Carter Nick : другие произведения.

Ice Trap Terror

"Самиздат": [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 64
  
  
  
  
  
  Nick Carter
  
  
  
  
  
  De ijskoude terreur
  
  
  
  
  
  Oorspronkelijke titel: Ice Trap Terror
  
  No 1974 Universal-Award House, Inc.
  
  Nederlands van: Vertaalgroep Adm. Centrum Bergeyk
  
  Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
  
  ISBN 90 283 0445 2
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  No 1976 By Uitgeverij Romanpers BV, Amsterdam
  
  Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Boven het hoge dak van boomkruinen begon het al donker te worden. Schaduwen gleden over de in elkaar gevlochten bladermassa, zodat de dampsluier die de drukkende hitte overal overheen legde nog dikker werd. Het maakte het lome, uitgeputte gevoel dat ik had nog erger. Het oerwoud is een onverzoenbare macht die op je loert - een reusachtige bloedzuiger die alle energie en zelfs de wil om te leven uit je wegzuigt. Die macht was mij nu al anderhalve dag aan het bewerken. Hij spoorde mij aan om stil te blijven staan en te gaan liggen, om het gewoon op te geven en die duivelse horden insecten voorgoed een einde aan mij te laten maken. Het einde van Nick Carter - superagent van AXE, Killmaster N3. En nu was ik dan hier, doorgedrongen tot deze helse uithoek van Nicaragua, die de Mosquitokust genoemd wordt. Ironisch genoeg is de naam van deze lage, hete moerassige streek niet aan de duivelse insecten, maar aan de Mosquito-indianen ontleend.
  
  Toch zette ik door, want ik wist dat ik mijn bestemming moest bereiken voordat het avond werd. Het haast ondoordringbare kreupelhout had me al genoeg vertraging bezorgd. Ik moest met mijn kapmes iedere meter oerwoud vrijmaken. Ik vloekte en struikelde bijna toen een massa groen die ik net had afgehakt, weer recht omhoog scheen te schieten.
  
  Ik baggerde door de dikke slikbrij van een haast uitgedroogd beekje - een van de duizenden die als haarvaten door dit gebied kronkelen. Toen ik erdoor liep, begonnen kruipende, slijmerige dingen uit de stilstaande brij omhoog te komen. Het zweet stroomde langs mijn gezicht en doorweekte mijn kleren en bepakking. Het was alsof de banden van mijn rugzak dwars door mijn schouders sneden.
  
  Het patrouillevaartuig van de marine had me gistermorgen al heel vroeg bij de Laguna de Perlas aan land gezet. Vandaar uit was ik ongeveer evenwijdig met de Tungla-rivier naar het zuidwesten gegaan.
  
  Het was december, dus het einde van het regenseizoen. Daar was ik dankbaar voor. De regenval in Nicaragua varieert nogal, maar in Bluefields aan de Caraïbische kust is wel eens 750 centimeter in een jaar gemeten. In juli of augustus zou mijn tocht, die nu al pure ellende was, absoluut onmogelijk zijn geweest.
  
  Wegen zijn er niet in deze uithoek. De enige verkeersweg is de 'Pan-Americano' aan de andere kant van het land. Het nationale spoorwegnet is ongeveer vierhonderd vijftig kilometer lang en ligt grotendeels aan de kust van de Grote Oceaan. Ik zou trouwens toch nooit het risico hebben genomen om daar gebruik van te maken, zoals ik het evenmin waagde om me op de enige weg ter plaatse te laten zien. Een blanke vreemdeling zou opgevallen zijn en gewantrouwd worden en dat zou in dit kritieke stadium rampzalig zijn.
  
  Ik vervolgde mijn weg door de felle kleuren van deze onwerkelijke schemerwereld, omhoog langs het oostelijke plateau van een bergrug met lage pieken. De hoogste top is hier nog geen tweeduizend meter en de gemiddelde hoogte zevenhonderd. Aan de andere kant lopen de bergen steil af naar een vruchtbaar plateau met vlakten en meren. Aan deze kant was het echter een met oerwoud bedekte helling, een eindeloze slagorde met parasieten bedekte bomen, dikke vlezige planten en paddenstoelen. Enorme lianen slingerden zich overdadig om bomen en takken; stinkende schimmels en donker mos bedekten de grond. Overal hing de doordringende stank van rottende vegetatie.
  
  Langzamerhand werd de klim steiler; de bergkammen werden scherper en de afgronden dieper. De ravijnen waren verzamelbakken voor het wegstromende regenwater en hun stilstaande moerassen vormden broeiplaatsen voor miljoenen vijandige schepsels die mij als een lekkernij beschouwden. De lucht was altijd vol insecten. Kikkers en kleinere zoogdieren kwamen alleen 's nachts te voorschijn. De vogels namen het bij dag over, maar dan meestal hoog in de toppen van de bomen. Er waren herrieschoppers die zich rond de watervallen verzamelden, vogels met een soort kikvorsbek en soortgenoten die zonder ophouden tjilpten. Er was er één bij die zo groot was als een kraai, maar dan bijzonder fel gekleurd. Hij floot een bijna volmaakte toonladder zonder ooit die laatste noot te herhalen. Het maakte me half maf. Behalve de beten van de insecten en de waanzin van de vogels, had ik ook nog de slangen en de hagedissen te verduren. Op de grond liepen wroeters en daglichtzwervers zoals de stinkhagedis. Verder waren er de boa constrictors in holen en op takken, boomslangen van middelmatige grootte en de glibberige vleesetende soorten zoals de fer-de-lance met zijn giftanden. Hun vaderland was een dodelijk reservaat dat nauwelijks was onderzocht of in kaart gebracht en dat iedereen verslond die zo dwaas was dat te proberen.
  
  De rest van de dag baande ik me een weg door de verstikkende diepten en stopte maar één keer om wat te eten. Ik wist zeker dat ik niet op tijd zou komen, maar bij het vallen van de duisternis die vertraagd werd door het licht dat nog achter een paar wolkenbanken vandaan kwam, kwam ik bij een grote groep Honduras-palmen. Het was net een bos in een bos dat geheel bestond uit deze hoge palmen met hun veerachtige bladeren en tamelijk gladde stammen. Daartussen stonden wat kleinere vijgenbomen, omgeven door zwermen bloeddorstige muggen.
  
  Honduras-palmen groeien in de meeste oerwouden van Midden- en Zuid-Amerika, maar een opeenhoping als
  
  deze was toch zeldzaam. Het bewees dat dit gebied eens gecultiveerd was geweest, want de Maya-indianen hadden de vrucht van deze boom gebruikt om er olie van te maken. Hoewel het niet meeviel deze boom met stenen bijlen om te kappen, hadden ze het hout ook voor hun gebouwen gebruikt. In dit gebied deed de boom het goed en op den duur had hij overal het land overwoekerd dat eens bebouwd was geweest.
  
  Vanaf het ogenblik dat ik me in het palmbos bevond, deed ik het langzaam en voorzichtig aan. Recht vooruit moest het hoofdkwartier van kolonel Zembla zijn. Uit het weinige dat AXE te weten was gekomen over de geheimzinnige kolonel en zijn activiteiten, wist ik dat dit stuk bos zwaar bewaakt werd door mensen, lichtkogels, fragmentatiemijnen en gevoelige verklikkermicrofoons die zelfs het zachtste geluid konden registreren.
  
  Ik kroop op handen en voeten vooruit en onderzocht iedere centimeter van het terrein. Ik wrong me door het kreupelhout en gleed als een slang tussen de rotsblokken door. Met opzet koos ik de moeilijkste en meest onbegaanbare weg. Als een beest of plant ook maar het minste geruis of geritsel maakte, gebruikte ik dat om verder te gaan en zo het geluid dat ik maakte te verdoezelen. De rugzak was zwaar en slingerde vervaarlijk van de ene naar de andere kant. Het zweet stroomde pijnlijk in mijn ogen, zodat ik niet goed meer kon zien. Het irriteerde alleen nog maar meer als ik met mijn mouw mijn gezicht afveegde.
  
  In het opleidingskamp was het oefenen in bossen en velden die zogenaamd vol mijnen zaten een praktisch spelletje geweest dat onze instructeurs een sadistisch genoegen verschafte. Hier was het dodelijke ernst en ik was tot het uiterste gespannen om ieder gebogen grassprietje, een stukje vertrapt mos of een klimplant die nergens heenging te ontdekken. Ik ontdekte een paar mijnen en ging eromheen zonder ze aan te raken. Het zou zelfmoord zijn geweest om de kabels door te knippen. Juist voordat ik bij het pad kwam, vond ik de kabel van een lichtkogel. Ik kroop erlangs en vond de lichtkogelpatroon die ik onschadelijk maakte.
  
  Het pad was een weggetje vol onkruid dat van de Tungla-rivier kwam en naar het noorden liep. Daar beneden was waarschijnlijk een aanlegsteiger voor kano's en er zouden ook wel een paar sluipschutters in de struiken zitten. Het pad zelf was in de buurt van kolonel Zembla's jungleschuilplaats natuurlijk met mijnen en andere valstrikken bezaaid. Ik moest dus beslist dit rechte, smalle pad niet volgen. Ik verdween weer in de schaduw en zocht nog voorzichtiger mijn weg door het kreupelhout. Dertig meter verderop maakte het pad plotseling een bocht en sneed mijn weg af. Ik bekeek de kleine, met mos omzoomde open plek aandachtig. Het leek zo vredig met kleine gevleugelde en schitterende juweeltjes die dansten in het weinige licht.
  
  De mijn was in het mos begraven met de pin naar boven. Degene die hem daar had gelegd, had dat niet professioneel genoeg gedaan, want er stond een klein stukje mos recht omhoog. Links en rechts van me waren dichte hagen van doornstruiken. Ik kon er niet omheen of ik zou een heel stuk terug moeten.
  
  Ineengedoken luisterde ik naar enig geluid. Ik hoorde niets, en vroeg me af wat ik moest doen. De lange weg terug kon gevaarlijker zijn dan het onschadelijk maken van de mijn. Misschien was het een boobytrap die ontplofte als je hem aanraakte, maar dat leek mij niet overeen te komen met de aard van kolonel Zembla. Hij was er de man niet naar om een mijn die niet meer kon worden uitgegraven te verspillen aan de beveiliging van een pad.
  
  Ik keek over mijn schouder naar de duisternis van het oerwoud achter me. Teruggaan zou te veel tijd kosten en in het donker had ik bovendien geen schijn van kans. Ik kroop vooruit en tilde het stukje mos voorzichtig op. De mijn had een enkelvoudige drukontsteking. Ik hield mijn adem in, veegde de binnenkant van mijn handen aan mijn broek af en draaide aan de ontstekingsknop. De schroefdraad was verroest en de knop gaf niet gemakkelijk mee. Ten slotte lukte het. Ik haalde de ontsteking eruit, zette de knop weer op de mijn, en legde het stukje mos op zijn plaats terug. Toen haalde ik weer adem.
  
  Ik stond op en liep voorzichtig verder over het pad tot ik weer in de struiken ernaast kon duiken. Het resterende stuk van mijn tocht legde ik in onderdelen van bewegingen af. Ieder stukje vergde een maximum aan inspanning. Ik vond nog een mijn waar ik omheen kon en een paar lichtkogels. De mijnen waren even dik gezaaid als de insecten. Eindelijk kwam ik op meer open terrein. Een paar meter verder rees een hoge hoekige heuvel op die dicht begroeid was met struiken en door lianen omstrengelde bomen.
  
  Op het eerste gezicht leek het een piramideachtige heuvel. Maar toen zag ik dat de fundering bestond uit lagen in elkaar passende stenen, en dat aan één kant een trap met honderden treden omhoog liep. De muren waren begroeid met schitterende orchideeën en andere epifyten die zich beter thuis voelden in de spleten van metselwerk dan op de takken van bomen. Ik keek naar de ruïnes van een oud Maya-bouwwerk. Het was bijna niet meer te herkennen als het werk van mensenhanden. Het was weer één geworden met het oerwoud dat het duizend jaar geleden had verzwolgen. Duidelijk ontworpen als tempel rees het indrukwekkend op van de bodem van het oerwoud, somber en mysterieus op deze afgelegen plaats.
  
  Belangrijker dan de historische waarde was het doel waarvoor het nu werd gebruikt. De berichten erover hadden ons in brokstukken bereikt en waren dan nog dikwijls afkomstig van geruchten. Als onze informatie echter juist was, verborg deze geïsoleerde en uiterlijk verlaten ruïne de modernste elektronische installatie die denkbaar was.
  
  Het was twee maanden geleden begonnen met een verminkte radioboodschap van onze agent in Oaxaca in Mexico. Sindsdien had AXE zich stukje bij beetje een beeld gevormd van een eigenaardig genie dat zich zelf kolonel Zembla noemde. Hij had iets uitgevonden om het klimaat te veranderen en deze klimaatbeheersing wilde hij gebruiken als wapen. Tegen wie hij het zou gebruiken, en waarom was niet bekend. Wel wees alles erop dat hij genoeg apparatuur in deze Maya-tempel had om de eindeloze, kokende jungle te veranderen in een gigantische gletsjer.
  
  Binnen enkele dagen, of misschien zelfs uren, was hij van plan om juist dat te doen: zonder voorafgaande waarschuwing Midden-Amerika te veranderen in één groot poollandschap.
  
  Ik moest hem tegenhouden.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Ik deed mijn rugzak af en legde hem voorzichtig op de grond. Op mijn tweedaagse tocht hierheen had ik er veel plezier van gehad. Hij had voor eten en beschutting gezorgd en ik hoopte dat ik hem terug zou zien. Wat ik verder moest doen, moest omzichtig en stil gebeuren. Alles wat ik mee kon nemen, was een klein gereedschapsetui die de jongens van de AXE-lab speciaal voor deze gelegenheid gemaakt hadden. Ik kon het aan mijn riem vastmaken, zodat ik m'n handen vrij had. Mijn gasbommetje had ik aan een enkel vastgekleefd en mijn stiletto was om mijn arm gegespt. Mijn Luger had ik achtergelaten. Ik had nu een 7.65 mm pistool van het Chi-Com type zoals dat in Vietnam werd gebruikt. Het had een ingebouwde geluiddemper en je had er speciale patronen met randloze hulzen voor nodig. Het was bij lange na geen Luger: er zat niet zo veel kracht achter, maar op korte afstand was hij net zo effectief. Bovendien kun je op de Luger eigenlijk niet goed een geluiddemper zetten. Dit geval lag nog steeds niet zo goed in mijn hand, omdat ik het zwaardere Duitse pistool gewend was.
  
  Ik dacht er nog over om het kapmes mee te nemen, maar ik zou het niet nodig hebben om door de ruïnes heen te komen, want die waren niet zo dicht begroeid en als ik het mes gebruikte, zou het geluid me beslist verraden. Het mes met zijn lange lemmet was een goed wapen als je de ruimte had, maar het zou in de tempel, net als de Luger, moeilijk te hanteren zijn. Ik liet het dus bij mijn rugzak liggen en liep naar de open plek die de tempel omgaf. Hier waren waarschijnlijk meer microfoons verborgen dan in welke omroepstudio ook. Ik rekende erop dat de man aan de monitor mij voor een oerwouddier zou houden, omdat het alarmsysteem verder nog geen waarschuwingen gegeven had. Ik sprong omhoog en trok mezelf op tot de eerste tempeltrans. Ik moest wortels, klimplanten en boomstronken als houvast gebruiken, want de afgebrokkelde trap vertrouwde ik niet.
  
  Bijna liep ik blindelings in een andere val. Gelukkig zag ik hoog in een boom een kleine inkeping. De man die de mijn had gelegd, had ermee aangegeven waar hij het projectiel had geplaatst. Ik durfde mij niet te bewegen. Het duurde een eeuwigheid voordat ik de ontsteking gevonden had. Het was een geelachtige, op een rank lijkende kabel waarin kleine, scherpe doorns waren gestoken. Hij was tussen twee bomen gespannen en verdween helemaal in het gebladerte. Als ik verder was gegaan, zou hij als een scheermes door mijn vlees zijn gesneden. Op hetzelfde ogenblik zou de pin uit de springlading achter de boom getrokken zijn en dan zouden die boom en ik samen de lucht in zijn gevlogen. Een gastvrije jongen, die kolonel Zembla!
  
  Ik ging om de kabel heen en kroop voorzichtig verder door de rubberachtige ranken. Om de paar meter haakte ik mijn voet in een klimplant om te luisteren en wat uit te rusten. Dan ging ik weer verder omhoog. Ik gebruikte spleten en uitsteeksels als houvast. Hoog boven de kruinen van de bomen zag ik een stukje van de opkomende maan, die een bleek licht verspreidde.
  
  Eenmaal boven hurkte ik weg tussen twee brokken steen van de gekartelde dakrand. Ik inspecteerde het dak, dat vlak en rechthoekig was. De voorkant waar de trap op uitkwam en de achterkant waren twee keer zo lang als de zijkant waarlangs ik omhoog was geklommen. Het dak was schoon en waarschijnlijk pas gelegd. In een hoek aan de andere kant stond een soort hut die op een hoop puin leek.
  
  Om in de tempel te komen, moest ik door de deur van die hut, want op het dak was geen andere ingang. Tussen mij en de hut in stonden twee bewakers en een helikopter. Een van de bewakers leunde tegen het onderstel van de heli. De andere liep langzaam langs de borstwering. Het waren allebei korte, gedrongen mestiezen; net als zeventig procent van de Nicaraguanen half Indiaans en half Spaans. Ze droegen ruimzittende broeken en overhemden, en zachte suède laarzen. Ze voelden zich kennelijk op hun gemak en maakten geen enkel geluid. Ze waren wel niet als echte soldaten gekleed, maar ze zouden hun lichte, automatische geweren prima weten te gebruiken als je te dicht in hun buurt kwam. Het waren Belgische 7.62 mm NATO FAL-geweren; erg goed en zeer in trek bij Zuid-Amerikanen.
  
  De helikopter was een Bell Sioux 13 R, een driezitter. Hij leek met zijn omhoog gestoken staart een beetje op een grote libelle. Het was een betrouwbaar werkpaard dat sinds Korea veel werd gebruikt. In dit godverlaten oord was zo'n ding het enige vervoermiddel. Daarom was het dak van de tempel geschikt gemaakt als landingsplaats. Hawk had luchtfoto's laten maken waaruit was gebleken dat de heli meestal op het dak geparkeerd stond. Uit een onderzoek dat een week geleden was afgesloten, bleek dat de heli niet bij een officieel archeologisch team hoorde. Hij was via een reeks zeer discrete transacties bij een legerdump in Mexico City aangeschaft. Dit was gebeurd een paar dagen nadat de stad was getroffen door de ergste sneeuwstorm sinds mensenheugenis. Op zich niet veel om op af te gaan, maar toch genoeg om de ergste vermoedens van AXE te bevestigen. Het had Hawk doen besluiten mij hierheen te sturen.
  
  Ik was de eerste van onze mensen die de helikopter van dichtbij te zien kreeg. Op de deuren stond een merkwaardig embleem; een gouden zon met drie vuurrode lijnen er dwars overheen geschilderd. Het was net alsof iemand met een mes in een sieraad had gesneden en het metaal nu bloedde. Ik vroeg me af wat het betekende. Toen de patrouillerende bewaker dichterbij kwam, zag ik hetzelfde embleem op zijn borstzak.
  
  Hij kwam steeds dichterbij ... Het werd een netelige situatie. De twee bewakers waren nu zo ver van elkaar vandaan, dat ik ze vanaf de plaats waar ik zat niet tegelijk onder schot kon nemen. Als ik er één neerschoot, zou dat de ander waarschuwen voordat ik me kon omdraaien en hem te grazen nemen. Bewoog ik me te vroeg, dan zat ik tussen hen in; was ik echter te laat, dan zat ik ook als een rat in de val. Dus moest ik ze op de een of andere manier tegelijk pakken, en dan bovendien nog zonder een geluid te maken.
  
  De bewaker liep om een paar stenen heen die van de borstwering waren gevallen. Hij had de ronde op het dak zo dikwijls gemaakt, dat hij er nu een beetje met de pet naar gooide en doelloos over de borstwering keek met het geweer losjes over de schouder. Hij nam niet eens de moeite af en toe om te kijken; iets wat zelfs een rennende hond nog wel doet. Een eerste vereiste is dat je altijd moet weten wat er om je heen gebeurt, want daar kan je leven van afhangen. Het zou hem zijn leven gaan kosten.
  
  Ik liet de stiletto in mijn hand glijden. In mijn andere hand had ik het pistool met de geluiddemper. De schaduw slokte me helemaal op. Ik was één met de stenen. In de schemering zijn de voorwerpen soms moeilijker te onderscheiden dan in het donker, en daar gokte ik op. Hij kwam steeds dichterbij. Ik hield mijn adem in ... Plotseling zag ik hem niet meer. Hij liep waarschijnlijk weer om een paar gevallen stenen heen. Een ogenblik was ik bang dat hij mij had gezien en weggedoken was om dekking te zoeken. Toen zag ik vanuit een ooghoek zijn benen. Hij wist dus nog steeds niet dat ik daar zat. Ik kon nu zijn ademhaling horen en het geluid dat zijn broekspijpen op het dak maakten. Ik telde tot drie en sprong overeind.
  
  Mijn grootste zorg was eigenlijk de bewaker bij de helikopter. Die wilde ik eerst uit de weg ruimen en de andere daarbij als schild gebruiken. Gezien de afstand, zijn niet te voorspellen reactie en het feit dat ik geen lawaai mocht veroorzaken, vormde hij de grootste bedreiging. Ik vuurde vlug twee keer. Het eerste schot trof hem in de borst, het tweede in de hals. Zonder enig geluid te maken viel hij over de ronde stalen stut van de helikopter. De zolen van mijn schoenen maakten op de stenen meer lawaai dan het ploffen van mijn pistool.
  
  Met mijn stiletto probeerde ik de nieren van de andere bewaker te raken. Ik had erop gerekend dat hij zou verstijven als hij zag dat zijn vriend dood was. Maar hij reageerde als een panter. Met een instinctieve beweging draaide hij zich bukkend om. Daarna speelde alles zich als in een waas af.
  
  Als hij goed getraind was geweest, had hij nu zijn geweer moeten gebruiken. Maar in dat onderdeel van een seconde reageerde hij op een manier waar ik niet op had gerekend. Hij bukte zich, het zijn geweer vallen en greep naar een commandodolk die aan zijn riem hing. Daar kon hij mee vechten. Dat had hij als kind al geleerd. Voor hem was een geweer alleen maar een onhandig stuk ijzer.
  
  Ik had erop gerekend dat ik zijn geweer zou moeten ontwijken, maar de lange loop van het FAL-geweer klapte tegen mijn pols aan, zodat de stiletto uit mijn hand vloog. Daarna ging alles bliksemsnel. Het geweer viel tussen ons in op de grond. Mijn rechterhand met het rokende pistool ging omhoog. Zijn linkerarm schoot uit om de klap op te vangen. Zijn rechterhand met vijfentwintig centimeter koud staal stootte naar mijn ingewanden. Mijn linkerhand greep zijn rechterpols en rukte die naar achteren. Hij stond nu met zijn rug naar mij toe en kon de hand waarmee hij het mes vasthield niet meer bewegen. Hij opende zijn mond om te schreeuwen. Ik drukte mijn rechterhand in zijn gezicht en wrong de kolf van mijn pistool tussen zijn tanden. Hij snakte naar adem en probeerde zich los te wringen. Mijn linkerhand drukte zo ver door dat hij achterover moest buigen. Hij schopte tegen mijn schenen en probeerde met zijn vrije hand mijn gezicht en mijn ogen te bereiken.
  
