schouders en rustend op zijn dijen. Hij zag eruit als een schoorsteenveger. Ik leunde naar voren, millimeter voor millimeter, en doorzocht het vertrek, terwijl mijn ogen zich aanpasten aan het zwakke licht van de toortsen.
  
  Er zaten ongeveer een stuk of tien mannen rond een gammele tafel. Vier van hen leken veteranen van de oude garde, overgebleven uit de dagen van Milans leiderschap. De anderen waren Karacs hanige, jonge, slachters. Karac beende heen en weer in teleurstelling of ongeduld, of misschien beide, terwijl hij zijn rechtervuist in zijn linkerhand sloeg. Padra gromde zacht als een dier dat de vijand ruikt en verplaatste zijn gewicht in een groeiende ergernis.
  
  Daarmee maakte hij een stuk steen los. Het geluid leek oorverdovend. Ik was er zeker van dat zij het in het vertrek zouden hebben gehoord. Maar nee, het gesprek ging zonder onderbreking verder.
  
  Ik hoorde Karac zeggen: 'Naar de verdommenis met Milans weduwe en die idioot met die haak. We moeten de feiten onder ogen zien. Wij worden zwakker terwijl het leger sterker wordt. De dagen van onze glorie liggen achter ons. We zijn niets meer dan een doorn in hun zij.'
  
  'Een doorn kan nog steeds gevoelig zijn,' herinnerde één van de oudere mannen hem.
  
  'Bah. Voor hoe lang? Onze wapens zijn oud en worden steeds minder. Het westen heeft zijn belangstelling verloren en heeft ons de rug toegekeerd. Niemand maakt zich er druk over.'
  
  'Maar die man, Carter, die zei ...'
  
  'Hij zei, hij zei,' schreeuwde Karac. 'Het is maar één man.'
  
  'Had je dan meer verwacht, Evan?' vroeg de oude man kalm. 'Slechts één man had enige kans om Apthos te bereiken en Carter haalde het.'
  
  'Ik verwachtte niets,' wierp Karac verhit tegen. 'Alleen maar kou, honger en een oneervolle dood als we zo doorgaan.'
  
  'Er is geen andere weg.'
  
  'Die is er wel.' Met een vlekkerig gezicht keek de gebaarde leider woest naar de oude man, 'Luister, jullie allemaal. Onze contactman in Metkovic heeft bepaalde inlichtingen ingewonnen bij de autoriteiten. Hij zegt dat wij, als we ons nu rustig ergens vestigen, bepaalde concessies kunnen krijgen.'
  
  'Hij liegt,' siste Padra.
  
  Ik drukte een vinger tegen mijn lippen om hem het zwijgen op te leggen, maar mijn eigen geest tolde van elkaar bestrijdende gedachten. Was Karacs contactman in Metkovic dezelfde als die van mij? Zo ja, was hij dan degene die het Joegoslavische leger had getipt en me zodoende bijna de dood had ingejaagd? En daarbij, als de regering zo verzoeningsgezind was, waarom namen ze dan Jzan over?
  
  'Dat is de reden,' vervolgde Karac terwijl hij met zijn knokkels op de tafel sloeg, 'dat ik mannen uit Belgrado heb uitgenodigd ons hier te bezoeken.'
  
  'Hier?' gromde Padra onderdrukt. Hij zag eruit alsof hij van woede zou exploderen. 'Brengt hij de vijand hierheen? Milan zou zich in zijn graf omdraaien als hij dit kon horen.'
  
  'Sssst,' siste ik tegen hem.
  
  'Maar als we het daar nu eens niet mee eens zijn?' vroeg de oude man rustig.
  
  'Voeg je dan bij die maniakken in de groeve,' beet Karac hem toe. 'We hebben een kans op veiligheid en vrede en als jullie dat zelf niet zien, denk dan aan de toekomst van jullie vrouw en kinderen. We zullen een goede koop sluiten en al deze jaren van bloedvergieten beëindigen.'
  
  Ik hoorde een snauw naast me en een geschuifel van voeten. Voor ik iets kon doen was de getergde Padra door de opening in de kamer gesprongen, bulderend van woede en verontwaardiging. Alle gezichten draaiden zich in zijn richting, geschokt door het verschijnen van deze zwart besmeurde woesteling. Ik vloekte zowel in het Engels als het Servokroatisch, maar krabbelde te voorschijn om me naast de blonde Slaaf te voegen, terwijl ik me afvroeg of ik nu zou sterven. Ik zou liever staande sterven dan in dat warme luchtkanaal. 'Verdomme, Hesh,' schreeuwde ik tegen hem. 'Kijk wat je hebt aangericht.'
  
  'Een man kan maar een bepaalde hoeveelheid verdragen en dan niet meer,' blafte hij. Hij stapte naar voren en snauwde tegen de oudere mannen. 'Jij, Vetov, mijn eigen peetvader! Ben je al vergeten hoe we zij aan zij hebben gevochten met Polgar voor de eer van Kroatië? En jij, Chirpan, wil jij voor de Serven kruipen, jankend om een beetje afval?' Hij donderde voort, zijn ogen flitsend van woede. 'Goede koop, Evan? Je hebt ons verkocht, dat heb je gedaan.'
  
  Karacs stem klonk als een vuursteen. 'Je bent gek, Hesh. Onze dromen zijn voorbij en we moeten de realiteit aanvaarden. Waarom wil je nog meer bloed aan je handen hebben? De revolutie slaagt nooit.'
  
  Padra gebaarde met zijn haak. 'Als hier bloed op komt, is het van Serven in een eerlijk gevecht. Hoe. zit het met het bloed op jouw handen? Het bloed van de Kroaten?'
  
  Karacs mannen schoven mompelend dichterbij.
  
  'Of heeft hij het jullie niet verteld?' bries Padra. 'Heeft hij jullie niet verteld dat hij de groeve heeft laten omsingelen en het bevel heeft gegeven om ons te doden?'
  
  'Leugens, leugens,' schreeuwde een stem. 'Jij bent de verrader.'
  
  Padra liet zijn vuist uitschieten als een kanonskogel. Er klonk een gekraak en de man vloog tegen een man achter hem. Karacs mannen deinsden een ogenblik terug en kwamen toen weer op ons af.
  
  Padra pareerde een mes met zijn haak en ramde zijn aanvaller een knie in het kruis. Ik hakte de zijkant van mijn hand tegen een gezicht en hoorde een bot kraken. Net toen ik een andere man wilde aanvallen, voelde ik een kogel zich in mijn been boren. Geweerkolven sloegen tegen mijn borst en zij en een plotselinge, verblindende pijn scheen mijn hoofd te doen barsten. Ik wankelde, beheerste me en probeerde een van de geweren voor me te pakken te krijgen. De meute drong op en dwong ons met de rug tegen de muur. Ik probeerde weg te duiken, maar het was een fractie van een seconde te laat.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Door de duisternis klonk een stem. 'Hij komt bij.'
  
  'Uitstekend,' riep een andere stem. 'Ben je klaar, Garth? Ik heb hier maar heel weinig tijd voor.'
  
  De eerste stem antwoordde laconiek: 'Even klaar als hij.' Traag trokken de donkere wolken op, maar eerst sloeg het nergens op. Ik zwom in een zee van pijn. Langzaam realiseerde ik me dat ik volkomen naakt was en rechtop zat in een beslagen, ijzeren stoel. Toen ik me probeerde te bewegen ontdekte ik dat mijn polsen en enkels waren vastgezet met scherpe, metalen boeien.
  
  Een meter of wat voor me stond een kleine, vlezige man. Zijn enorme buik hing over zijn riem en was zichtbaar door de gaten van zijn hemd heen. Hij was volkomen kaal en zijn vormeloze gezicht had die monumentale onbezorgdheid van de beroepsbeul die gewoon zijn werk doet. Er volgde een geritsel van beweging. Evan kwam opzij van de stoel en hurkte neer naast mijn arm.
  
  'Goedenavond, Carter,' zei hij opgewekt. 'Jij en Padra hebben me nogal een schok bezorgd toen jullie door die muren binnen kwamen.'
  
  Ik zei niets. Ik had al moeite mijn keel aan het werk te krijgen. Hij voelde verdroogd en samengeknepen aan, alsof iemand er tijdens het gevecht op had gestaan.
  
  'Maar ik geloof dat ik iets terug kan doen,' Karac glimlachte sardonisch. 'Welkom in mijn recreatieruimte.'
  
  Ik keek om me heen en begon te begrijpen waar ik me bevond. Ik zat in een kleine, vierkante cel, met ruwe uitgehouwen muren. De lucht was vergeven van de stank van bloed en uitwerpselen. In het flakkerende licht van een enkele vuurpot zag ik dat de cel aan de andere kant twee deuren had, met sloten en nauwe spleten op ooghoogte. De muren waren volgehangen met oude martelwerktuigen: been- en voetklemmen, een oogwipper, een brandijzer, een ruggengraatroller, de hangende kettingen en armbanden van een wipgalg en een verzameling bevlekte, roestige tangen en knijpers. Ik voelde de gal in mijn keel komen en koude rillingen trokken over mijn naakte vlees.
  
  Karac kwam weer bij me en trok mijn hoofd aan het haar naar boven, waarbij hij het wreed omdraaide, ongetwijfeld terugdenkend aan het moment dat ik hem aan zijn haar had getrokken. 'Ik wil het weten van Milans wolf,' fluisterde hij dringend. 'Ik wil weten wat er zo belangrijk aan is.
  
  Ik voegde hem een aantal scheldwoorden toe waardoor zijn gezicht verbleekte en hij mijn haar losliet alsof hij gestoken was. 'Ik zou nu graag Padra hier hebben gehad om te zien wie van jullie het eerst om genade zou smeken. Maar nu zal je gewoon twee keer zo hard moeten smeken om dat goed te maken. Garth!'
  
  Hij gebaarde onstuimig naar de andere man en Garth liep naar achter de stoel. Ik kon niet zien wat hij aan het doen was, maar ik kreeg het ongemakkelijke idee dat ik niet in zo maar een oude stoel zat. Ik hoorde hem op handen en knieën wat scharrelen. Na een minuut begon ik de bijtende lucht van verhit metaal en rook te ruiken.
  
  'Jij gaat het me vertellen, Carter. Vroeg of laat vertel je het mij.'
  
  De stank werd sterker en ik merkte nu dat de stoel ongemakkelijk heet begon te worden. Terwijl het oude metaal van de stoel al maar heter werd, spande ik me tegen de boeien. Mijn huid brandde. Ik zette mijn tanden op elkaar en zweeg.
  
  'Denk jij dat ik je niet kan breken, Carter? Let maar eens op.'
  
  Vuurtongen kropen omhoog langs het zitvlak van de stoel, terwijl Garth bezig was met een kleine, schaapsleren balg. Het vuur groeide, likte omhoog naar mijn armen en schroeide de huid ervan. Het beslagen ijzer werd kersenrood en er kwam een nieuwe stank bij, een andere stank, de stank van brandend vlees. Ik werd levend geroosterd.
  
  'Carter, wat is het geheim van die vervloekte wolf? Ik wéét dat er een is en ik heb geen tijd om te verdoen door het je op een aardige manier te vragen, niet terwijl een leger onderweg is. Vertel op.'
  
  Ik hoorde mezelf het eruit flappen. 'De geit ... de geit.'
  
  'Wat? Welke geit?'
  
  'Je familiegeit, Karac.'
  
  'Wat is er mee?'
  
  Ik worstelde in de brandende stoel, mijn longen samengesnoerd door rook en pijn. Toch slaagde ik erin voldoende lucht binnen te zuigen. 'Je familiegeit... Jammer dat je moeder nog nooit van voorbehoedmiddelen had gehoord.' Karac ramde zijn grote vuist in mijn gezicht en schuurde mijn lip open. 'Centimeter voor centimeter stuur ik je naar de hel,' snauwde hij tegen mij. 'Garth, het is genoeg. Zet hem in de kettingen voor je specialiteit.'
  
  Garth gooide water op het vuur onder de roosterstoel maakte me los en sleepte me ruw over de koude, stenen vloer. Mijn zenuwen stonden op springen en de pijn was bijna ondraaglijk toen het ruwe steen om mijn roodverbrande huid schuurde. Het volgende moment sloot Garth de dikke, ijzeren boeien van de wipgalg rond mijn polsen. De wipgalg is een bijna prehistorische voorloper van de pijnbank, een foltering die het slachtoffer in de lucht verheft en hem dan plotseling een eind naar de grond laat vallen. Het is een wrede methode om armen uit te rekken, spieren te verdraaien, gewrichten los te rukken en botten te breken.
  
  Garth hees me aan mijn polsen op tot ik zo hing dat mijn tenen nauwelijks de grond beroerden. Toen liep hij naar de muur achter de wipgalg en nam daar een opgerolde zweep in zijn hand. Hij schudde het ding achter zich uit en wendde zich tot Karac, wachtend op het bevel.
  
  Karacs ogen stonden koortsachtig en gretig toen hij zich tot mij richtte. 'Dit is een Romeins apparaat, Carter. Dat maakt het wel erg geschikt, niet?'
  
  Toen stapte hij achteruit en knikte. De zweep schoot uit en beet zich vast rond mijn lichaam. De pijn was bijna ondraaglijk toen het ongelooide leer zich rond de rauwe huid van mijn naakte heupen en onderbuik wikkelde. Ik verkrampte in mijn hangende positie tot een boog.
  
  'Op deze manier vierden de Romeinen het Feest van Lupercalia,' lachte Karac. 'Elk jaar op de vijftiende februari dansten de mannen door de straten, terwijl ze hun vrouwen sloegen met zwepen die van wilgentakken waren gemaakt. Vertel me nu over die wolf van Milan, Carter. Vertel het me zolang je nog kan.'
  
  Weer trof de zweep me en liet een vuurrode streep achter op mijn naakte vlees. Ik worstelde met de kettingen die me vasthielden met heel mijn gewicht, pogend de zwiepende zweepslagen te ontwijken. Maar Garth was een meester in zijn kunst en miste niet.
  
  'Milans wolf, Carter. Wat is er met die wolf?'
  
  Karacs stem werd onduidelijk voor me toen Garth me weer raakte en toen weer. Een kreet echode door de cel en toen die weggestorven was, realiseerde ik me dat hij van mezelf afkomstig was geweest.
  
  'De wolf ...'
  
  Ik moest een rustpauze krijgen. Ik moest Garth zo ver zien te krijgen dat hij ophield, want anders zou ik nooit een weg uit deze rotzooi vinden. Met een kreun liet ik mijn hoofd naar voren vallen en fingeerde bewusteloosheid. Mijn lichaam hing slap en onbeweeglijk in de ijzeren boeien. Garth sloeg me nog een paar keer, maar ik slaagde erin de kreten te onderdrukken die opwelden in mijn keel. Na een minuut hoorde ik de zweep op de vloer vallen.
  
  Karac was hels. 'Je bent te ver gegaan, idioot,' schreeuwde hij tegen Garth. 'Breng hem bij.'
  
  'Je zal moeten wachten.'
  
  'Ik kan niet wachten.'
  
  'Dat zal je wel moeten.'
  
  'Verdomme, Garth, ik heb wel wat beters te doen dan hem hier te zien hangen. Roep me als hij weer in staat is om te praten.'
  
  Ik hoorde Karac uit de kerker weg stampen. Met een holle dreun sloeg de deur achter hem dicht.
  
  De minuten gingen voorbij als eeuwen. Het zweet sijpelde langs mijn lichaam, bijtend in de rauwe zwellingen, maar ik bewoog me niet. Garth beende ongeduldig heen en weer. Ik hoorde hem een lucifer aanstrijken om een sigaret op te steken. De geur van zwavel en slechte tabak prikkelde mijn neusgaten. Maar de tijd sleepte zich voorbij en plotseling mompelde Garth: 'De kolere!'
  
  De deur ging open en sloeg weer dicht. En Garth was verdwenen. Ik keek door het lege vertrek en vroeg me af hoeveel tijd ik zou hebben voor hij terugkeerde. Na een paar minuten hoorde ik zachte, schrapende geluiden en ik nam aan dat mijn rustpauze al voorbij was. Maar toen realiseerde ik me dat de geluiden van achter me kwamen, van de andere kant van de cel. Het leek op het geluid van muizen die tussen de muren rondscharrelden.
  
  'Carter,' hoorde ik een fluistering. 'Carter.'
  
  Ik draaide me langzaam om in mijn kettingen om naar de deur aan het andere einde te kijken. Twee spookachtige gezichten met verwilderde ogen, nauwelijks zichtbaar in het flakkerende licht. Ik herkende ze ogenblikkelijk. Het waren Sofija's mannen, twee van de drie die bij de eerste confrontatie met Karac waren gevallen.
  
  'Kun je ons horen?'
  
  'Ja.' kraakte ik. 'Is Padra bij jullie?'
  
  'Nee,' antwoordde één van de mannen.
  
  'Is hij dan niet bij jou?' vroeg de andere man. Misschien is hij ontsnapt.'
  
  'Of gestorven,' voegde de eerste er bitter aan toe.
  
  'Ik dacht dat jullie allemaal dood waren,' zei ik.
  
  'Ze bewaren ons voor een andere dood: bij de spelen.'
  
  'De spelen?'
  
  'In de arena. Tegen Karacs uitgelezen moordenaars. Menton is al weg en wij zijn de volgende.'
  
  'Karac is krankzinnig.' Ik kon nauwelijks mijn eigen oren geloven.
  
  'Ja, maar ...' De man aarzelde en zei toen ongerust: 'Ik hoor Garth. Vaarwel, Carter.'
  
  De gezichten verdwenen en ik was weer alleen.
  
  Iets van mijn kracht was terug, gevoed door de gruwel van hetgeen ze me net verteld hadden. Terwijl ik mijn voeten schrap zette tegen de muur, trok ik me omhoog om me vast te grijpen aan de kettingen boven mijn armkluisters. Mijn vingers waren glibberig, maar ik bleef vasthouden. Na diep adem gehaald te hebben begon ik zo snel ik kon hand over hand naar boven te klauteren. De spieren van mijn armen en schouders spanden zich tot brekens toe, maar ik bleef naar boven gaan.
  
  Net toen ik de zware dwarsbalk bereikte, ving ik het geluid van de naderende voetstappen op. Wanhopig haakte ik mijn been over de balk en hees me er schrijlings op. Ik rukte woest aan de boeien, wetend dat ik los moest zien te komen voor Garth me bereikte en me weer naar beneden sloeg met zijn zweep. De boeien hadden eenvoudige klemsloten, zoals ze vroeger voor hangsloten gebruiken, waarschijnlijk in de vroegste dagen van Apthos. De deur kraakte open en Garths schaduw werd langer op de stenen vloer. Op hetzelfde moment vond ik het drukpunt en kreeg ik de boeien los. Toen zag Garth me. Zo dik als hij was, reageerde hij met de snelheid van een panter. Hij greep de zweep en bracht die achter hem, zijn gezicht door een plotselinge woede vertrokken.
  
  Ik greep de ijzeren ketting zo snel ik kon vast en haalde naar hem uit. De open armboei knalde tegen de zijkant van zijn hoofd en verpletterde zijn slaap tot een bloederige pulp. Huilend sloeg hij achterover tegen de roosterstoel en zakte in elkaar. Zonder te aarzelen sprong ik boven op hem en kwam met heel mijn gewicht op zijn borst neer. Met een rochelende kreun scheen hij leeg te lopen; bloed en slijm spoot uit zijn open mond. Ik moet minstens de helft van zijn ribben hebben gebroken en het versplinterde bot drong nu zijn longen binnen.
  
  Ik wist dat de buitendeur niet op slot was, maar ik had ook nog te maken met het tweede slot van de tweede deur en ik wilde de andere gevangenen bevrijden. Snel onderzocht ik Garths lichaam op sleutels, maar noch bij hem, noch ergens in de cel, vond ik die ... Door het dolle heen riep ik naar de twee mannen me te vertellen waar ze waren.
  
  'Alleen Karac heeft sleutels,' antwoordde een van de mannen.
  
  'Maak je om ons niet druk. Smeer hem zo lang je kunt,' zei de ander.
  
  'En als het je lukt, stuur dan hulp.'
  
  Ik haatte het de mannen achter te laten, maar ze hadden gelijk. Het was het enige antwoord. 'Ik zal het doen,' beloofde ik.
  
  Ik rende Karacs folterkamer uit, een lange, donkere gang in. Toen ik stopte om me af te vragen welke richting ik moest ingaan, hoorde ik één van de mannen schreeuwen. 'Rechtsaf, dat is de enige uitweg!'
  
  Zonder verder nog vragen te stellen stormde ik naar rechts. Ik wist dat ik, naakt en ongewapend, afgeslacht zou worden zodra één van Karacs wachten me in de gaten kreeg. De gangen waren eindeloos, vaak doodlopend of ingestort zodat ik gedwongen was op mijn schreden terug te keren en opnieuw te beginnen. Ik zat gevangen in een flauw verlicht, stil netwerk. Maar het scheen naar boven te leiden.
  
  Ik wankelde naar voren, de duisternis binnen en merkte dat mijn krachten afnamen na de eerste toestroming van adrenaline. De scherpe, stenen muren schuurden langs mijn gescheurde huid en de zolen van mijn naakte voeten lieten bloederige afdrukken na. Het enige dat mij in beweging hield was mijn intense haat tegenover Karac en mijn verlangen het hem betaald te zetten.
  
  Na wat een eeuwigheid leek, was de tunnel niet meer zo donker als ervoor. Ver voor me kon ik een grijs licht onderscheiden aan het einde van de tunnel en trillend van uitputting schoot ik die kant op. Iets zat me dwars: een half bewuste waarschuwing die me probeerde tegen te houden. Maar ik schudde die van me af en bereikte de poort.
  
  Toen stormde ik weer de wereld binnen. Ik zonk op mijn knieën, mijn benen te zwak om nog overeind te houden en ik voelde de grond onder me. Het was met bloed doordrenkte leemgrond: de leemgrond van het Romeinse amfitheater.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Stijf van de kou, het opgedroogde bloed en het vuil wankelde ik overeind. Dit was de arena van het amfitheater dat Padra me de dag tevoren had aangewezen en ik zat gevangen in de ovalen ring. Boven me, in de rijen banken, zaten tientallen van Karacs mannen met toortsen om de afgebrokkelde ruïne te verlichten. En bovenin het amfitheater zat een afdeling moordenaars met mitrailleurs en geweren. Ongeveer halfweg de lange, gebogen wand bevond zich een gedeelte met betonnen banken in boksen en in één ervan zat Karac. Hij had een stel trawanten naast zich met toortsen en hij had een oude deken over zijn uniform geslagen om zich tegen de kille wind te beschermen. Zijn ogen waren op mij gericht en zijn mond was in een duivelse glimlach verwrongen. Van waar ik stond, zag hij er uit als een onbeduidende 'nero' in een versleten toga.
  
  Vlak voor me lag het onthoofde lichaam van een man op de grond. Ik wist dat het Menton was, de derde gevangene van Sofija's groep. Hij was geblinddoekt, als de slachtoffer van een executie. Eerst begreep ik niet waarom, toen herinnerde ik me dat een bepaalde groep gladiatoren, andabatae, met blinddoeken voor de ogen vocht.
  
  Ik kon niet verhinderen dat ik me afvroeg hoeveel mannen en vrouwen hadden gestaan waar ik nu stond; hoe velen van hen op een gruwelijke manier waren vermoord voor het genoegen van bloeddorstige tirannen als Karac.
  
  Ik hoorde Karacs stem. 'Carter!' Hij lachte als een krankzinnige. 'Jij werd niet verwacht als volgende attractie. Maar, het kan er mee door.'
  
  'Garth is dood.'
  
  'Dat verwachtte ik al. Anders had je niet kunnen ontsnappen. Laten we eens zien hoelang je nog meegaat voor je je bij hem voegt.'
  
  'Zij die gaan sterven groeten u,' zei ik sarcastisch met mijn hand in de hoogte.
  
  Aan de andere kant van de arena kwam een grote, donkere strijder door de poort naar buiten. Hij was gekleed in een strakke broek en laarzen, zijn naakte borst glom in het licht van de toortsen. Hij droeg een verzwaard visnet en een drietand, de wapens van de oude retiarii.
  
  Toen hij strijdlustig op me afkwam, hurkte ik neer, mijn tenen zettend tegen de grond. De gladiator cirkelde om me heen, terwijl hij me op afstand hield met schijnaanvallen van zijn drietand.
  
  'Kom op,' snauwde ik. 'Wat let je? Bang voor een naakte man?'
  
  Hij grijnsde en begon het net rond te draaien als een lasso, in steeds groter wordende, vlakke cirkels boven mijn hoofd, klaar om hem los te laten en kronkelend op me neer te laten komen. Ik wist wel beter dan op het net te letten en hield de uitdrukking van zijn ogen en zijn gezicht in de gaten.
  
  Daar was het! Een fractie van een seconde voor het net. Ik dook opzij en rolde me van hem weg. Eén van de loden gewichten smakte tegen mijn been, maar het net miste en viel op de grond van de arena.
  
  Ik sprong overeind en stortte me op hem voor hij zijn net weer kon oppakken. Hij wankelde naar achteren en één ogenblik dacht ik dat ik hem had. Maar hij pareerde me met zijn drietand en ik was gedwongen weg te duiken om te voorkomen dat hij me aan zijn drietand kon rijgen. Hij kreeg me in de hoek.
  
  Daar stond ik, snakkend naar adem, niet zeker of ik de volgende keer wel snel genoeg zou kunnen handelen. En zelfs als het me lukte, dan zou ik de volgende aanval en de daarop volgende moeten ontwijken. Ik bedwong de neiging te gaan zitten en me door hem te laten afmaken.
  
  In mijn werk voor AXE had ik onderzeeërs en H-bommen, Röntgenstralen en geestveranderende middelen bevochten, elke uitvinding die je je maar kunt bedenken, maar dit was anders, verschrikkelijk anders. Dit was oorlogvoering teruggebracht tot de primitieve kern ervan, ontdaan van zijn moderne ingewikkeldheid. Dit was het laten vechten van wilde beesten tegen elkaar en dat maakte het op de een of andere manier des te gruwelijker.
  
  Maar ik voelde het beest in me groeien en ik ontblootte mijn tanden tegen deze twintigste eeuw gladiator op het moment dat hij het net voor een volgende poging naar boven bracht. Ik spitste mijn oren voor het dodelijke geluid van het rondwervelende net. Ik wachtte diep ineengedoken, met gespannen spieren.
  
  Weer gooide hij het net.
  
  Ik dook zoals ik eerder had gedaan, maar ditmaal draaide ik me om en greep het wervelende net voor hij het los had kunnen laten. De gladiator stormde op me af, zijn drietand geheven. Ik gooide het nog draaiende net terug, hopend dat het hem uit zijn evenwicht zou brengen.
  
  Hij struikelde en raakte verward in het net toen het over hem heen kwam.
  
  Onmiddellijk zat ik bovenop hem, met het vaste plan evenveel genade voor hem te hebben als hij voor mij had gehad toen hij in de aanval ging. Ik sloeg hem tegen de grond en wrong de drietand uit zijn hand. Hij gilde het uit in doodsangst toen ik me omdraaide om de drietand in zijn borst te drijven. Binnen een seconde was het voorbij. Hij rilde een keer, bleek van de dood en viel toen levenloos achterover tegen de grond.
  
  Ik stond over het lichaam heen gebogen, me steunend aan de schacht van de drietand. Ik hoorde het gesnauw van Karacs mannen. Ik draaide me om naar de banken en kreeg Karac op zijn troon in het oog. Zijn gezicht stond bleek van woede. Na een ogenblik rukte ik de drietand los en liep op Karac af.
  
  Hij realiseerde zich ogenblikkelijk wat ik van plan was. 'Probeer het niet, Carter,' schreeuwde hij. 'Je kunt die drietand niet zo ver gooien en, bovendien, mijn mannen zullen je afmaken.'
  
  'Wat maakt het uit hoe ik sterf, Karac? Ik kan je even goed met me meenemen.'
  
  'Ik heb altijd gedacht dat jullie, Amerikanen, een sportief volk waren.'
  
  'Sportief?' Ik zwaaide mijn arm naar achteren over het bloederige toneel. 'Vind jij dit sportief? Wat is de zin hiervan, Karac?'
  
  Hij lachte boosaardig. 'Het amuseert me.'
  
  'Jij bent werkelijk ziek,' zei ik vol walging. 'Je bent stapelgek.'
  
  'Vertel me nou niet wat ik ben. Jij hebt nooit hier hoeven leven in dit verrekte hellegat.'
  
  'Ik begin het te begrijpen. Je haat Apthos werkelijk.'
  
  'Ik veracht Apthos.' Karac sloeg de deken dichter om zich heen met een keizerlijk gebaar; zijn ogen stonden als graniet. 'Elke minuut die ik hier heb doorgebracht is een bezoeking voor me geweest. Maar het zal snel gedaan zijn.'
  
  'Padra had dus toch gelijk. Je hebt je aan het leger verkocht.'
  
  'Verkocht . . Hij haalde zijn schouders op. 'Maar niet verraden. De overeenkomst met Belgrado verschafte me het geld en de macht die me toekwam. Maar het houdt tevens in dat de mensen het nooit meer koud zullen hebben of te lijden krijgen van honger of angst.'
  
  'Sinds wanneer houdt de regering zijn woord? Je wordt belazerd, Karac.'
  
  'Nee. Ik zal niet naar je luisteren. Mijn mensen zullen gelukkig worden.'
  
  'Ze kwamen niet hier om gelukkig te worden, Karac. Ze kwamen hier om vrij te zijn.'
  
  'Vrij?' Karac huilde waarachtig van het lachen. 'Apthos is mijn leven lang een verkillende gevangenis geweest. Alleen de dood brengt hier vrijheid.' Hij klapte in zijn handen, het teken voor een volgende gladiator. 'Dat is de reden waarom ik zoveel van de spelen houd. Ik ben de allerlaatste bevrijder van mijn mensen. Vecht nu en wordt vrij, Carter.'
  
  Er stond weliswaar geen schuim om zijn mond, maar Karac was duidelijk niet helemaal in orde in zijn hoofd. Kennelijk was hij ten onder gegaan aan de ruwheid van zijn bestaan en leed hij aan paranoia en grootheidswaanzin, geestelijk zwervend tussen dromen over voorbije glorie van Apthos en visioenen van zijn, persoonlijke toekomstige grootheid. Ik kon het hem niet kwalijk nemen dat hij vrede wilde, maar een geestelijk gezond iemand zou hebben begrepen dat deze manier zinloos en zelfvernietigend was. Karac was duidelijk niet voor rede vatbaar; ik verspilde energie door te proberen met hem te praten.
  
  Ik keerde hem mijn rug toe en liep terug naar het midden van de arena. Daar wendde ik me in de richting van de poort waar mijn volgende tegenstander zou verschijnen.
  
  De nieuwe gladiator was langer en zwaarder dan de vorige.
  
  Zijn borst was bezaaid met littekens, zijn handen waren omwikkeld met cesti, banden van leer met metaal, als een boksbeugel, en hij droeg het korte zwaard en het rond schild van de thraces. Hij verspilde geen enkele tijd en kwam recht op me af, de lucht doorklievend met zijn dodelijke zwaard. Ik zwenkte terug en hij kwam vloekend en hijgend achter me aan. Ik stopte, wervelde me om en dook op hem af met de drietand. Hij haalde uit met zijn vlijmscherpe zwaard en sloeg dwars door de schacht heen waardoor ik weer ongewapend was.
  
  Hij stormde naar voren om me te doorklieven en ik sloeg ruggelings tegen de grond. Snel rolde ik me opzij. Zijn zwaard kwam neer, miste me ternauwernood en begroef zich in de grond.
  
  Terwijl de gladiator het zwaard voor een nieuwe poging lostrok, schoot ik omhoog met een wilde mé geri. Hij draaide zich weg en mijn hiel miste zijn kruis op enkele centimeters en kwam tegen de binnenkant van zijn dij aan. Met een grom van pijn deinsde hij achteruit. Ik had niet echt veel schade aan kunnen richten, maar voor een ogenblik was hij gehinderd. Zijn gezicht stond purper van woede omdat hij in het publiek was vernederd door een ongewapende man. Ik haastte me buiten zijn bereik, mijn hoofd fluitend en mijn geest volkomen leeg, terwijl ik wanhopig zocht naar een idee. Tevergeefs. Plotseling kwam de gladiator weer op me af, terwijl hij zijn zwaard hakkend rondzwaaide.
  
  Op dat moment bukte ik me, schepte twee handen vol grint en aarde en smeet die wild in zijn gezicht. Zoals ik had verwacht bracht hij zijn schild omhoog om zijn ogen te beschermen en het vuil deed hem geen schade aan. Maar zijn aandacht was even afgeleid. Hoog opspringend schopte ik naar zijn onderarm met mijn blote, linkervoet, die ik liet volgen door een trap van mijn rechtervoet naar zijn elleboog. Het zwaard vloog uit zijn verdoofde vingers en zeilde door de arena, buiten bereik.
  
  Woedend gaf hij me een haal met een cestus; de slag ramde alle lucht uit mijn lijf en zond me met gespreide armen en benen tegen de grond.
  
  Hij draaide zich om en ging achter zijn zwaard aan. Hoe verdoofd ik ook was, ik wist dat ik hem dat zwaard niet mocht laten terughalen. Als hij dat eenmaal weer in handen kreeg, zou hij me aan flinters hakken. Ik zou eruit komen te zien alsof ik door een glazen deur was gedrukt.
  
  Ik wankelde overeind en ging achter hem aan.
  
  'Hajiééé,' gilde ik zo hard mogelijk, alsof ik een woeste Apache was. Verbouwereerd draaide de gladiator zich om. 'Hajiééé!' gilde ik weer en bereikte hem voor hij begreep wat hem overkwam. Hij probeerde zijn schild omhoog tc brengen, maar was te laat. Mijn hielen schoten op in een dodelijke mé tobi geri en raakten hem in de keel. Zijn hoofd knakte achterover en ik hoorde wervels kraken.
  
  Hij viel neer zonder een geluid te maken, zijn ogen wijd open, zijn hals in een vreemde hoek gebogen.
  
  Ik rende op het zwaard af en hief dat zegevierend boven mijn hoofd, triomfantelijk zwaaiend naar de somber kijkende Karac.
  
  'Wat nu?' vroeg ik honend. 'Leeuwen misschien? Of wat wagenrennen?'
  
  'Doe niet zo idioot,' snoof hij woedend. 'Waar zouden we hier leeuwen of wagens vandaan moeten halen.'
  
  'Raak nu niet overstuur, Evan. Ik geef je de beste voorstelling die je in jaren hebt gezien.'
  
  'Loop naar de duivel, Carter.' Hij sprong overeind, met een hand de gerafelde deken om zich heen klemmend, met de ander wild gebarend. 'Milan stond me in de weg. Nu ben jij hierheen gekomen om rotzooi te trappen. Je had al dagen geleden moeten sterven, zoals Milan. Maar op de een of andere manier slaagde je erin Apthos te bereiken. Deze keer zal je niet ontsnappen.'
  
  In zijn woede realiseerde Karac niet wat hij zei. 'Heb jij Milan verraden?' vroeg ik, verbijsterd door die bekentenis. 'Hij was een dwaas, hij leefde in gisteren en eergisteren.'
  
  'En mijn contactman in Metkovic? Was dat ook één van jouw mannen?'
  
  'Goed voor zijn moeite betaald, dat kan ik je wel verzekeren. Evenals de anderen hier, strijdt hij voor een beter bestaan, niet voor zinloze idealen.' Karac zweeg grijnzend, alsof hij genoot van zijn privé grap. Toen, langzaam, ging hij weer zitten, de plooien van zijn oude deken rechttrekkend. Hij fluisterde iets tegen een van zijn beulsknechten die onmiddellijk daarop wegdraafde.
  