  Ik drukte het pistool verder in zijn mond en rukte aan zijn arm. Er kraakte iets. Zijn arm werd slap en het mes viel uit zijn krachteloze vingers. Mijn linkerarm kwam naar boven achter zijn nek. Hij probeerde nog een keer los te komen. Zonder succes. Hij gaf geen kik toen zijn nek brak.
  
  Ik duwde het levenloze lichaam van me af en raapte mijn mes op. Terwijl de bewaker tegen de grond sloeg, zijn hoofd in een vreemde hoek, rende ik al naar de deur. Binnen was een uitgesleten, smalle trap. Op de grote stutbalken van sapodilla hout was het houtsnijwerk nog steeds goed zichtbaar en bijna niet door de tijd aangetast. De stenen muren waren bedekt met bas-reliëfs, waarvan de kleuren in het licht van de elektrische lampen aan de zoldering goed uitkwamen. Door de sombere spleten van wat eens ramen waren geweest, maar die nu begroeid waren met een groen plantenweb, kwam ook nog wat licht naar binnen.
  
  Halverwege de trap aarzelde ik. Noch van boven noch van beneden was iets te horen. Ik stopte mijn stiletto in de schede, raapte een steentje op en gooide het naar beneden. Het stuitte terug op de stenen. Alleen de echo was te horen. Met het pistool in de aanslag ging ik verder.
  
  Ik kwam bij een overloop met een gewelfd dak en een naar links afslaande gang. Verderop was alles onlangs opnieuw uit beton, stalen balken en aluminium opgetrokken. De lampen hingen nog wel als een slinger kerstboomlichtjes aan de zoldering, maar ernaast liep een metalen buis van een airconditioning met om de paar meter openingen waardoor koele lucht naar buiten stroomde. Vanaf dit punt was de Maya tempel niet meer dan een schelp, een omhulsel voor de hypermoderne installaties van kolonel Zembla.
  
  Aan het andere eind van de gang was een stalen deur die er even solide uitzag als de kluisdeur van een bank. Er zat geen klink aan. In de deurstijl zat een verzonken slot met een rode knop. Het was mogelijk dat de deur openging als ik op de knop drukte. Het lag echter zeer voor de hand dat iemand aan de andere kant dan een seintje kreeg om de deur open te maken.
  
  Ik legde mijn oor tegen het koude staal. Aanvankelijk hoorde ik niets. Toen drong er een lage zoemtoon tot mij door die ik meer voelde dan hoorde samen met het hoge, vage gieren van generatoren. Ik bekeek het slot nog eens. Uit mijn gereedschapsetui haalde ik een slotenpikker: een instrument met een veer die een naald tussen de onderdelen van een slot laat springen en het daardoor forceert. Het was een eenvoudig ding en er was veel ervaring en geduld voor nodig om het te gebruiken. Na drie pogingen ging de deur open. Ik sloop snel en stil als een kat naar beneden. De tempel leek stil en verlaten. De trillingen werden sterker en vulden de ruimte met het supersonische gedreun van een sterke krachtbron. Ik ging regelrecht op het geluid af, want ik wist intuïtief dat daar de bron lag van wat ik zocht. Mijn voetstappen klonken hol op het ruwe beton. Weer een gang, weer een trap, nog een gang, en ten slotte een tweede stalen deur waarachter het geluid sterker dan te voren klonk. Opnieuw gebruikte ik de slotenpikker en stapte voorzichtig naar binnen.
  
  Het was een lage kamer met rijen neonbuizen. Aan twee kanten stonden stalen kasten met meters, tellers en rijen computerspoelen achter glas. In het midden stond een bijna vijf meter lang schakelbord met een onvoorstelbare hoeveelheid knoppen, draden en potentiometers waaronder etiketten zaten met opschriften die me niets zeiden: Labion Index, Tegenstroomkoppeling, en Katharidine Factor. De voeding voor dit elektronische bouwwerk werd geleverd door een kabel die zo dik was als mijn arm en over de vloer naar een schakelaar in de muur aan de andere kant liep. Ernaast was een deur en daar kwam het hoge gierende geluid van de elektriciteitscentrale vandaan. Maar dat interesseerde mij niet. Ik was waar ik zijn moest. Ik liep naar de computerkasten en trok de zwenkbare schakelpanelen naar voren.
  
  Spoelen zo fijn als veren, transistors en geïntegreerde schakelingen glansden in het licht. Uit mijn etui haalde ik een polyester bus die een gewone spuitbus met insecticide leek. Ik spoot een heldere laag sterk bijtend, oplossend zuur over de apparatuur. Zo bewerkte ik alle kasten en klapte de panelen weer dicht toen ik klaar was.
  
  Het zuur was een uitvinding van het AXE-lab. Een bom kon een gedeelte van de installatie buiten werking stellen, maar misschien niet alles; en zeker niet alle belangrijke onderdelen, tenzij ik zoveel springstof zou gebruiken dat de hele Maya-tempel eraan ging. De plotselinge vernietiging van de tempel zou echter minder aangename internationale repercussies kunnen hebben.
  
  Dan was er verder nog het logistieke probleem hoe zoiets zwaars naar binnen moest worden gesmokkeld. En voorts het gevaar dat met mij de bom zou worden gevonden en onschadelijk gemaakt. Het zuur kon niet ontdekt worden voordat het te laat was, en het kon ook niet meer worden verwijderd nadat het er was opgespoten. Zelfs de bus zou zichzelf oplossen, zodat er geen enkele aanwijzing zou overblijven van wat er was gebeurd als ik eenmaal was verdwenen.
  
  Zorgvuldig spoot ik het bijtende spul overal op. Een paar uur, en het zuur zou zich door alles heen gevreten hebben. Onderdelen zouden wegsmelten, kabelverbindingen zouden oplossen en kortsluiting in het metalen chassis veroorzaken. Tegen die tijd zou ik veilig en wel in het oerwoud terug zijn, en Zembla's technici zouden zich de haren uit het hoofd trekken. Tegen middernacht zou elk onderdeel van de apparatuur dat ik bewerkt had een hoop schroot zijn. Dat zou onze diplomaten de tijd geven om Nicaragua en de Organisatie van Amerikaanse Staten te dwingen de zaak te onderzoeken. Sabotage was mijn enige taak. Als ik klaar was, zou iedereen erom lachen. Behalve kolonel Zembla.
  
  Ik was klaar met de computers en bespoot de binnenkant van het schakelbord. Plotseling ging de deur open en er kwamen twee technici en een bewaker binnen. Hun verbazing was even groot als mijn schrik. De technici - ik dacht dat het technici waren omdat ze witte jassen droegen en papieren in de hand hadden - waren ongewapend. De in het grijs geklede bewaker droeg in een holster op zijn heup een Braziliaanse .38 Rossi revolver. Ze hadden hem zelf ontworpen aan de hand van de Smith & Wesson, en hij had een twaalf centimeter lange loop. Hij greep ernaar en schreeuwde: 'Alto'.
  
  Ik was echter niet van plan om stil te blijven staan. Ik had nog net de tijd om de zelfvernietigingstrip van de bus los te trekken en de bus in een donkere hoek te gooien. Ik richtte mijn pistool en vuurde twee keer. De bewaker schreeuwde in doodsnood en greep naar zijn keel. De kogel uit zijn revolver ging zonder iets te raken over mijn hoofd. De bewaker viel tegen de kast achter hem. Hij kreunde één keer, klauwde met zijn nagels over het metaal en gleed langzaam op de grond.
  
  Ik sprong op de deur af en botste tegen de twee technici die kennelijk het bevel van de bewaker opvolgden en stokstijf waren blijven staan. Dit bracht me uit balans. Ik voelde dat er één mijn overhemd vastgreep. Ik draaide me 360 graden om uit zijn greep los te komen. Op dat ogenblik stormden er nieuwe bewakers naar binnen. De tweede technicus stormde met gebogen hoofd op mij af en duwde me met geweld weer de kamer in.
  
  De bewakers stortten zich op mij. Eén vuist trof mijn plexus Solaris en een andere mijn kaak. Ik wankelde achterover. Ik probeerde mijn adem terug te krijgen en vuurde mijn twee laatste kogels op mijn belagers af. Met voldoening hoorde ik er één reutelen. Een regen van vuisten en staal daalde op mij neer. Het pistool werd uit mijn handen geslagen. Het waren stevige, gretig vechtende jongens. Als ik er één had afgeschud, namen twee anderen zijn plaats in.
  
  In die verwarring werd ik plotseling keihard door een schop in de lies geraakt. Ik sloeg dubbel van de folterende pijn en viel op de betonnen vloer. Een laars trapte tegen mijn slaap. Half verdoofd greep ik om mij heen, voelde een been en gaf er een ruk aan. Een man viel schreeuwend tussen de anderen in. Nu kon ik mijn mes pakken.
  
  Ik hakte naar alles wat zich in mijn buurt bevond en voelde iets warms dat op mijn gezicht en handen spatte. Mijn stiletto werd bijna te glibberig om vast te houden. Ik hoorde de bewakers brullen. Er waren er te veel. Veel te veel, en er kwamen er nog steeds bij. Ze schopten en sloegen me met de kolven van hun revolvers. Sommigen hadden geweren en deden hun best me daarmee te raken. Hun laarzen trapten tegen mijn murwgeslagen lichaam. De mannen en hun geschreeuw werden vager en onduidelijker: een waas van schaduwen en stemmen. Er blafte een revolver. Het klonk in de lage kamer als een ontploffing van een lading dynamiet. Vaag drong het tot mij door dat de moordende aanval was opgehouden. De bewakers stonden hijgend in de houding. In de deuropening stond een man die langzaam een Colt 357 Python liet zakken. Geen wonder dat het schot zo in de kamer nagalmde. Hij droeg hetzelfde uniform als de anderen maar uit zijn houding sprak gezag en autoriteit. Hij had een mager en scherp gezicht. Een 'bandito'-snor viel over zijn samengeperste lippen en een adelaarsneus gaf hem het uiterlijk van een roofvogel. Hij stond erbij als een toevallige, niet geïnteresseerde toeschouwer, maar zijn ogen waren bikkelhard.
  
  'Wat is hier aan de hand?' vroeg hij totaal overbodig. Meneer,' zei één van de bewakers, 'we ontdekten deze Anglo hier. Hij heeft Juan gedood en verwondde ...'
  
  'Silencio'. De man richtte zijn revolver op mij. 'Kom mee.'
  
  Ik liet mijn stiletto vallen en stond wankelend op met van pijn schreeuwende spieren.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Ik zat in een donker hol. Het enige licht kwam door een spleet onder de dikke houten deur. Het hok was erg klein, niet groter dan een flinke klerenkast. Wie weet wie of wat er eens in gezeten had. Nu zat ik er in ieder geval, midden in een vuile troep. Ik moest me hier ergens onder de tempel bevinden, want wortels van bomen en planten waren door de stenen naar binnen gedrongen - maar kennelijk zo langzaam dat ze nu de muren bij elkaar hielden.
  
  Ik leunde tegen de stenen muur, naakt en machteloos in de stinkende, benauwende lucht en wachtte ongeduldig op de dingen die komen gingen. Ze hadden me uitgekleed, alles doorzocht en van me afgenomen. Ook mijn gasbommetje en mijn polshorloge.
  
  De man van wie ik naam en functie niet te weten was gekomen, had het onderzoek geleid. Hij had me niet ondervraagd. Zijn woorden waren beperkt gebleven tot een paar korte bevelen tegen mij of tegen de twee bewakers die hem vergezelden. Hij had me behandeld met een kalme, arrogante verachting die mij nijdiger maakte dan wanneer hij de zaak sadistisch had aangepakt. Hij had me hier achtergelaten en voor zo ver ik kon beoordelen, vergeten.
  
  Een uur ging zo langzaam voorbij dat ik er haast gek van werd. Ik besteedde de tijd gedeeltelijk door na te denken over mijn ontsnappingsmogelijkheden. En die waren er niet. De rest van de tijd dacht ik aan het bijtende zuur; hoe het langzaam maar zeker, tegelijk met de apparatuur van Zembla, mijn leven aan het wegvreten was. Iedere seconde bracht het ogenblik dichterbij dat het vernietigingsproces zou worden opgemerkt en dan zouden ze me hier zeker niet langer laten wegrotten.
  
  Het geluid van de grendel aan de andere kant van de deur schrok me op. De deur zwaaide knarsend open. Mijn man was terug, samen met de twee nerveuze bewakers. Hij smeet mijn broek naar me toe en leunde toen tegen de deurpost met het air van een toevallige, niet geïnteresseerde toeschouwer.
  
  'Trek maar aan, amigo, we gaan op bezoek en er zijn dames bij.'
  
  'Waar?'
  
  'Mond dicht. Doe wat je gezegd wordt.'
  
  Hij wachtte tot ik de rits van mijn broek waar geen riem meer om zat had dichtgetrokken en gebaarde toen dat ik de geïmproviseerde cel uit moest. Ik knipperde tegen het licht van een niet afgeschermde gloeilamp in de gang en aarzelde een ogenblik om me te oriënteren. Dat leverde me een por op met de loop van een geweer. We namen een andere weg dan toen we gekomen waren en kwamen een paar soldaten en technici tegen die me met een mengeling van afkeer en nieuwsgierigheid bekeken. We liepen al een tijdje door lange gangen met kale muren en gingen trappen op en af. Het leek allemaal zoveel op elkaar dat ik in die doolhof hopeloos de weg kwijtraakte. Eindelijk kwamen we in een brede hal waar nog meer gangen op uitkwamen zodat het leek alsof we de as van een wiel met spaken hadden bereikt. Deze hal ging vrij vlug over in een grote centrale zaal. Het grootste gedeelte hiervan werd gedempt verlicht door een gloed die achter damasten gordijnen vandaan kwam die in een kring vanaf het plafond naar beneden hingen. Er was één krachtige spot die een heldere cirkel op het midden van de vloer maakte. De muren werden aan bijna alle kanten in beslag genomen door overvolle boekenkasten. Dikke in leer gebonden folianten stonden naast beduimelde folders. De muur waar ik tegenover stond was leeg op dat reusachtige geheimzinnige embleem na dat hoog en precies in het midden hing. De gouden zon scheen op een podium waarop een instrumentenconsole stond zoals ik er een had gesaboteerd. Vijf mensen zaten er in een kring omheen.
  
  Er waren twee mannen van middelbare leeftijd. De een had een hoofd zo kaal als een biljartbal. De ander was gezegend met een gezicht dat zo op het eerste oog een ontmoeting met een dichtklappende deur had gehad. Een van de vrouwen was kort en dik met zware logge borsten en scherpe doordringende agaten ogen. De tweede was jonger en zat iets beter in elkaar. Ze zag eruit alsof ze zich zat te vervelen.
  
  De vijfde persoon was een man die sterk van de anderen verschilde. Hij zat tussen de vrouwen aan de console in een opvallende zwart leren draaistoel. Hij droeg een lichtgewicht beige zakenkostuum met een blauwe kasjmier shawl. Met één elleboog leunde hij op de console, de arm opgeheven en in zijn hand mijn gereedschapsetui alsof hij me vroeg ernaar te kijken. Hij keek me recht in mijn gezicht met een wijze en bedroefde blik in zijn ogen.
  
  Hij was klein en bewegelijk. Geen oude man maar de jaren waren hem niet vriendelijk gezind geweest. De diepe lijnen in zijn gezicht en de randen onder zijn ogen leken erin gehamerd waardoor alle sporen van jeugd of ongekunsteldheid waren uitgewist. Hij was anders dan alle anderen die ik had gezien. De uniek gebogen neus, de lijn van het voorhoofd en de strakke bovenlip verrieden de volbloed Maya. Hij hoefde zich niet voor te stellen. Ik stond tegenover de ongrijpbare kolonel Zembla. 'Stap in het licht, señor,' zei hij. Zijn stem was hoog en scherp als een degen.
  
  Een geweer duwde me naar voren.
  
  Ik stond midden in de verblindende lichtstraal en een paar lange minuten zei niemand iets. Zembla verroerde geen vin maar de anderen schuifelden onrustig heen en weer op hun stoel en bestudeerden me met intense, hongerige ogen. Ze waren niet zo zuiver van ras als hun aanvoerder maar het Maya bloed had toch een stempel op hun sterk gebruinde gezichten gedrukt.
  
  'Wij hebben alles twee keer doorzocht,' zei Zembla tenslotte, 'maar we hebben nergens verborgen explosieven gevonden.'
  
  Ik zei niets.
  
  Ik luister,' zei hij. Zijn stem was bedrieglijk minzaam. Het porrende geweer in mijn rug was dat allesbehalve.
  
  Ik heb ze ook niet geplaatst,' zei ik.
  
  Dat zou kunnen,' antwoordde hij. Hij hield mijn gereedschapsetui ondersteboven zodat de inhoud ervan over het consoleblad rolde en pakte mijn microfilmcamera. 'U hebt een lange en moeilijke weg afgelegd om alleen maar foto's te nemen, señor,' zei hij. Fotograferen was het tweede gedeelte van mijn opdracht. Ik had zoveel mogelijk van de apparatuur op film moeten vastleggen maar pas nadat ik de gelegenheid zou hebben gehad mijn spray te gebruiken. Wat dat betreft was Hawk onvermurwbaar geweest. Vernietiging kwam op de allereerste plaats. Ik kon een flauwe glimlach niet onderdrukken hoewel ik me niet erg op mijn gemak voelde en zo nerveus was als een tijger die de drijvers ruikt.
  
  Plotseling veegde Zembla met een bruuske beweging van zijn arm mijn spullen tegen de grond.
  
  'Wie bent u? Hoe heet u? Wat doet u hier eigenlijk?'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'De naam is Nick Carter en u weet waarom ik hier ben. U had de reden een seconde geleden in uw hand.'
  
  'Carter ...' Hij sprak de naam voorzichtig uit. 'Ik geloof dat ik me iets herinner ... Ja! Dat is het! Cuba 1969 en Chili vorig jaar. Wel, deze keer is het u niet gelukt, mijnheer Carter.'
  
  'Misschien hebt u wel gelijk,' antwoordde ik en keek hem woedend aan. Mijn ogen gingen constant heen en weer en probeerden een zwakke plek te vinden bij Zembla, bij de andere vier of bij de man en de bewakers die tussen mij en de donkere gang stonden. Er was geen enkele, maar dan ook geen enkele vluchtmogelijkheid. Zembla scheen mijn groeiende onrust te voelen want hij liet een korte scherpe lach horen en zei: 'Kalmeer. We executeren u niet hier.'
  
  'Ik wacht op de plechtigheid waarbij mijn borst wordt opengereten en mijn hart wordt uitgerukt.'
  
  'U zult moeten toegeven dat u dat hebt verdiend, señor Carter. Het waren goede mannen die u hebt gedood. Maar we hebben nagedacht over een manier om u voor ons zelf te gebruiken en hoewel u geen foto's zult kunnen maken, is er een kans dat u datgene wat u gaat zien zult kunnen rapporteren. Tussen twee haakjes, alleen maar nieuwsgierigheid, heeft verraad u de weg hierheen gewezen?'
  
  Ik haalde opnieuw nietszeggend mijn schouders op. 'Een klein vogeltje heeft het me verklapt.'
  
  'Daar was ik al bang voor. Alleen met de hulp van een verrader kon u door mijn verdedigingsgordel komen. De enige vergelijking die ik niet kan uitwerken is die van de menselijke onberekenbaarheid. Ik denk niet dat ik er na vanavond nog last mee zal krijgen.'
  
  Hij wist niet hoezeer hij gelijk had. Maar om een andere reden dan hij dacht! En als hij achter de waarheid kwam ... Ik keek opnieuw om me heen en slikte. Dit was een val, een grafkelder. Zelfs het onbarmhartige licht boven mijn hoofd scheen gevaar uit te stralen.
  
  'Na vanavond,' ging Zembla door, 'zal er... Maar ja, waarschijnlijk weet u alles al over mijn kleine installatie hier!'
  
  'Alleen dat u denkt dat u de grootste ijskast van de wereld bezit.'
  
  'Dat niet helemaal,' grinnikte hij. 'Ik ben alleen van plan een soort berg te maken. Dat wil zeggen met radiogolven te doen alsof er een berg is door alle eigenschappen ervan in de luchtstromingen van de troposfeer te projecteren. Dat moet tot op een hoogte van ongeveer vijftienduizend voet gebeuren om ervoor te zorgen dat het gaat sneeuwen. Natuurlijk zal niemand deze radiogolven zien en een vliegtuig kan er gewoon doorheen vliegen. Alleen het klimaat zal denken dat er een berg is! '
  
  'Net zoals Mexico City dat heeft gedacht?' vroeg ik zuur. Dat is u dus opgevallen! Dat was een experimentele uitzending, om het zo maar eens uit te drukken. Toen lagen mijn coördinatiepunten maar een paar kilometer bij elkaar vandaan in de voorsteden. Maar dit keer zal ik het grootste gedeelte van Midden-Amerika kunnen bestrijken en...'
  
  'Coördinatiepunten?' viel ik hem in de rede. 'Wat bedoelt u?'
  
  Het zal u duidelijk zijn dat ik geen radiosignaal kan produceren met een golflengte die de breedte van een berg heeft. Ik moet een reeks punten of laten we zeggen krachtlijnen projecteren die de omtrekken van een berg vormen over het gebied dat ik als doelwit uitkies. Er zijn uiterst nauwkeurige berekeningen voor nodig om te bepalen waar de steunzenders moeten worden geplaatst zodat zij in de juiste verhouding staan tot de wiskundige as van het hoofdschema.'
  
  'Mijn helpers,' voegde hij eraan toe en knikte naar het viertal achter hem, 'hebben ieder de supervisie over een steunzender in hun respectievelijke landen.'
  
  Mijn keel voelde droog aan. 'Maar die as, het centrum waar alles om draait, dat is toch hier, nietwaar?'
  
  O, jazeker.'
  
  Eén helft van me slaakte een zucht van verlichting, de andere helft vervloekte zijn geslepenheid.
  
  En wat gebeurt er nadat u alles met sneeuw hebt bedekt?'
  
  Hij lachte raadselachtig. 'Dan komt het Derde Maya Rijk.'
  
  Ik was verbijsterd toen de volle omvang van zijn grootheidswaanzin tot mijn hersenen doordrong. Toen snauwde ik: 'Zit u daarvoor niet een beetje te ver naar het zuiden?'
  
  Dat is waar in de zin dat de wieg van onze beschaving in Ducatan heeft gestaan. Maar de eerste twee Maya Rijken strekten zich nog verder naar het zuiden uit.' Hij voegde er met een scherpe lach aan toe: 'Noem een Yucatec nooit een Mexicaan. Onze oude vete met de Azteken bestaat nog steeds hoewel we dezelfde Teules, dezelfde goden, hebben zoals de Gevederde Slang Kukulkan.'
  
  Hij draaide zich om en wees naar de in het licht badende voorstelling aan de muur. 'Dat herinnert ons aan hem.'
  
  'En de rode lijnen?'
  
  'Die herinneren ons eraan wie onze echte vijanden zijn. In 1519 slachtte Cortez de Maya's bij Tabasco af en kerfde daarna drie sleuven in een boomstam. In naam van koning Karel I van Spanje nam hij zo bezit van ons gebied.' Zembla keek me weer aan. 'U bent onze vijand, Carter. Uw soort heeft ons land vijf eeuwen lang bezet gehouden en ons in armoede laten leven.'
  
  'En wat gaat u dan zelf doen? Met dat apparaat zult u nog een veel grotere armoede veroorzaken. Alles zal bevriezen. Rubber, bananen en kostbaar hardhout zullen door de vorst afsterven. De koffie en de cacao zullen worden vernietigd. De industrie zal worden geruïneerd. De gehele Midden-Amerikaanse economie zal van de ene dag op de andere te gronde worden gericht.'
  