  'Ik heb iets geregeld waarvan ik zeker ben dat je het interessant zal vinden, Carter,' riep hij naar me. 'Even geduld nog en geniet van je laatste paar minuten op deze aarde.' Uitgeput bleef ik staan, het zwaard leunend op de grond. Ik vroeg me ongerust af wat hij achter de hand kon hebben. Tot dat moment had puur verzet voldoende adrenaline in mijn bloed kunnen brengen om aan de gang te blijven. De gedachte om nu toe te geven aan die baardige schoft, was te veel om te slikken. Hij had me naakt uitgekleed, gegeseld en gemarteld en ten slotte was hij van plan me te doden, maar hij zou moeten wachten tot de hel dichtvroor voor ik op zou geven en voor hem in het stof zou kruipen.
  
  Ik dacht dat hij me dit keer te pakken had. Ik huiverde van de kou en wankelde van uitputting. Op de een of andere manier was ik erin geslaagd om twee gladiatorengevechten te overleven, maar de enige manier waarop ik een volgende man te pakken zou kunnen nemen was als mijn derde tegenstander een kreupele dwerg zou zijn. Het was afgelopen met me en we wisten dat allebei.
  
  Plotseling klonk er vanuit de poort een diep, onheilspellend geluid. Het haar in mijn nek kwam overeind en ik werd gegrepen door een koude, klamme angst. Ik hoorde het gerammel van ijzeren traliehekken en het kwade gegrom kwam echoënd naderbij.
  
  Wolven!
  
  Een zestal reusachtige, hongerige wolven brak naar buiten uit de hokken onder de arena. Een ogenblik bleven ze rusteloos heen en weer lopen in de ingang, alsof ze in de war waren door de muren en de toekijkende menigte.
  
  Een diep gemompel van ontzag steeg op uit de massa boven me. 'Het spijt me dat we het zonder leeuwen moeten doen, Carter,' riep Karac joviaal. 'Maar, ik hoop dat je geen bezwaar zult hebben tegen het alternatief.'
  
  Ik antwoordde hem met een reeks vloeken in het Servokroatisch.
  
  Karac scheen het allemaal heel leuk te vinden. 'Voor het geval het je interesseert,' zei hij met een gemene lach, 'de leider is Milans troeteldier. Ik heb hem op dieet gezet om zijn humeur een beetje te breken, maar dat schijnt niet gebroken te zijn. In feite heeft die uithongering slechts tot gevolg gehad dat hij alleen maar wat boosaardiger is geworden. Maar, misschien wordt hij wat volgzamer na een goede maaltijd.'
  
  Karac lachte nog harder en sloeg bijna dubbel in zijn stenen zetel toen ik de wolven met een gefascineerde angst opnam. Eén van hen was dus de wolf van Milan. Al die flauwekul dat hij dood en gevild zou zijn, was dus een leugen. Maar dat hield in dat zijn geheim nog steeds niet was ontdekt. Weten dat het dier belangrijk was, zonder er achter te komen op welke manier, moest een kwelling zijn geweest voor Karac. Hij kon het niet riskeren de wolf te doden voor hij het wist en hij kon niet dicht genoeg in zijn buurt komen om erachter te komen. Op de een of andere manier voelde ik mezelf er beter door; hoewel niet veel, gezien de situatie. Mijn opdracht was geweest de wolf te vinden, en daar stond ik dan. Alleen leken geen van die beesten erg naar rede te willen luisteren. Grauwend en knauwend klauwden ze in de grond toen ze hun prooi opsnoven: mij.
  
  Plotseling vielen ze aan, hun gepluimde staarten laag tegen de grond.
  
  Mijn vochtige vingers omklemden het zwaard.
  
  Ze doken ineen en sprongen toe. Ik sprong opzij, terwijl ik furieus naar ze uithaalde. Maar ze waren me te snel af en ik voelde hoe scherpe tanden mijn dij openscheurden. Even wankelde ik, maar toen hervond ik mijn evenwicht en stak mijn zwaard dwars door de wolf die het dichtst bij me was. Die viel opzij tegen een volgende wolf die net naar mijn keel wilde springen. Een derde wolf kroop achteruit. Ik haalde uit met het zwaard en hakte hem bijna doormidden. Overal was bloed, alleen maar om door de opdringende, genadeloze dieren in het stof te worden getrapt. Ze cirkelden om me heen, zich klaar makend voor een volgende aanval, maar plotseling trokken ze zich allemaal terug achter de grootste wolf.
  
  Naar adem snakkend keek ik even kwaadaardig in hun richting als ze naar mij staarden. De leider was waarschijnlijk Milans wolf en hij leek de gevaarlijkste van de troep.
  
  Abrupt viel de troep weer uiteen en ze vielen me weer aan. Om me heen houwend en hakkend wierp ik mezelf op hen. Ik ging het gevecht aan met een van de wolven en hij verloor het, zijn snuit beet in het stof en zijn kop draaide naar achteren in een laatste stuiptrekking. Een andere wolf sprong naar voren en ik haalde het de kling over zijn snuit en jankend van pijn trok die zich terug.
  
  De overgebleven twee bleven maar aanvallen, sneller en sneller. In het bijzonder de grootste. Hoe was Milan er in Jezusnaam in geslaagd dat vraatzuchtige monster de baas te blijven? Het leek bijna onmogelijk. Maar toch hadden Milan en Sofija hem in bedwang kunnen houden, op een manier waar Karac niet achter was gekomen. Wanhopig probeerde ik mijn hoofd helder te krijgen. Een fluistering van een gedachte gonsde door mijn hoofd, een belletje van een idee. Het leek krankzinnig, maar wat had ik te verliezen?
  
  Uit alle macht riep ik tegen de wolf op te houden. In plaats van Servokroatisch gebruikte ik Duits. 'Aufhören. Aufhören.'
  
  Maar ze bleven komen. Ik haalde met het zwaard naar hen uit, terwijl ik me afvroeg waarom ik dacht dat Milan zijn wolf in het Duits had afgericht. Maar het klopte met wat ik van Sofija wist en het gebruik van een vreemde taal zou voorkomen dat de wolf naar iemand anders zou luisteren. Politiehonden worden vaak zo getraind in de VS.
  
  De gewonde wolf was weer terug in de strijd. Uit zijn bek droop bloed. Gedrieën vielen de beesten aan. Ik probeerde opnieuw hen te vertellen ermee op te houden en te gaan liggen. 'Aufhören. Untergehen.'
  
  Milans woesteling aarzelde voor een fractie van een seconde terwijl hij zijn kop scheef hield. Hij leek te luisteren dus ik bleef roepen, hopend dat ik op tijd een bekend teken te pakken zou hebben.
  
  'Untergehen. Loslassen. Loslassen, du widerlicher Scheusal.'
  
  De wolf reageerde nu beslist, toen ik hem een weerzinwekkend, stinkend monster noemde. Hij deinsde achteruit en stopte verward. De andere hielden eveneens stil en wachtten af.
  
  De tijd scheen stil te staan. Ik werd me bewust van de verzameling mannen die hun adem schenen in te houden en Karac die voorover gebogen in zijn baard plukte. Iedereen zweeg, afwachtend.
  
  Toen hoorde ik stemmen. 'Carter, Carter, we zijn er.'
  
  Ik draaide me iets om, nog steeds op mijn hoede voor de wolven en vanuit mijn ooghoeken zag ik zes gedaanten over het veld aan komen rennen. Padra, Sofija, de twee mannen uit de groeve en de twee uit de kerkers. Op de een of andere manier was die onverwoestbare Padra ontsnapt toen ze mij te pakken kregen en hij was erin geslaagd terug te keren om ons te redden.
  
  Maar hij leidde Sofija en de anderen recht in de ovaal van wapens en de troep wolven. De wolven begonnen weer onrustig te grommen en ik wist dat mijn controles over Milans troeteldier niet lang meer zou duren.
  
  'Nee,' riep ik naar Padra. 'Blijf daar. Blijf daar!'
  
  'Maar, Carter ...'
  
  'Ik ben oké. Blijf daar.'
  
  Onzeker bleven ze staan en één van Karacs schorem opende het vuur op hen. Stof vloog vlakbij hen op en de schoten weergalmden door de ovalen kom. Er volgde weer een regen van schoten en Sofija en haar groep trokken zich terug in de schaduwen van de poort.
  
  De volgende paar ogenblikken gingen voorbij in een flitsende Aktie. De wolven en het zwaard waren het enige dat ik tot mijn beschikking had en ik was niet al te zeker van de wolven. Toch waagde ik het. 'Mit mir' beet ik ze toe, terwijl ik naar de tribune toerende. 'Mit mir, euch dickfelligen Nilpferde!'
  
  Karacs dier deed wat hem bevolen werd, terwijl hij grommend en jankend naast me liep alsof hij een langverloren meester verwelkomde. De rest van de 'dikhuidige nijlpaarden' volgde gewillig. De kunst was nu zo snel mogelijk te handelen, voor de betovering werd verbroken. Als het eenmaal tot die wolf doordrong dat ik niet zo vertrouwd was als ik klonk, zou hij me niet langer gehoorzamen en zich tegen me keren.
  
  Maar op dit moment aten de wolven uit mijn hand. Figuurlijk gesproken natuurlijk. Toen we de muur onder Karacs zetel bereikten, beval ik: 'Angreifen. Angreifen.'
  
  'Carter,' brulde Karac boven me naar beneden. 'Wat wil je voor ...'
  
  Ik bleef de wolven aansporen. 'Angreifen! Weiter. Weiter. Greifen und der Mann toten.'
  
  Ik had het gevoel dat zij niet veel aansporing nodig hadden om achter Karac aan te gaan: ze hadden nu echt honger. Met hun allen sprongen ze met een verrassende gratie en snelheid bovenop de muur en bogen daar door hun achterpoten voor de volgende sprong.
  
  'Roep ze terug, Carter.'
  
  'Nee!'
  
  Er klonk een pandemonium van geluid op de tribunes toen de mannen in paniek raakten. Sommigen vielen struikelend over de rugleuningen van de banken toen ze probeerden weg te komen. Sommigen lieten hun toortsen vallen en wankelden rond in het onmiddellijke duister, niet meer in staat iets te zien. Een paar van hen brachten hun wapens omhoog, maar aarzelden, bang om hun eigen mensen te raken. De wolven sloten zich om Karac, de lange snijtanden opblinkend van het speeksel. Piepend van woede en angst vluchtte de baardige leider uit zijn zetel. Zijn deken wapperde achter hem aan als een door motten aangevreten cape toen hij langs de rijen banken struikelde, niet wetend welke richting hij in moest gaan; zijn angst verhinderde hem elke gedachte. Hij draaide zich om en vuurde een schot af met zijn Russische Nagant in de richting van de naderende roofdieren. In zijn paniek miste hij die op meters afstand. Hij rende weer verder en viel tegen de verbrokkelde banken aan.
  
  De enorme beesten ontblootten hun tanden en stormden toe op hun van angst ineenkrimpende prooi. Een halfgesmoorde kreet van angst ontsnapte aan Karacs lippen. Hij schopte met al zijn kracht, maar hij was geen partij voor de wolven. Karacs gil stierf weg toen Milans troeteldier zijn halsslagader te pakken kreeg. Ik zag het opspuitende bloed en hoorde toen een ander geluid in de arena opklinken: het geluid van scherpe kaken die zich door zacht vlees heen beten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  De meeste van Karacs mannen hervonden hun verstand na het eerste moment van schok. Ze openden het vuur op de wolven met hun geweren en mitrailleurs.
  
  De wolven waren redelijk beschermd door de hoek van de banken en de achterkanten van de boksen, maar ik vormde een perfect doelwit. Ik spurtte naar de muur die me voor een deel tegen de kogels beschermde en ging bukkend verder naar een gedeelte dht door het gewicht van de tijd was ingestort. Ik sprong over brokkelig gesteente heen en liep terug langs de paden naar de boksen, en naar de feestende wolven.
  
  Enkele dieren keken op bij mijn nadering en gromden dreigend. Ik stopte niet. Ik had niets kunnen doen voor Karac, zelfs al zou ik dat gewild hebben. Maar ik kon het me niet veroorloven Milans wolf uit het oog te verliezen. Die wolf was de reden dat ik tot hier was gekomen en, verdomd dat ik niet met lege handen zou terugkeren.
  
  De wolven begonnen Karacs lichaam weg te slepen, als honden hun been. Op het ogenblik dat zij de dekking van de boks zouden verlaten, zouden ze een gemakkelijke prooi voor de geweren zijn. Kogels barstten onmiddellijk rond hen los en ze gingen er naar alle kanten vandoor wat de mannen boven nog meer in paniek deed raken.
  
  'Bleiben,' riep ik Milans huisdier na.
  
  De enorme wolf kwam abrupt tot stilstand alsof hij aan het einde was gekomen van een lange wurglijn. 'Komm her,' beval ik, verbaasd over hoe goed Milan die wolf had afgericht. Hij draafde gehoorzaam naar me toe. Hij wreef zijn neus over me heen, mijn huid besmeurend met het bloed van Karac dat zijn snuit had doorweekt.
  
  Ik wist toen hoe een leeuwentemmer zich moest voelen als hij zijn hoofd in de muil van een leeuw stak. Ik liet de wolf gaan zitten en ging met mijn handen door de kraag van zijn nek, op zoek naar de verborgen zak.
  
  Plotseling hoorde ik een nieuwe uitbarsting van geweervuur. Toen ik me omdraaide zag ik Sofija, Padra en de vier anderen door de arena flitsen in de richting van de breuk in de muur, schietend onder het lopen.
  
  'Ga terug,' schreeuwde ik. 'Ga terug.'
  
  Maar het gekraak van hun geweren en het antwoordende geratel van de mitrailleurs maakten te veel herrie, waartegen mijn stemgeluid het af moest leggen. Lood spatte op rond Sofija en haar mannen toen Karacs schutters op hun zwaaiende, flitsende gestaltes probeerden te richten.
  
  Een van de mannen,de gewonde met zijn arm in het verband, greep plotseling naar zijn gezicht toen zijn achterhoofd verdween in een explosie van hersenen en bot. De resterende vijf sprongen over de breuk in de muur heen en klauterden langs de rijen naar de plek waar ik gehurkt achter de boksen zat.
  
  'Nick, ben je oké?' riep Sofija toen ze haar armen om me heen sloeg. Ik hield haar stevig vast, voelde het trillen van haar lippen en proefde het zout van haar tranen. 'God zij dank dat je in orde bent.'
  
  'Jaah, maar ik zou wel wat kleren kunnen gebruiken,' zei ik grijnzend tegen haar.
  
  Als ze mijn naaktheid opmerkte, toonde zij het in ieder geval niet. 'En jij, Prinz, leeft ook nog,' snifte ze en met één hand trok ze het dier tegen zich aan alsof het een tandeloze schapendoes was.
  
  'Heb je gevonden waar je naar zocht?' vroeg Padra.
  
  'Nog niet,' zei ik. 'Milan heeft de zak goed verborgen.'
  
  'Ik zal hem voor je zoeken,' zei Sofija. 'Ik weet waar hij zit.'
  
  'Direct daarna moeten we weg,' zei Padra. 'Direct.'
  
  'Dat idee had ik ook zo'n beetje, Padra.'
  
  'Het is nog erger dan je denkt, vriend.'
  
  'Wat bedoel je?' vroeg ik, me afvragend hoeveel erger het nog kon zijn.
  
  Als antwoord klonk er een fluitend gegier boven onze hoofden, een geluid dat ik maar al te goed kende: mortieren!
  
  'Duiken.'
  
  Een geweldige explosie tilde een hele zijkant van het amfitheater op. De stenen muren en rijen banken braken los in een verblindende lichtflits. 'Het leger,' schreeuwde Padra me toe door een dichte regen van cement en rotsstukken. Meer granaten bulderden om ons heen. Ze deden de arena schudden en bliezen grote gaten in de al vernielde gebouwen. Vlammen schoten omhoog en we hoorden het staccato van zware mitrailleurs dichterbij komen. Karacs mannen verhevigden het lawaai, terwijl ze schreeuwend en gillend aan de donder van de aanval probeerden te ontkomen.
  
  'Het leger heeft artillerie meegebracht,' riep Sofija boven de herrie uit. 'Ze omsingelen ons. We hebben ze ginds bij de groeve al gezien. Karacs mannen hadden ons in de val, maar toen ze zich realiseerden dat het leger in aantocht was, vluchtten ze als een stelletje lafaards.'
  
  Ze gaf me een gekreukt velletje papier. 'Ben je hiervoor gekomen, Nick?'
  
  'Ik hoop het,' zei ik terwijl ik het papier openvouwde. Voor mij was het niets anders dan een verminkt bericht, in code en vol symbolen. Ik vouwde het weer dicht en realiseerde me toen dat ik geen plaats had om het op te bergen.
  
  Padra lachte om mijn situatie. 'Welke maat heb je?'
  
  'Vijftig.' Ik gaf hem het Europese equivalent van de Amerikaanse maat vierenveertig. Ik dacht dat Padra alleen maar een grapje maakte, maar kalm bracht hij zijn geweer omhoog en richtte op een man hoog boven ons op de tribune. 'Ik zal proberen het pak niet te beschadigen,' gromde hij. Toen vuurde hij.
  
  De vluchtende man sprong op toen hij er een derde oog bij kreeg en tuimelde toen over de banken naar beneden tot op een paar meter van ons vandaan.
  
  'Nu kun je je aankleden,' sprak Padra voldaan.
  
  'Bedankt,' zei ik en kroop naar het lijk toe. Het was een akelig werk om hem uit te kleden, maar ik had die kleren nodig. Toen ik zijn wollen hemd en broek afstroopte, vroeg ik: 'Hoe ben je uit de villa gekomen, Hesh?'
  
  Hij haalde nonchalant zijn schouders op. 'Ik was niet bewusteloos zoals jij. Er waren maar vier bewakers toen ze me naar de kerkers sleepten. Met mijn haak en mijn goede linkerhand waren de kansen ongeveer gelijk. Ik kwam Sofija tegen toen ik hulp ging halen. We besloten te proberen je uit de kerker te redden. We wisten toen nog niet dat je bezig was hier spelletjes te spelen.'
  