  Hij zwaaide met een hand alsof een insect hem verveelde. 'De natuurlijke rijkdommen in aanmerking genomen is ons land bijna onontgonnen. Het kleine stukje dat in ontwikkeling is gebracht wordt leeggezogen door kapitalistische uitbuiting. Onze levens zullen niet veranderen omdat we al die tijd toch al onder honger en armoede hebben geleden. Als dit eenmaal voorbij is en jullie gringo's zijn verdwenen, zullen we onze economie opbouwen maar nu voor ons zelf. U zou kunnen zeggen, dat ik Midden-Amerika tijdelijk verliesgevend maak.'
  
  'U bedoelt onbewoonbaar.'
  
  'Verliesgevend, onbewoonbaar, voor een imperialist komt dat toch op het zelfde neer.'
  
  'Dat is onzin. En de inwoners zullen het ook niet met u eens zijn. Waarom waarschuwt u hen eigenlijk niet, kolonel ? Dan kunnen ze zich tenminste op de koude voorbereiden.'
  
  'Bij dit soort zaken dient men reëel te zijn. Wie zou mij geloven? Ik ben geen guerrillastrijder. Ik ben elektrotechnisch ingenieur. En wat dat kolonel betreft, dat is een ererang die mij is toegekend door de Arkansas Confederate Militia voor een zaak die ik eens voor ze heb opgeknapt. Indien ik zou worden geloofd zou ik onvoldoende mankracht hebben om een aanval af te slaan, señor Carter. Zoals u hebt bewezen, ben ik kwetsbaar. U zult ongetwijfeld begrijpen dat ik alles geheim moet houden totdat mijn macht niet meer kan worden betwist. En om uw vraag te beantwoorden: Om die reden zit ik honderden kilometers van Yucatan verwijderd in dit troosteloze gedeelte van Nicaragua.'
  
  Maar duizenden mensen, uw mensen, zullen lijden en sterven.'
  
  Wij lijden al eeuwenlang. Wij zijn gehard tegen de verwoestingen die de natuur kan aanrichten. Dat kunt u riet zeggen. De luxe en de overvloed hebben uw volk week en zwak gemaakt. Ja, mensen zullen sterven, ongelukkig genoeg. Maar dat zullen er veel minder zijn dan wanneer dit een bloedige revolutie was geweest. Er moeten altijd mensen sterven om anderen te laten leven. Berijpt u dat niet? Het is absoluut noodzakelijk dat ik eerst mijn berg bouw en pas daarna mijn eisen wereldkundig maak.'
  
  En wat gebeurt er als men uw eisen niet accepteert? Gaan uw zenders dan door met uitzendingen en brengt u alles terug tot de ijstijd?'
  
  Dit is te lang onze droom geweest om te stoppen. We hebben jaren gedroomd over de dag waarop we zouden kunnen oogsten wat we gezaaid hebben.'
  
  In weerwil van het vuur van zijn betoog stonden zijn ogen volkomen normaal toen hij me weer aankeek. 'Oorspronkelijk had die dag morgen moeten aanbreken, mijnheer Carter, maar het is duidelijk dat uw tussenkomst ons tijdschema heeft vervroegd.'
  
  'Naar vanavond?'
  
  'Naar nu!' Zijn vingers dansten over een rij tuimelschakelaars. 'Onze dodelijke oogst begint nu!'
  
  Niet nu! Niet voordat er nog een paar uur voorbij zijn! Ik moest op mijn onderlip bijten om het niet tegen hem uit te schreeuwen toen de instrumenten onder zijn handen tot leven kwamen. Ik dacht aan de drie zenders die in andere landen van Midden-Amerika in de lucht zouden komen.
  
  Hier bevond zich dan wel het hart van alles, maar dat hart klopte nog. Jezus, ging dat zuur dan nooit werken? Mijn aanvankelijke paniek verdween. Ik bedacht dat niets die onverbiddelijke vernietiging kon tegenhouden. Zembla zou het een tijdje behoorlijk koud kunnen laten worden, maar uiteindelijk waren zijn plannen gedoemd te mislukken.
  
  Zembla fronste het voorhoofd toen een meter een afwijking registreerde en zijn hand trilde een beetje toen hij de afgelezen waarde bijstelde. Maar zijn stem klonk vast en zelfverzekerd. Hij sprak op dezelfde effen toon. 'Weet u, Carter, ik was op uw komst voorbereid.'
  
  'U wist dat ik kwam?'
  
  'O, dat niet direct, maar de kans dat een of andere regering een vernietigingsexpert zou sturen, was vrij groot.' Hij keek bezorgd naar de dansende naalden op het controlepaneel. Een voor een bracht hij de circuits onder spanning. 'Om die reden heb ik extra voorzorgsmaatregelen genomen. Mijn zenders werken onafhankelijk van elkaar.'
  
  'Wat?' Ik snakte naar adem. 'Hebt u geen controle over die andere punten?'
  
  'Jazeker. Ik schakel ze van hieruit met een relais-signaal in,' zei hij. Hij klopte op het paneel. 'En ik schakel ze op dezelfde manier weer uit. Alleen krijgen ze dan een andere radio-impuls.'
  
  Het werd klam tussen mijn schouderbladen. 'U bedoelt dat wanneer ze eenmaal zijn ingeschakeld ze alleen door afstandsbediening weer uitgeschakeld kunnen worden?'
  
  'Precies. Het is een beveiliging tegen sabotage. Een soort verzekering voor mijn eigen veiligheid en die van mijn installaties. Als hier alles vernietigd zou worden, en God helpe de idioot die dat zou proberen, dan zou de berg er toch komen. Het resultaat zou rampzalig zijn.'
  
  Ik vroeg met dikke tong: 'Wat bedoelt u, rampzalig?'
  
  'Het vernietigen van één zender zou op hetzelfde neerkomen als het weghalen van één stok onder een tent. De tent zou een andere vorm krijgen maar toch blijven staan. Mijn berekeningen luisteren zeer nauw en ik denk liever niet aan de meteorologische ontreddering die zou ontstaan als mijn krachtveld op die manier uit balans werd gebracht. Erger nog, als deze zender zou uitvallen zouden de anderen niet meer per radio kunnen worden uitgeschakeld. Het is heel goed mogelijk dat Midden-Amerika dan voor eeuwig door sneeuw en ijs zou worden bedekt.'
  
  De duivelse waarheid van zijn profetische woorden trof me als een vuistslag. 'Mijn God,' schreeuwde ik op hem afspringend, 'schakel dan niets in! Wacht! Ik ...'
  
  Een harde klap sneed mijn waarschuwing midden in de zin af. Ik smakte tegen de grond. De twee bewakers sprongen op mijn rug. Ze verpletterden me bijna en persten de lucht uit mijn longen. Ik kronkelde en vocht als een waanzinnige. Zonder resultaat. Met zijn tweeën waren ze sterker dan ik. Ze drukten me tegen de vloer. Gespierde armen hielden me vast. Een ruwe eeltige hand drukte zo hard op mijn mond dat mijn tanden haast door mijn lippen gingen. Ik rukte mijn hoofd los.
  
  'Stop! Niet...'
  
  De ruwe vingers sloten zich nog vaster om mijn mond.
  
  Mijn kreten werden in de keel gesmoord. Het was een Hopeloze situatie.
  
  Zembla lachte zachtjes. 'Rustig aan, señor. Ik heb de andere zenders al ingeschakeld en voor zover ik het hier kan beoordelen werkt alles prima. Nu nog even synchroniseren.'
  
  Vanaf de vloer keek ik hulpeloos toe hoe Zembla zijn vier stations op één golflengte bracht. Ik begon te rillen, een dierlijke spierreactie. Helemaal niet gerust wachtte ik af wat er zou gebeuren. Als Zembla's installatie inderdaad zou werken, dan zou mijn opdracht averechts werken. Door zijn installatie hier te saboteren had ik er ongewild voor gezorgd dat de catastrofe voor altijd zou kunnen voortduren. De gevolgen zouden desastreus zijn. Zembla liet zijn vinger dramatisch boven een grote knop zweven. 'En nu de krachtstroom.' Hij lachte tevreden en drukte uit alle macht op de knop. Het licht werd flauwer. Diep in het binnenste van de tempel was het aanzwellende geluid van generatoren te horen. 'Ik heb meer krachtstroom nodig' zei hij. Hij draaide aan een paar grote knoppen.
  
  Hij kreeg waar hij om vroeg maar op een andere manier. De kwetsbare circuits konden kennelijk de plotselinge overbelasting niet verwerken. Mijn bijtende zuur had ze te ver aangetast. Het geluid van de generatoren werd schril en hoog en de stank van oververhitte onderdelen kwam door de roosters van de airconditioning. Ver weg hoorde ik gespetter en gekraak toen voltages ongelimiteerd door de apparatuur schoten die ik met mijn spray had bewerkt. Ik hoorde het zwakke hoge gegil van de mannen die in die kamer zaten opgesloten.
  
  Alleen Zembla scheen te beseffen wat de geluiden en de stank betekenden. Hij draaide als een razende aan de knoppen in een poging de wijzers in de nulstand terug te krijgen. Maar nu hij de stroom eenmaal had ingeschakeld leek dat niet veel zin meer te hebben.
  
  'Nee, nee! Het kan niet waar zijn.' Met uitpuilende ogen van ontzetting keek hij toe hoe de instrumenten op hol sloegen en de naald van de krachtstroomtransformator in de rode zone terecht kwam. Op zijn eigen paneel begon door de overbelasting kortsluiting te ontstaan. Een geelachtige rook drong door de naden van de metalen panelen. De mannen achter hem slaakten verstikte vloeken. De ene vrouw hoestte en omklemde haar stoel met geklauwde vingers. De panelen bolden naar buiten alsof ze onder zeer hoge druk stonden. Er ontstond een nauwe opening. Een witte steekvlam schoot omhoog en verbrandde Zembla's arm. Ik begon me op een vreemde manier ziek te voelen. Het was angstaanjagend te zien hoe zijn hele plan zich zelf vernietigde. Het elektronische monster dat hij had gebouwd verteerde zich zelf. Het smolt zijn eigen kwetsbare onderdelen, het brak door zijn eigen meters en wijzers, het strafte zich zelf met statische elektriciteit en hijgde de stank van zijn verbrande isolatie uit. Door de walm kon ik Zembla's gezicht zien. Het was vertrokken en niet helemaal menselijk meer. Er stonden tranen in zijn ogen van de rook of van emotie of van beide. Er kwam een vertwijfeld geluid uit zijn keel.
  
  'Carter, Carter, dit heb jij gedaan. Heb je enig idee wat...'
  
  Plotseling werd ik gegrepen door een ontzettende luchtdruk. Zembla's gekwetste stem zweeg. Een oogverblindende lichtflits schoot door de zaal. Zembla en zijn vrienden gingen verloren in de donderende explosie. De bewakers die mij vasthielden werden als poppen weggeslingerd. De ontploffing zoog mijn longen leeg. De lucht was gevuld met een regen van metaal, glas en zwiepende stukken gloeiende kabel. Ik drukte me stijf tegen de grond. Ik was nu blij dat de bewakers me hadden neergeslagen. Dat redde me waarschijnlijk het leven.
  
  Het lawaai en het felle licht verdwenen even snel als het begonnen was. Mijn hoofd tolde en mijn oren suisden. Ik wachtte een ogenblik. Toen keek ik op. De walm en de rook hingen nog steeds in slierten in de zaal. Vaag kon ik de puinhoop zien die was overgebleven. Het controlepaneel was opengebarsten als een rijpe tomaat. Zembla was ogenschijnlijk in rook opgegaan. Er was tenminste geen spoor van hem te bekennen. De anderen lagen verspreid over de vloer op de plaats waar ze gevallen waren. De kale man lag op zijn gezicht. De andere man en de dikke vrouw lagen op hun rug. In de nek van de verveeld uitziende vrouw stak een stuk van het metalen paneel. Ze
  
  was gestorven terwijl ze op haar knieën tegen haar stoel zat. Over het geblakerde embleem stroomde bloed. Het liep in olieachtige riviertjes langs de muur en over het met puin bedekte podium.
  
  Ik krabbelde overeind, haalde diep adem en keek om. Een van de bewakers lag languit op de vloer, het bloed liep in stromen uit zijn mond. De man die mij gevangen genomen had was verdwenen, waarschijnlijk om alarm te slaan. De andere bewaker rolde zich op een zij en richtte zijn geweer op mijn maagstreek.
  
  Met één sprong was ik bij hem. Hij had geen tijd meer om te reageren of te schieten. Ik schopte naar zijn gezicht. Met een furieuze kracht raakte mijn rechterhiel zijn neus. Ik hoorde het bot versplinteren. Stukken van zijn neusbeen drongen in zijn hersenen. Hij viel om. Morsdood.
  
  Ik raapte zijn geweer op. Ik moest maken dat ik wegkwam. Sirenes loeiden. Ik hoorde het woedende gebrul van mannen die door de gangen kwamen aanrennen. Ze zouden snel hier zijn en geen vragen stellen maar eerst schieten. Als ik nog een kans wilde maken om te ontsnappen moest dat in de verwarring van de volgende paar seconden gebeuren.
  
  Maar ik draaide me om en rende naar het podium. Ik kon nog niet weggaan, zelfs al betekende dat mijn dood. Ik moest de kleding van die vier mensen doorzoeken. Waar kwamen ze vandaan en waar waren die andere vier zenders verborgen? Dat moest ik eerst aan de weet zien te komen. Het was mij gelukt om deze installatie binnen te dringen en te vernietigen. Dat was mij ook opgedragen. Maar mijn opdracht was nog niet beëindigd.
  
  In feite was hij net begonnen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  -
  
  De dichte wolkenstof en rook, uitstekende stukken verwrongen staal, de weergalmende kreten van angst en pijn - Dante's hel was er niets bij. Hoestend strompelde ik voort op mijn blote voeten. Ik bereikte het met bloed besmeurde podium en knielde neer bij elk van de drie lichamen. Vlug en grondig doorzocht ik de flarden van hun kleren.
  
  Dit was niet het moment voor kieskeurigheid. Tijd voor een nauwkeurig onderzoek had ik niet. Ik moest te pakken zien te krijgen wat ik kon, en mij daarna zo snel mogelijk uit de voeten maken. Ik klemde het FAL-geweer van de dode bewaker onder mijn arm. Paspoorten, identiteitskaarten, vreemde vodjes papier - alles wat later de plaats van de andere zenders kon aanduiden verzamelde ik. Ik stopte het allemaal in de tas van de dikke vrouw. Het was een grote leren damestas met een schouderriem. Ik kon hem als een koerierstas om mijn hals hangen. Bijna was ik klaar toen ik buiten het geluid van laarzen hoorde. Ik draaide om mijn as, het geweer in de aanslag.
  
  Mannen stormden de zaal in. In hun verwarring en angst schreeuwden ze het uit. Verbijstering sprak uit de nonchalante manier waarop ze hun wapens vasthielden. Ik dook ineen met mijn rug tegen de muur van het podium. Plotseling zagen de acht soldaten me en staakten hun geschreeuw. Ontsteld staarden ze mij aan. Langzaam schuifelden ze terug naar de deur. Dreigend zwaaide ik met mijn geweer. Ik beval ze te blijven staan en hun wapens te laten vallen.
  
  De partijen waren bijna gelijk. Ik verkeerde in een iets voordeliger positie, maar ik was alleen. Ik kon een paar van hen te grazen nemen; dan zou ik zelf worden neergeschoten. Godzijdank wilde niemand tot die paar behoren. In een reflex schenen ze zich van hun overmacht bewust te worden. Ik had het spel verloren. Toen, tergend langzaam, kletterden hun geweren en pistolen één voor één op de vloer.
  
  Buiten de zaal nam het rumoer toe. Er waren nog meer soldaten in aantocht. Zijdelings bewoog ik mij langs de muur. De loop van mijn geweer hield ik voortdurend gericht. Het stelletje dat ik onder schot hield las de wanhoop in mijn ogen. Niemand verroerde zich. Stuk voor stuk zouden ze niet geaarzeld hebben mij neer te schieten, wanneer daar geen persoonlijk risico aan was verbonden. Rustig liep ik om hen heen. De stenen gangmuur voelde op een vreemde manier koud en klam aan tegen mijn blote rug. Ik kwam bij een kruising met een andere gang, die doodliep. Ik moest dus verder door de grote hal. Ik vroeg mij af hoeveel seconden ik nog had. Elk moment konden de andere soldaten op mij afstormen.
  
  Ik bereikte zonder moeilijkheden de volgende kruising. Deze gang was kort en leek wel het portaal van een gebouw. Een trap voerde naar boven. Ik rende op de trap af, bleef staan en vuurde een kort salvo in de richting van de zaal. Dat zou de kerels daarbinnen wel even koest houden. Met grote passen begon ik de trap te beklimmen. De trap kwam uit op een overloop waar een ware slachting had plaatsgehad. Eén muur was finaal weggeslagen. Pijpen en buizen staken in een verwarde, kronkelige massa naar buiten. Sissende stoom vormde grote dampwolken. Het leek een waar slagveld. Beneden hadden de acht soldaten weer moed gevat. Luidkeels schreeuwden ze om bloed - mijn bloed wel te verstaan. Ze schoten blindelings; in de holle ruimte leken de knallen van hun geweren explosies. Vanuit een kleine nis, links van mij, werd plotseling drie keer gevuurd. Er vlogen stukken uit de muur naast mijn hoofd en borst. Ik dook in dekking. Het leek of ik in de val zat. Wanneer er een uitgang was naar het dak van de tempel, dan zou die geblokkeerd zijn door de grote verschuiving die had plaatsgehad. De man in de nis vuurde nogmaals. Ik schoot terug. De donkere gedaante verdween. Zwaaiend met mijn geweer ging ik achter hem aan. Hij lag stuiptrekkend op de smerige vloer. Zijn borst en buik vertoonden donkere, met bloed bevlekte kogelgaten. Ik boog me over hem heen en greep zijn revolver. Ik schoot in de richting van de trap. Kolonel Zembla's soldaten tuimelden over elkaar heen in hun haast om als eerste weer beneden te zijn. Het vuren hield even op. Ik kroop rond door de brokstukken van wat eens een portaal was geweest. Vergeefs rukte ik aan de betonblokken en de verpulverde stenen in een poging de uitgang bloot te leggen. Zonder resultaat. Ik hoorde hoe het gespuis beneden zich opnieuw verzamelde. Ze slopen de trap op. Het geschraap van een schoen en het gekletter van een geweer klonken luid in mijn oren.
  
  Mijn handen tastten langs de ingestorte muur. Plotseling voelde ik een vleugje koude lucht op mijn vingers. Ik rukte verwoed aan de brokstukken. De vrijkomende stenen en brokken beton smeet ik achter mij de trap af. Een man schreeuwde toen een blok bovenop zijn schedel kraakte. Ik groef een tunnel door de brokstukken en wrikte mij er met mijn geweer doorheen. Aan de andere kant lag een brede, overwelfde gang. Daar was de oude smalle trap die omhoog leidde naar het dak. De eerste keer was ik hierlangs afgedaald.
  
  Zonder aarzelen vloog ik de nog resterende treden op naar buiten, het dak op. Ik bekommerde mij niet om de mannen die daar misschien stonden te wachten. Ook al had er een vuurpeloton achter de uitgang gestaan, ik vloog erdoor. Ik wist hoeveel kerels ik achter me had, en die zaten me dicht op de hielen. Wanneer er boven nog meer kerels waren dan zou een behoedzame tactische nadering mijn hachje ook niet redden. Er viel geen enkel schot - in het begin.
  
  Er stond een man of tien bij de Bell Sioux helikopter die net opsteeg. Door het gebrul van de motoren en de schroefwind van de rotors bleef mijn plotselinge verschijning onopgemerkt. Maar ik kreeg slechts heel even kans een blik op het tafereel voor mij te werpen. Toen kregen ze mij in de smiezen. De helikopter hing een paar meter boven het landingsplatform en schommelde onzeker heen en weer. De piloot was de man met de snor die mij de eerste keer gevangen had genomen. Zijn passagier was niemand minder dan kolonel Zembla! Op de een of andere manier was Zembla aan de dood ontsnapt. Hij was in ieder geval niet ernstig gewond geraakt toen de console voor zijn gezicht uiteenspatte. Door een gril van het noodlot was hij ontsnapt aan de vernietigende explosie. En nu ontglipte hij mij ook! Zijn gezicht zat onder het bloed. Zijn voorhoofd was omzwachteld met een geïmproviseerd verband. In zijn glinsterende ogen lag een wilde blik van razernij.
  
  'Dood hem! Schiet Carter neer!' Zijn stem klonk boven het geraas van de helikopter uit. De helikopter klom. Nog steeds weer klonk zijn stem door de lucht. Ik bracht mijn geweer omhoog en mikte op de hogedruktanks. Ik hoopte met Zembla ook de halve tempel van de aarde weg te vagen. Maar de soldaten hadden inmiddels het vuur op mij geopend. Ik had de keus tussen martelaarschap of redding van mijzelf en de tas die om mijn hals hing. Mijn woede zei me 'haal die helikopter neer, en vergeet die zaak verder.' Mijn verstand gebood mij echter de tas in veiligheid te brengen.
  
  Ik hoorde een laatste zwakke kreet van Zembla, 'Kukulkan zal wraak nemen!' Toen ging de helikopter statig omhoog en zwenkte af in zuidwestelijke richting. Hij verdween in de verte. Ik sprong over de borstwering van de tempel omlaag. Een soldaat boog zich over de rand. Hij richtte zijn geweer naar beneden. Vallend vuurde ik in het wilde weg. Het loonde de moeite. Ik zag de man wankelen en achter de stenen muur neervallen. Anderen verdrongen zich om hem heen, nijdig met hun wapens zwaaiend en schietend. Ze waren door het dolle heen. Hulpeloos tuimelde ik naar beneden. Boomtakken braken mijn val, toen ik de hellende zijkant van de piramidevormige tempel raakte. De boomwortels die niet al te stevig in de rotsspleten vast hadden gezeten lieten los. Samen met de boom viel ik nog eens een meter of zes. De klap waarmee ik uiteindelijk neerkwam, perste de lucht uit mijn longen. Takken en bladeren voorkwamen echter dat ik iets brak. Ik kroop in het gebladerte om dekking te zoeken en rolde verder de helling af. Soldaten uit de tempel hadden zich bij hun kameraden gevoegd. Kogels doorwoelden de aarde om mij heen. Het kreupelhout werd aan flarden geschoten. Terwijl ik door de dodelijke striemende regen van lood gevangen werd gehouden, voelde ik op een vreemde manier mijn lichaam niet meer. Ik telde de kogels die om mijn oren floten. Wanneer ik even de kans kreeg beantwoordde ik het vuur. Een man sloeg zijn handen voor de plaats waar zijn gezicht had gezeten. Een ander kreeg een schot in de borst en verdween ook van het strijdtoneel. Ik rende van struik naar boom en van boom naar struik. Zigzaggend hoopte ik beneden te komen zonder dodelijk getroffen te worden. Ik bereikte de fundamenten en hield een ogenblik halt. Toen rende ik zo snel mogelijk over de kale strook niemandsland die de tempel omgaf. Een kogel ketste met een nasaal, gierend geluid op een nabijgelegen rotsblok. Een andere kogel rukte aan de binnenkant van mijn broekspijpen. Het scheelde niet veel of ik was voorgoed blijven liggen. Mijn rugzak en kapmes kon ik niet meer pakken. Die lagen om de hoek en waren niet te zien. Ik dook de jungle in. De dichte duisternis van het bladerdek omsloot me. Onmiddellijk week ik naar links uit, recht op het pad af dat van de tempel naar de Tungla rivier liep. Ik zou nooit terug kunnen op dezelfde manier als ik gekomen was.
  
  Dwars door de jungle trekken zonder proviand en met veel meer ervaren Maya-rebellen op de hielen was een te moeilijke opgave. Het risico van een landmijn moest ik nemen. Ik bad dat het geluk me niet in de steek zou laten tot ik de rivier had bereikt. Vurig hoopte ik dat ik een boot zou vinden waarmee ik me stroomafwaarts kon laten drijven.
  
  Plotseling klonk er een stem vanuit de dichte begroeiing. 'Quién es?' Ik sprong voorwaarts, brak door een nauwe opening in de doornige struiken en struikelde bijna over de soldaat die ineengedoken op de grond zat. Hij hief een enorm, oud pistool op. Ik dook opzij.
  
  Ik werd verblind door de vuurstraal. Kruitpoeder brandde in mijn gezicht. De kogel sloeg hoog in mijn linkerschouder door mijn borstspier. Ik wankelde. Door de schok voelde ik nog geen pijn. Als ik geluk had zou dat pas veel later komen. Een andere kogel vloog langs mijn wang. Ik rolde mij om. Ik raakte de grond en verloor bijna mijn bewustzijn. De soldaat vuurde een derde maal maar miste. Ik kwam overeind, mikte bedachtzaam en schoot. De man op de grond gaf een hoge gil. Vertwijfeld probeerde hij nogmaals te vuren. Hij zakte voorover, dood.
  
  Ik stond op en ademde zwaar. Ik haalde mijn schouders op. Terwijl ik de wond met één hand bedekte, strompelde ik voort over het smalle, modderige pad. Ik hoorde Zembla's privé-leger achter mij. Naast mijn hoofd barstte een tak uit elkaar, doorboord door een kogel. Een of ander nachtdier, door het geweld uit zijn nest verdreven, sprong als een waanzinnige op het pad voor mij op en neer. Een kogel doorwoelde de grond vlak voor het dier. Abrupt bleef het staan, en met één sprong was het in het niets verdwenen, toen meer kogels op die plaats begonnen in te slaan. Er scheen geen eind te komen aan het slingerende pad. Ik begon nu last te krijgen van een pijnlijk geklop in mijn hoofd. Met mijn tanden op elkaar geklemd rende ik verder. Nu en dan struikelde ik bijna. Éénmaal barstte ik in een hysterisch lachen uit. Ik hoorde het scherpe, versplinterende geluid van een ontploffing achter mij, onmiddellijk gevolgd door een hoog gegil. Mijn achtervolgers waren zelf het slachtoffer van één van hun boobytraps geworden.
  
  De laatste meters leken eindeloos. Eindelijk was ik voorbij de laatste bocht. Ik bereikte de kleine open plek die zich uitstrekte tot aan de aanlegsteiger. In het voorbijgaan beschoot ik de twee mannen die het haventje bewaakten. Een viel in het water en de ander vouwde zich dubbel als een scharnier.
  
  De steiger zelf was nauwelijks meer dan een halfrot plankier dat in de donkere Tungla lag. Op deze plaats was de rivier smal en ondiep. De dampende jungle hing in een boog over beide oevers. Deze vegetatie zou een goede dekking zijn als ik de rivier afzakte. De modderige oever was grotendeels onbegaanbaar. Dat zou Zembla s mannen tegenhouden als ze mij probeerden te achtervolgen.
  
  Er lagen twee boten aan de steiger gemeerd. Aan de ene kant dobberde een boato. De voor- en achterzijde liepen spits toe, net als bij een kano. De scheepshuid was aan talloze T-vormige spanten vastgeklonken. Aan de andere kant lag zowaar een echt motorbarkas, ongeveer zeven en een halve meter lang en twee meter breed. Het schip had een kleine kajuit op het achterdek. Aan weerszijden van de kajuit waren planken schotten aangebracht en een stevig zinken dak bekroonde het geheel. De romp was met koper beplaat. De diepgang kon nooit veel meer dan een meter zijn.
  
  Ik snelde naar de oude, amechtige boot alsof het een verloren gewaande geliefde was. Ondertussen joeg ik enkele salvo's in de boato. Slechts een bom kon de boot tot zinken brengen, maar hij was nu wel onbruikbaar. Ik gooide de meerlijnen los en dook de kajuit in. Op datzelfde moment bereikten de soldaten de open plek. Ik zag de handels voor gas en choke. Naast het houten stuurwiel zat de starterknop. Ik gaf een ruk aan de choke en drukte op de starter. De kogels vlogen door de open kajuit naar binnen. Ik dook. Uit het ruim weerklonken onheilspellende geluiden. Hevig kloppend en kuchend kwam de motor protesterend tot leven. Ik stootte de gashandel naar de uiterste stand. In een schuine lijn voer ik bij de steiger vandaan naar het midden van de rivier.
  
  Het restant van Zembla's horde had zich op de oever verzameld. Orders werden gebruld, tegenbevelen geschreeuwd. Ze schoten als gekken. Gierend ketsten de kogels af op het zinken dak en de koperen romp en teisterden de dunne houten schotten om mij heen. Toen het spervuur even afnam vuurde ik de laatste salvo's uit het FAL-geweer. Moeizaam kwam de barkas op gang.
  
  Het drijvend karkas sidderde onder deze brute behandeling. Maar we haalden het midden van de stroom. We begonnen de rivier af te zakken. Ik hoopte dat we uiteindelijk de havenstad Prinzapolca zouden bereiken. De stroom gaf ons een aardige vaart en het vuren werd minder. Het gebladerte van de ongelooflijk weelderige vegetatie hing over ons heen. In enkele ogenblikken waren het haventje en de open plek in het oerwoud verdwenen alsof ze nooit hadden bestaan. Ook het lawaai van de mannen en de geweren was weggestorven. Boven mij zag ik het blauwgroene licht van de avondlucht. Rondom mij stroomde de roestbruine rivier. Aan beide zijden torenden donkergroene bomen hoog boven ons uit. De takken waren getooid met reusachtige lianen. Ongelooflijk grote planten overkoepelden dit alles. Een verstikkende damp hing boven de rivier. Overal rook je de penetrante stank van rottende vegetatie.
  
  De barkas bleek moeilijk te hanteren. Ik had al mijn snel minderende krachten nodig om het midden van de rivier te houden. Iedere koerscorrectie joeg een vlaag van pijn door mijn schouder. Bloed stroomde over mijn borst. De kogel was van dichtbij afgevuurd. De wonden waar de kogel mijn lichaam was binnengedrongen en waar hij het weer had verlaten, waren daardoor schoon en verrassend klein. Maar ik wist dat ik het zonder medische verzorging niet veel langer meer zou uithouden.
  
  Ik dacht aan de grote tas die nog steeds om mijn nek hing. Nu het gevaar - althans voorlopig - was geweken voelde ik pas hoe snel ik verzwakte. Ik leunde tegen het stuurrad om het in de juiste stand te houden en gespte de tas open. Er zat een wit kanten zakdoekje in. Het rook naar een aangenaam prikkelend parfum, waar bijna alle vrouwen in het zuiden van houden. Ik vouwde de zakdoek tot een verband en bond dat om mijn schouder. Met mijn tanden trok ik de knoop strak aan. Dat zou het bloeden tegen gaan. Ik peinsde over de verdere inhoud van de tas. Maar dit was niet het moment of de plaats voor een onderzoek. Dus richtte ik mijn aandacht weer op de boot die inmiddels naar de linkeroever was gedreven.
  
  Eén en misschien zelfs twee uur stond ik aan het roer. Ik was voortdurend met de onwillige boot bezig. Steeds weer dreigde hij af te drijven naar rotsen of modderige zandbanken. Ik kon onmogelijk zeggen hoe lang het duurde. De pijn in mijn schouder trok door mijn hele lichaam. Het leek een nachtmerrie. Ik kon met helder denken. Op de een of andere manier bleef ik overeind. Intuïtief wist ik dat ik zou sterven wanneer ik aan de grond liep.
  
  Langzamerhand werd de rivier breder en dieper. De barkas stampte op de sneller wordende stroom Ik tuimelde tegen de kajuitwand. Te duizelig en te zwak gleed ik loom op de vloer. Ik piekerde over de inhoud van mijn tas, maar ik was te zwak om enigszins rechtlijnig te kunnen denken. Grote zweetdruppels parelden op mijn voorhoofd. Mijnhele hoofd voelde koortsig aan.
  
  Terwijl ik daar zo zat, verloor ik alle begrip van tijd. Vanuit de kajuit keek ik naar de open plekken in de jungle waar ik langs voer. Ik hoorde tekenen van leven op de oevers, het klaaglijke steunen van het oude schip en de stampende motor in het kleine ruim. Hijgend lag ik tegen de wand van de kajuit. Het duidelijke besef van de toestand waarin ik verkeerde, maakte plaats voor een vaag, misselijk gevoel. Mijn hersenen leken op springen te staan. Het dek bewoog enigszins. Het leek alsof er nooit een Maya-tempel of een kolonel Zembla hadden bestaan.
  
  Het weer begon om te slaan. Geleidelijk aan betrok de lucht. De anders stomende hete lucht was nu koel en af en toe zelfs koud. Er hing iets dreigends in de lucht. De wind huilde klaaglijk. De barkas stampte. Ik worstelde overeind en zette de daksteunen van de kajuit stevig vast. Protesterend bogen de logge bomen voor de wind. De lucht werd inktzwart. De massieve stammen zwaaiden dreigend heen en weer toen de wind aanwakkerde. In de verte was een dreunend geluid hoorbaar, vermengd met de geluiden van opgeschrikte of gewonde dieren. De wind ging een moment liggen. Toen, met een donderend geweld, barstte hij in alle hevigheid vanuit een andere richting los.
  
  Mocht ik ooit getwijfeld hebben aan het krachtveld van kolonel Zembla dan was ik nu wel bekeerd! Het rivierwater kolkte. De jammerende storm deed ons onheilspellend overhellen en joeg ons voort. Bliksemschichten zo breed als de staart van een komeet flitsten omlaag. De lucht glansde purperachtig in dit onaardse licht, maar met de donder kwam de duisternis weer. Toen begon het te regenen. Aanvankelijk was het een druilerige motregen. Maar al spoedig veranderde die in een tweede rivier. Een stortvloed van water werd losgeslagen uit de door de storm geteisterde wolken. De afgrijselijke storm die Zembla had veroorzaakt geselde de kleine boot. Mijn adem ging gierend. De barkas werd heen en weer geslingerd en kraakte in al haar voegen. Ik klemde me vast aan het stuurrad tot een plotselinge stormvlaag het deed rondtollen. Ik moest loslaten. Mijn krachten begaven het. Wind en regen hadden nu vrij spel. Stuurloos werd het schip voortgedreven.
  
  Wanhopig klemde ik me vast. Minuten leken een eeuwigheid. De rivier ging over in een delta. Ik begreep dat we de monding naderden. Door de gierende storm heen kon ik vaag de lichten van Prinzapolca zien schitteren aan de overzijde van de brede rivierarm links van mij.
  
  Rechts kolkten de opgezweepte watermassa's van de zee. Golvend schuim gaf de plaats aan waar de rivier in de zee overging.
  
  De barkas werd meegesleurd in een maalstroom. Midden in een krankzinnige werveling van schuim, wind en regen nam de snelheid steeds verder toe. Huizenhoge golven doemden voor ons op. Op het moment dat ze het schip zijdelings deden overhellen gaf ik een ruk aan het stuur. Twee keer voelde ik de kiel van het schip sidderen en ik dacht dat we zonken. Ik had alle hoop al opgegeven, toen de kolkende oceaan ons redde. De boot werd in de maalstroom meegesleurd, over de scherpe rotspunten heen getild en dwars in de rivierarm gesmakt. Op het laatst tolde de zee ons finaal rond. Achterstevoren kwamen we terecht in het betrekkelijk kalme water van de haven.
  
  Ik bracht de vermoeide barkas tot vlak onder de kust. Vergeleken met zo-even, stelden de golven niet veel voor. Het schip liep schuin aan de grond. Een poos bleef ik in de kajuit zitten om weer wat op verhaal te komen. Ik kon nauwelijks geloven dat het voorbij was. En ik leefde nog! Ik klom over de reling en waadde aan land. Het water was kil. De grond voelde kleverig aan onder mijn blote voeten. Ik beefde onder het geweld van Zembla's kunstmatige storm. Een brandende pijn trok door mijn borst. Op het rotsige strand zakte ik op mijn knieën. Ik ademde zwaar, sloot mijn ogen en boog mijn hoofd tegen de elementen. Ik bleef zo een hele poos zitten voor ik verder ging.
  
  Tegen de tijd dat ik de boulevard had bereikt was de storm grotendeels uitgeraasd. De wind was overgegaan in een ijskoude bries. De regendruppels leken ijsnaalden.
  
  Toen ik het plein in de stad had bereikt, begon het te sneeuwen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Blootsvoets draafde ik rillend over het plein. Met de minuut werd het kouder. Aan drie zijden kwamen tientallen nauwe steegjes op het plein uit. De vierde zijde achter mij werd gevormd door de kade. Daar lag de bonte vissersvloot van Prinzapolca. De boten rukten aan hun trossen. Masten gingen verloren in het warrelende wit van de sneeuw.
  
  Onder normale omstandigheden zou het plein op dit uur van de dag nog vol mensen zijn. Heen en weer drentelend zouden ze hun laatste inkopen doen en zich af en toe mengen in de plaatselijke roddels. Marktkraampjes, oude paarden en nog oudere karren, ze zouden bijna niet te tellen zijn geweest. Kooplui zouden hun waren hebben uitgestald. Slaperige ezeltjes zouden naast hun bazen hebben staan knikkebollen, beladen met melkbussen, wijnvaten, zakken meel en cement en zelfs lange ijzeren staven en stoelen, tafels en kasten. Maar nu niet. Zembla's weer had een spaak in het wiel gestoken. De ijzige wind huilde over het verlaten plein en door de voornaamste avenida. Het eens groene en lommerrijke park links van mij zag er triest uit. De luiken van de plompe gebouwen waren gesloten. Ze leken onbewoond. Hoog op de hoeken van de straten waren aardewerken naambordjes aangebracht.
  
  Ik zocht naar de Calle Montenegro. Volgens de lijst die ik op het hoofdkwartier van AXE van buiten had geleerd, woonde er op Calle Montenegro 10 een agent van ons, dokter Hector Mendoza. Ik had de man nog nooit ontmoet. Wat mij betreft kon hij het toppunt van eerlijkheid zijn, hoewel ik dat sterk betwijfelde. Hij stond niet voor niets op de lijst. Prinzapolca onderscheidde zich in niets van andere steden in Latijns-Amerika waar één op de twee personen wel een geheim te verkopen heeft en één op de vijf geheim agent is. Van welk land of welke organisatie ze agent zijn is weer een andere zaak. Loyaliteit is even betrekkelijk en even veranderlijk als geld dat van de ene hand in de andere overgaat. Je kunt ze alleen vertrouwen als je ze voortdurend in het oog houdt en zelfs dan kunnen ze je nog midden in je gezicht beduvelen. Alleen voor een patriottistische zaak lopen ze warm met de toewijding van een minnaar. Een betrouwbaar agent voor een vreemde mogendheid is bijna niet te vinden.
  
  Ik moest het ermee doen. Dokter Mendoza was een risico dat ik moest nemen. Kolonel Zembla's organisatie was nogal nationalistisch getint. Daarom had ik Prinzapolca bij mijn aankomst twee dagen geleden gemeden. Dat zou ik nu weer gedaan hebben, maar mijn wonden moesten verzorgd worden. Ook had ik kleren nodig. Met alleen mijn doorweekte broek zou ik niet ver komen. Mijn landingsplaats waar het patrouillevaartuig lag te wachten zou ik in ieder geval niet kunnen bereiken. Ik had hulp nodig, hoe verdacht of gevaarlijk die ook was. Halverwege het plein vond ik de Calle Montenegro. Het was een smalle, oplopende straat met aan beide zijden edificios - appartementen - cantinas, boticas en andere kleine winkeltjes waarvan de blinden gesloten waren. Ik haastte me door de duisternis op zoek naar nummer tien. Voorovergebogen moest ik optornen tegen de ijzige storm. En dit was pas het begin! In vergelijking met wat het zou kunnen worden was dit een middag in de Sahara.
  
  Hogerop werden de winkels minder. De laatste huizenblokken waren edificios, kubusachtige flats die opgetrokken waren uit grote stenen. Sneeuw vermengd met donker gekleurd gras werd midden in mijn gezicht ge-
  
  blazen. Ik kwam langs een afgesloten stal. Daarbinnen waren de klagende geluiden en het gestamp van koude, angstige dieren te horen. Nummer tien lag niet ver van de stal. De ingang leek een donkere grot. Ik ging het gebouw binnen. Het was net een vrieskelder. De wind was verdwenen, maar de lucht bleef ijskoud.
  
  De trap kraakte en de muren waren verveloos. Op de eerste verdieping was een overloop. In het zwakke, flikkerende licht van een boven mij zwaaiende lamp probeerde ik alle namen te ontcijferen. Dokter Mendoza was er niet bij en ook niet op de volgende verdieping. Ik vond zijn kantoor op de derde etage, naast een lege kamer waarvan de deur stond te klapperen op de tocht. Mendoza's naambordje zat vlak boven een ouderwetse bel die als een koperen navel midden op de deur was bevestigd. Ik trok en hoorde een zwaar gerinkel. Vaag was het geschuifel van voeten verder weg in het huis hoorbaar. Mendoza bewoonde kennelijk een aantal kamers. Een plotselinge inval deed me de ta§ van mijn nek halen. Ik wierp hem in de lege kamer en sloot de deur. De deur van de dokter ging open en een hoofd kwam naar buiten.
  
  'Dokter Mendoza?'
  
  'Si.'
  
  'Het is erg warm weer,' zei ik, 'zelfs voor deze tijd van het jaar.' Het klonk belachelijk.
  
  Zijn toch al kleine ogen vernauwden zich nog meer. Hij droeg een vuile blauwe trui over een wit overhemd. De punten van zijn boord waren opgekruld als de vleugels van een dode vlinder. Een zware buik hing over een vaal blauwe broek. Zijn bleke gezicht had de vorm van een meloen. Hij ademde zwaar en stonk naar een of ander plaatselijk vocht.
  
  Ongeduldig keek ik hem aan. 'Wel?'
  
  'Ik - ik hoop voor de boeren dat het snel gaat regenen.' Hij haalde een felgekleurde doek uit zijn zak en veegde over zijn bovenlip. 'Jezus! Het is zo estupido, señor. Kijk toch eens naar buiten.'
  
  'Dat moet je mij vertellen,' zei ik nors, 'laat me erin.'
  
  'Wat wilt u?'
  
  Ik duwde hem opzij en stapte zijn kantoor binnen. 'Wat zou ik verdomme willen ... dokter?'
  
  'Ahhh...!' Voor het eerst scheen hij mijn schouder te zien. Met rollende ogen haalde hij de doek over zijn gezicht. 'De Federalistas?'
  
  'Nee.'
  
  'Wie dan?'
  
  'Doet er niet toe. Lap mij nou maar op en maak je verder geen zorgen. Je krijgt er goed voor betaald.'
  
  'Natuurlijk. Daar dacht ik helemaal niet aan.' Hij sloot de deur en gebaarde mij in een stoel te gaan zitten aan de andere kant van de kamer. Zijn plotselinge glimlach deed erg geforceerd aan. 'Alstublieft. Maak het u gemakkelijk.'
  
  De kamer was kil en schemerig. Een gordijn dat van het plafond tot op de vloer hing deelde de ruimte in tweeën. Het was nu opzij geschoven. Ervoor stonden een paar gammele stoelen en een divan. Aan de andere kant stonden een klein mahoniehouten bureau, de gebruikelijke verzameling medicijnkasten, rekken met instrumenten, de stoel waarin ik zat, een verstelbare lamp en een open sterilisator waarin een paar naalden werden uitgekookt. Een gesloten deur leidde naar de rest van het appartement. Het rook er stoffig en er hing een geur van verschaald bier.
  
  Dokter Mendoza stopte de doek in zijn zak en maakte de zakdoek om mijn schouder los. Hij bekeek de wond voor en achter. 'Geen botten geraakt en geen bloedvaten beschadigd,' zei hij. 'Alleen een mooi klein gaatje in het vlees. Klein kaliber zou ik zeggen.'
  
  'Zo zag het er anders niet uit.'
  
  'Tja, dat is nooit het geval, niet waar?' Hij opende een kastje en nam er een fles met een of ander ontsmettingsmiddel uit.
  
  'Dit is alles wat ik heb. Ik heb jammer genoeg geen penicilline meer. Maar als die zakdoek niet vuil was, moet dit voldoende zijn. Van de kogel zelf kun je geen infectie krijgen.'
  
  'Weet ik,' gromde ik. Ik klauwde met mijn handen om de leuningen. De verdommeling had het ontsmettingsmiddel niet verdund! Hij doodde de bacillen niet; nee, hij brandde ze uit met gloeiende kolen. Ik klemde mijn kiezen op elkaar om het niet uit te schreeuwen. Hij strooide wat Dermatol op de wond en verbond mijn hele schouder met steriel gaas.
  
  'En nu rusten, want anders gaat de wond weer open.' De uitdrukking in zijn ogen vertelde me dat ik overal ter wereld kon gaan rusten als het maar niet in zijn kantoor was.
  
  'Kan ik niet,' zei ik.
  
  'Zorg ervoor dat het niet weer gaat bloeden.'
  
  Hij fronste zijn voorhoofd en dacht een ogenblik na. Hij rommelde in een ander kastje en haalde elastisch rekverband te voorschijn. Daar pakte hij me zo strak in dat ik ernstige twijfels begon te koesteren over de bloedsomloop in mijn arm. Met een metalen clip maakte hij de zaak vast. Hij deed een stap terug en keek me vol verwachting aan.
  
  'Ik heb geld en kleren nodig,' zei ik. 'Dan ben ik verdwenen.'
  
  'Ja, maar dat is onmo ...'
  
  'Wat voor agent ben jij, Mendoza?' viel ik hem scherp in de rede. Ik had meer dan genoeg van deze kruiperige huurling, dokter of niet. 'Je verwacht toch zeker niet dat ik zo wegga?'
  
  'Señor, ik sta geheel tot uw dienst. Maar ik ben arm. Mijn kleren zullen u niet passen, dat kunt u zelf wel zien. En geld...' Hij zuchtte diep en haalde zijn felgekleurde doek weer te voorschijn. 'Maar wacht eens. Mijn broer Miguel kan u helpen. Hij is ongeveer even groot als u, señor en hij heeft pas geleden wat land verkocht. Hij heeft dus geld. Waarom heb ik niet eerder aan hem gedacht?'
  
  'Mooi. Bel Miguel op en laat hem hier komen.'
  
  'Wij hebben helaas geen telefoon.' Mendoza liep naar zijn bureau. Haalde een kaartje uit de bovenste la en krabbelde er iets op. Hij gaf me het kaartje. 'Geef dit aan Miguel en alles komt in orde.'
  
  Op de achterkant had hij een adres geschreven.
  
  'Waar is de Calle Noevo?'
  
  'De volgende straat rechts, señor. Het is het derde huis aan de rechter kant, eerste verdieping. Is er nog iets ...?'
  
  Ik stond op en strekte mijn benen in de vochtige broekspijpen. 'Ik zal het ermee moeten doen. Heb je iets tegen het weer buiten?'
  
  'Een glas tequila misschien?'
  
  'In mijn toestand? Ik zou de deur niet eens meer halen.'
  
  'Ik heb nog wat Cafion.'
  
  Cafion is een ouderwets stimulerend middel; inmiddels zijn er wel betere medicijnen. Mendoza had dus nog wat van dat spul. Hij was er wel de figuur naar. Het kon hem niets schelen waarmee hij mij volstopte.' Ik knikte. Ik moest maar pakken wat ik hier kon krijgen.
  