  'Het waren me wel spelletjes.' Ik voelde een huivering langs mijn ruggengraat lopen. 'Prinz heeft me gered. Ik heb nog nooit een hond gezien die zo goed is afgericht als deze wolf. Het is ongelooflijk.'
  
  'Milan was zelf een wolf,' zei Padra met een grijns. 'Ze begrepen elkaar. Ze hielden allebei van dezelfde vrouw.'
  
  'Hesh,' protesteerde Sofija, terwijl haar gezicht kleurde.
  
  'En wat een grap; Karac had hem al die tijd in leven.'
  
  'Geen grap voor hem,' zei ik grimmig terwijl ik naar de dode leider kroop.
  
  'Ja, we zagen het,' zei Sofija. 'Hij is een verschrikkelijke, dood gestorven.'
  
  'Maar niet erger dan hij verdiende, Sofija,' antwoordde ik terwijl ik de Nagant oppakte waar Karac hem had laten vallen. Ik kroop naar haar terug, me platdrukkend tegen de achterwand van de boks toen een mortiergranaat in de arena ontplofte en ons overgoot met een regen van grint en scherpe metaalsplinters.
  
  'Karac verraadde je man,' zei ik tegen Sofija. 'Later tipte zijn contactman het leger dat ik eraan kwam. Het is juist dat hij gedood werd door de wolf toen hij hem tegen mij probeerde op te zetten.'
  
  Ik wendde me tot Padra en vroeg: 'Waarom valt het leger nu aan? Karac pochte toch dat hij een ontmoeting zou hebben met vertegenwoordigers van de regering om vrede te bewerkstelligen. Dit was niet nodig.'
  
  'De Serven koesteren een te grote haat tegen ons.' De blonde reus schudde triest zijn hoofd. 'Belgrado zag een kans om Evan zo ver te krijgen zijn verdediging te verwaarlozen uit naam van de vrede en nu slachten ze ons af. Praten is voor hen niets anders dan een wapen gebruiken in oorlog. Ik probeerde Karac te waarschuwen, maar ...'
  
  Hij zuchtte en schudde toen zijn melancholische stemming van zich af. 'Maar we hebben geen tijd meer om te praten. We moeten hier weg zolang we nog kunnen.'
  
  Ik stemde ermee in en we renden in de richting van de dichtstbijzijnde uitgang in een constant gerommel van explosies en de restanten van steen brokken die om ons heen stoven als een okergele mist. Een heldere zonsondergang gloeide in de westelijke heuvels toen we het amfitheater uitrenden en door de straten snelden. Niemand probeerde ons tegen te houden. De grond dreunde onder mijn voeten en de schokken bulderden in mijn oren. Muren en pilaren braken in fragmenten van baksteen en cement. Vuur en stof klommen als een paddenstoel hemelwaarts. Mannen renden schreeuwend rond om slechts verpletterd te worden of aan flarden gereten. Dit was dood voor Apthos, dood op een monsterlijke schaal, en het betrof niets anders dan een gezellige oefening voor het Joegoslavische leger.
  
  We schoten de straat af op het moment dat hij in stukken scheurde. Toen snelden we over een pleintje langs schuddende gebouwen. Voor me kon ik een groot bouwsel zien en ik hoorde Padra tegen me schreeuwen onder het rennen: 'De Poort. De Poort.'
  
  We bereikten de hoofdingang van Apthos in het heetst van het gevecht. Karacs mannen vochten voor hun leven, zonder genade te tonen, wetend dat hen evenmin genade stond te wachten. De vuurrode zon blonk op hun wapens. Op z'n best was dit een gammele verdedigingslinie en ik betwijfelde of zij het lang zouden uithouden.
  
  De vier Kroaten, Sofija, de wolf en ik doken in het gedrang, ons voortdurend bukkend terwijl de ene vuurgolf na de andere Apthos binnenstroomde. We staken een leeg plein over en gingen de resten van een door granaten geteisterd huis binnen, wrongen ons langs een smal balkon en struikelden langs een donkere, afgebrokkelde trap naar beneden, die jaren geleden in rots was uitgehouwen. Hijgend en kokhalzend van de rook en het stof, wrongen we ons door een scheur in de stadsmuur naar buiten. We drongen bij elkaar buiten de fortificatie aan de rand van een smalle richel.
  
  'Het spijt me,' zei Padra strak. 'Dit is onze enige kans. De achteruitgang, zoals je bent gekomen, Carter, is als de oprit naar een slachthuis op dit moment.'
  
  Ik voelde me weinig zeker of dit een veel betere weg was.
  
  De strijd woedde zeer dichtbij. Ik zag nu dat de Poort een massieve boog was die voor het grootste gedeelte was verwoest. Een kleine brug overspande een kleine geul die ervoor lag. Joegoslavische troepen bezetten de brug en gebruikten die om een massale aanval op de stad te doen. Achter de troepen zagen we een rij SU-100, mobiel geschut. En op de weg, achter de kanonnen, kwam een colonne, Franse AMX-13, lichte tanks. Als die eenmaal in positie waren gebracht, zouden ze alles op hun weg verpletteren.
  
  'Je kunt net zo goed proberen vliegen dood te slaan met een kanonskogel,' zei ik.
  
  'Het is altijd hetzelfde,' gromde Padra verachtelijk. 'We slaan toe op een voor ons meest geschikt moment en verspreiden ons dan in de bergen. Het leger kan ons nooit vinden, zelfs niet met die chique uitrusting.'
  
  'Deze keer wel,' herinnerde ik hem.
  
  'Alleen maar door het krankzinnige verraad van een van onze eigen mensen.'
  
  'Ik weet nog niet zo zeker, Hesh, of het er maar één was.' Sofija staarde me verward aan. 'Wat bedoel jé, Nick?'
  
  'Oh, Karac was inderdaad krankzinnig. Maar het kostte geld om te doen wat hij deed, veel geld. Die mannen die hij rond zich heen verzamelde waren huurmoordenaars, geen patriotten. Dat houdt in dat hij verborgen steun moet hebben gehad en ik heb me afgevraagd wie dat kan zijn geweest.'
  
  'In ieder geval niet de communisten.'
  
  'Nee. In ieder geval niet Rusland of Tito,' antwoordde ik. 'En het westen heeft hem ook niet bevoorraad, dat weet ik zeker. Er is maar één andere mogelijkheid: China.'
  
  'China?'
  
  'Via Albanië. Of misschien heeft Albanië de rekening betaald. We zullen het waarschijnlijk nooit zeker weten. Maar ik gok erop. Albanië ligt uiteindelijk naast dit land dat voldoende ups en downs met Rusland heeft gehad, en met een beetje kontanten kan Albanië de moeilijkheden nog wat aanwakkeren. Er is niets te verliezen en als Kroatië ooit zelfstandig wordt, met iemand aan het roer, die Albanië wil steunen, kan Albanië er genoeg aan verdienen: een fikse plak van Joegoslavië.'
  
  'Karac zou er nooit in toegestemd hebben.'
  
  'Misschien niet. Maar wat had hij te verliezen?'
  
  'Wat we allemaal hebben verloren,' zei Sofija treurig. 'Apthos.'
  
  'Ja, Apthos,' hoonde Padra bitter. 'Maar onder Karac was Apthos een gezwel geworden en moest het verwijderd worden. Apthos zal sterven, maar onze strijd zal voortleven.'
  
  'We zullen allemaal sterven als we hem niet smeren,' zei ik. 'Dan sterven we als mannen,' kaatste Padra, terwijl hij langs de wand van de geul naar beneden klauterde. 'En niet als beesten die zich in holen verbergen.'
  
  'Ik zie niet in waar we heen kunnen,' zei Sofija.
  
  We trokken door de schaduwen langs de ruwe zijkant van de geul. Mijn zenuwen waren gespannen en mijn neusvleugels trilden door de geur van cordiet en vuil. Meer granaten regenden over ons heen toen de optrekkende soldaten een gat sloegen in de magere verdedigingslinie met een geweld dat de aarde deed trillen. Ik hoorde Karacs mannen gillen toen ze in paniek raakten onder de aangolvende aanval, zich stompzinnig genoeg verspreidend toen het Joegoslavische leger hen opdreef om af te slachten.
  
  Onze weg beneden de Poort was vrij. De soldaten liepen hun slachtoffers onder de voet en waren niet in het minst geïnteresseerd wat er onder de brug gebeurde. Maar aan de andere kant, weer in open terrein, waren we terug in de hel. Op vijftig meter van ons vandaan waren bomen, rotsen en stenen. Als we die konden bereiken, waren we veilig. Maar tussen ons die schuilplaats bevonden zich honderden soldaten, SU-100's, tanks, mortieren, granaatwerpers, mitrailleurs en zoeklichten. De zoeklichten waren bij het vallen van de schemering ingeschakeld en zwierven methodisch door de nevel van het gevecht heen om een mogelijk doelwit vast te pinnen.
  
  Een van de mannen die in de kerker had vastgezeten sloeg een kruis. Toen renden we allemaal als de hel. Een lichtbundel draaide rond en trof ons. Ik hoorde het gerommel van een geschutstoren. 'Liggen,' schreeuwde ik en we wierpen ons plat tegen de grond.
  
  Uitbarstingen van vuur en geluid van donder; twee 35 mm granaten explodeerden op slechts drie meter van ons vandaan.
  
  We waren meteen weer overeind en handelden direct, hoestend en verdoofd, maar tijdelijk schuilgaand in de wolken stof. Stukken steen en aardkluiten vielen om ons heen maar ik was die schietgrage tankschutter dankbaar. Hij had het stof veroorzaakt dat ons aan het oog onttrok.
  
  Een van de lichten speelde over de wolk heen, wachtend tot die neer zou slaan en ons zou onthullen. Mitrailleurvuur teisterde de aarde om er zeker van te zijn dat we niet weer op de been kwamen. Toen het stof uiteindelijk neersloeg voelden we ons duizelig en snakten we naar adem, maar we hadden de rotsen bereikt. Padra zag een beetje groen. Met zijn harige linkerhand greep hij mijn schouder vast en zei nerveus: 'We kunnen niet stoppen. We moeten direct verder.'
  
  'Verder, oké, maar dan met een tank.'
  
  'Een tank? Maar waarom?'
  
  'De heuvels zijn bezaaid met troepen. Te voet halen we het nooit. We hebben dus iets nodig waarmee we ons verplaatsen. Nu zijn de tanks de laatste dingen die hier aankomen, wat betekent dat we, als we de laatste tank in de rij nemen, hem om kunnen keren en teruggaan zonder een hoop verkeer tegen het lijf te lopen. Oké? Daarbij,' voegde ik er als afdoende argument aan toe, 'is het enige dat een tank af kan stoppen, een andere tank. Het klinkt verstandig, geloof je niet?'
  
  'Je bent gek, Carter.' Padra keek van mij naar de tanks en dan weer terug. 'Hoe doen we dat?' vroeg hij, in tweestrijd. 'Laat dat aan mij over. Geef me drie minuten de tijd. En ik heb de wolf nodig.'
  
  'Nee, we mogen niet...'
  
  Padra werd onderbroken door een volgende granaat. Ik liet me op de grond vallen en begroef Sofija's hoofd in de boog van mijn arm. De granaten explodeerden boven ons in de bomen en harde brokken stam en takken vielen op ons neer. Toen Sofija weer opkeek zag ik dat er bloed langs haar wang sijpelde.
  
  'Neem Prinz mee,' zei ze terwijl ze het bloed wegveegde. Voorzichtig kroop ik vanachter de bescherming van rotsen vandaan, met Prinz naast me. Omzichtig bewoog ik me door het struikgewas langs de weg, omdat ik wist dat we het ideale doelwit vormden voor iedere mitrailleurschutter die ons toevallig in het oog kreeg als we in de richting gingen van de laatste tank.
  
  Ik dacht hem bereikt te hebben, maar toen hoorde ik het zware geratel van nog een machine die de bocht voor ons naderde; een laatkomer die zijn verloren tijd probeerde in te halen. De wolf terugwenkend, hurkte ik neer, wachtend tot hij ons voorbij was.
  
  Achter ons galmden de heuvels van het geblaf van geweren, de explosies van mortiergranaten en het vlakke, harde geratel van mitrailleurs. Apthos stierf een verschrikkelijke dood. Grote stukken steen braken los en smakten neer in het blauwwitte licht van exploderende granaten en de geel-oranje gloed van verwoestend vuur. De lucht was vol gegil en rook.
  
  De laatste tank was nu dichterbij, uitlaatgassen uitbrakend en de aarde onder zich vermalend. De AMX-13 is een oude, maar nog steeds doeltreffende tank die in evenveel modellen voorkomt als de Fiat. Deze had een 35 mm snelvuurkanon en een 7.62 mitrailleur. Een lid van de tankbemanning bekeek de aktie door het open luik aan de voorkant en een ander zat in het luik van de geschutskoepel, zijn handen op een machinegeweer. Hij vuurde nog niet - dat kon ook niet zonder de hoofden van zijn eigen mensen voor hem weg te blazen - maar hij snakte ernaar om in positie te komen en er op los te branden.
  
  De AMX-13 gromde langzaam voorbij en Prinz en ik kropen er achteraan. Ik zwaaide aan boord, de handgreep boven de uitlaat gebruikend en de wolf sprong achter me aan. We hadden geen tijd om uit te blazen. Zo stil als we waren moet de schutter hebben gemerkt dat er iets mis was. Hij draaide zich om, zag ons en graaide naar zijn geweer. Ik schoot hem neer met de Nagant. Het geluid van het pistool ging verloren in het lawaai van de slag. De schutter kuchte en sloeg over zijn mitrailleur heen toen ik de wolf het bevel gaf aan te vallen.
  
  Prinz was een echte Kroatische patriot en hij wist precies wat er van hem verlangd werd. Hij liep op de geschutskoepel af en dook naar beneden door het luik, de dode schutter negerend. Binnenin de tank volgde een ongelooflijke veldslag. Ik hoorde gesnauw en gegil en een enkele ricocherende kogel. De tank kwam trillend tot stilstand en de tankbestuurder voorin schoot naar buiten alsof hij gelanceerd werd. Ik schoot zijn hoofd eraf voor hij de grond bereikte.
  
  Hij rolde om en lag toen stil naast de tank.
  
  Nadat ik de schutter van de tank had gegooid, sprong ik naar binnen om de andere twee te verwijderen. Ik vond ze daar met afgebeten kelen. Prinz had zijn werk goed gedaan. Net op het moment dat ik me van die lichamen wilde ontdoen, verschenen Padra, Sofija en haar mannen, uit de struiken en klommen op de tank.
  
  'Prinz heeft het weer eens geregeld,' zei ik tegen ze. 'Snel. Help me met de lichamen.'
  
  Ik gaf eerst de ene, toen de andere aan Padra door. Hij sloeg ze vast aan zijn haak en trok ze naar buiten alsof het om grote stukken rundvlees ging. Toen sprongen hij en Sofija in de tank terwijl de andere twee bovenop bleven. Sofija verbleekte zichtbaar toen ze de bloederige vernieling overzag, maar ze herstelde zich snel. Het enige schot dat was gelost had het interieur niet beschadigd en dat was op dit moment onze voornaamste zorg.
  
  Ik zwaaide me op de bestuurdersplaats en bekeek het controlepaneel, terwijl ik me probeerde te herinneren hoe ik die tank aan de gang moest krijgen. Alleen de motor was afgeslagen, maar al het andere scheen nog ingeschakeld en te functioneren. Daar hij van Franse makelij was, moesten de AMX-motoren van Hotchkiss of Renault zijn en het instrumentenpaneel links van me had meters en knoppen die me bekend voorkwamen. Ik vond de poken, de dubbele remmen, de loopvlakhendels en kwam er ten slotte achter aan welke knop ik moest draaien om de motor te starten. Het geluid binnen was oorverdovend, vooral toen ik het gaspedaal een paar keer intrapte.
  
  Ik stak mijn hoofd uit het voorluik om te zien welke kant ik opging en gooide een hendel in de versnelling. De tank schoot op een misselijkmakende manier naar voren.
  
  'Waar gaan we naar toe, Nick?'
  
  'Voorlopig de verkeerde kant op, Sofija. Ik moet zien dit ding te keren.'
  
  Met het gegeven terrein was het niet gewoon rondcirkelen. Ik worstelde met de omkering en begon vooruit en achteruit te gaan, vooruit en achteruit. Het was precies alsof je je uit een krappe parkeerplaats middenin de stad wrong. Tegen de tijd dat ik hem rond had gemanoeuvreerd was ik nat van het zweet, maar ik had het monster behoorlijk onder de knie. Het was niet veel anders dan een bulldozer. Je maakte veel gebruik van je versnellingen en je hield het toerental hoog. We begonnen van Apthos weg te kruipen.
  
  'Waar gaat deze weg heen?' vroeg ik.
  
  'Uiteindelijk naar Citluk,' antwoordde Padra. 'Daar zijn we veilig.'
  
  'Als we het halen,' zei ik. 'Als het leger ons nu nog niet in de gaten heeft zal het niet lang meer duren. We zijn een ideaal doelwit voor hun straaljagers en ze zullen begrijpen dat we op weg zijn naar Citluk.' Ik zweeg om even na te denken en zei toen: 'Kunnen we niet op de een of andere manier zien Jzan te bereiken?'
  
  'Mogelijk. Maar het is een grote omweg.'
  
  Sofija kwam naast me. 'Wil je ze nog steeds helpen?'
  
  'Ik heb ze mijn woord gegeven. We moeten trouwens ergens heen en zoals de zaken er uitzagen bij Apthos lijkt het erop alsof het leger alle remmen heeft losgegooid. In Jzan zullen we niet veel verzet ontmoeten. En als we die mensen ooit willen helpen, moeten we het nu doen.'
  
  'En we hebben een tank,' zei Padra vrolijk.
  