  Hij loste twee tabletten op in een glas water. Ik dronk het op en liep ondertussen naar het raam. Ik zette het glas op de vensterbank en deed de gordijnen opzij om naar buiten te kijken. De nauwe straat beneden was grauw en donker. Op de vallende sneeuw na was er niets te zien. Ik vroeg me af of hij zou praten. Mendoza was geslepen genoeg om de weersverandering in verband te brengen met het plotselinge opduiken van een gewonde Norte Americano. En ik had het stille vermoeden dat hij even discreet was als de schrijver van een roddelrubriek. Hij was de enige persoon die wist dat ik nog in leven was. Ik overwoog of het niet veiliger was hem te doden.
  
  Ik liet het gordijn terugvallen en draaide me om. Mendoza zat achter zijn bureau, zijn rechterhand in de bovenste la. Ik kon wel raden wat hij vasthad. Zonder twijfel hadden anderen vóór mij hetzelfde idee gehad. Het pistool dat hij nu waarschijnlijk in zijn hand had was om hen van gedachten te doen veranderen. Het veranderde mijn gedachten, tenminste voor dit moment.
  
  'Bedankt, doe. Ik ben weg.'
  
  'Ga naar mijn broer, señor, Miguel zal u helpen.' Zijn stem droop van minzaamheid.
  
  Ik liep naar de deur. De Cafion deed mijn hart sneller kloppen. Ik wachtte even voor ik de deur opende. Buiten was niets te horen. Ik wierp nog één maal een blik op de dokter. 'Geen woord hierover, Mendoza.'
  
  'Señor, ik zweer het u bij de eer van mijn moeder!'
  
  'Als je praat kom ik terug,' zei ik, 'en dan kom ik er wel achter of je nog een moeder hebt.'
  
  Mendoza haalde berustend zijn schouders op. Hij had dergelijke bedreigingen kennelijk al tientallen malen gehoord van lastige patiënten. Het deerde hem niet meer. Ik stapte naar buiten en sloot de deur achter me. Ik keek links en rechts de lege gang af. Vervolgens bestudeerde ik hét kaartje met het adres van Mendoza's dubieuze broer. Het beviel me niks. De gedachte aan warme kleren en eten was verleidelijk, maar toch vertrouwde ik het voor geen cent. Het stonk nog erger dan Mendoza's kantoor. Ik wierp een onderzoekende blik om me heen. Vlak boven de deurpost glansde een klein metalen kastje. Een contactdoos van de telefoon. De dikke schoft had tegen me gelogen.
  
  Ik liep naar het lege vertrek naast het kantoor en glipte naar binnen. Ik raapte mijn tas van de vloer. De kamer was kaal en er hing een zure lucht van vernis. In de hoeken lagen hopen stof en gruis. In de duisternis sloop ik naar de muur die deze kamer van de vertrekken van de dokter scheidde. Ik hurkte op de koude planken en legde mijn oor tegen de dunne wand. Er was niets te horen. Op mijn gemak ging ik zitten. Ik probeerde het kloppen van mijn schouder te vergeten terwijl ik zat te wachten. Wat zou hij doen? De Cafion deed mijn hoofd gloeien. Ondanks de stimulerende werking overmande de slaap me.
  
  Ik werd met een schok wakker door het nijdige geschreeuw van een vrouw. 'Waar is die kerel, jij vet varken!'
  
  Mendoza antwoordde op een kruiperige toon. 'Ik ... ik weet het niet. Ik zweer het! In zijn toestand kan hij niet ver weg zijn. Ik gaf hem een kaartje met het adres van Miguel. Misschien is hij verdwaald.'
  
  Verdwaald? Zelfs iemand met jouw armetierig verstand zou nog niet verdwalen als hij alleen maar de hoek om moet. Miguel heeft zitten wachten vanaf het moment dat jij belde. We hebben allemaal zitten wachten - al veel te lang. Waar haal jij de lef vandaan een agent van AXE door onze vingers te laten glippen.'
  
  'O! Ja, hij kende de codezinnen wel, maar hij vertelde er niet bij dat hij van AXE was señora.'
  
  'Señorita, graag!'
  
  'Señorita. Zelfs met die wond kon hij mij nog afmaken. Hij was mucho hombre! Ik vond het verstandiger hem naar jullie te lokken. Jullie konden hem aanpakken. Zelfs met mijn pistola zou ik ...'
  
  'Je bent een grote slappeling, Mendoza,' onderbrak de vrouw hem. 'Vertel snel wat over die wond. Hoe kwam hij eraan?'
  
  Dat wilde hij niet zeggen, señorita. Maar er wordt onder onze mensen gepraat over Zembla ...'
  
  'Kolonel Zembla!' Ik hoorde de vrouw in Mendoza's kantoor stampvoetend vloeken. 'Hoe wist AXE daarvan? Ik dacht dat wij alleen zijn plannen kenden!'
  
  Met mijn oor tegen de muur gedrukt vroeg ik me af wie er behalve AXE iets konden weten - en hoe. Wie was die vrouw, verdomme? Bij welke derde partij hoorde ze? Dit werd de warmste sneeuwstorm die ik ooit had meegemaakt. Ik luisterde ingespannen naar wat ze verder zei.
  
  'Je bent een dwaas, Mendoza! Als hij terugkomt, gebruik dan je pistool. Je hoeft me niet zo aan te kijken. Ik zeg toch niet dat je hem om zeep moet brengen, tenminste niet als het niet nodig is. Ik wil hem levend. Dan kan Miguel hem ondervragen.'
  
  'Miguel is daar goed in,' mompelde Mendoza. 'Zoals hij met mensen omgaat. Hij zou een groot chirurg kunnen zijn.'
  
  'Voor geiten dan,' sneerde ze. 'Ik moet weg. Je wilt zeker weer geld zien?'
  
  'Ah, señorita
  
  Ik hoorde het zachte geritsel van bankbiljetten.
  
  'Hier.'
  
  'Muchas gracias, señorita. Adios!'
  
  Ik sloop naar de deur en opende die op een kier. De vrouw liep op de overloop. Ze mopperde in zichzelf. Ze was jong en slank en ze had mooie benen. Door de opgeslagen kraag van haar zware overjas en een slappe hoed kon ik in het zwakke licht haar gelaatstrekken niet herkennen. Die jas en die hoed maakten wel duidelijk dat ze van Zembla's plannen had afgeweten. Ze had zich in ieder geval goed voorbereid!
  
  Haar hakken tikten ongeduldig op de vloer. Ze was nu op gelijke hoogte met de deur. Nog één stap. Mijn hand schoot uit. Ik pakte haar in een judogreep. Een eenvoudige verstikking. Ik moest voorzichtig zijn. De kraag van baar jas mocht niet in de weg zitten. Ik voelde haar huid. Mijn duimen drukten op de zenuwknopen in haar hals. Hijgend snakte ze naar adem. Haar lange rode nagels schoten naar achteren, raakten mijn linker oor en klauwden een stuk uit mijn wang. Ik drukte harder. Binnen twee seconden was ze bewusteloos. Ze had geen kik gegeven. Haar slappe lichaam viel tegen mij aan toen ze in elkaar zakte. Ik pakte haar onder de arm en sleepte haar juist over de drempel van de lege kamer toen de deur van Mendoza's appartement opengegooid werd en de dokter naar buiten stormde.
  
  'Señorital U vergat - Madre de Dios!'
  
  Ik sprong naar voren. Overdonderd door mijn plotselinge aanval bleef hij onbeweeglijk staan. We botsten tegen elkaar en vielen zijn kantoor binnen. Mendoza gilde als een speenvarken. Ik haalde uit met mijn verstijfde linkerhand. Eén moment was ik mijn wond vergeten. De stoot miste iedere kracht en precisie. Een misselijk makende pijn schoot door mijn schouder. Het was stom om het te proberen en daar moest ik nu de vruchten van plukken. Met zijn buik vooruit stortte Mendoza zich op me. Hij gooide een van zijn overjarige stoelen om en stootte mij omver. Ik krabbelde overeind. Een ongeoefende, maar wel harde vuist schampte langs mijn slaap. Ik greep de zwaaiende arm. Een schouderworp smeet hem door de kamer tegen zijn bureau. In een regen van papier, boeken en versplinterd hout zakte Mendoza naast zijn bureau in elkaar. De oude revolver was uit de la gevallen en lag vlak naast zijn voeten. Zijn hand schoot er naar toe. Moeizaam kwam hij overeind. De lange loop wees recht naar mijn navel.
  
  'Met een leeg pistool?' vroeg ik onverwacht vriendelijk. Mendoza trapte erin. Hij keek naar zijn pistool. Met een sprong was ik bij hem. Ik greep zijn rechterarm en wrong die opzij. Centimeters van mijn voeten sloeg de kogel in de vloer. Twee maal verdween mijn vuist, de rechter dit maal, in zijn onderbuik. Een klap tegen zijn adamsappel rukte zijn hoofd naar achteren. Hij zakte door zijn knieën en viel op de grond.
  
  Ik rende het kantoor uit en sloeg de deur achter mij dicht. De vrouw lag nog op dezelfde plaats waar ik haar had laten vallen. Ik trok haar de lege kamer in en sloot de deur. Op mijn knieën begon ik haar te fouilleren. Ze had geen tas bij zich, maar haar jas had een groot aantal binnenzakken. Ze leek wel een winkeldievegge. Ik vond bitter weinig. Een Nicaraguaanse identiteitskaart die vermeldde dat ze in Managua woonde, zou gezien de omstandigheden wel vals zijn. Verder verzamelde ik een verkreukeld pakje sigaretten, een kam, mascara, een nagelvijltje, een lipstick, een paar verschrompelde mandarijnen, ongeveer vijfentwintig dollar in plaatselijk geld en een 9 mm Makarow PM. De Makarow lijkt sterk op de Walther PP die er model voor heeft gestaan. Het is een groot automatisch pistool, voor een vrouw eigenlijk te zwaar. Uit haar bezittingen kon ik wel opmaken wat ze was maar nog niet wie.
  
  Ze kreunde. Voorzichtig schudde ze haar hoofd heen en weer. Ze kwam bij. Ik ging wat naar achteren zitten en wachtte. Haar bezittingen lagen op een hoop naast me. Als ze komedie speelde wilde ik niet te dicht in haar buurt zijn. Ze kon eens wat proberen.
  
  Ze rolde zich om op de donkere, smerige vloer en trok haar benen onder de dikke plooirok. Een broek zou warmer zijn geweest. Maar Nicaraguaanse vrouwen dragen die niet en ze moest natuurlijk in stijl blijven. Langzaam ging ze rechtop zitten. Ze drukte een hand tegen haar voorhoofd alsof ze last had van een kolossale kater. De grote hoed gleed van haar hoofd. Lichtblond haar viel in golven op haar schouders. Haar gebogen figuur tekende zich af tegen het vale licht dat door het stoffige raam viel. Ze draaide haar hoofd naar me toe en liet haar hand zakken. Het zwakke schijnsel verlichtte haar gelaat.
  
  Het was een gezicht dat je bij bleef. Dat gold trouwens ook voor de rest. Ze was verdomd vrouwelijk. Van haar volle fraai gevormde borsten onder het strakke wollen truitje tot haar in halfhoge laarzen gestoken benen. Haar gezicht was hartvormig en hield eenzelfde belofte aan tederheid en hartstocht in als haar lichaam. En natuurlijk bezat het de koude, dodelijke hardheid die iedere agent eigen is. Dat is in ons vak nu eenmaal niet te vermijden. Maar ik keek verder. En wat ik zag waren een paar heel grote, heel angstige blauwe ogen.
  
  Ik kende dat gezicht. Ik had haar foto gezien in de kaartenbakken op het hoofdkwartier van AXE. Zij zat in een van de dossiers over nieuwe mensen en operaties van de tegenpartij die ik verveeld had doorgenomen. Het duurde even voor ik haar precies kon plaatsen. Tegen de tijd dat zij haar normale kalmte had hervonden, wist ik het. Tamara Kirow, operatiebasis Mexico, een van de meest belovende jonge leden van de Komitet Gosudarstvennoy Bezopasnosti, beter bekend als de Russische Geheime Dienst.
  
  Of kortweg de KGB.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Ze knipperde een paar keer met haar ogen en hield toen haar adem in alsof ze geschrokken was. 'Hallo, Tamara, zei ik.
  
  'Ik heet geen Tamara,' zei ze in vloeiend Spaans. 'Ik ben Rosita, een net meisje dat...' Ze maakte haar zin niet af en zuchtte.
  
  Venijnig keek ze me aan. 'Glimlach niet zo zelfvoldaan, snauwde ze nu in het Engels. 'Ik herken jou ook, Nick Carter. Als je me van kant gaat maken, doe het dan snel.'
  
  'Als ik je dood wilde hebben, was je dat nu al geweest, zei ik zo kalm en vriendelijk mogelijk. 'Ik wil weten waarom de KGB zich bezighoudt met kolonel Zembla, Tamara. Van jou. Nu we kennis hebben gemaakt kan dat toch niet zo moeilijk meer zijn, niet?'
  
  'Niks,' siste ze. 'Niks kom je van mij te weten.'
  
  Ik bekeek mijn handen of ik alle tijd had. Het tegendeel was waar. Daarom had ik onmiddellijk verteld wat ik wilde weten,
  
  'Er zijn manieren, Tamara,' zei ik rustig. Ze lachte, maar het was een iel en beverig lachje. Ze slaagde er niet in haar angst te verbergen. Ik was geen slappe Dokter Mendoza, die gemakkelijk overbluft kon worden. Ze had te maken met een ervaren AXE agent en dat was een goede reden om bang te zijn. Maar ze probeerde uitdagend te blijven doen.
  
  'We kennen jullie manieren, Carter,' sneerde ze op verachtelijke toon. 'Op jullie hoofdkwartier zou je me wel aan het praten krijgen. Met moderne methoden en drugs gaat iedereen op een gegeven moment praten. Maar we zitten hier in een lege kamer, alleen. Je kunt me slaan en martelen tot ik het uitgil van de pijn. Ik ben sterker dan je denkt.' Ze leunde wat voorover, haar ogen half dichtgeknepen. 'En als je dat probeert, als je ook maar één hand naar me uitsteekt, ga ik gillen.'
  
  'Dat zal dan de kortste gil uit de geschiedenis zijn.'
  
  'Misschien. Het zou wel eens de beste oplossing kunnen zijn. Als ik met mijn dood kan voorkomen dat jullie winnen, is het me dat wel waard.'
  
  'Winnen?'
  
  'Trouwens jullie zullen het niet winnen, Carter. Jullie kunnen niet winnen.'
  
  Ik begreep er niets meer van. 'Winnen? Wat winnen?' Woedend wees ze naar buiten, naar de vallende sneeuw. 'We kunnen te laat zijn om het plan van die imperialistische handlanger van jullie te verijdelen; dat geef ik toe...'
  
  'Imperialistische handlanger?'
  
  '... maar we zullen er een eind aan maken. Dat beloof ik je. Het vrijheidslievende socialisme ...'
  
  'Hé, wacht eens even!' onderbrak ik haar. 'Denk jij dat kolonel Zembla bij ons hoort? Dat dit een Amerikaanse samenzwering is ?'
  
  'Dat is toch duidelijk,' zei Tamara smalend. 'Is hij Amerikaan of niet?'
  
  'Voor zover ik weet heeft hij wel eens in ons land gewerkt. Maar dat betekent nog niet dat wij hier iets mee te maken hebben. Hoe kunnen wij daar nu voordeel van hebben? Leg me dat eens uit.'
  
  'Denk je dat ik gek ben, Carter? Toen wij in Mexico van zijn beweging hoorden en konden zien wat hij met Mexico Stad had gedaan, hadden we de zaak onmiddellijk door. Jullie geven hem wapens, uitrustingen en geld. Jullie vleien hem zo dat hij denkt een echte revolutionair te zijn en een paar dagen later verklaren jullie dat Zembla een vijand en een bedreiging is. Door middel van jullie marionetten in de Organisatie van Amerikaanse Staten eisen jullie actie. En daar komt jullie kanonneerboot-diplomatie op de proppen. Jullie leger komt natuurlijk tussenbeide net zoals in 1965 in de Dominicaanse Republiek. Jullie expansieplannen zijn zo stom doorzichtig! Maar ze zullen mislukken!''
  
  'Verdomme, je bent gek, Tamara!' snauwde ik. Ik begon kwaad te worden. Onder normale omstandigheden zou ik erom gelachen hebben. Nu was ik moe, hongerig en gefrustreerd. Mijn opdracht was in de soep gelopen en er zat een kogelgat in mijn schouder. Als klap op de vuurpijl werd ik nu de les gelezen met gemeenplaatsen, leuzen en oude-wijven praatjes. Dat was meer dan ik kon verdragen. Het enige excuus was dat ze er zelf in geloofde. Ze was duidelijk tegen Zembla. Maar dat hoefde nog niet op te gaan voor de hele KGB-organisatie. Dikwijls vertellen ze hun linkerhand niet wat hun rechterhand aan het doen is.
  
  'Allebei tegelijk gaat niet,' ging ik op snauwende toon verder. 'Je kunt de OAS niet een Amerikaanse organisatie noemen en ons in één adem beschuldigen dat we sommige leden proberen te nekken. Waarom? Ze zitten toch al in het schuitje? Dat is hinken op twee gedachten. Ik vraag me af of jullie wel eens luisteren naar wat jullie zeggen. Het ligt veel meer voor de hand dat jouw land achter Zembla staat, klaar om vanachter de coulissen in te grijpen en hem op te ruimen als dit gelukt is - wat overigens niet zal gebeuren.'
  
  'Wij,? Jij oorlogszuchtige lakei, waarom is er dan al een elitegroep commando's van ons op weg om zijn Maya-tempel op te blazen en zijn weerinstallatie te vernietigen? Zijn veiligheidsmaatregelen waren dilettantisch. Wij kenden zijn geheim allang. Als onze man in de tempel eerder contact met ons had kunnen krijgen, zou deze sneeuw zelfs niet ...'
  
  Ze sloeg haar hand voor haar mond, haar ogen wijd open. Na een ogenblik stilte liet ze haar hand zakken. Ze wreef over haar kin en zei met een lage, ijzige stem: 'Een aardig trucje, mijnheer Carter, maar het beetje dat je uit me gekregen hebt, zal je niet helpen.'
  
  Ik keek naar buiten. 'Nee,' gaf ik toe, 'dat denk ik ook niet, Tamara. En ik denk ook dat jullie mensen zullen ontdekken dat Zembla's hoofdkwartier al in puin ligt, en dat hij zelf vertrokken is, God weet waarheen. Tenminste als ze in die storm de weg nog kunnen vinden.'
  
  'En dat zeg jij.'
  
  'Verdomd juist, dat zeg ik!' snauwde ik terug. Ik voelde me weer warm lopen. Ik wees op mijn schouder. 'Hoe denk je dat ik hieraan kom? Ik heb dit niet opgelopen, terwijl ik voor hem vocht. Als je dat eens tot je botte hersens zou willen laten doordringen.'
  
  'Ik geloof je niet. Al die sneeuw ...'
  
  'Dat, liefje, komt doordat zijn veiligheidsmaatregelen beter waren dan jij of ik of wie dan ook vermoedde. Hij het er met opzet iets van uitlekken om zijn mensen iets te geven om over te praten en wat hulp te krijgen. Hij is een amateur in revolutie-spelletjes en daarom het hij denk ik een beetje meer uitlekken dan goed voor hem was. Wij zijn niet voor niets hier. Maar wat hij niet bekend maakte is dat er nog meer zenders zijn. Drie om precies te zijn in drie andere Midden-Amerikaanse landen!'
  
  'W-wat?' hijgde Tamara.
  
  'Ja en wat erger is, zij werken onafhankelijk van de hoofdzender. Het zijn net de poten van een tafel. Met dit verschil dat deze tafel niet valt voordat alle poten er onderuitgehaald zijn. Ik zeg niet zo maar iets, Tamara. Ik ben er geweest. Ik heb de hoofdzender vernietigd voor ik erachter gekomen was dat je die nodig had om de steunzenders uit te schakelen.'
  
  'Maar ... als het waar is wat je zegt, dan ...'
  
  'Dan moet iedere zender afzonderlijk tot zwijgen worden gebracht. Ja. Bovendien heb ik begrepen dat het krachtveld niet alleen niet ineen zal storten voordat al die zenders uitgeschakeld zijn, maar ook dat het in toenemende mate verstoord zal raken. Het weer zal daardoor nog grilliger worden. Het zal helemaal niet meer te controleren zijn.'
  
  'Nee! Nee, ik kan je niet geloven. Je probeert me opnieuw in de val te laten lopen met je leugens en je bedrog, Carter.'
  
  Ze schudde onvermurwbaar haar hoofd. Maar aan haar ogen kon ik zien dat ik aan de winnende hand was. 'Tamara, ik wou dat ik stond te liegen,' zei ik langzaam en rustig. 'Maar ik heb er geen enkele reden voor. Ik zou er niets mee opschieten. Het is de waarheid van a tot z.'
  
  'Het is zo ongelooflijk. Het is net een krankzinnige nachtmerrie ...'
  
  Ze draaide zich om en keek weer uit het raam. Haar zwijgen was slechts gedeeltelijk een gevolg van haar verbijstering en besluiteloosheid. Ze was niet meer zo bang voor me als in het begin. Stom was ze in ieder geval niet, anders zou ze niet voor de KGB werken. Ze was misschien alleen nog wat naïef en onervaren. Ik kon haar bijna horen denken toen zij de alternatieven overwoog. Ik hoopte dat ze ook overwoog hoe ze mij zou gebruiken. In feite rekende ik daarop, omdat het voor de hand lag dat ik haar zou moeten gebruiken.
  
  'Nick,' zei ze eindelijk. Ze keek me weer aan. Haar stem had een tot nog toe ongekende warmte en ze gebruikte alleen mijn voornaam. 'Nick, die andere zenders. Weet je waar die staan?'
  
  'Misschien wel en misschien ook niet.'
  
  'We weten allebei iets. Als we dat nu samenvoegen. We zouden kunnen samenwerken.'
  
  'Je bedoelt dat je nou gelooft dat AXE niet samenwerkt met Zembla?'
  
  Ze knikte. 'En jij moet mij geloven, Nick.'
  
  'Waarom zou ik? Rusland kan er veel bij winnen als hij wint.'
  
  'Nee, niets! Als Zembla erin slaagt dit gebied te verenigen, dan zal het voor ons moeilijker zijn en dan zal het veel langer duren voor onze revolutie succes heeft. Maar er is nog iets, Nick. Schaak jij ?'
  
  'Ik heb het wel eens gedaan.'
  
  'Voor ons Russen is het een hartstocht, zoals je weet. En waarom? Omdat het een beperkt aantal scherpzinnige, intelligente en gelijke tegenstanders tegenover elkaar stelt met een oneindig aantal spelmogelijkheden. Zo is onze politiek ook. We weten graag wat de mogelijkheden zijn en of we die aankunnen. Kolonel Zembla is heel anders. Hij is een wildeman. Hij moet geliquideerd worden. Anders brengt hij misschien niet alleen Midden-Amerika maar ook het gehele machtsevenwicht in de wereld in gevaar.'
  
  'En wij zijn de pionnen in het spel, nietwaar?'
  
  'Geen pionnen, Nick, maar paarden.' Ze glimlachte heel even, een licht trillen van haar lippen. 'Paarden kunnen opzij springen en over anderen heen. Pionnen niet. Die zijn gedwongen korte, zinloze stapjes in één richting te maken.'
  
  'Is dit een voorstel om in jouw richting te springen, Tamara?' lachte ik kort maar scherp. 'Zo'n sprong zou zelfmoord zijn. Jouw KGB heeft een hoge prijs op mijn hoofd gezet.'
  