  'Ik hoop alleen dat we niet te laat komen,' zei Sofija zorgelijk.
  
  Ik reed de tank verder en ging van de hoofdweg af waar Padra me zei af te slaan in de richting van Jzan. We reden nu over smalle, gegroefde paden. De tank denderde door de heuvels, verpletterde het struikgewas en vermaalde het onder zijn rupsbanden. We botsten over stenen die verpulverden onder het gewicht en ervoor zorgden dat we op een krankzinnige manier slipten.
  
  Langzaam, hortend, baanden we ons een weg langs de heuvels naar beneden, een nachtmerrieachtige rit vol haarspeldbochten en scherpe afdalingen. Boven ons klom koud en bleek de maan naar het zenith.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Uren later bereikten we de noordelijke buitenwijk van Jzan. De straten lagen verlaten, de gebouwen waren donker. Ik hoorde Padra onderdrukt zeggen: 'Ze gaan hier vroeg naar bed.'
  
  'Ik denk dat ze al weg zijn,' antwoordde ik grimmig. 'We zijn te laat. Iedereen in Jzan is ...'
  
  'Wacht. Ik zie licht.' Padra boog zich voorover, zijn nek uitrekkend. 'Ja, ginds bij het station, aan de andere kant van de stad.'
  
  Ik volgde zijn aanwijzingen en al gauw zag ik het schijnsel van sterke lampen. Voorbij een laatste hoek bereikte ik het plein voor het stationsemplacement.
  
  Het plein was omringd door een haastig opgeworpen prikkeldraadversperring, alsof het een tijdelijk hok voor vee betrof. Op het station, niets anders dan een enkel perron langs een spoorwegkeet, stond een stoomlocomotief met tender. De lok was een noeste 2-4-2 met beroete kleppen en een smalle schoorsteen. Een spiraaltje stoom kringelde traag omhoog uit de tweede ketelbult. Aan de tender zat een oude, houten wagon vastgekoppeld met daarachter een kleine passagierswagon.
  
  Werklampen gloeiden boven het terrein en een handjevol soldaten patrouilleerde rond. Ze hadden 64A's bij zich, de Servische uitvoering van het Russische AK geweer, plaatselijk te Kragujevac gefabriceerd. Een aantal soldaten was bezig met het laden van de wagon.
  
  In het schelle licht zag ik dat de lading uit mensen bestond. Verloren, verdwaasde gezichten van mannen, vrouwen en kinderen staarden hulpeloos uit de volle goederenwagon naar buiten. De paar armzalige bezittingen werden tussen hen in gestouwd, opgerold in duffels of gepropt in oude, kartonnen koffers. God mocht weten naar wat voor soort kamp de mensen van Jzan werden gestuurd.
  
  'We zijn op tijd,' zei ik tegen Sofïja naast me. 'Precies op tijd. Over een uur waren ze al vertrokken geweest.' Daarna schreeuwde ik naar Padra: 'Ik ga er recht op af. Ik ga recht op de trein af.'
  
  'En dan?'
  
  'We nemen de trein. Er zijn te veel mensen om in de tank te persen. Ik zal proberen tussen de goederenwagon en de wacht te komen zodat je een vrij schootsveld krijgt.'
  
  'We nemen de trein ...' hoorde ik hem in zichzelf mopperen. Hij knipte met zijn vingers. 'Hupsakee, we nemen de trein ... Die is werkelijk krankjorum.'
  
  We daverden door de ingang heen, de houten hekpalen vermorzelend, en over het prikkeldraad. De palissade boog door, ging plat en het prikkeldraad wikkelde zich achter ons af. Padra opende het vuur met de mitrailleur en de twee andere partizanen gebruikten de geweren die zij de dode soldaten hadden afgenomen.
  
  Ik reed rechtdoor, recht op de goederenwagon af. We kregen de wacht bij verrassing te pakken. Ze hadden niet verwacht dat een van hun eigen tanks de poort zou rammen, laat staan op hen zou vuren. De twee soldaten die me het meeste zorg baarden waren degenen die het dichtst bij de mensen stonden. Maar Sofija's mannen schoten die als eersten neer. Padra hield zich onledig met het neer kogelen van de anderen, zich volstrekt niet bewust van de hagel van kogels die de 64A's terugzonden.
  
  Ik gaf meer gas op de rechterrupsband en zette de linker vrij. De tank zwaaide om en kwam vlak naast de wagon te staan. Ik zette de motor af en sprong door het voorluik naar buiten. Diep gebogen rende ik naar de open deuren toe. "Josip,' riep ik. 'Josip, ben je daar binnen?'
  
  De wagon was warm van de mensenlichamen. Toch bleef het dodelijk stil na onze onverwachtse aanval. De boeren stonden daar met knipperende ogen, hun gezichten bevroren en grimmig van de angst.
  
  'Josip, ik ben teruggekomen om jullie te helpen.'
  
  Ik hoorde het antwoord komen van ergens achterin de wagon. Toen brak de besnorde Kroaat die me het leven had gered door de mensenmeute heen, terwijl een glimlach zijn anders uitdrukkingsloze gezicht verhelderde. 'Je bent het niet vergeten.'
  
  Achter hem kwam Arvia. Ze wierp zich onstuimig naar buiten uit de wagon en in mijn armen. Ik wankelde onder haar gewicht, terwijl ik haar vastklemde om te voorkomen dat zij zou vallen. 'Je hebt me niet vergeten.'
  
  Sofija stapte trots van de tank af. 'Wie is dat kind?' vroeg ze scherp.
  
  Arvia keek op van mijn borst. 'Wie,' antwoordde ze boos, 'is die oude vrouw?'
  
  Plotseling kreeg ik het onbehaaglijke gevoel dat ik daarginds in de arena veiliger was geweest. 'Alsjeblieft, Sofija, Arvia ...'
  
  Padra redde me uit het dilemma. 'De overlevenden vluchten,' riep hij uit. 'Maar ze zullen terugkeren met versterkingen. We moeten weg.'
  
  Ik duwde de twee jaloerse vrouwen naar de goederenwagon. 'Vlug, naar binnen. Later kunnen we altijd nog praten.
  
  Eerst moeten we hier weg.'
  
  'En waar kunnen we heen?' vroeg Josip klaaglijk.
  
  'Ik weet het niet. Ik ...' Ik aarzelde en dacht een ogenblik na. 'Naar het westen, naar Italië.'
  
  'Italië?' Arvia klapte in haar handen. 'Oh, denk je dat dat mogelijk is?'
  
  'Natuurlijk,' zei ik snel. 'Maar niet als we hier blijven staan. Schiet op, de wagon in.'
  
  Ik hielp haar aan boord, waar haar vader het nieuws verder verspreidde. 'We gaan naar Italië. Italië. Vrijheid.'
  
  'Jij ook naar binnen. Sofija.'
  
  'Nee, Nick. Niet naar binnen met ... haar.'
  
  'Dit is niet het moment om stuurs te doen,' zei ik. 'Daarbinnen kun je veel nuttiger dingen doen en op de locomotief is geen plaats voor jou. Ik heb je daarbinnen nodig, Sofija, om te helpen de tocht voor hen te vergemakkelijken. Doe alsjeblieft wat ik zeg.'
  
  Even vreesde ik dat zij me een lel zou geven. Maar na een kort stilzwijgen, klom ze bij de anderen in de wagon, haar lippen opeen geperst en haar gezicht onweersachtig. Voor een van de beide vrouwen meer moeilijkheden kon maken, schoof ik de deur dicht.
  
  Ik vond het een rot idee de arme mensen in de goederenwagon te laten zitten, maar dat was alles wat de regering ter beschikking had gesteld. Een ogenblik speelde ik met de gedachte een aantal van hen in de bewakerswagon te laten zitten, maar die was veel te klein om aan iedereen plaats te bieden en het zou veel teveel tijd hebben gekost om te beslissen wie waar moest gaan zitten. Daarbij was die passagierswagon een te open doelwit. Ik rende naar de locomotief. De cabine was leeg.
  
  'Waar,' riep ik hardop, 'is de machinist van dit ding?'
  
  'Hier.' Padra rende om de tank heen naar me toe. 'Ik ben je machinist, Carter.'
  
  'Jij? Weet je echt hoe je een trein moet bedienen?'
  
  Hij zwaaide opgewonden en trots met zijn geweer. 'Mijn vader heeft veertig jaar lang de express van Sibenic naar Trogir bestuurd.'
  
  Hij hees zich op en de wolf die achter hem aan was komen lopen sprong naar boven.
  
  Beiden keken vanuit de cabine op me neer. 'Jij,' zei Padra, 'wordt mijn assistent.'
  
  'En wat houdt dat in?'
  
  'Dat houdt in dat jij kolen moet scheppen ...'
  
  Daar ik geen betere oplossing wist, klom ik de cabine in, maar voelde een tikkeltje wantrouwen ten aanzien van wat hij voor zich opeiste. En terecht. Later ontdekte ik dat er nooit een express had gereden tussen Sibenic en Trogir. Bovendien, nu ik erover nadacht, ik wist niets van Padra's vader.
  
  Padra bestudeerde de meters, zijn kin krabbend met zijn haak. 'De stoom staat wat hoog. Dat is goed.'
  
  Een kogel jankte langs zijn oor.
  
  'Wat was dat?' blafte hij toen het schot tussen ons door floot. Hij greep zijn Servische M48 en liep naar de kant van de cabine die van het emplacement afgewend was. 'Ach. Nee, negen Serven, op het veld daar.' Hij schoot met zijn linkerhand. 'Nu nog acht. Sta daar niet uitje neus te vreten, Carter. Gooi die remmen los - daar - en trek die smoorklep open. Ja, zo. En zet die omkeerstang vast.'
  
  Ik deed wat hij me opdroeg. Opgelucht haalde ik adem toen de lok langzaam naar voren begon te kruipen; de wielen draaiden door de plotselinge stoomkracht. Padra schoot zo snel hij kon, het Servische lood vervloekend dat tegen de met stalen platen beklede huid van de locomotief ricocheerde. Ik hing aan de smoorklep, de trein schudde onwillig en trok steeds verder van het station weg.
  
  Geleidelijk aan kwamen we op snelheid en steeds sneller gingen we over de spoorrails. De schoten verflauwden naar achter en de soldaten verdwenen terwijl we voortstoomden langs de linkeroever van de Neretwa rivier.
  
  'Waar gaat deze lijn naar toe?'
  
  'Naar het zuiden, naar de kust,' antwoordde Padra, naar me toekomend om me af te lossen bij de instrumenten. 'Als je ergens een schop kunt vinden ... we hebben stoom nodig.' De schop lag half in de kolen begraven. Ik begon stoker te spelen, terwijl ik probeerde een helder beeld te krijgen van de geografische ligging van het gebied om me iets te oriënteren. Een gedachte flitste door me heen. 'Door Metkovic?' vroeg ik.
  
  'Ja.'
  
  De cirkel wordt dus gesloten, dacht ik bij mezelf. Ik ga terug naar het punt van uitgang. En een zekere Kroaat met een houten kop in Metkovic zou de stuipen krijgen als hij dat wist, de dodelijke stuipen.
  
  De heuvels wierpen donkerblauwe schaduwen in het licht van de maan en de rails zag er uit als glanzende, zilveren draden. De kilometers snelden voorbij en het bergachtige gebied werd ruiger toen we de vallei van Jzan achter ons lieten. Scherpe rotsformaties sloten ons in en de weg werd smaller en winderiger. Padra tuurde in het donker voor ons, terwijl hij aan de instrumenten knoeide. En ik schepte kolen in de onverzadigbare vuurplaats.
  
  'Ik hoop dat hij niet ontploft,' zei Padra. Hij tikte tegen de drukmeter en de zwarte naald schoot nog een paar punten omhoog. 'Het is een oud lijk, met meer verstellappen dan ik op mijn broek heb.'
  
  'Nou, we hebben tenminste voorlopig voldoende kolen.'
  
  'Dan rijden we zolang hij het blijft doen.' Hij trok aan het koord van de fluit en een scherpe, onheilspellende stoot weerklonk uit de lange buis bovenop de tweede ketel. 'Ik hou van dit geluid,' zei hij en trok nogmaals aan het koord. De tijd ging in een ongemakkelijk en bezorgd stilzwijgen voorbij. De nachtschaduwen werden dieper en nu zag ik licht door de kieren van de goederenwagon naar buiten sijpelen. Ongetwijfeld had iemand een lantaarn ontstoken die nu hing te zwaaien aan een dakspant. De drijfstangen flitsten op en de flenzen van de wielen trokken krijsend door de scherpe bochten. De locomotief denderde voort, terwijl hij rook en stoom uitbraakte.
  
  Het spoor kronkelde door de verlaten bergen. Een volgende, scherpe bocht en aan weerkanten werden de hellingen steiler.
  
  Heel verrassend vervlakte het terrein zich tot een klein plateau. Een smalle reep langs een diepe, rotsachtige kloof. Recht voor ons doemde een schraagbrug op; een armetierige constructie van houten balken die de twee kanten van de kloof met elkaar verbond. Hij was meer dan honderd meter lang met een gebogen vorm voor een grotere sterkte en aan de overzijde was een volgende bocht die scherp omhoog draaide.
  
  Ik keek uit de cabine naar buiten en zag het begin van de brug recht voor ons. 'Ga door,' schreeuwde ik over mijn schouder.
  
  De locomotief en de wagons schudden nog meer toen we de gammele constructie bereikten. Het holle geluid van de wielen was oorverdovend en ik keek maar niet naar de ongelooflijke diepte onder me. De locomotief denderde onbekommerd verder, terwijl hij rook spuwde uit zijn oververhitte stookketel met een verschrikkelijk geluid van ontsnappend stoom.
  
  Plotseling hoorde ik het onmiskenbare geluid van geweervuur. Padra vloekte luidkeels, eerder van woede dan van verwondering en greep weer naar zijn geweer. Meer kogels troffen de lok en de tender en boorden zich in het hout of ricocheerden tegen het ijzer.
  
  Ik kroop naast Padra en gluurdenaar buiten. Niet ver meer achter ons reed een andere trein die ons met een geweldige snelheid inliep. De andere lok was een moderne diesel die een platte wagon voor zich uitduwde. Op die wagon bemanden soldaten een terugstootloos kanon en wat er uitzag als een stel 65A's, lichte mitrailleurs met een conische vlammendemper en met twee poten. Ze schoten op ons met alles wat ze hadden.
  
  'Eén treffer van die terugstootloze en we liggen uit de rails.' Padra nam het filosofisch op. 'Maar is hun lok dan beter?'
  
  'Ze hebben ons toch ingehaald, niet?'
  
  'Dan is het volgens mij afgelopen. Die helling daarginds zal ons vertragen.'
  
  De soldaten bleven schieten toen we het einde van de brug bereikten en de lange helling opdraaiden. Ik werd gegrepen door een kille angst toen onze, oude trein de bocht maakte en zijn zijkanten als doelwit aanbood en langzamer begon te rijden, worstelend tegen de steile helling op. Gelukkig schommelde de achtervolgende platte wagon te veel voor accuraat schietwerk. Dat was dan het enige dat ons tot dusver had gered. Maar de diesel en de wagon waren nu op de brug en spoedig zouden ze vlak achter ons zijn, schietend vanaf een trefzekere afstand.
  
  Op geen enkele manier was de ramp te vermijden. Of wel? Mijn hersenen werkten op een koortsachtig tempo, rukkend aan de dunne draad van de hoop. Het zou zelfmoord zijn het te proberen, maar misschien, met een beetje geluk ...
  
  Ik schreeuwde naar Padra. 'Schep jij een tijdje. Maak zo veel druk als je kan.'
  
  Hij staarde me ongelovig aan. 'Goed, maar waarvoor?'
  
  'De enige manier om te voorkomen dat ze ons naar de verdommenis knallen is hun diesel uit te schakelen voor ze ons bereiken. Onze passagierswagon is leeg. Misschien kan ik die gebruiken om de brug te rammen.'
  
  'God sta ons bij,' riep Padra uit. 'Jij bent toch niet van plan naar achteren te klimmen en die los te haken, wel?'
  
  'Heb jij een beter idee?'
  
  Padra knipperde vol ongeloof met zijn ogen en dook toen op de schop af. Hij stond alsof hij zich schrap zette op een door de storm heen en weer geworpen schip en snoof: 'Als je stoom wilt. Carter, zul je stoom krijgen.'
  
  Ik kon het niet helpen dat ik naar hem moest grijnzen toen ik terugkroop naar de tender. De explosies van het Joegoslavische veldgeschut en het staccato van het 65A vuur volgden me toen ik over de kolen kroop en me op het kleine platformpje liet zakken. Er was weinig ruimte en de trein slingerde en schokte hevig.
  
  Ik sprong naar de goederenwagon. Mijn blote voet raakte de treeplank en mijn handen klemden zich vast aan de ijzeren sport van de ladder die naar het dak leidde. Ik greep me stevig vast en begon toen te klimmen.
  
  Ik ben geen acrobaat. Ik stak het dak van de goederenwagon op handen en knieën over, helemaal niet van plan te proberen te staan en me in evenwicht te houden met al dat schietwerk en heen en weer slingeren. Ik bereikte de andere kant van de wagon en keek naar beneden waar de spoorbielsen onder me voorbij flitsten. De twee wagons zwaaiden en schuurden grillig tegen elkaar aan.
  
  Kogels ploften zwaar in de houten wanden van de wagon. Ik hoorde geweeklaag en gekreun van de boeren binnenin en ik vroeg me af hoeveel er al afgeslacht waren. Woede welde op in mijn borst toen ik me op het achterste balkon liet zakken. Ik zakte op mijn knieën op het kleine platform en begon onmiddellijk aan de bevestiging van de koppeling te rukken. Het was een eenvoudige, met een pin verankerde haak, maar hij was door de jaren helemaal vastgeroest. Mijn vingers rukte koortsachtig aan de pin in een poging hem los te krijgen. Meer lood schampte af op het metalen chassis om me heen en een kogel floot woedend langs mijn hoofd, me op een haar missend. Ik hoorde de kreten van gewonde boeren. Voorin, in de cabine, vloekte Padra furieus en Prinz begon te janken. Ik bleef doorwerken aan de pin, maar was niet in staat hem los te breken.
  