  'Dat weet ik. Maar ik weet ook dat men daar al eerder aan voorbij is gegaan. Dat zou weer kunnen,' stoof ze op, 'en dat zal ook weer gebeuren als je tenminste niet te stompzinnig bent. Kijk eens naar jezelf! Je hebt mijn pistool en de oude revolver van dokter Mendoza, maar verder? Alleen een door en door natte broek! Ben je van plan Kolonel Zembla daarmee te verslaan? Ik zeg niet dat we vrienden zullen zijn. Maar we hebben wel een gemeenschappelijk doel. Daarom zouden we samen kunnen werken! We moeten samenwerken! '
  
  Tamara's ogen waren heel helder in de duisternis van dat lege vertrek. Ik dacht dat ze op haar eigen manier de draak met me stak. Het kon me ook eigenlijk niets schelen. Ik had de hulp van KGB nodig, de hulp van een organisatie met uitrusting en voorraden. Ik staarde haar aan alsof ik haar opmerkingen overwoog. Zij keek terug met een ernstige en eerlijke blik. Ze speelde haar rol goed, heel goed zelfs, maar het lag er toch net iets te dik op zoals zo vaak bij vrouwen in ons beroep. Ze bepleitte haar zaak met haar zwarte granieten ogen. Het deed me denken aan de lieflijke venusvliegenvanger, een vleesetende plant die zo zoet moet ruiken voor de insecten Waarmee hij zich voedt.
  
  'Nou ...'.zei ik aarzelend, 'wat is je voorstel?'
  
  'Ga met me mee.'
  
  'Naar Miguel's huis om de hoek?'
  
  'Ja.'
  
  'Hoeveel zijn er nog meer behalve jullie twee?'
  
  Ze likte haar lippen, overwegend of ze al dan niet zou liegen. 'Eentje maar, een zekere Diego Ordaz.'
  
  Het kon waar zijn. Erg waarschijnlijk was het niet, maar het deed er ook niet toe. 'Hebben jullie een zender-ontvanger daar?'
  
  'Korte golf, alle banden,' antwoordde ze vlug, mijn instemming bemerkend. 'We zullen wat kleren en wat te eten voor je zoeken.'
  
  Ik zuchtte alsof ik me met tegenzin in het onvermijdelijke schikte. Ik stond op en trok de natte plakkende broek van mijn huid. 'Okay.'
  
  'Dat is een wijs besluit, Nick,' zei ze plechtstatig. 'Mag ik mijn spullen nu terug hebben?'
  
  'Ja,' antwoordde ik, terwijl ik de Makaron en haar nagelvijl pakte. 'Alleen dit niet.'
  
  Ze keek gekwetst toen ze haar zakken vulde. 'Nick, ik dacht dat we elkaar nu vertrouwden.'
  
  Ik moest wel glimlachen. 'Natuurlijk. Maar ik vertrouw je zo toch meer.' Ik opende de deur en we stapten de gang op. 'Tussen haakjes, Doe Mendoza zei dat je iets vergeten had. Wat was dat?'
  
  Ze trok een pruimenmondje als een klein ondeugend meisje. 'Ik vergat hem alles te betalen wat hij wilde hebben. Ik zette hem af zoals jullie in Amerika zeggen.'
  
  Ik bleef grijnzen; het was onbeduidend genoeg om waar te kunnen zijn. Inwendig moest ik ook om iets anders lachen. Tamara had tot nu toe angstvallig vermeden om ook maar iets te zeggen over de tas die nog steeds aan mijn zijde bengelde. Ze had er zelfs niet naar gekeken. Blijkbaar voelde ze aan, dat die op een of andere manier .belangrijk was. Het was het eerste wat ze zou pakken wanneer ik haar de kans gaf.
  
  Buiten in de Calle Montenegro liepen we naar het volgende kruispunt, een paar passen verderop. De huizen aan beide kanten van de straat waren stil en donker. Tamara veranderde in een witte schim nu de vallende sneeuw haar haar zoutte en haar jas bepoeierde.
  
  'Nick,' zei ze toen we de Calle Noevo insloegen, 'kolonel Zembla moet tegengehouden worden, koste wat kost!' Mijn ogen waren op het derde huis rechts gericht, het gebouw waar volgens Mendoza zijn broer woonde. Met geblindeerde ramen zag het er donker en verlaten uit. 'Niet Zembla, Tamara. Hij heeft de controle over zijn eigen werk verloren.'
  
  " 'De zenders zijn toch van hem. Dat bedoelde ik.' Haar stem klonk scherp. 'Het zou vreselijk zijn als we faalden.'
  
  'Planten, bomen, insecten, dieren - de hele ecologie over een oppervlakte van duizenden vierkante kilometers zal eraan gaan.'
  
  'En de mensen!' Ze huiverde en bleef een ogenblik in de deuropening van het huis staan om de sneeuw van haar schoenen te schrapen. 'Ze moeten gewaarschuwd worden, Nick. Het zou niet eerlijk zijn om het ze niet te vertellen.'
  
  'Ze zullen je niet geloven,' antwoordde ik. 'Ik denk dat ze nu hun eigen ogen al niet geloven. Ze zullen niet begrijpen wat hen nog te wachten staat.'
  
  'Het is niet eerlijk!' herhaalde ze onstuimig. 'Duizenden mensen zullen sterven van honger en kou!'
  
  Ik pakte haar arm alsof ik haar door de gang wilde leiden. Haar eigen automatisch pistool hield ik op haar zijde gericht. 'Mooi gezegd,' zei ik. 'Dat is zeker een onderdeel van de opleiding dramatiek die de KGB jullie geeft. Kun je ook op commando huilen?'
  
  'Wat gemeen om zoiets te zeggen!' zuchtte ze met oprechte verontwaardiging. Het leek werkelijk bijna of er tranen in haar ogen kwamen. 'We staan aan verschillende kanten, dat is waar. Maar de mensen die zullen lijden en sterven omwille van kolonel Zembla staan aan geen enkele kant. Ze proberen zo goed en zo kwaad als het gaat te leven! Nick, ben je dan zo hard dat je alle gevoel van menselijkheid verloren hebt?'
  
  'Ik heb eens een gevangene bevrijd uit jullie Vladimir Kamp Tien bij Potma. Ik ken de Sovjet menslievendheid heel goed.'
  
  Ze verstijfde en perste haar lippen op elkaar. We waren nu dichtbij de eerste deur rechts. Hoe graag ze ook op mijn schimpscheut geantwoord had, ze zweeg omdat ze bang was haar hinderlaag te doen mislukken. Ondanks de kou hing er een onbestemde geur van gevaar en dood in de lucht die ik bijna kon ruiken.
  
  'We zijn er,' zei ze. 'Ga naar binnen.'
  
  'Na jou. Ik blijf achter je. De eerste die iets probeert zal een kogel in jouw rug op zijn geweten hebben.'
  
  'Nick, ik zweer ...'
  
  'Jij eerst, Tamara.' Ik verstevigde mijn greep op haar arm. Mijn duim drukte op een zenuw tot ze hulpeloos kreunde. 'Laten we eens zien wat voor feestje je voor mij hebt georganiseerd.'
  
  Haar hand op de deurknop beefde. 'Nick, dit is geen manier om samen te werken. Doe die revolver alsjeblieft weg...'
  
  'Vooruit.'
  
  We gingen naar binnen. Wat we zagen had geen van ons beiden verwacht. Het was een bloedbad. Eén man lag uitgestrekt op de grond. Een ander zat slap in een stoel, zijn handen rustig gevouwen in zijn schoot. Van beide lag de nek van oor tot oor open. Donker, gestold bloed vormde een grote plas op de vloer. Het stroomde over de borst van de zittende man en drupte van de stoel. Op de muren zaten de spatten van het bloed dat in het begin uit de keelslagaders was gespoten.
  
  'Mamotchka moia dorogaia,' zei Tamara met verstikte
  
  stem. Een klagende roep om haar moeder. Ze boog haar hoofd en gaf over.
  
  Als mijn maag niet zo leeg was geweest, zou ik misschien ook misselijk geworden zijn. Nu kolkte mijn maag in mijn keel, maar ik slaagde erin me te beheersen. Ik bestudeerde de rest van de kamer. Alles was overhoop gehaald. Laden waren leeggegooid, de bekleding van stoelen was kapotgesneden en de moderne transistor zender-ontvanger waar ik op gerekend had was onbruikbaar gemaakt. Ik wendde me tot Tamara. Ze was in droge snikken uitgebarsten. Ik sloeg met de palm van mijn hand tegen haar wangen, niet hard maar wel flink.
  
  'Stop daarmee,' zei ik. 'Kom op.'
  
  'Oh ... oh, God.' Haar ogen werden weer helder, maar ze stond op haar benen te trillen als een jong katje.
  
  'Jouw mensen?'
  
  'J-ja. Miguel, en ... en Diego in de stoel. Hoe ...?'
  
  'Ze zijn waarschijnlijk in hun slaap overvallen. Ze werden onder schot gehouden en met een mes om zeep gebracht om zo weinig mogelijk lawaai te maken.' Ik zuchtte. Mijn stem klonk grimmig: 'Het ziet er naar uit dat dokter Mendoza toch geen moeder heeft.'
  
  'Wat?'
  
  'Hij moet het erg druk gehad hebben nadat ik bij hem ben weggegaan,' legde ik uit. 'Hij belde jou op over mij. En ik durf te wedden dat hij toen de mannen van Zembla in Prinzapolca heeft ingelicht over jou.'
  
  'Natuurlijk! Hij heeft ons allebei verraden!' Haar gezicht was verwrongen door de woede en haat. 'We moeten teruggaan en met hem afrekenen.'
  
  'Een aardig idee, maar wel voor later. We moeten hier weg zien te komen.'
  
  'Ik hoop dat de moordenaars terugkomen en ons hier vinden.'
  
  'Bewaar je wraak voor een betere gelegenheid, Tamara. We moeten die zenders tot zwijgen brengen, en die liggen verspreid in drie andere landen. Hier in Prinzapolca kunnen we niets meer doen.'
  
  'Ja, ja, dat begrijp ik.' Ze keek me met een afwezige blik aan. 'Het-het spijt me, Nick. Ik probeerde je hier in de val te laten lopen om alles uit je te trekken wat je wist - op de harde manier.'
  
  'Maak je daar maar geen zorgen over. Je hebt me geen moment voor de gek kunnen houden met jè toneelspel. Jouw commandoploeg is weg en je kameraden zijn dood. Het ziet ernaar uit dat we nu echt samen moeten werken, maar dan moeten we elkaar vertrouwen. Wil je dat?'
  
  Ze knikte. 'Alleen wij zijn er nu nog.'
  
  'Dat klopt.' Ik gaf haar de Makarov terug. Ik vroeg me af wat Hawk wel zou zeggen van mijn samenwerking met een Russische agente. Ik had wel niet veel keus, maar het kon onnodige problemen scheppen. Zo gauw mogelijk moest ik contact op nemen met het hoofdkwartier van AXE en de zaak uitleggen. Maar het belangrijkste eerst. Ik liep naar het kamertje waar de twee lijken voor lagen en vroeg: 'Liggen daar kleren die me passen?'
  
  'Nick
  
  Ik draaide me langzaam om terwijl ik me schrap zette. Tamara zwaaide met de grote automatische revolver in mijn richting alsof ze niet wist wat ze moest doen. Ze knikte nogmaals en stak het pistool in haar zak. 'De bruine koffer. Die is van Miguel en hij is ongeveer even groot als jij. Hij was, bedoel ik.'
  
  'Grote meid,' grinnikte ik en gooide haar het magazijn toe dat ik uit het pistool had gehaald voor ik het haar tei'uggaf. Ze had de proef doorstaan. Ze werd vuurrood tot in haar nek, maar zei niets.
  
  Miguel bleek kleiner en dikker te zijn geweest dan ik. Toch vond ik wat onder hemden, een dikke wollen trui, een kamgaren broek en een paar dikke sokken die niet al te slecht pasten. Ik trok alles aan om goed beschermd te zijn tegen de kou, de sneeuw en het ijs. De mooiste verrassing waren een paar leren laarzen die vrij groot waren zodat ze niet knelden ondanks de extra sokken. 'Heb je nog een andere zender-ontvanger behalve deze hoop rommel?' riep ik naar Tamara terwijl ik me aankleedde. 'Nee,' kwam het ontmoedigende antwoord. 'Dit was de enige die we hadden.'
  
  'Daar zitten we dan,' gromde ik. 'Ik hoopte dat we hulp konden inroepen. Op zee ligt een patrouilleboot op me te wachten.'
  
  'En wij hebben daar een vistreiler. Heeft niemand van jullie mensen hier een radio?'
  
  'Ik ben bang van niet. Anders zou ik die wel gebruikt hebben. De paar mensen die wij hier hebben zijn allemaal dubieus, zoals dokter Mendoza. Ik denk niet dat hij iets beters heeft dan een kristalzender. We zullen een bootje uit de haven moeten stelen. Laten we hopen dat we er doorheen komen voordat de storm ons naar de kelder brengt.'
  
  'We zouden het vliegtuig kunnen nemen,' zei ze achteloos.
  
  Ik schoot in mijn laarzen en stampte de kamer uit. 'Vliegtuig? Wat voor een vliegtuig?'
  
  'De Cessna 150 waarin ik met Diego uit Mexico Stad ben gekomen. De commandogroep is met de treiler gekomen.' Ze gooide de houder de lucht in, ving hem weer op en lachte ondeugend. 'Natuurlijk, als je geen vertrouwen hebt in vrouwelijke piloten ...'
  
  'Je bracht hem hier, hè? Als je hem in deze storm de lucht in krijgt dame, zal ik nooit meer een opmerking maken over vrouwen achter het stuur.'
  
  Ze lachte met een diep keelgeluid; een gulle, heldere lach, een lach tussen een man en een vrouw, niet tussen agenten. Ze werd weer serieus. 'Het vliegtuig staat op een hard stuk strand ten noorden van het dorp. Ik heb het stevig vastgebonden voor het geval we niet op tijd bij Zembla zouden zijn en het weer veranderde. Daarom hebben we ook de warme kleren meegenomen. Ik ben blij dat we die voorzorgsmaatregel genomen hebben. Maar wanneer de Caraïbische Zee ...'
  
  Ze hoefde de zin niet af te maken. Ik kon me gemakkelijk een voorstelling maken van de door de wind opgezweepte golven die over het kleine vliegtuigje sloegen, landingsgestel verbrijzelden en het geraamte in elkaar deukten alsof het spaanplaat was. We verlieten de woning onmiddellijk. Ik had nog net tijd om de met schapenvel gevoerde jas van Miguel van een haak achter op de deur te pakken. Tamara was een vrouwtje met pit en ze leerde snel. Ze kon ertoe komen om onbewogen naar de twee dode mannen te kijken. Ze sprak er ook niet meer over. Ze waren dood en konden beter vergeten worden. Er moest iets gedaan worden dat op niets kon uitlopen en zelfs haar eigen wrede dood tot gevolg kon hebben. Later, als alles achter de rug was, zou ze misschien om hen rouwen. De gedachte kwam bij me op dat als puntje bij paaltje kwam zij. nog steeds mijn vijand was. Ik zou haar niet graag doden.
  
  De Calle Noevo was even leeg als altijd. De goede burgers van Prinzapolca waren door de ijzige storm waar ze niets van begrepen naar binnen gejaagd. We bleven dicht bij de goot aan een kant van de straat. Tamara kwam automatisch dichter bij me lopen alsof ze bescherming en troost zocht.
  
  'Er was eten in het apartemento. Je hebt iets nodig.'
  
  'Vreemd,' zei ik. 'Ik ben daar plotseling al mijn eetlust kwijtgeraakt.'
  
  'Misschien is er nog iets in het vliegtuig.' We sloegen de Calle Montenegro in, terug in de richting van het stadsplein langs het huis van dokter Mendoza. Er was niets te zien. Niets bewoog zich, maar het was een vreemde stilte. Het beangstigde me. Ik luisterde scherp. Opnieuw vertelde mijn door de lange ervaring gescherpte instinct me dat er iets mis was. Ik zette mijn voeten licht neer, geheel op mijn hoede. Tamara liep stil naast me.
  
  We waren voorbij het huis van Mendoza toen ze sprak. 'Diego was een goeie kerel,' zei ze peinzend. 'Miguel was werkelijk een broer van de dokter, als dat soms een troost is.'
  
  We waren nu dichtbij een ruw getimmerde ezelwagen die dwars voor de stal op zijn dissels stond. Ik keek naar
  
  de stal. De deuren stonden nu open. Het was volslagen donker. Bijna kwaad fluisterde ik: 'We zitten in de val.' Voordat Tamara kon reageren, schenen er een duizendtal geweren los te barsten uit de donkerte van de stal. In feite waren het er maar zo'n tien, maar dat zijn tien te veel wanneer die op jou gericht zijn. Ik voelde me als een kleiduif waar van alle kanten op geschoten wordt. 'De kar! ' schreeuwde ik en stootte Tamara er naartoe. Met Mendoza's antieke revolver vuurde ik terug» Te haastig. Ik betwijfelde of ik wat vlees geraakt had. Een kogel schoot op ons af, een rode flits uit de stal. Ik vuurde opnieuw. Meer lood gierde ons voorbij. We bereikten de kar en wierpen ons achter deze twijfelachtige barricade.
  
  'Nick.' Tamara greep mijn arm. 'Ze hebben ons ingesloten!'
  
  'Overgeven heeft geen zin,' fluisterde ik terug. Ik bukte zo laag mogelijk om onder de kar door te kijken. 'Tien tegen één zijn dat de bastaards die jouw mannen hebben vermoord. Ze zijn er niet op uit om gevangenen te maken. We zullen het moeten uitvechten.'
  
  Salvo na salvo sloeg in de oude houten zijwanden van de kar. De kogels versplinterden de dikke planken en ricocheerden in de nog steeds vallende sneeuw. Ze schenen genoeg munitie te hebben. Wij hadden niet meer dan wat in onze revolvers zat. Ik hoefde Tamara niet te wijzen op onze netelige toestand. Ze schoot maar af en toe, alleen wanneer ze op een vuurstraal kon richten. Eén van haar schoten was raak. Een plotselinge gil en het gekletter van een vallend geweer. Een donkere man in boerenkleding kwam naar buiten gedanst alsof hij een pirouette maakte, zijn handen voor zijn bloedend gezicht geslagen. Tamara verspilde er geen andere kogel aan. De man gilde. Toen schoot een van zijn vrienden in de stal hem neer. Hij viel voorover in de sneeuw.
  
  'We zijn bijna door onze munitie heen,' hijgde Tamara.
  
  De geweren van het vuurpeloton bleven schieten. Verdomd! Was er maar een manier om ze met stal en al op te blazen! Dat bracht me op een idee. 'Vlug,' beval ik, 'help me om die houten pin uit de naaf te trekken en het wiel eraf te halen!' Met de kolf van Mendoza's pistool kreeg ik de handgemaakte spie uit de as. Samen wrikten we aan het houten wiel. Piepend kwam het los. De kar viel op één as, terwijl de andere kant omhoog kwam. Zo hadden we een betere dekking.
  
  'Geef me een van die mandarijntjes.'
  
  Tamara staarde me aan. 'Mandarijntjes? Ik ... ik weet niet wat je bedoelt.'
  
  Lood vloog om ons heen alsof we in een wespennest zaten. Er was geen tijd voor uitleg. 'Vervloekt!' zei ik scherp. 'Die mandarijnen die jij bij je draagt lijken echt, maar ik weet net zo goed als jij dat het gecamoufleerde granaten zijn. De Engelsen gebruikten ze ook in de oorlog tegen Hitler. En ik heb zo'n idee dat jouw sigaretten in feite brandbommetjes zijn met een tijdontsteking. Verdomme bij AXE kennen we ook zulke trucs. Vandaag of morgen vertel ik je misschien wel over de namaakhonden van latex die we door kanalen laten drijven om sluizen op te blazen. Kom op!'
  
  Ze stak haar hand in een van haar jaszakken en gaf me de schitterend gecamoufleerde springstof.
  
  'Het steeltje is de ontsteking,' zei ze. 'Hoe korter je het afbreekt des te vlugger volgt de ontploffing.'
  
  Ik duwde de namaak-mandarijn in het gat voor de as. 'Nu zullen we die ratten eens uit hun nest verdrijven!' Ik brak de steel dichtbij de pit af en rolde het wiel naar een kant van de kar.
  
  'Geef me wat dekking.'
  
  'Ik heb nog maar drie schoten.'
  
  'Ze zullen niet meer terugvechten als dit afgegaan is,' beloofde ik. Tamara begon te schieten. Ik stond op en gaf het wiel een duw. Het rolde over de straat door de centimeters dikke sneeuw, sprong over de goot aan de andere kant van de straat en waggelde recht op de donkere stal af. Een ogenblik was het doodstil. De negen overgebleven sluipschutters vroegen zich kennelijk af wat er gebeurde. Als we geluk hadden, stonden ze zich nu rond het wiel op de dikke schedels te krabben.
  
  Toen ontplofte de granaat. Een oorverdovend gerommel steeg op uit het binnenste van de stal. De deur werd uit zijn scharnieren gelicht en zeilde dwars over de straat. De lucht trilde van de schitterende kleuren gevolgd door een verblindend wit. Tongen vuur sprongen uit de vernielde deuropening. Binnen enkele seconden was de stal een vlammende hel.
  
  Vanachter de kar fluisterde ik, 'Dat was niet zo maar een granaat. Het was tegelijk een brandbom!'
  
  Ze haalde filosofisch haar schouders op. 'Het belangrijkste is dat je je werk doet zonder zelf als een held om te komen.'
  
  Samen renden we de straat uit door de brokstukken van de stal. Tamara gleed een keer bijna uit op de bevroren sneeuw. Ze herstelde zich en bloosde van verlegenheid. Overigens hield ze me goed bij. We bereikten de hoek van Calle Montenegro en staken de witte vlakte van het plein over.
  
  Nu was het Tamara's beurt om de weg te wijzen. Zij wist waar de Cessna 150 stond, ik niet. Ik bad dat we zonder verdere moeilijkheden het vliegtuig zouden bereiken.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  -
  
  Wonderlijk genoeg waren er verder geen moeilijkheden. Tenminste niet van het soort dat op twee benen rondloopt. Het weer scheen zelfs Zembla's fanatici binnenshuis gedreven te hebben om beschutting en warmte te zoeken.
  
  Het begon harder te sneeuwen. Hevige windstoten bliezen ons bijna omver. De ijzige lucht verschrompelde mijn longen en deed zeer aan mijn ogen. Mijn vingers voelden aan als ijsklompen. Ik droeg geen handschoenen. De Caraïbische Zee deinde en kolkte: wit schuim op zwart water. De storm kwam uit het westen, landafwaarts. Daardoor stond de lage kustlijn niet onder water. Na ruim een uur zwoegen langs het strand van de Mosquito kust bereikten we verdoofd van de kou het vliegtuig.
  
  Tamara gespte zich vast in de linkerstoel.
  
  'Z-zet de verwarming a-aan,' zei ik klappertandend. Ze startte de motor, verrichtte snel de controlehandelingen en liet het toerental oplopen om de magneten te testen. 'Dit is de eerste keer dat ik de ijsbestrijders moet inschakelen voor het opstijgen,' zei ze. Ingespannen tuurde ze over het met sneeuw bedekte strand. 'Hou je vast. We konden wel eens een paar klappen krijgen.'
  