  Ten slotte, na iets dat op een eeuwigheid leek, slaagde ik erin de pin eruit te rukken. Ik wierp hem van me af en draaide me om om de ladder te grijpen voor houvast. Een kogel plukte aan de mouw van mijn wollen hemd en kerfde de huid van mijn onderarm, maar ik merkte het nauwelijks. Ik had het veel te druk met te zien hoe de lege wagon tot stilstand kwam en toen langzaam achteruit begon te glijden. Eerst scheen hij slechts te kruipen, zonder voldoende snelheid om de naderende soldaten tegen te houden, maar ineens kwam hij op snelheid toen hij langs de helling naar beneden in de richting van de brug rolde.
  
  De moordzuchtige trein van onze achtervolgers bevond zich nu halverwege de kloof. Onze wagon slingerde zich ernaar toe, dronken voortrollend toen hij de bocht omging en de brug opvloog. Vonken vlogen op van de aandrijfwielen van de diesel toen haastig de luchtdrukremmen werden ingeschakeld en de platte wagon zwaaide hevig toen de trein tot stilstand kwam.
  
  De wagon stormde op hen af. Ik hield mijn adem in. De Joegoslavische soldaten concentreerden nu hun vuur op de wagon in een wanhopige poging hem met granaten van de rails te blazen, maar de wagon kwam meedogenloos als een raket aanzeilen.
  
  Ze dreunden tegen elkaar aan met een oorverdovende klap. Hout, metaal en menselijk vlees vlogen door de lucht, plotseling gevolgd door een verblindende flits van een paddenstoelvormig, oranje licht en een dikke, scherpe, zwarte rook. Delen van de brug en van de locomotief zeilden door de donkere wolk heen, midden in de kloof.
  
  Vlammen likten hongerig aan de gebroken steunbalken van de schaagbrug. Ik zag hoe de restanten van de lok en de platte wagon nog steeds gevaarlijk tegen de personenwagon aangekleefd, in een spoor van vlammen naar de bodem van de kloof buitelen. Daar explodeerden de kisten munitie met een klap die de aarde deed trillen en de hemel verlichtte.
  
  Voor het laatste gerommel van de explosie vervaagde, hoorde ik hoe Padra vrolijk de fluit het werken. Ik lachte met een geweldig gevoel van opluchting en grinnikend trok ik me tegen de ladder op, terug naar de cabine van de locomotief.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  
  Een poosje later zat ik in de cabine van de lok, met mijn hoofd uit het raampje. Op dit moment hadden we geen kolen nodig, dus ik deed het kalm aan. Ik haalde mijn hoofd weer naar binnen en keek naar de wolf. De wolf keek naar mij. Hij zat in een hoek, elk moment van deze rit hatend. 'Luister,' zei ik tegen Padra. 'We moeten eens aan eten gaan denken.'
  
  'Ik vrees dat er geen restauratie op deze trein is.'
  
  'Jaah. Nou, Prinz ziet er al heel wat beter uit en hij begint een bijzondere belangstelling te tonen voor een bepaald dijbeen.'
  
  'We komen spoedig in Metkovic. Ik herken het gebied.'
  
  'Ik hoop dat het station een goede restauratie heeft.'
  
  Padra keek me gepijnigd aan. 'Je maakt een grapje.'
  
  'Inderdaad,' zuchtte ik. 'Ik ben ervan overtuigd dat ze ons in Metkovic opwachten. Het leger zal het wel hebben doorgeseind. Waarschijnlijk is er voor ons gereserveerd, maar dan niet voor het avondeten.'
  
  'Het verbaast me dat we nog geen andere trein zijn tegengekomen,' antwoordde Padra. 'Misschien wachten ze ons op op het rangeerterrein van Metkovic, waar we geen enkele kans zullen krijgen om te ontsnappen. Maar het rangeerterrein bevindt zich aan de zuidkant van de stad, bij de havens. Als we erdoor komen, en een boot kunnen vinden ...'
  
  'Nu maak jij een grapje,' zei ik. 'Zelfs al zouden we de haven weten te bereiken en zouden we daar een boot kunnen jatten die groot genoeg is om iedereen mee te nemen, dan zijn we binnen vijf minuten tot zinken gebracht. De Adriatische Zee halen we nooit, laat staan Italië.'
  
  'Italië! Jij en je beloftes, Carter.'
  
  'Op dat moment sneed het een hoop argumenten af,' zei ik verdedigend. 'Bovendien is geen enkele plaats in Joegoslavië meer veilig voor hen. Wat moet ik anders doen? Hen naar Albanië brengen?'
  
  Padra wierp me een scherpe blik toe alsof hij me eens precies zou vertellen wat ik met hen moest doen. Maar hij meende het niet en een seconde later grinnikte hij alweer. 'Misschien kun je naast je andere kunsten ook het water nog splijten. Dan kunnen we allemaal naar de overkant lopen.'
  
  Ik negeerde zijn opmerking. 'Wat zou je denken van het vliegveld?'
  
  'Dat ligt ten noordwesten van Split, op ongeveer honderdvijftig kilometer van hier.'
  
  'Ik bedoel niet de nationale luchthaven bij Kastel Stafilic, Hesh. Is er hier ergens geen militair vliegveld in de buurt?' Padra streek peinzend door zijn haar. 'Je hebt gelijk. Dat is er. Iets ten noorden van Metkovic. Het ligt niet ver van de spoorlijn. Maar je kunt het net zo goed meteen vergeten. We hebben maar een paar geweren en een heleboel van ons zijn oude boeren en oude vrouwen.'
  
  'Dat is juist de hele reden dat we dat moeten proberen,' zei ik grimmig. 'Omdat zovelen van ons niet gewapend zijn of niet kunnen vechten. We moeten iets snels en iets groots doen. Anders zal geen van hen ooit Italië zien. Weet jij een andere manier?'
  
  Hij schudde droevig met zijn hoofd. 'En als we daar eenmaal aankomen, wat dan?'
  
  'Ik weet het niet,' antwoordde ik rustig en stak mijn hoofd weer uit het raampje.
  
  We slingerden over onze weg door valleien, langs torenhoge rotswanden, door beschaduwde, met struiken begroeide kloven. Geleidelijk daalden we en de route werd minder gevaarlijk. De nachtwind floot huilend langs mijn oren en de bleke maan verlichtte de bleke stalen linten voor ons terwijl we voortreden langs de rand van een vlakke, begroeide kom.
  
  We gingen de vallei van Neretwa binnen, zo'n vierduizend hectare ondoorgankelijke moerassen in Hutovo Blato, bij Capljina en Metkovic. Ik had een ander gedeelte van de vallei doorkruist toen ik dagen, nee, eeuwen terug uit Metkovic was vertrokken in de Citroen. Het was een van de grootste overwinterings- en jachtgebieden voor trekvogels in Europa. Tienduizenden eenden en wilde ganzen had je daar.
  
  De nacht was helder en de verspreide lichten van Metkovic gloeiden boven de boomtoppen uit. Het licht kwam dichterbij en de bomen en moerassen werden dunner. Padra vertraagde de locomotief toen we langs de eerste huizen en straten kwamen. Hij zette de omkering om, sloot de smoorklep en wendde zich tot mij.
  
  'Daar verderop zie ik een zijspoor. We kunnen beter stoppen en verder naar het vliegveld lopen. Verder kunnen we niet rijden. Weet jij hoe je een wissel moet bedienen?'
  
  'Ik denk het wel. Maar waarom gaan we hier dat zijspoor op?'
  
  'Weet jij wanneer de volgende passagierstrein hierlangs komt?'
  
  'Nee.'
  
  'Nou, ik ook niet. En ik wil niet dat onschuldige mensen sterven.'
  
  Stoom siste uit de cilinders en vonken sloegen uit de remmen toen we tot stilstand kwamen bij de wissel. Ik sprong naar beneden en liep op de wissel af. Ik moest het ouderwetse slot losschieten en ik brak zo ongeveer mijn rug om de wissel met de oude hefboom om te zetten.
  
  De lok blies me een vette wolk stoom in mijn gezicht toen Padra hem weer aan de gang bracht. Langzaam kroop hij het zijspoor op. Hij siste en ratelde en nog steeds kwam er rook uit de schoorsteen toen Padra en de wolf uit de cabine stapten. Tegen de tijd dat ik de wissel in zijn oorspronkelijke stand had teruggezet, had Padra de deur van de goederenwagon al opengeschoven en hielp hij de mensen naar buiten.
  
  Het waren er ongeveer twintig, een paar met een provisorisch verband om en ondersteund door twee anderen. Vier bleven in de wagon achter: Ze waren gesneuveld toen de soldaten ons aanvielen.
  
  Sofija en Arvia waren allebei ongedeerd. Ze kwamen naar me toe gerend. 'Nick,' riep Sofija. 'Wat is er gebeurd? Wat was dat voor een herrie?'
  
  Snel vertelde ik hen wat er bij de brug was gebeurd, waar we nu waren en wat onze plannen waren.
  
  'Maar we hebben niet veel tijd,' zei ik tegen hen. 'We moeten het vliegveld zien te bereiken voor de trein wordt ontdekt en ze ons op het spoor komen. Is er trouwens wat te eten hier?'
  
  'De mensen uit onze stad hadden wat bij zich. Ik weet zeker dat ze het graag zullen delen,' zei Arvia snel.
  
  'Arvia en ik zijn tot een overeenkomst gekomen ten aanzien van jou,' zei Sofija trots.
  
  'Fantastisch. Maar dat zal je me later moeten vertellen, als we wat meer tijd hebben. Nu moeten we op weg en ik barst van de honger. Evenals Prinz en je weet hoe die is als hij honger heeft.'
  
  Spoedig daarna leidden Padra en ik de groep, volgepropt met eten van de boeren. Onder het lopen aten we brood, groente, eieren, kaas en gerookt schapenvlees. We voerden Prinz bij stukjes en beetjes om hem dicht bij ons te houden, uit de buurt van de anderen. Ik was bang dat hij hen angst aan zou jagen, maar ze schenen hem op de koop toe te nemen, samen met al het andere in deze vreemde odyssee, Prinz was een beetje weerspannig omdat hij niet genoeg vlees kreeg, maar hij hield gelukkig van kaas.
  
  We liepen zo rustig mogelijk door de lege straten van de slapende stad, maar twee dozijn bange boeren maken toch een hoop herrie. Verscheidene mensen vroegen me waarom we in Metkovic waren gestopt en het was verdomde moeilijk daar antwoord op te geven. Ik wist het zelf niet eens zo zeker.
  
  Opuzen en Ploce liggen allebei veel dichter bij de Adriatische Zee en het zou veel eenvoudiger zijn geweest daar boten te vinden voor een vrije vlucht naar Italië. Maar aangenomen dat we de blokkade levend zouden breken, en ik wist dat Padra gelijk had toen hij zei dat die daar ergens voor ons moest zijn, zouden we waarschijnlijk moeilijkheden in die stadjes zelf krijgen. Beide zijn bad- en vissersplaatsjes met een bevolking van een paar honderd zielen en weinig dekking binnen of buiten. Er leiden uitstekende wegen heen, wat in dit geval een nadeel voor ons zou betekenen. Hun vissersboten waren familie-tobbes, te klein voor ons allemaal. We zouden de veerboot moeten stelen die tussen Ploce en Trpanje vaart, en hiermee ook de oversteek wagen. Ik betwijfelde of we ooit langs die Osa-klasse patrouilleboten van de marine zouden komen.
  
  Niet dat Metkovic zo'n grootse aangelegenheid is. Het is een relatief grote stad, een weg, een spoorwegkantoor en een belangrijk handelsgebouw. Gebouwd op een punt waar de Neretwa zich vertakt in een zanderige delta met twaalf kanalen beschikt Metkovic over voldoende zoet water. Toch ligt het dicht bij de pijnbossen, de witte stranden en de blauwe zee van de Dalmatische kust. Het is een ouderwetse stad en alles sluit er om half acht. Als om middernacht radio Belgrado uit de ether verdwijnt is er geen lichtje meer in de stad te vinden.
  
  Het gebrek aan nachtleven maakte ons gevaarlijk opvallend. Een passerende wagen, een nieuwsgierige agent, een enkele verdwaalde voetganger en we waren er bij. We bleven in de schaduwen en namen de kleinere achterafstraatjes. Op een goed moment raakten we verdwaald en kwamen ten slotte uit op het stadsplein. De gradska vilecnica, het stadhuis, is een van de weinige, toeristische attracties van Metkovic. Het doorloopt het hele gamma van architectonische stijlen. Het is gedeeltelijk Romaans, met Gothische en laat-renaissanse verdiepingen en een top die het beste omschreven kan worden met Oostenrijks-Hongaarse knobbel. Het enige dat eraan ontbreekt zijn Turkse trekken, maar een paar blokken verder kwamen we langs een moskee die was gebouwd in 1566, ten tijde van sultan Suleiman de Grote.
  
  Ik stopte geen moment om al dat schoons te bewonderen. Ik verliet zelfs de groep niet om die oude, geliefde vriend van me even met een bezoekje te vereren, de contactman die het leger over mij had getipt, op verzoek van Evan Karac. Niet dat ik niet in de verleiding was dat bezoekje af te leggen, maar ik stond aan het hoofd van een wurgende reeks, zelf opgedrongen verantwoordelijkheden, mensen die blindelings erop vertrouwden dat ik hen levend uit de rotzooi zou halen. Ongelukkig genoeg had ik niet het flauwste idee wat ik moest doen als we het vliegveld zouden bereiken.
  
  We klommen over een muur heen, aan de andere kant van de stad. Alle Joegoslavische steden schijnen wel een soort muur te hebben, overblijfsel uit de dagen dat oorlogen plaatselijke affaires waren. We staken een stuk moeras over en een smalle strook die was begroeid met mediterraan struikgewas, of macchia, olijven, vijgen en rozemarijn. Ten slotte kwamen we bij een kerkhof en aan de andere kant, zo verzekerde Padra me, zouden we de vliegtuigen kunnen zien.
  
  De kerk leek op iets uit een oude drakula-film. Het was donker en vaal; het verlaten terrein lag vol verbrokkeld beeldhouwwerk en dode bomen. Het heette Kapela Blazenog Ivana Urinija, Kapel van de gezegende Iwan Ursini. Het oversteken van de oude begraafplaats was voldoende om de ouwe Iwan zelf de kriebels te bezorgen. De grafzerken dateerden van lang geleden. Er waren zelfs nog een paar stecci, grafstenen van de Bogumils, een religieuze sekte die zich tijdens de middeleeuwen ontwikkelde in de bergen van Bosnië en Herzegowina. Kennelijk liep je het gevaar er een soort van religieuze lepra te krijgen, want de helft van de tijd wist ik niet wat er nou harder klaagde, de wind of de vrouwen van Jzan.
  
  We liepen op een lange, hechte groep macchia af waarachter we nevelig verre lichten ontwaarden. We wrongen ons door het struikgewas heen en daar lag het vliegveld zoals Padra had beloofd.
  
  We bereikten een grintweg die rechtstreeks naar de poort liep. De poort was in werkelijkheid niets anders dan een gat in de omheining rond het veld, met aan de ene kant een wachthuisje en aan de andere kant een iets groter wachthuisje. In het kleinere stond een wacht en in het grotere lag iemand te soezen; daarmee was het veld meer dan beveiligd. Het was me het vliegveld wel. Het bestond uit twee banen van 2000 meter die elkaar kruisten in een smalle X. Aan het einde van een van de banen, aan de kant van de poort, was een verkeerstoren van twee verdiepingen, met bovenop een antenne en een radaruitrusting. Naast de toren bevonden zich twee hangars.
  
  Van waar we stonden was onmogelijk te zeggen wat op het veld stond. Ik herkende een IL-14 en een paar RT-33's bij de hangars, maar de resterende toestellen waren niets anders dan ondefinieerbare, zwarte vormen die langs de omheining stonden geparkeerd. De IL-14c en de RT-33's hadden voor ons geen nut. Mijn hoop was gevestigd op de toestellen die ik nog niet kon herkennen en dat betekende dat ik dichterbij moest komen om te kijken wat het waren. 'Nick ...'
  
  Ik draaide me om. Arvia was naast me komen staan en raakte mijn wang aan met een zachte hand. 'Nick, als we Italië niet levend halen ...'
  
  'We halen het, Arvia,' zei ik, in stilte mijn vingers kruisend. 'Of we het wel of niet halen doet er niet toe,' pruilde ze met een vrouwelijke logica. 'Ik wil je toch wat vertellen. Mevrouw Milan en ik hebben lang over de situatie nagedacht en we hebben besloten dat het beste dat we kunnen doen, is ...'
  
  'Liggen!' siste Padra plotseling. We lieten ons allemaal op de grond vallen net voor een Skoda jeep langs denderde, op nog geen meter van ons vandaan. De jeep stopte naast de schildwacht en die praatte een tijdje met de drie mannen in de jeep. Toen zette de jeep zich weer in beweging en reed naar de toren. De wacht in het grotere huisje had zichzelf niet eens bewogen.
  
  De opwinding scheen Arvia's gedachtegang te onderbreken. Ze ging rechtop zitten, knipperend met haar ogen en druk doende grassprieten uit haar haar te verwijderen. Voor ze kon terugkomen op hetgeen ze me wilde vertellen, vroeg Padra me: 'Wat nu, Carter?'
  
  'We overvallen de wacht en gaan naar binnen.'
  
  'Dat zie ik wel zitten. Maar hoe?'
  
  Ik dacht er een minuut lang ernstig over na. Ten slotte antwoordde ik: 'Een commandoaanval, kompleet met afleidingsmanoeuvres. Heeft iemand een stuk kaas?'
  
  Padra en ik baanden ons langzaam een weg, langs het grintpad en voorbij het schildwachthokje, Prinz naast ons. Toen maakten we een omtrekkende beweging tot achter het hokje. De wacht in het grotere huisje had ons moeten zien, maar vanaf de plek waar we ons nu bevonden zagen we zijn lippen bewegen in een tevreden gesnurk.
  
  Op een paar meter van het hokje vandaan legde ik een hand op Padra's schouder. Hij stopte meteen zodat ik hem toe kon fluisteren: 'Ik ga eerst. Als ik de man uit zijn hok heb gekregen ga jij op dat andere wachthuisje af.'
  
  'Die wordt nooit wakker uit zijn dromen,' voorspelde Padra. 'En pakken we dan een of ander vliegtuig?'
  
  'Niet zo maar een vliegtuig, ben ik bang. We moeten er één zien te vinden dat ons allemaal kan vervoeren, maar toch niet zo groot is dat we een hele bemanning nodig hebben.'
  
  'Ben jij een goede piloot?'
  
  'Even goed als jij machinist bent.'
  
  Ik geloof niet dat hij al te blij was met dat antwoord. 'Vertel eens,' vroeg hij zacht, 'wat doen we als er niet zo'n toestel is?'
  
  'Hesh,' zei ik, 'we kunnen alleen maar hopen.'
  
  We kropen verder in de richting van de schildwacht tot we ons vlak achter hem bevonden. Er waren geen auto's te zien en op het veld was geen beweging te bespeuren. Ik knikte tegen Padra en hij knikte terug om me te laten weten dat hij klaar was. Hij had zijn geweer achtergelaten bij een van de andere mannen. Dit was een zaak voor een stil mes, of een stille haak.
  
  Ik wreef het stuk kaas onder de neus van Prinz, hield het daar lang genoeg om hem te laten weten wat ik aan het doen was, en gooide het toen over het wachthuisje heen op het asfalt van de landingsbaan aan de andere kant van de omheining.
  
  De wolf dook achter de kaas aan, langs de schildwacht.
  
  De man stapte naar buiten om te zien wat er aan de hand was en ik kwam achter hem omhoog. Je hebt van die momenten dat je op je blote voeten moet zijn, en dit was zo'n moment. Ik had het lichte voordeel van de verrassing. De aanval kwam zo snel na Prinz woeste stormloop dat de wacht zijn 64A niet geheven had, laat staan in de goede richting had wijzen. Hij hoorde me pas toen het te laat was. De schildwacht draaide zich om en ik zag zijn uitdrukking veranderen van geërgerde nieuwsgierigheid in een verschrikt begrijpen. Toen hakte ik op zijn strottenhoofd met de zijkant van mijn hand en zijn ogen rolden onder de oogleden omhoog. Ik sleepte hem terug het wachthuisje in, voor hij ook maar kans had gezien de grond te raken. Ik ontdeed hem van zijn 64A en van zijn M57, de Joegoslavische versie van de Russische automatische Tokarev M1933. Ik nam ook zijn dikke, wollen sokken en zijn laarzen. Hij had grotere voeten dan ik maar daar was ik blij om. Mijn voeten waren erg opgezwollen en deden verschrikkelijk veel pijn. Aan de andere kant van de poort had Padra al voor de slapende wacht gezorgd. Hij stond met zijn rug naar me toe en ik merkte dat hij een razendsnelle beweging met zijn rechterhand maakte. Toen stapte hij achteruit en ik zag dat de wacht nog steeds op zijn stoel zat, alleen rustte zijn hoofd nu wat lager op de borst en was zijn borst bloeddoorweekt. Padra voegde zich weer bij mij, eveneens met wapens. 'Ik heb hem gelukkig achtergelaten,' zei hij. 'Hij heeft nu twee grijnzende monden. Al een toestel gevonden?'
  
  'Nog niet.'
  
  Nu kon ik het hele veld overzien. Ik tuurde de rand ervan af, biddend dat we geluk zouden hebben. Op een rij stonden drie Jastrebs, nog een stelletje RT-33's, de gesloopte romp van een C-47, nog een IL-14 en een paar Alouette III-helikopters. Niets.
  
  Ik voelde de teleurstelling in mijn borst groeien. De woede zo dichtbij te zijn en toch zo veraf, de foltering te weten dat ik onschuldige mensen had aangezet tot rebellie om dan te ontdekken dat de weg doodliep.
  
  Maar toen kreeg ik de verste uithoek van het vliegveld in het oog, daar waar de lichten het zwakst waren. Het was een bekende vorm. Het leek onmogelijk, maar toch was het zo: een IL-2, een tweemotorig transporttoestel.
  
  'Hesh, haal iedereen als de sodemieter hierheen.'
  
  Padra deed een stap naar voren; hij keek of de kust vrij was en zwaaide toen met zijn haak. De struiken aan de overzijde van de weg begonnen te leven van de mensen die zo hard mogelijk renden om zich bij ons te voegen.
  
  'Heb je een toestel gevonden?' vroeg Padra.
  
  'Misschien,' grijnsde ik. 'Een Russische kopie van een DC3.' Ik stak het veld over en iedereen kwam achter me aan.
  
  Evenals een hoop verbaasde blikken. Op het veld was een aantal mensen aan het werk en we konden er niet uit hebben gezien alsof we daar hoorden. Maar klaarblijkelijk is het Joegoslavische leger precies zo als alle andere legers: je geeft je nooit als vrijwilliger op en je valt nooit iemand lastig. Bovendien was die bonte troep die daar over het vliegveld paradeerde doorgelaten door de wacht.
  
  We passeerden de Jastrebs, de C-47 en trokken om de grote IL-14 heen. Ik rende voorop en de groep volgde me in een
  
  rommelige lijn. Ik bleef me maar afvragen waarom ik rende want het kon haast niet anders of de IL-2 was uit elkaar genomen, stond zonder brandstof of had lege accu's. In bijna twintig jaar hadden ze geen IL-2 meer gemaakt en hij kon onmogelijk luchtwaardig zijn, dat kon gewoon niet. Maar ik bleef rennen. Het was onze enige kans. Toen ik de IL-2 bereikte rukte ik de deur open en duwde iedereen naar binnen.
  
  'Kom jij niet?' vroeg Sofija terwijl ze aan boord klom.
  
  'Zo direct.'
  
  'Dit is vreselijk,' klaagde ze. 'Hij staat schuin en er zijn geen stoelen in.'
  
  'Het is een vrachtvliegtuig. De stoelen zijn eruit gehaald.'
  
  Ik liep eromheen en schopte de blokken voor de wielen weg terwijl ik me probeerde te herinneren wat ik wist over de IL-2. Nou, in de grond van de zaak was het een aangepaste Dakota; een vleugelwijdte van 95 voet, een lengte van 64 voet en een gewicht van 12,5 ton; een 'stel 1800 pk motoren, met een plafond van 16000 voet en een snelheid van 140 knopen als hij op zijn staart werd getrapt. Maar dat zou deze kist nooit halen, niet in die vermoeide toestand, niet met oxydatie op de vleugels en de plekken van een lekkende, hydraulische leidingen.
  
  Maar de banden hadden lucht en dat was een goed teken, dacht ik, tot ik me herinnerde dat de Hollanders ooit een Jager uit de Tweede Wereldoorlog hadden geborgen toen ze een polder drooglegden, waarvan de banden ook nog op spanning waren geweest.
  
  Op een drafje liep ik terug naar de deur en een helpende hand hees me aan boord. Somber dacht ik dat we met een beetje geluk die motoren misschien net een keer rond zouden krijgen. Als ze draaiden zouden ze misschien pakken. En als ze pakten zou ik het vervloekte kreng misschien op de een of andere manier in de lucht krijgen, als tenminste niemand te vaak die gashendels had doorgeduwd, of te vaak met een te hoge aanjaagdruk of een te laag toerental had gevlogen.
  
  Ik liep naar de cockpit. De IL-2 bezit geen driewielig landingsgestel, dus hij staat schuin op zijn staart. Ik gaf iedereen een paar goedgemeende woorden ter bemoediging, hoewel ik zelf nauwelijks hoop koesterde en sloot het gordijn achter me. Toen ik me omdraaide zat Padra in de stoel van de piloot.
  
  'Opschikken, Hesh.' Ik wees met mijn duim naar rechts. 'Goed,' zei hij en bewoog zich naar de rechterstoel.
  
  'Dat houdt in dat jij deze keer de kolen schept.'
  
  De cockpit was een nauwe, volgepropte kast met kleine raampjes. Ik gleed op de plaats van de piloot en haalde een paar schakelaars over. Zoals in de meeste toestellen van Russische makelij zijn de instrumenten achterstevoren gerangschikt, zodat ik het paneel van rechts naar links moest verkennen. Maar de lampjes gloeiden naar behoren aan en de naalden sloegen uit en gaven aan dat ik voldoende spanning, brandstof en luchtdruk had. Ik ging door de starthandelingen heen, haalde de gashendels over, de brandstofklep en alle knoppen en hendels op de plaatsen waar ze zouden moeten zijn in een DC-3, wanhopig biddend dat het voldoende was voor deze kist.
  
  Plotseling schoot er een zoeklicht over onze romp, mij verblindend toen het door de voorruit drong. Het was een lichtkanon, de intense, smalgebundelde zoeklamp die de verkeerstoren gebruikte voor verkeersmanoeuvres. Het richtte zich op ons en bleef daar.
  
  'Dat is het dan,' zei ik tegen Padra. 'We zijn ontdekt.'
  
  'Blazeni Arnir! Wat nu?'
  
  'Bidden,' zei ik tegen hem op het moment dat ik de startknop indrukte. De linkermotor begon te huiveren en toen het geluid was opgelopen tot een hoog, gestaag gejank schakelde ik over op 'Mesh'. De propeller slingerde aan, ik bracht hem op gang en regelde hem met de gashendel. Vlammen schoten uit de uitlaten en Padra huiverde.
  
  'Maak je geen zorgen,' schreeuwde ik boven de herrie uit. 'Dit is normaal. Maak je maar zorgen over die jeep die onze kant op komt.'
  
  Een Skoda kwam uit de richting van de toren over het veld aangescheurd, barstensvol soldaten en wapens. Padra was al uit zijn stoel en staarde uit mijn raampje naar buiten, wat het enigszins moeilijker voor me maakte de rechtermotor aan te schakelen. Ik duwde hem weg en zei: 'Pak een paar geweren en neem wat mannen mee om hen van ons vandaan te houden. Ik heb een paar minuten nodig om warm te draaien.'
  
  Hij rende door het gordijn naar buiten zonder verder nog iets te zeggen. De motoren hakkelden en ratelden, zoals dat vaker bij machines van die ouderdom voorkwam. Voor zover ik het wist waren het de normale geluiden voor een Sjwetsov. Een licht begon te knipperen, aangevend dat de achterdeur open was en nog twee lichten gingen aan die aangaven dat de luiken boven de vleugels geopend waren. De klap kon ik niet horen, maar ik zag de jeep zwaar slippen en een paar soldaten vielen naar buiten.
  
  Er stond me weinig anders te doen dat te blijven waar ik nu was en te wachten tot de motoren warm gedraaid waren. De temperatuur kroop zo langzaam op dat ik me begon af te vragen of we ooit wel los van de grond zouden komen.
  
  De Joegoslaven renden schietend op ons af, richtend op mij, de motoren en de banden. Padra en zijn mannen vochten terug met hun geweren en de 64A's die we de schildwachten hadden afgenomen. Een paar van de soldaten probeerden een duik met het hoofd naar voren, hielden ter plekke stil, kwamen weer overeind en keken achterom alsof ze iets waren vergeten. Toen vouwden zij zich dubbel tegen het asfalt. De jeep cirkelde maar rond, gestaag vurend. Een andere jeep kwam van de hangar op ons af gereden, geladen met versterkingen. Het was nu of nooit.
  
  Ik zette de flappen op twintig graden, duwde de gashendels naar voren en zette de remmen los. We begonnen te rijden. We draaiden de startbaan op. Een blik op de windzak vertelde me dat we de verkeerde richting op gingen: ik had staartwind en we moesten eigenlijk draaien, maar dat was ik niet van plan. Ik had al genoeg moeite om die kist recht te houden, daar hij de smerige gewoonte scheen te hebben naar rechts te trekken. Toen herinnerde ik me dat het Russische motoren waren en geen Pratt en Whitneys en dat ze in tegenovergestelde richting draaiden.
  
  De grondsnelheid groeide aan tot honderd, toen honderd en vijftien. De instrumenten kwamen tot leven; de meters leken in orde. Weer trok het toestel naar rechts en weer stuurde ik bij met het staartroer. Het einde van de startbaan doemde onmogelijk dichtbij op. Ik gaf achterdruk. Het toestel was willig, maar nog steeds niet in staat omhoog te komen. Christus, het zag er naar uit dat we naar Italië moesten rijden in plaats van vliegen.
  
  De tweede jeep kwam recht op ons af. De bestuurder ervan was kennelijk de een of andere maniak die vertrouwen had in een frontale botsing. Twee mannen stonden krankzinnig slingerend rechtop achterin, terwijl ze hun wapens leegpompten in de motoren. De staart van de IL-2 was inmiddels omhoog gekomen, zodat ik het gebeuren weliswaar kon gadeslaan maar tegelijkertijd een beter doelwit vormde. De motoren brulden, witte vlammen uit de uitlaten brakend.
  
  De jeep begon te slingeren toen de bestuurder in een laatste poging ons probeerde te ontwijken. Hij schoot onder ons door en ik voelde het toestel trillen, maar het was nu te laat om uit te stappen en te controleren wat er was gebeurd. Ik rukte de stuurknuppel achteruit en de horizon verdween. We waren los.
  
  Ik hield druk op het linkerroer om rechterdoor te blijven gaan en we vlogen over het einde van het veld heen op niet meer dan honderd meter boven de grond. Mijn klim was steil, in een uiterst schuine hoek gedurende bijna een kilometer. Toen bracht ik hem horizontaal en zwenkte naar links. Toen ik schuin lag kon ik de activiteiten op de startbaan zien. Er was een laaiende brand aan de gang op zo ongeveer de plek waar ik was losgekomen. De jeep moest omgeslagen zijn en verpletterd.
  
  Ik klom verder tot 35000 voet, zette de koers op westzuidwest, regelde de koeling en legde haar horizontaal. Ze leek een gerieflijke kruissnelheid te hebben van zo'n honderd knopen en hoezeer ik ook uit het Joegoslavische luchtruim weg wilde, wilde ik toch de kist niet afjakkeren. Ik had nog wat hoger kunnen klimmen, maar toch niet hoog genoeg om het AA-kustgeschut en de Sam batterijen met SA-2's te ontwijken. Bovendien hadden de mensen achterin het al koud genoeg met al die luiken open. Als ik verder klom zou ik het alleen nog maar erger voor ze maken.
  
  Ik tuurde uit het zijraampje in een poging me te oriënteren, maar ik zag geen flikker. In grote trekken was mijn richting echter juist en verder maakte het niet zo veel uit. Vroeg of laat zouden we de Adriatische kust bereiken en daarna Italië.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  
  Het gordijn wapperde zo hevig dat ik niet merkte dat Padra weer de cockpit in kwam. Ik zag hem pas toen hij zich in de stoel van de co-piloot liet zakken. Daar keek hij zwijgend hoe de uitlaatgassen uit de rechtermotor naar buiten stroomden. Na een minuutje draaide hij zich naar mij .om en zei met verstikte stem: 'Ik heb nooit eerder gevlogen.'
  
  'Laat je niet kisten, Hesh. Op sommige momenten zijn we allemaal wel eens maagd.'
  
  'Waar gaan we naar toe in Italië?'
  
  'Ik weet het niet, naar de eerste de beste landingsbaan. Misschien naar Pescara, of verder van de kust af, bij Bari. De hoofdzaak nu is dat we uit het Joegoslavische luchtruim verdwijnen. Als we eenmaal voorbij de Palagruza Eilanden zijn, spelen we een gewonnen wedstrijd.'
  
  'Een gewonnen wedstrijd.' Hij liet de uitdrukking door zijn mond rollen. 'Dat klinkt aardig. Hoe lang duurt het voor we die ... gewonnen wedstrijd beginnen?'
  
  'Veertig, vijfenveertig minuten. Twee maal zo veel voor de Italiaanse kust. Dat wil zeggen, als we niet nog meer moeilijkheden krijgen.'
  
  'Dat gebeurt niet,' sprak hij zelfverzekerd. 'We hebben onze vijanden achter ons gelaten.'
  
  'Die uit Metkovic in ieder geval wel. En ik betwijfel of ze zullen proberen ons boven land te onderscheppen, waar er te veel getuigen van de strijd kunnen zijn. Maar als we ons eenmaal boven de zee bevinden, zijn we een makkelijke prooi voor alles wat ze uit Kastel Stafilic sturen.'
  
  'Wat zijn de kansen als ze dat doen?'
  
  Ik vertelde hem de waarheid. 'Ongeveer dezelfde als die Apthos had.'
  
  'Aaach,' zei hij zacht. Na een stilte vroeg hij: 'Waarom vliegen we dan niet lager om hun radar te ontwijken?'
  
  'De moderne radar kan een toestel tot op bijna nul meter hoogte ontdekken,' legde ik hem uit. 'In ieder geval zal een beetje gezond verstand hen vertellen wat onze vliegroute is: de kortste weg het land uit. Ik wil niet lager gaan voor het geval zij aanvallen en ik moet manoeuvreren, of voor het geval dat er iets misgaat en ik een glijvlucht moet proberen. En voor de mensen wil ik niet hoger gaan.'
  
  Hij knikte begrijpend. 'Het is koud achterin en sommige mensen zijn bang te sterven door het gebrek aan zuurstof.'
  
  'Het is nou niet bepaald midzomer hier,' gromde ik. 'Ga terug en vertel ze dat ze niet zullen sterven. En zeg ze dat zij door hun handen adem moeten halen als er te veel wind voor ze staat. Oh ... en Hesh, zoek de noodpijlen en breng die hierheen, wil je?'
  
  'Waar zijn die?'
  
  'Ik weet het niet. Hoogstwaarschijnlijk in de medicijnkist naast het gordijn. Maar vind ze. We hebben ze misschien nodig als er moeilijkheden komen.'
  