  Ze zette de remmen los en duwde de gashandel langzaam naar voren. De Cessna trilde en schudde onder het geweld van de wind, het stuivende schuim en de sneeuw. We taxieden over een brede strook vulkanisch gesteente en kiezel, soms even slippend op een stuk ijs. De kop kon onmogelijk in de wind gebracht worden. Hij blies uit alle richtingen. Tamara duwde de gashandel helemaal naar voren. Een paar klappen, dacht ik bij mezelf, het mag wat! Ik had mijn CLV-brevet - Categorie Lucht Vervoer. Dat gaf me dezelfde rechten als een gewoon commercieel brevet. Alleen de eisen liggen hoger. Er wordt een grotere vliegvaardigheid en een uitstekende lichamelijke conditie van de piloot verlangd. Hoofdzakelijk verkeers- en beroepsvliegers hebben het. Ik ben mij heel goed bewust van de ontwikkeling die het vliegtuig heeft doorgemaakt sinds Icarus zich voor het eerst met was en veren beplakte. Maar nu wij die huilende storm gingen trotseren met niet meer dan een luciferdoosje met een spanwijdte van zo'n 12 meter, vroeg ik me toch af of er bij ons niet een steekje loszat.
  
  We fladderden over het strand tot we de startsnelheid hadden bereikt. Voor de Cessna 150 ligt die op ongeveer 90 kilometer per uur. We kwamen los en sprongen de lucht in. Het was een akelige gewaarwording. Ik zag dat Tamara allesbehalve tevreden was over haar manier van opstijgen. Ze beet op haar onderlip en behandelde de stuurknuppel en de pedalen als een organist die 'De intocht der gladiatoren' speelt als boogiewoogie. Tamara liet het vliegtuig in etappes klimmen tot een hoogte van 2000 voet. Op die hoogte bleef ze vliegen. Rustig haalde ze de gashandel terug tot de toerenteller 2300 omwentelingen per minuut aangaf.
  
  'Jij bent een geboren pilote,' zei ik tegen haar.
  
  'Waar ik vandaan kom is het elk jaar zes maanden lang zulk weer,' antwoordde ze. 'Waar gaan we naar toe?'
  
  'Weet je dat dit de eerste keer is dat ik tijd heb om daarover te piekeren?' Ik opende de tas en begon de paspoorten en de papieren door te kijken. Ondertussen legde ik haar uit hoe ik ze in mijn bezit had gekregen en van wie ze waren geweest. De eigenares van de tas was señora Ana Mojada geweest, weduwe en ama de casa van Hotel Vacaciones in Puntarenas, Costa Rica waar ze ook haar domicilio had. Vrij vertaald, ze woonde in het vakantiehotel en was daar huishoudster. Tenminste als we op haar papieren af konden gaan. Ik vroeg me af hoe echt ze wel waren toen ik het volgende stel doornam.
  
  De naam van die kaalkop was Tonichi Carpó. Hij werd verondersteld arbeider te zijn in Polencia, Honduras. De andere man, Ramon Batuc, woonde op het Isla de Sangre, Panama. Hij stond te boek als handelaar in kant. 'Bloedeiland.' Tamara huiverde toen ik haar de lijst voorlas. 'Dat lijkt me nou niet direct een plaats voor een kant verkoper.'
  
  'Wel, wanneer je zoals Panama honderden kleine eilandjes hebt, dan krijg je op den duur wel eens gekke namen.' Ik keek alles nog eens door terwijl ik de papieren terug in de tas deed. We hadden maar bitter weinig om op af te gaan. 'Naar Honduras,' besliste ik.
  
  Ze liet het vliegtuig overhellen, westnoordwest. We vlogen weer landinwaarts over Nicaragua. Nog een honderd vijftig kilometer en we zouden boven Honduras zitten. Het zicht was nihil. Buiten was het een complete maalstroom, een warrige witte brij. Tamara vloog helemaal op de instrumenten, het magnetisch kompas en haar praktische intuïtie. Een tijd lang was de remous bijzonder heftig. Tijdens een relatief rustige periode wendde Tamara zich vragend naar mij. 'Polencia, Honduras? Waar die vent van Carpó vandaan komt?'
  
  'Vandaan kwam. Ja. Weet jij waar het ligt? Ik niet.'
  
  'Nooit van gehoord. De enige plaats die mij bekend in de oren klinkt is Puntarenas. Dat schijnt een opkomend toeristenoord te zijn aan de Golf van Nicoya.'
  
  'Dat past dan wel bij een naam als Hotel Vacaciones. Ze moesten eens wat origineler zijn. Ze kunnen nog heel wat leren van Panama met die mooie namen van eilanden.'
  
  'Er zitten een paar kaarten in de zak naast jou, Nick. Kijk eens of je een kaart van Honduras kunt vinden. Dan kan ik me oriënteren.'
  
  Er lagen kaarten op de plaats die ze aangeduid had. Hele stapels zelfs. Meer dan ik ooit in een particulier vliegtuig
  
  was tegengekomen. WLK's Wereld Luchtvaart Kaarten - voor elk deel van Midden- en Zuid-Amerika, gedetailleerde kaarten afkomstig van particuliere bureaus en een beduimeld FAA Handboek voor Vliegers voor de Verenigde Staten.
  
  'Jullie zwerven nogal wat af,' merkte ik op. Ik vond de kaart die ik zocht. 'Ha, hier ligt Polencia. Naar de grootte te oordelen is het een dorp dat uit twee personen en een kip bestaat. Het ligt tussen de hoofdstad, Tegucigalpa, en de drieduizend meter hoge top van de El Picacho. Hmmm, hoe goed ben jij in het landen op geitenpaadjes?'
  
  'We zullen in Tegucigalpa landen als je dat niet erg vindt. Ik denk dat het zo ongeveer de enige luchthaven van Honduras is. In elk geval zal die het dichtst bij Polencia liggen.'
  
  Ik gaf haar de coördinaten en stopte de kaarten terug. Ze zette de radio aan in de hoop een baken op te kunnen vangen. De luidspreker liet alleen wat statisch gekraak horen. Er viel niets zinnigs uit op te maken. De naald van het radiokompas draaide traag rond. Het leek me niet aannemelijk dat alle stations de lucht uit waren. Ze kwamen gewoon niet door en dat kon maar één oorzaak hebben. Kolonel Zembla's weer stoorde de signalen. Ongunstige omstandigheden alleen konden een storing op zo'n schaal niet veroorzaken. Hierop doordenkend besefte ik ook dat wij in Prinzapolca nooit via de radio hulp hadden kunnen inroepen, ook al waren er nog zoveel zenders geweest. We stonden werkelijk helemaal alleen. Meer nog dan ik aanvankelijk had gevreesd. Ik vertelde het aan Tamara. Ze antwoordde met een grimmige blik. Haar lippen waren bleek.
  
  'Het ironische van het geval is,' zei ik, 'dat Zembla over de radio zijn eisen wereldkundig wilde maken. Misschien was hij van plan het ergens anders te doen, buiten deze troep, maar dat betwijfel ik. Ik geloof niet dat hij voor de volle honderd procent besefte waaraan hij begon. Ik denk dat zijn enorme ego zijn berekeningen wat vertroebelde. Dat gebeurt wel vaker bij dictators die aan grootheidswaanzin lijden. Alles bij elkaar was hij toch niet zo erg pienter.'
  
  'Nee, hij was te pienter, Nick. Tamara sloot haar mond weer en concentreerde zich op haar instrumenten. Met vliegen had dit weinig te maken. Hou de wijzers in de gaten en corrigeer als het nodig is. Dat is alles. De Cessna vocht zich steigerend en draaiend een weg door de kolkende lucht. Tamara leek op een indiaan die een wild paard afrijdt. Ze was met het vliegtuig vergroeid. Haar handen en voeten reageerden zeker en snel op iedere beweging van het toestel. Ze vloog goed, verrekte goed zelfs. Het enige nadeel van blind vliegen is dat je de berg niet ziet die voor je op kan doemen.
  
  'Waarom Polencia, Nick?' vroeg ze na een tijdje.
  
  'Waarom we daar eerst heen gaan? Omdat het ten noorden van Prinzapolca ligt en de andere twee ten zuiden. De storm zal nog erger worden en ik dacht zo dat we beter eerst de langste poot konden aanpakken en dan pas de kortere.'
  
  'Dat dacht ik wel. Maar ik bedoelde, hoe kun je er zeker van zijn dat daar een zender staat? Carpó, Batuc en señora Mojada kunnen overal en nergens vandaan gekomen zijn. Ze konden valse papieren gebruiken.'
  
  'Dat zal jij wel weten,' grinnikte ik, 'señorita Rosita uit Managua.'
  
  'Zit me niet uit te lachen, Nick. Wees nu eens serieus!
  
  Ik zuchtte. 'Er zijn vier redenen. Eén, ik heb niet alleen hun paspoorten maar ook hun nationale identiteitskaarten. Je weet even goed als ik dat je met een vals paspoort gemakkelijk een ander land kunt binnenkomen. Maar probeer eens met een valse identiteitskaart in je eigen land te wonen. Dat is bijzonder moeilijk. Vooral in Latijns Amerika. De politie is gek op controleren. Twee, elk van die lui had het toezicht op een zender. Daarom moeten ze in de buurt van de installatie gewoond hebben. Drie, ik zie niet in waarom Zembla valse papieren zou gebruiken. Het is niet zonder risico. Nee, ik denk dat die plaatsen wel overeenkomen met de werkelijkheid.'
  
  'En vier?'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'We hebben niets beters.'
  
  Ik begrijp het. Dan zullen we het daar maar mee doen.' Ze trok haar lippen samen. Ik had gemerkt dat dat een gewoonte van haar was als ze zich ergens ongerust over maakte. Toen klaarde haar gezicht op. 'Er staat een mand achter de stoel, Nick. Diego was nogal hongerig op
  
  de heenreis, maar misschien zit er nog iets in.'
  
  Ik vond de mand, één van die gevlochten Mexicaanse boodschappentassen. Diego had inderdaad niet veel overgelaten. In een fles zat nog een staartje goedkope rode wijn en er waren nog een paar tacos de jamón en tostadas tapatias. Ze waren koud maar smaakten nog steeds overheerlijk. De tostadas waren nog lekker knappend en gevuld met allerlei heerlijkheden waaronder een groene peper, die heet genoeg was om je binnenste te verbranden.
  
  In één teug dronk ik de fles leeg om de brand te blussen. Ik zette de mand terug en ging ontspannen in mijn stoel zitten. De warmte van de wijn, de verwarming van het vliegtuig en een volle maag maakten me slaperig. Ik probeerde mijn ogen open te houden. Lang lukte dat niet. De Cessna rolde en schommelde. In mijn oren was het geluid van de motor een kloppend slaapverwekkend geronk.
  
  
  
  Langzaam werd ik wakker. Het droomloze zwart waarin ik was verzonken ging geleidelijk over in een somber grijs. Ik werd me bewust van een kloppende pijn in mijn gewonde schouder. Mijn spieren waren verkrampt doordat ik te lang in eenzelfde houding had gezeten. Nog niet helemaal wakker opende ik mijn ogen. Ik dacht aanvankelijk dat ik nog steeds in de boot zat en wegvluchtte van de tempel. Ik staarde in een onmetelijke grijze oneindigheid. Het duurde een paar seconden voor ik me realiseerde dat ik in een vliegtuigje heen en weer geworpen werd. Ik lag met mijn hoofd tegen de deur en keek uit het raam naar Honduras. Alles was bedekt met sneeuw. Ik draaide mijn hoofd naar Tamara en geeuwde.
  
  'Goed geslapen?'
  
  'Redelijk als je de omstandigheden in aanmerking neemt. Waar zijn we?'
  
  'Bijna in Tegucigalpa. Over een kwartiertje landen we. Heeft niemand je ooit verteld dat je snurkt?
  
  'Alleen als ik het compliment kon retourneren,' grinnikte ik. 'Is er nog iets op de radio?'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Ik heb de indruk dat alle zenders hier in de buurt gewoon uit de lucht zijn. Het lijkt me sterk dat Zembla alleen voor die stilte verantwoordelijk is.'
  
  'In dat geval,' zei ik niet langer grinnikend, 'zijn ze waarschijnlijk de stad aan het evacueren. Een regering is juist in moeilijke tijden afhankelijk van communicatiemiddelen, tot het werkelijke einde gekomen is.'
  
  'Die arme mensen,' fluisterde ze, 'die arme, arme mensen.'
  
  Tien minuten later zagen we een donkere massa onder ons doorschuiven. We vlogen boven de hoofdstad van Honduras. Ik voelde een plotselinge angst. Tegucigalpa zou een lichte vlek in deze grijze brij moeten zijn. We zouden het flonkeren van lichten moeten zien of in ieder geval de weerspiegeling daarvan in de sneeuw. Tegucigalpa is bijna vier eeuwen oud. Het is een stad die trots is op zijn universiteit en op zijn achttiende-eeuwse kathedraal die met zijn koepel en zijn twee torens van ver al te zien is.
  
  Tegucigalpa met zijn tweehonderd duizend inwoners leek niet langer te bestaan.
  
  Tamara liet het vliegtuig dalen door de woedende storm. 'Het vliegveld ligt ten zuiden van de stad, vrij hoog, bijna 3000 voet. Trek je riem aan. Het wordt een harde landing als ik niet meer zicht krijg.'
  
  'Zorg dat je snel weer op kunt stijgen,' waarschuwde ik haar. 'Er zou wel eens een ontvangstcomité voor ons klaar kunnen staan.'
  
  'Wat bedoel je, Nick?'
  
  'We weten niet wat er gebeurd is sinds we uit Prinzapolca zijn vertrokken. Tegucigalpa kan bijna verlaten zijn. Maar ze kunnen ook in een staat van beleg verkeren. En als dat het geval is, zouden de soldaten wel eens verdomd gemakkelijk op een vreemd vliegtuig kunnen schieten. Er is ook nog een andere mogelijkheid. Als Zembla zijn public relations goed verzorgd heeft, konden de communicatie- en transportmiddelen wel eens in handen zijn van zijn handlangers. De storm kon een teken zijn om toe te slaan nu het land verlamd is. Ik betwijfel dat wel, maar we kunnen nergens zeker van zijn.' Tamara wierp me een bezorgde blik toe. Ze cirkelde om de buitenwijken van de stad. Terwijl ik lag te slapen was ze veel hoger gaan vliegen dan de oorspronkelijke 2000 voet. Ze daalde een paar honderd voet en legde het vliegtuig in een ruime bocht. Tegucigalpa werd duidelijk zichtbaar en verdween naar links toen we over het platteland vlogen.
  
  Honduras lijkt sterk op Nicaragua. Met uitzondering van smalle kuststroken is het een bergachtig land. Landbouw is het hoofdmiddel van bestaan, maar het merendeel van het land is nog niet in cultuur gebracht. Net als Nicaragua zag het er nu uit als een onvruchtbaar poollandschap. Donkere wolken hingen zwanger van de sneeuw om een denkbeeldige bergtop op een hoogte van zo'n vier- tot vijfduizend meter.
  
  Mijn pilote scheen de aanvliegroute te kennen. Het zat er dik in dat ze hier al eens eerder geland was. Ze liet de machine weer een bocht beschrijven, nam gas terug tot zo'n duizend toeren per minuut en draaide de landingslichten aan. Langzaam bracht ze het vliegtuig naar beneden. Eén angstig moment lang dacht ik dat ze ons midden in een groepje bomen wilde laten belanden. Toen waren we er voorbij. In de lichtbundel van onze landingslichten doemde de betonnen landingsbaan van Tegucigalpa Airport op. Wind en sneeuw ranselden het toestel. Veel verder dan de propellers reikte het zicht niet. Vaag kon ik recht voor ons de massieve vormen van verkeerstoren
  
  en hangars onderscheiden. Ik vroeg me af wie er in die gebouwen op ons stond te wachten. Als er tenminste iemand was.
  
  We raakten de grond, sprongen op, raakten de grond opnieuw en slipten. Tamara kreeg het toestel weer in bedwang en we rolden naar de toren. We taxieden langs een paar oude P-51 Mustangs, overblijfselen uit de oorlog, een DC-4 en iets wat leek op een stelletje ontmantelde F-5 jets. Verkeersvliegtuigen waren niet te zien. De hangars, de verkeerstoren en de aankomsthal waren donker; er was geen enkel teken van leven. Mijn vermoeden dat de stad geëvacueerd was, werd sterker dan ooit. Natuurlijk was het ook mogelijk dat alleen de buitenwijken ontruimd waren. De bevolking kon samengebracht zijn in een overzichtelijk kamp in het centrum van de stad om daar op het einde van deze onbegrijpelijke ramp te wachten. Aan de andere kant kon het ook één grote hinderlaag zijn. Tamara was zich scherp bewust van het mogelijke gevaar. Ze draaide de landingslichten uit toen we de aankomsthal naderden, remde hard en draaide de Cessna 180 graden om. In geval van nood hadden we nu voldoende ruimte om snel weer op te stijgen. Niemand kwam naar buiten om ons te begroeten. Niemand leek zich ook in de schaduw van het gebouw schuil te houden. Tamara liet de motor draaien en tuurde ingespannen naar buiten.
  
  'Zie je iets ?' vroeg ik haar.
  
  'Nee. Wacht - daar!'
  
  Een deur ging open en een man kwam naar buiten rennen. Hij wankelde, gleed uit en slingerend rende hij weg zo hard hij kon. Ik herkende hem niet. Het was in ieder geval geen soldaat en hij was ongewapend. Hij dook een hangar in. Zwak hoorden we het geluid van een auto die startte en in volle vaart wegreed. We wachtten een paar minuten, maar verder gebeurde er niets.
  
  'Waarschijnlijk een plunderaar,' zei ik, 'en nog bezopen ook.' Ik worstelde met de deur. De ijzige koude wind was een verschrikking na de behaaglijke warmte van het vliegtuig. 'Blijf wachten,' riep ik tegen Tamara. 'Ik ga eens kijken.' Ik rende naar de deur waar de man uit tevoorschijn was gekomen. Mendoza's pistool met nog één kogel hield ik schietklaar in mijn hand. Binnen was het bijna te donker om iets te zien. Ik tastte langs de muur en vond een lichtschakelaar. Ik draaide hem om. Niets. Ik probeerde het nog een paar keer. Scherp luisterend bleef ik staan. Buiten huilde de wind. Papier werd tegen de grote ramen geblazen.
  
  Aan de andere kant van de grote marmeren wachtkamer bevond zich een rij loketten. Ik liep naar het dichtst bijzijnde loket en wierp er een onderzoekende blik achter. Ik inspecteerde de kantoren en de toiletten. Het vliegveld was verlaten. Ik ging terug naar het loket en probeerde de telefoon die op het bureau stond. Het verbaasde me niets dat de lijn dood was. Achter mij hoorde ik lichte schuifelende voetstappen. Ik wervelde om mijn as, liet de telefoon vallen en bracht mijn pistool omhoog.
  
  Het was Tamara. Ze hoefde me niet te vertellen dat ze zenuwachtig was. Haar ronde ogen waren zo groot als schoteltjes. Ze was doodsbleek. 'Ik hield het daarbuiten niet langer uit,' zei ze.
  
  'Hier binnen is het niet veel beter.' Ik wees naar de telefoonhoorn die naast het bureau bengelde. 'Er is hier niemand. De telefoon en licht werken ook niet meer.'
  
  'En wat doen we nu?'
  
  'Polencia.'
  
  Nerveus greep ze mijn mouw. 'Laten we eerst naar Tegucigalpa gaan, Nick. De stad kan toch niet helemaal geëvacueerd zijn. Niet in zo'n korte tijd. Er moet iemand zijn die ons kan helpen. Politie of leger.'
  
  'Ik zou wel willen, kindje, maar het kan niet. We zouden eerst iemand moeten zoeken aan wie we de zaak kunnen uitleggen. En als we zo iemand vinden dan is het nog maar helemaal de vraag of ze ons geloven. Wij zijn vreemdelingen zonder paspoort of visum. Nee, ze zouden eerder denken dat wij dit weer veroorzaakt hebben.'
  
  'Maar wij kunnen Zembla niet tegenhouden. Niet alleen met ons tweeën.'
  
  Ik streelde de hand die mijn arm vasthield. 'Zullen eens wedden ...?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Een uur later lieten we Tugucigalpa achter ons in een gestolen militaire Land-Rover, op weg naar het bergdorp Polencia.
  
  We hadden het geluk gehad op het verlaten vliegveld iets te vinden dat reed. De Rover stond in een kleine garage van de luchthavenpolitie in de buurt van de oude propellervliegtuigen. De wagen was opgekrikt en het rechter voorwiel was er afgehaald. De gesprongen binnenband lag ernaast. Toen de autoriteiten van Honduras eenmaal besloten hadden om tot actie over te gaan, was er kennelijk een algemene paniek uitgebroken. De Rover was gewoon achtergelaten. Hij was roestig met een gebarsten voorruit en een ingedeukte grille. Maar belangrijker, hij was geheel gesloten. Op deze hoogte en ook hogerop in de bergen waar wij naar toe moesten, is er zoiets als een winter. Natuurlijk niets vergeleken bij de huidige omstandigheden, maar het was logisch dat de bevolking van Honduras gebruik maakte van gesloten wagens. Ik was er dankbaar voor.
  
  In de garage repareerde ik de binnenband. Ondertussen scharrelde Tamara rond op zoek naar jerrycans om die buiten aan de pomp met benzine te vullen. Ik was de band aan het omleggen toen ze me kwam vertellen dat de pomp het niet deed - geen stroom. Gelukkig vonden we een paar vaten kerosine. We konden genoeg overhevelen om zes jerrycans en de tank van de Rover te vullen. Het hoge octaangehalte zou tenslotte natuurlijk wel een gat in de cilinders branden. De vraag was alleen hoe snel. Er lagen geen wapens in de Rover, wat niet verwonderlijk was. Wel vonden we een rol touw en een eerste-hulp-trommel. Tamara vernieuwde het verband om mijn schouder voor we vertrokken. Ik was blij dat het bloeden gestopt was en dat de gaten mooi dichttrokken. Er waren echter geen medicijnen om de knagende pijn te verminderen. Ik probeerde de pijn te vergeten. Mijn studie van de Oosterse filosofie en mijn uitgebreide Yoga-training moesten me daarbij helpen. Geest overwint materie - en het werkt!
  
  Tenslotte op de weg merkten we dat de kachel net zo veel deed als een goedkoop theelichtje en dat de knalpot gescheurd was. De cabine werd gevuld met een aanhoudend geraas en er hing een schroeilucht. Ik bedacht hoe ironisch het zou zijn als we door een koolmonoxyde-vergiftiging de pijp uit zouden gaan voor we de kans kregen op een meer passende wijze te sterven. Persoonlijk gaf ik de voorkeur aan ijskoude sneeuw of gloeiend lood.
  
  Ik reed. Tamara zocht de weg met behulp van de kaart die ze opengevouwen op haar schoot had. De route die we volgden bestond uit een voortdurend zigzaggen door de heuvels met tenslotte een laatste, vreselijk steile klim naar Polencia. De beklimming van deze pieken kan niet als iets spectaculairs worden beschouwd. Ze zijn niet bijzonder steil en kunnen niet gerekend worden tot dezelfde categorie als de Alpen of de jongere Rocky Mountains. Maar we moesten nu dwars door de met sneeuw overladen wouden. De bestijging van de door de wind geteisterde passen over met ijs bedekte karrensporen en bergpaadjes was gevaarlijker dan het leek. Donkere wolken hingen boven ons. Flarden grijze mist en sneeuw, af en toe vermengd met hagel geselden de Rover van alle kanten.
  
  Aan weerszijden van de smalle weg bewoog zich een klein leger inheemsen. Vluchtelingen die hun dorpen en hutten verlieten. Ze sjokten naar de bescherming die Tegucigalpa bood. Sommigen zaten op een paard of een muildier, anderen hadden karren, maar het merendeel liep. Ze droegen wapperende poncho's, wijde katoenen broeken en sandalen. Slecht gekleed en ellendig sleepten ze zich voort met hun schamele bezittingen op hun rug. Als het aanhangers van Zembla waren dan lieten ze dat niet blijken.
  