  Hij verliet de cockpit. Weer controleerde ik de meters, maar alles hield zich prima. Het toerental bleef gelijk, oliedruk en temperatuur bevonden zich allebei nog steeds aan de goede kant van de rode streep. De motoren klonken nog steeds alsof zij op gewone suiker liepen. Er was geen moer in de hele kist te vinden die niet meetrilde, maar dat schreef ik toe aan de leeftijd.
  
  Ik keek naar beneden op het moment dat de kustlijn wegviel in een keten van lichtjes, de vage lichten van enkele badplaatsen en vissersdorpen. De grote, grijze vlakken van de Dinarische Alpen lagen nu achter me en vóór me lagen de reusachtige, vloeiende duinen van mat water, de woestijn van de Adriatische Zee. Het was verdomde nat daar beneden, maar van hieruit zag het eruit als een zandwoestijn. Het oude toestel ronkte verder en ik begon bijna te geloven dat het ons was gelukt.
  
  Padra kwam, zwaaiend met een paar rode stokken, terug. 'Ik heb de pijlen,' zei hij. 'Wat wil jé dat ik ermee doe?'
  
  'Hou ze voorlopig bij de hand. Op een plaats waar je ze direct kunt grijpen.'
  
  Toen hoorde ik wat gegiechel. Ik draaide me om en' zag Sofija en Arvia zich in de cockpit persen. De wolf was bij Sofija en hij zag er zo ellendig uit als een dier maar zijn kan.'
  
  'We zijn nu boven water,' zei ik tegen hen. 'Tien of vijftien minuten na nu zullen we allemaal heel wat rustiger adem kunnen halen.'
  
  De vrouwen giechelden en verdrongen zich bij de raampjes om naar buiten te kijken. Ik keek naar Sofija en dacht terug aan de hooghartige, smalende vrouw die ik de eerste keer tegen het lijf liep en ik kon me alleen maar omdraaien en met mijn hoofd schudden. Ze zou liever sterven dan toegeven dat ze iets zachts en vrouwelijks in zich had. Toch was dat duidelijk in latente vorm in haar aanwezig.
  
  De cockpit begon plotseling hevig te schokken alsof een reusachtige hand het toestel bij de staart had gepakt om hem even goed door elkaar te rammelen. Een zilveren flits schoot langs het raam waar Sofija naar buiten wees en vloog toen verder, ons verzengend met een hevige luchtstoot.
  
  Ik worstelde met het stuur en de pedalen om een mogelijke afdrijving te corrigeren en toen keek ik weer uit het raampje. Eigenlijk hoefde dat niet eens: ik wist wat het was; even goed als ik wist wat die andere zilverkleurige flits was, hoog boven ons.
  
  'Sofija, Arvia, ga terug naar de anderen. Nu! Zeg tegen ze dat ze allemaal zo ver mogelijk achterin moeten kruipen, gehurkt en met hun hoofden naar beneden.'
  
  Ze deden wat ik zei. Ik keek naar Padra. Hij hield de pijlen vast terwijl bezorgde rimpels over zijn voorhoofd gleden. 'Moeilijkheden, hè?' zei hij terwijl hij me een paar pijlen gaf.
  
  'Handenvol,' zei ik grimmig. 'Een stelletje Migs.'
  
  Mig 21-F's om precies te zijn. De mach 2,2 Fishbed, met onder de vleugels Atoll air-to-air raketten. Het beste dat Joegoslavië te bieden had. Met hun tweeën tegen een twintig jaar oud, onbewapend, schroeftoestel.
  
  'Wat moeten we doen? Moeten we niet lager?'
  
  'Hoog of laag, het maakt geen reet uit. Maar als ze eraan komen, Hesh, steek dan zo veel mogelijk pijlen aan en gooi ze uit het raam.'
  
  'Ik begrijp het niet.'
  
  'Ik heb geen tijd om het uit te leggen. Daar komen ze.'
  
  De straaljagers kwamen over in een wijde, duikende bocht die hen net boven onze staart zou brengen. Huilend kwamen ze eraan, de vleugeltips raakten elkaar bijna in de fantastische formatie.
  
  'Nu, Hesh,' schreeuwde ik. 'Gooi die pijlen naar buiten.'
  
  Ik brak de ontstekingen van mijn pijlen zo snel ik kon en werkte ze uit mijn raampje naar buiten. Ik zou er de voorkeur aan hebben gegeven een Very pistool te hebben gehad, waardoor de lichtbakens verder van het toestel af zouden zijn gekomen. Maar ik zou geen tijd hebben gehad te herladen en het door te geven aan Padra en de Migs waren al te dichtbij.
  
  Achter ons verschenen vier kleine explosies uit de vleugels van de Migs. Zoals ik al verwacht had, vuurden zij hun Atolls af. Raketten zijn sneller, groter en netter dan kanonnen. De Atolls kwamen op ons af terwijl de Migs omhoog schoten om buiten bereik naar het geweldige vuurwerk te kijken. Onder ons barstten de vuurpijlen in withete vlammen, onze vleugels en buik in een fel schijnsel zettend. De raketten flitsten dichterbij en toen doken ze één voor één naar beneden, van het vliegtuig vandaan, achter de vallende lichtbakens aan.
  
  'Wat ... wat gebeurt er?' hijgde Padra met open mond.
  
  'De Atolls worden aangetrokken door de hitte en de pijlen geven meer hitte dan de uitlaatgassen van onze oude motoren.' legde ik hem uit. 'Soms heeft het een voordeel om wat verouderd te zijn.'
  
  De raketten schoten ver onder ons door achter hun zogenaamde doelwitten aan in de richting van de Adriatische Zee. Ze verdwenen onder het oppervlak en een ogenblik later barstte de zee uiteen in ballen van oranje vlammen en sissend, wit schuim.
  
  'Ha,' kraaide Padra. 'We hebben het gedaan. We hebben ze hun tanden uitgetrokken.'
  
  'Dat denk je,' zei ik effen. 'Migs hebben meer slachttanden en ze komen al weer terug voor hun volgende beet.'
  
  De twee Joegoslaven waren niets anders dan twee zilveren stippen achter ons en ze kwamen snel dichterbij. Ik veegde met mijn mouw langs mijn voorhoofd om het zweet te verwijderen, terwijl ik probeerde na te denken. Ik nam de gashendels terug en we begonnen te dalen in een wijde, steile glijvlucht. Mijn handen waren nat op de instrumenten. Drieduizend voet en nog steeds verder naar beneden.
  
  'We raken ze dus kwijt,' riep Padra uit.
  
  Zijn naïviteit brak de spanning en maakte me aan het lachen. 'Een vastgebonden geit heeft nog meer kans tegen Prinz, Hesh. Maar als we moeten duiken, wil ik niet te ver hoeven vallen. En misschien, heel misschien kan ik ze lang genoeg ophouden tot we over de grens zijn.'
  
  'En als we het Italiaanse luchtruim bereiken?'
  
  'Misschien, heel misschien zullen de Migs ons dan niet volgen.'
  
  De hoogtemeter gaf 2500 voet aan, toen 2000 en nog steeds bleef ik naar beneden gaan. Ik hoopte dat als de Migs zouden aanvallen, zij dat arrogant zouden doen. Als ze dat deden zou ik misschien in staat zijn één van hen met ons mee te nemen.
  
  Maar de straaljagers bleven achter, alsof ze ons taxeerden. 'Wat doen ze?' vroeg Padra nerveus. 'Waarom komen ze niet?'
  
  'Dat zullen ze gauw genoeg doen. Misschien trekken ze wel lucifers om te zien wie als eerste mag komen.'
  
  De linker Mig verliet de formatie voor een aanloop, weer in de klassieke stijl. Langzaam maar zeker kwam hij boven ons, in een hoek naar onze staart dalend. In een steile, zijdelingse bocht maakte ik een hoek van 180 graden, zover gas terug nemend dat mijn snelheidsmeter net boven het kritische toerental zweefde. De Mig piloot werd hierdoor gedwongen zijn duikvlucht iets steiler te nemen. Maar de Mig-21 is een wendbaar toestel en we waren dan ook geen moment uit zijn vizier. Hij kwam dichterbij voor een zekere voltreffer.
  
  'De mitrailleurs ...' begon Padra.
  
  'Kanonnen, Hesh,' corrigeerde ik hem. 'Met deze oude kist zijn een paar aanvallen van dichtbij voldoende om ons volledig aan flarden te scheuren.'
  
  Een bombardement van lood volgde. De romp werd doorboord al,s een zeef en de vleugels vulden zich met vuistgrote gaten. De cockpit werd verlicht door een verblindende lichtflits. Een ijzige storm huilde door de versplinterde voorruit en het instrumentenpaneel begon een dikke, zwarte rook uit te braken. De 1L-2 schokte hevig.
  
  'Doe iets,' schreeuwde Padra tegen mij. 'Kun je dan niets doen?'
  
  Ik greep de hendels vast, biddend dat ze nog steeds werkten en dat voor nog één seconde wilden blijven doen. Eén seconde maar...
  
  'Ja,' schreeuwde ik terug. 'Nu!'
  
  Ik ramde de hendel van de rolroeren neer en rukte de stuurknuppel in mijn schoot, terwijl ik alle gas gaf die erin zat. Het toestel huiverde tot in zijn gebeente toen het weer probeerde te klimmen, plotseling, op zijn staart, in een onmogelijke positie voortschokkend.
  
  De Mig had het plan gehad over ons heen te scheren en dan in cirkels terug te keren, maar ik bracht het toestel in zijn vliegbaan. Er klonk een geweldig gehuil toen de piloot een steile klim probeerde te maken om niet tegen ons aan te smakken, door de verrassing omrollend en vlammend uit het gezicht schietend. Maanlicht blonk op de zilveren vleugels terwijl de bemanning vocht om het toestel in de hand te houden. Maar door zijn snelheid en onze hoogte - we bevonden ons nu op 1500 voet - hadden ze daar geen hoogte en ruimte meer voor.
  
  De strijd was kort en aardig. De moderne jager was ingezet tegen een aftandse prooi en de moderne bewapening had zijn eigen ondoeltreffendheid bewezen. Hij schoot naar beneden, niet meer in staat hoogte te winnen terwijl de zee zich verhief om hem op te eisen. De koepel schoot naar achteren en gehelmde gestalten worstelden zich wanhopig naar buiten. Toen sloeg het toestel in de Adriatische Zee.
  
  Een vleugeltip raakte een golfen hij werd rondtollend door de lucht gestuurd tot een andere golf hem te pakken kreeg en hij rolde ondersteboven een golfdal in. Daar bleef hij liggen, met zijn buik naar boven als een dode zeemeeuw met uitgestrekte vleugels. Langzaam begon hij te zinken.
  
  We hadden zo onze eigen worsteling te maken, maar dat zou je niet afleiden uit Padra's juichkreten. 'We hebben ze neergehaald! Hé, Carter. Wat een grap.'
  
  'Natuurlijk, een grap,' snoof ik bitter, terwijl ik het brandblusapparaat bleef pompen. 'En je weet natuurlijk ook wie het laatst lacht?'
  
  De cockpit was in een drijfnatte warboel veranderd terwijl ik worstelde om het toestel horizontaal te krijgen en de branden te blussen. Het hele toestel was doorzeefd en de rechtermotor hortte jammerlijk, olieachtige rook uitbrakend. Vlammen likten langs de luchtuitlaten en de geblakerde vleugel, of wat er van de vleugel over was. Ik vroeg me grimmig af hoe veel van onze passagiers dood of gewond waren.
  
  'Padra, ga eens naar achteren en kijk hoe het met onze mensen gesteld is,' schreeuwde ik boven het geratel van de stervende motor uit. Wild werkte ik op de motorblussers, het vuur in de rechtermotor met schuim smorend. Padra kwam uit zijn stoel en greep het gordijn. 'Maar ... halen we het nu?'
  
  'We kunnen op één motor verder vliegen,' zei ik gehaast tegen hem. 'Als ik het vuur uit krijg. Maar er is nog altijd die andere Mig.'
  
  'Kunnen we niet ...?'
  
  'Nee, die grap werkt maar één keer. Bovendien hebben we er de energie niet meer voor. Schiet op!'
  
  Ik wilde hem niet naast me in de cockpit hebben als het einde kwam. Dat is de reden dat ze blinddoeken gebruiken bij executies. De tweede Mig kwam al in positie en hij zou zich niet als die ander in zijn spel laten dwarsbomen. Met een meedogenloze precisie zou hij ons te pakken nemen. En niemand van ons zou het navertellen.
  
  Ik bracht de uitgevallen motor in vaanstand, licht glijdend om snelheid te behouden, terwijl ik de resten van het roer trimde om de ongelijke trekkracht van de linkermotor uit te balanceren. De Mig zwenkte voor een aanval.
  
  'Kijk,' riep Padra uit. Pas toen merkte ik dat hij mijn bevel niet had opgevolgd. Hij stond nog steeds naast zijn stoel. 'Kijk, er komen er nog meer aan.'
  
  Hij wees door de versplinterde voorruit. Hij had gelijk: zes andere straaljagers kwamen op ons afgevlogen. Een fractie van een seconde schroefde de angst mijn keel dicht en toen realiseerde ik me dat het geen Migs waren. Het was een half eskader G-91Y Fiat-jagers die de groen-wit-rode cocarde van de Italiaanse luchtmacht droegen.
  
  'Mijn god,'juichte ik. 'We zijn over de grens.'
  
  'Zal het andere toestel dan nog aanvallen? Hij heeft nog de tijd.'
  
  'Ik weet het niet.'
  
  Ik hield mijn adem in, me evenals Padra afvragend of de Mig zijn aanval af zou maken om daarmee een internationaal incident te riskeren, dat waarschijnlijk door wederzijdse verlegenheid in de doofpot gestopt zou worden. De Mig kon kringetjes vliegen rond de oudere en lichtere G-91Y's. Ik begreep waarom het G-91's waren die hier kwamen, in plaats van de F-104's. Zij konden starten van de grasbanen dichtbij.
  
  De Italiaanse toestellen kwamen naderbij, terwijl ze zich verspreidden langs de horizon. De Mig aarzelde besluiteloos. Toen schoot hij plotseling naar boven en verdween naar de kust.
  
  'Hij gaat terug, Carter,' zei Padra met een gesmoorde hese snik. 'Hij gaat terug. Betekent dat...'
  
  Ja,' grijnsde ik. Ik schakelde de navigatielichten in, het draaibaken en zette toen de radio aan.
  
  'Ja,' zei ik tegen hem. 'Het is een gewonnen wedstrijd.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Pescara is een prachtige badplaats aan de monding van de Foglia. Het heeft weinig industrie, maar wel, wat belangrijker is, een heleboel zandstranden, warm water en een hete zon. Helaas zag ik er niet zoveel van, behalve dan vanuit mijn hotelkamer.
  
  Ik logeerde in het Hotel pensione Cristallo, net langs het strand, waar een lichte bries en het zachte klotsen van de golven me hielpen te herstellen van mijn verwondingen. Hawk had me een ziekteverlof van twee weken toegestaan, op kosten van AXE.
  
  De landing onder escorte was tamelijk oninteressant geweest na onze oversteek; en na de gebruikelijke NATO-poespas was de afwikkeling gladjes verlopen. Onze man in Rome was overgekomen om het opgevouwen stuk papier te halen dat ik Prinz had afgenomen en later vertelde hij me dat de strekking van dat bericht was dat Albanië een coup voorbereidde in Joegoslavië met behulp van een aantal Joegoslavische verzetstrijders nu hun leider, een zekere Milan, dood was. Fantastisch.
  
  Ik had lijf en leden geriskeerd om juist dat bericht uit Apthos en Metkovic te krijgen. Het was wel een van de meest ironische resultaten van een missie dat ik ooit had geboekt. Maar toen dacht ik eraan dat ik een tank en een vliegtuig onder Joegoslavische neuzen had weggekaapt en dat ik een deel van een dorp door leger en luchtmacht heen had geloodst.
  
  De Italiaanse regering zorgde voor de inwoners van Jzan; ze garandeerde asiel en beloofde banen. Sofija, Padra en de laatste twee mannen van hun groep waren voornemens terug te glippen naar Joegoslavië om hun strijd voor de onafhankelijkheid voort te zetten, maar op dit moment ontspande zij zich met mij in het hotel. De portier had nogal wat stennis gemaakt over Prinz, maar Padra had hem nog meer de stuipen op het lijf gejaagd dan Prinz en ten slotte had de portier toegestemd.
  
  De wolf was nu bij Padra, omdat hij op dit moment niets anders hoefde te zijn dan huisdier.
  
  Padra en Prinz stonden buiten op de gang mijn deur te bewaken voor het geval dat nieuwsgierige regeringsvogels me wilden proberen te storen. Ik lag naakt op het brede bed. Naast me lag Arvia en zij streelde me met haar stevige borsten.
  
  Aan mijn andere kant bewoog Sofija zich zinnenprikkelend terwijl ze aan mijn oorlelletje knabbelde.
  
  Dit was nu al vier dagen aan de gang, sensueel, wild en ongedwongen, slechts onderbroken door het ontbijten dat we op de kamer gebruikten. De meisjes schenen het idee opgevat te hebben dat er voldoende van mij was om met elkaar te delen.
  
  Dat waren ze samen tijdens de treinreis overeengekomen. En ik kon me een slechtere vorm van ziekteverlof voorstellen.
  
  
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  
  Een verschrikkelijk kerngeheim, genaaid onder de pels van een halfwilde wolf, is de inzet van een dodelijke actie in de bergen achter het IJzeren Gordijn, waar guerrillastrijders onder barbaarse omstandigheden voor de vrijheid vechten.
  
  Slechts de leider, agent van AXE in de Balkan was op de hoogte van het geheim. Ja, was, want hij is nu dood, vermoord door de vijand, die niet schuwt monsterachtige methoden toe te passen, die ook Killmaster Nick Carter een vroegtijdig, liefst een langzaam, pijnlijk einde moeten bezorgen ...
  
  Het was niet alleen Arvia die in dit kille leven enige warmte bracht...
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"