  Ik stopte één maal om een kar te laten passeren. Tamara draaide het zijraam open. 'Hoe ver is het tot Polencia?' vroeg ze aan een mestizo. Die weifelde even en sloeg zijn poncho dichter om zijn verkilde lichaam. 'Een uur misschien. De weg is slecht. Draai om als u kunt.'
  
  'Nee, we moeten verder. Gracias.'
  
  De man legde zijn hand op het raam. 'Dat is nutteloos, señorita. Sommigen van ons komen uit Polencia. Mannen met geweren hebben ons uit onze huizen verdreven.'
  
  'Soldaten?'
  
  'Nee. Anderen. Ik weet niet waarom ze ons kleine dorpje wilden hebben. Als je tegenover geweren staat, kun je maar beter geen vragen stellen en gehoorzamen.'
  
  'We zullen voorzichtig zijn. Muchas gracias, señor.' Tamara sloot het raampje. Haar gezicht stond grimmig toen we verder reden. 'Er bestaat nu geen enkele twijfel meer, Nick. Je had gelijk. De zender is daar.'
  
  'Ja. En er is nog iets. Zembla is daar al geweest.'
  
  Ze nam me op met een scherpe blik. 'Hoe kun je dat zo zeker weten?'
  
  'Ik weet het niet zeker, maar het past wel in het schema. De zenders zouden niet erg groot hoeven te zijn. Ze waren van tevoren vervaardigd en ingesteld op een vaste golflengte. De bediening gebeurde vanuit de Maya-tempel. Zembla zal ze in het geheim hebben geïnstalleerd zonder bewaking. Zo zou geen enkele staat achterdocht krijgen en soldaten sturen om zijn activiteiten te onderzoeken. Nu alles in het honderd is gelopen heeft hij een keus moeten maken. Hij kon zijn zenders ontmantelen en verder zijn programma vergeten of hij kon zijn plannen doordrijven ten koste van alles. En ik moet het nog meemaken dat een fanaticus op geeft. Als je de koppensmid mag geloven heeft het iets te maken met een martelarencomplex. Nu Polencia door zijn gewapende gangsterbende bezet is, ligt het voor de hand dat Zembla besloten heeft tot het bittere einde te vechten. Omdat er geen radioverbinding is, zou ik zeggen dat hij tussen zijn posten heen en weer vliegt om zijn mensen te ondersteunen en manschappen aan te voeren.'
  
  'Je bedoelt dat kolonel Zembla hier is, in Polencia?'
  
  'Waarschijnlijk is hij weer vertrokken en heeft hij wachtposten achtergelaten.'
  
  'Dat weten we niet zeker, Nick.'
  
  Ik pakte het stuurwiel van de Rover vast alsof het Zembla's nek was. 'Nee, dat weten we niet zeker.'
  
  Moeizaam zochten we een weg naar boven. Soms tussen groepjes bomen door waarvan de takken doorbogen onder de ongewone sneeuwlast. Soms langs in mist gehulde bergrichels met steile rotsen aan de ene en een grijze leegte aan de andere kant. De kou werd feller. De ijzige wind sneed als een scheermes door de cabine alsof die van papier was en onze tanden klapperden als castagnetten. Uiteindelijk bereikten we een klein plateau aan het brede uiteinde van een driehoekig gevormde vallei. Aan de andere kant van de vallei lag Polencia.
  
  Voor ons strekte zich een uitgestrekte glinsterende vlakte uit. Verblindend weerkaatste het licht op de maagdelijke sneeuw. De lucht zelf scheen te schitteren en te flonkeren. De over elkaar tuimelende wolkenmassa's glansden als kwikzilver. De vallei was glimmend wit en angstaanjagend mooi. Sierlijke ijskoepels bedekten het eens groene land. Midden door de vallei stroomde een rivier. Ik kon de plaats zien waar deze de vallei binnenstroomde. Heuvelachtige walletjes onder een dik pak sneeuw gaven de stroomversnellingen aan. Een veelvoud van watervalletjes nu door ijs omsloten duidden op een oorsprong op grotere hoogte. Polencia lag beneden aan de grote waterval. Bestond het dorp normaliter uit beige en grijze stenen en pleisterwerk, nu was het een ivoorwit groepje bouwvallige hutten rond een even wit kerkje.
  
  Ik wist dat er een man op uitkijk zou staan in het kerktorentje. Anderen zouden door de straten patrouilleren en een paar zouden op de steile hellingen rond de vallei zitten. De wachten die we konden zien, zes in totaal, vormden donkere vlekken tegen de lichte achtergrond. Twee stonden er bij een geïmproviseerde blokkade gevormd door een zaagblok op de weg die naar Polencia leidde. De overigen stonden met tussenruimten ruwweg in een halve cirkel aan onze kant van het dorp.
  
  Ze hebben ons nog niet gezien. Anders zouden ze wel iets doen,' zei Tamara. 'Ze staan daar maar ... Of misschien weten ze dat we op komst zijn en wachten ze met vuren tot we dichter bij komen.'
  
  'Wel, dan zullen we ze maar niet langer laten wachten.'
  
  'We kunnen proberen met een omtrekkende beweging die laatste wachtpost te grazen te nemen. We zouden zijn geweer best kunnen gebruiken.'
  
  Ik antwoordde niet meteen. Ik bestudeerde het terrein en dacht na. Ik probeerde een plan te bedenken dat een behoorlijke kans van slagen had. Het trok me niet erg aan. 'Nee, we kennen hun routine niet,' antwoordde ik na een poosje. 'En we hebben geen tijd om hier te blijven staan om dat allemaal uit te vissen. Bovendien is het terrein helemaal open. Ernaartoe sluipen zou verrekt moeilijk zijn. En zelfs als het zou lukken, kunnen we hun schema in de war sturen. Dan verraden we ons zelf. Nee, onze enige kans is toeslaan voordat zij weten dat we hier zijn.'
  
  'Goed, zeg maar hoe! '
  
  Ik overwoog alles nog eens. Toen pakte ik de rol touw achter uit de wagen. 'Geef me jouw revolver,' zei ik. 'Waarom? Er zitten nog maar drie patronen in.'
  
  'Prima. Dat zijn er dan twee meer dan ik overheb. Oh ja, en ook de andere granaat graag.'
  
  Ze keek sip, maar deed wat ik vroeg.
  
  'Waar gaan we naar toe?' vroeg ze toen ik aanstalten maakte om uit de Rover te klimmen.
  
  'Niet wij, ik. Jij blijft hier.'
  
  'Nick, nee!'
  
  'Het moet wel. Ondertussen kun jij de jeep keren en de tank bijvullen. Wanneer ik slaag zou een snelle aftocht wel eens nodig kunnen zijn. Slaag ik niet dan...'
  
  'Zeg dat niet.'
  
  'Slaag ik niet,' herhaalde ik, 'dan heb jij een kans. Er is meer dan voldoende benzine om naar Tegucigalpa terug te keren.'
  
  'Ik haat je,' riep ze me na. Ik keek over mijn schouder naar het tengere figuurtje dat in de Land-Rover zat. Was het maar niet zo verdomd koud geweest en de situatie niet zo precair en spoedeisend! Dan had ik wel eens willen zien of ze ook wist wat liefde was. Mijn zesde zintuig vertelde me dat mijn gracieuze Russische agente hartstochtelijk genoeg was om ons te doen vergeten dat we het ooit koud hadden gehad.
  
  Ik bereikte het einde van het plateau en begon de heuvels te beklimmen die naar de steile rotswand boven de vallei leidden. Ik moest de sneeuw met een voet aanstampen tot die vast genoeg was om mijn gewicht te dragen. Dan met de andere voet een volgend stuk en zo verder. Het was dodelijk vermoeiend. Stap voor stap klom ik omhoog. Al gauw voelde ik mijn beenspieren niet meer door dat gestamp. Op de erg steile stukken moest ik mijn knieën beetpakken. Met behulp van mijn armen worstelde ik me omhoog. Ten slotte bereikte ik de bovenste rand van de steile rotswand. Nu begon mijn tocht naar de rotswand pal boven Polencia.
  
  Het eerste deel was niet al te moeilijk. Het bestond grotendeels uit een labyrint van struiken en kleine bomen waaruit grillig gevormde takken op de gekste plaatsen ontsproten. Maar toen hield de begroeiing met deze door de wind geteisterde oude bomen op. Ik kwam in een dicht bos. Grote coniferen, eiken en olmen bogen onder het geweld van de windvlagen. De takken bewogen snel. Het leken armen die heen en weer wiekten om warm te blijven. Sommige bomen waren bezweken onder het gewicht van de sneeuw en afgeknapt met een bevroren stam. Ik moest eroverheen of eronderdoor, meer kruipend dan lopend.
  
  Ondanks de sneeuw die alles bedekte en egaliseerde zag ik dat de bomen op een heuveltje stonden. Dit heuveltje lag boven de rivierbedding, net iets voor de plaats waar de rivier zich met donderend geraas naar beneden stortte in de vallei. Er stond een grote groep sparren; donkere kromgegroeide gestalten dicht op elkaar. Ik ging in de beschutting van de bomen lopen. De wind was hier minder sterk en de sneeuw minder dicht. Ik bereikte de rivieroever en keek zorgvuldig rond. De wind was in kracht afgenomen. Daardoor was het mogelijk de zaak beter te overzien. De sneeuw om mij heen zag er vredig en vriendelijk uit. Het touw drukte zwaar op mijn gewonde schouder. Ik zou het graag over mijn andere schouder gehangen hebben, maar ik moest mijn rechterhand vrijhouden om te kunnen schieten.
  
  Ik haalde de grendel van het automatische pistool een paar maal over om het vrij te maken van olie die door de kou dik was geworden. Doodstil bleef ik staan en wachtte. Ik keek uit naar sporen en luisterde of ik mensen kon horen. De sneeuw maakte mij niets wijzer. Nergens was een teken van leven te bespeuren.
  
  De rivier - hoe die ook mocht heten - stroomde onder ijs en sneeuw door als de afvoer van een riool. Ik betwijfelde of de zaak in een normale winter zou dichtvriezen. Door de storm ontwortelde bomen en struiken hadden zich vastgezet tussen de in het midden gelegen rotsen. De bomen vormden met de sneeuw een ruwe dam, die van de ene naar de andere oever reikte.
  
  Ik bewoog mij naar rechts door een ondiepe holte naar de rotswand. Bij de waterval, vlak voor de plaats waar de rivier zich in de vallei stortte, was een grote spar omgevallen. Hij lag half op de oever en half in de rivier. De onderste takken lagen diep onder de sneeuw, maar de wortels zagen er nog vers uit. Dat betekende dat de boom pas kort geleden was ontworteld.
  
  Hier hield ik halt. Het ene uiteinde van het touw maakte ik vast aan een boom. Het andere einde bond ik om mijn middel. Ik stak de bevroren rivier over en begaf me op weg naar de waterval. Over het ijs van de rivier lopen zou gemakkelijker zijn, maar ik wilde niet ontdekt worden. Mijn plan was eenvoudig. Tegen de tijd dat ik de gehele lengte van het touw had benut zou ik de waterval dicht genoeg genaderd zijn om Tamara's uitstekend vermomde granaat te plaatsen en de logge dam te vernietigen. Ik rekende erop dat het pas gevormde ijs nog niet helemaal vast zou zitten. Als het ijs gesprongen was zou die opeengehoopte massa zich naar beneden storten als het water uit een stuwmeer. Polencia lag er recht onder, beneden in de vallei. De bevolking was verdwenen. Alleen Zembla's mannen en de zender bevonden zich nog in de stad.
  
  Het was niet zonder gevaar. De granaat zou kunnen ontploffen voor ik de veilige beschutting van de bomen had bereikt. De wal van sneeuw en ijs zou met een rotvaart over de rand schuiven. Het resultaat zou even dodelijk zijn als een aardverschuiving. En ik was niet van plan mij in die maalstroom te laten meesleuren. Ik wist niets af van de afstelling van de tijdontsteking. Het touw was mijn enige houvast.
  
  Ik was nog vijftien meter van de dam verwijderd, nog tien. Ik worstelde me langs takken en stenen. De 'mandarijn-bom' hield ik in mijn ene, het automatische pistool in mijn andere hand. Ik meende stemmen te horen, maar nergens was iets te zien. Nog even. Ik kroop nog meer naderbij, mijn hoofd en mijn lichaam zo laag als ik kon. Ik had de rotswand bijna bereikt toen ik de geluiden opnieuw hoorde. Dit maal was er geen vergissing mogelijk! Enkele mannen kwamen door het sparrenbosje. Ze liepen naar de rivier. Hun stemmen weerklonken luid door de sneeuw. Ik kon duidelijk horen wat ze zeiden. '... sporen hier, ik zei je al dat ik iets vreemds meende te zien. Verspreiden. Hij kan niet ver weg zijn.'
  
  Een meter van mij vandaan stak een stuk van een boomstam uit het ijs. Ik dook naar deze schuilplaats. Ik gleed
  
  uit over het ijs en kwam te midden van ritselende takken in een kuil terecht. Mijn achtervolgers moesten mij haast wel gehoord hebben. Ik hield mijn adem in, het Russische pistool schietklaar in mijn hand. Ik hoorde een andere stem in het Spaans schreeuwen. 'Mira. Hier ligt een touw. Het gaat naar de overkant van de rivier.'
  
  Ik keek tussen de dode takken door. Vier gedaanten kon ik onderscheiden die bij de rivieroever halt hielden. De mannen droegen een vormeloos uniform met het embleem dat ik al in de tempel had gezien. Hun gehandschoende vuisten omklemden de geweren toen ze ingespannen over het ijs keken. Er stak een zachte wind op die hun uniformen tegen hun lichamen deed plakken. 'Net zo ijskoud als je zuster,' zei de derde grinnikend. 'He!' antwoordde de tweede man met een obsceen gebaar. 'Haal het touw in, José. Laat eens zien of je een goede visser bent.'
  
  Ik reikte naar het touw om mijn middel en maakte het los. Ik was niet bereid drie schoten te wagen aan vier kerels. Ik liet het touw vallen en zag hoe het tussen het ijs weg kronkelde. Onbewust hief ik mijn linkerhand op, de hand met Tamara's bom. Zweetdruppels parelden plotseling op mijn voorhoofd. Ik staarde ongelovig naar de granaat. Per ongeluk had ik de ontstekingsbuis op driekwart hoogte afgebroken. Vermoedelijk was het gebeurd toen ik dook om dekking te zoeken. Driekwart gedeelte - van wat? Het projectiel stond op scherp en kon ieder moment ontploffen - maar wanneer? Ik hurkte neer achter de omgevallen boom en vroeg mij af of de granaat nu plotseling in mijn gezicht zou exploderen. Plotseling hoorde ik: 'Oyé amigos! Voetstappen van een hombre. Daar bij de rivier zit iemand!'
  
  De vier mannen kwamen recht op mij af. Eén met gebogen hoofd om de sporen te bestuderen. Ze hielden allemaal hun geweer in de hand, klaar om te schieten. Ik richtte Tamara's pistool zorgvuldig op de leider van het viertal. Nog een meter of twintig was hij verwijderd toen ik één maal vuurde. Als een bang konijn smeerde ik hem naar de tegenover gelegen oever. Ik zag hoe de man naar zijn buik greep en door de knieën zakte. De mandarijnbom had ik in de vork van een tak achtergelaten. Eentje van het overgebleven trio gleed uit en viel plat op zijn bek. De twee anderen begonnen direct te schieten. De kogels joegen hoopjes sneeuw en ijssplinters op die me pijnlijk in het gezicht troffen. Ik had een paar seconden gewonnen door het effect van de verrassing. Daarna zouden die lui beter richten. En ik zat bijna op hun lip. Ze konden niet missen.
  
  De seconden waren volledig verstreken toen de granaat ontplofte. De explosie trof mij in de rug als een ijzeren vuist. Ik voelde het ijs onder mijn voeten schudden toen de ontploffing de ruwe dam openreet. Ik zeilde door de lucht, kwam weer neer en gleed weg. Een regen van ijs, sneeuw en hout daalde op mij neer. Ik hoorde de andere mannen gillen terwijl het geraas van de ontploffing wegstierf ... en toen begon het ijs met een onheilspellend gerommel te scheuren. Het steenkoude water onder het ijs had nog geen gelegenheid gehad te bevriezen. Hét begon nu snel over de kratervormige rand te stromen. Het ijs kreunde en sidderde onder de zware druk; het begon te breken. Grote gaten werden zichtbaar. De ijsmassa werd niet langer tegengehouden en begon samen met de restanten van het bos als een massieve, bevroren schol over de rand te schuiven boven op het stadje.
  
  Ik probeerde te gaan staan. Het ijs danste en schommelde op ,en neer. Ik zakte terug op mijn knieën. De paar meter naar de oever kon ik zelfs niet kruipend afleggen. Ik keek opzij naar mijn achtervolgers. De man die ik had neergeschoten was verdwenen. Alles wat ik van hem zag, was een arm en een hand die vertwijfeld in het niets greep. Hij was in een spleet tussen het ijs gezakt. De anderen gilden en schreeuwden het uit. Ik kon niets anders doen dan me vastklemmen. De opgezweepte rivier stortte zich met razend geweld door de drie meter brede bres naar beneden. De beide oevers werden door de krachtige stroming afgekalfd. Eén van Zembla's mannen trachtte van die ziedende fontein vandaan te klauteren. Het ijs gaf mee. Eén enkele kreet en hij werd door de woeste stroom verslonden. De twee overgebleven mannen jankten als mensen die oog in oog staan met de dood. Er was niets meer aan te doen. Onverbiddelijk gleden we naar de rotswand. Stukken ijs en resten van bomen beukten van alle kanten tegen ons aan.
  
  De top van de waterval leek op een reusachtige maalstroom. Alles tolde rond en werd naar het middelpunt van de draaikolk gezogen. Met een afschuwelijk gorgelend geluid werd ik erin gesleurd. Toen viel ik.
  
  Wild greep ik om me heen naar iets dat mijn duik zou kunnen remmen. Ik kreeg een boomstam te pakken, raakte hem weer kwijt, maar greep hem opnieuw vast. Veel takken waren er afgescheurd of dicht bij de stam afgeknapt. Maar er zaten nog steeds voldoende takken en naalden aan om mijn val te breken. Het geraas nam in hevigheid toe. Het was alsof de veiligheidskleppen van een duizendtal stoomketels plotseling waren opengetrokken om overdadige stoom af te blazen. Sneeuw en ijs spoten in het centrum van Polencia omhoog. De gehele stad werd overspoeld door een ijzige massa die omhoog geslingerd werd en weer terugviel. Ik zat midden in die maalstroom, toen een kogel in de boomstam drong, vlak naast mijn voeten.
  
  Ik staarde met wijd opengesperde ogen naar een groepje mannen. Ze waren uit de stad verdreven en verspreidden zich op de vlakte. Ondertussen beschoten ze mij. Het enige wat ik kon doen was blijven hangen en bidden. Ik hoopte dat ik me zo snel bewoog dat ze mijn hoofd niet van mijn romp konden blazen. Maar ook weer niet te snel, want dan zou ik beneden mijn nek breken. Ik zat gevangen in een werveling van ziedend water, rotsen en bomen. Een kogel ranselde een tak precies ter hoogte van mijn oor. Een andere kogel ricocheerde met een metaalachtig, gierend geluid tegen een kei die we passeerden. Het deed me verstijven van angst. Toen raakte de rivier met de kracht van een kanonskogel de bodem van de vallei. Ik werd neer gesmakt en heen en weer geslingerd in alle richtingen. Onzichtbare voorwerpen botsten tegen me aan. Ik kreeg golven ijskoud water naar binnen tot het zwart werd voor mijn ogen.
  
  De sterke stroming bracht me weer aan de oppervlakte voor ik besefte wat er gebeurde. Halverwege het platgeslagen en praktisch geheel verwoeste dorp kwam ik boven. Ik braakte water en God weet wat voor troep nog meer. Ik probeerde te zwemmen. Een klap in mijn rug deed me kopje onder gaan. Ik schoot geen meter op. Dus bleef ik maar watertrappelen om mijn hoofd boven water te houden. Ik hoopte op die manier ook mijn bloedsomloop te stimuleren. Het leek wel of ik in de Noordelijke Ijszee lag. Mijn overlevingskansen waren in ieder geval niet veel groter! Er werd mij nog één schot achterna gezonden. Toen was ik buiten het bereik van de kogels in de buurt van wat eens de kerk van Polencia geweest moest zijn.
  
  De rivier rolde verder als een grote wals. Het bloed verstijfde in mijn aderen. Mijn zenuwen waren afgestompt. Ik voelde niets meer. Aan mijn armen en benen leken loden gewichten vast gekluisterd te zitten. Ik ging onder, vocht mij naar de oppervlakte en begon weer te zinken. 'Nick! Nick, hou vol...'
  
  De stem kwam uit een waas, van heel ver. Ik zwaaide krampachtig met mijn arm. Een sterke hand greep mijn pols. Ik trok en probeerde mee te helpen. Ik vocht tegen de stroom. Ik vocht tegen het verlangen om op te geven. Ik vocht tegen de bijna onbedwingbare neiging om te gaan slapen en me in het grootste waterbed van de wereld te laten zakken. Maar de hand wist van geen opgeven en bleef aan me trekken. Eindelijk voelde ik vaste grond. Nog steeds werd ik meegesleurd. De rivier kolkte nijdig om mijn dijen - mijn knieën - mijn enkels ... en toen was ik eruit! Ik deed een paar wankele stappen in de poedersneeuw en zakte in elkaar.
  
  'Nick. Goddank.' Ik hoorde een trilling in haar stem. In Tamara's ogen welden grote tranen. 'God zij dank dreef je dicht genoeg langs de oever om je te grijpen. Mankeer je verder niets?'
  
  'Niets.' Mijn stem kraakte. Vermoeid schudde ik mijn hoofd. Ik staarde haar aan. Het is toch wel prettig als een vrouw zich om je bekommert, dacht ik.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  Het was avond toen we bij Tamara's Cessna terugkeerden. Aan de hemel was geen ster te zien. Een plotseling opstekende sneeuwbui bestoof de bomen en bepoederde de aarde die al onder een wit kleed schuilging. Het was vinnig koud. Iedere ademtocht deed zeer. Door mijn onvrijwillige zwempartij waren mijn wenkbrauwen en mijn baard van een paar dagen met een laag rijp overdekt.
  
  We waren aangenaam verrast toen we een wazige streep mat, geel licht zagen boven het centrum van Tegucigalpa, de hoofdstad van Honduras. Onze veronderstelling was dus juist geweest. De stad bood warmte en beschutting aan de dakloze en gestrande bevolking. Het vliegveld en de wegen ernaartoe waren nog steeds verlaten. Slechts even overwogen we de mogelijkheid om ook naar de stad te gaan. Maar de oude argumenten gaven ook nu weer de doorslag. We zouden te veel tijd verspillen met het zoeken naar de juiste autoriteiten. In het onwaarschijnlijke geval dat ze ons zouden geloven zou hun hulp twijfelachtig zijn en als ze ons niet zouden geloven, zaten we helemaal in de puree. Daarbij kwam dan nog het gevaar dat sommigen misschien collaboreerden met Zembla en in hef geheim tegen de regering werkten. Zonder gegevens zouden we nooit weten met wie we te doen hadden.
  
  'En wat voor verklaring moeten we geven voor wat er in Polencia gebeurd is?' Tamara schudde haar hoofd. 'Nick, dat was de wildste stunt die ik ooit gezien heb. Als ik niet beter wist, zou ik gezworen hebben dat je een hele fles wodka ophad.'
  
  'Ik zou er nu anders best eentje lusten,' antwoordde ik gnuivend. 'Had jij trouwens een beter idee om die installatie te vernietigen met onze beperkte middelen?'
  
  'Nou - nee, dat niet direct, maar ik vind nog steeds ...'
  
  'Maandagochtendziekte van de directeur!'
  
  'Maan...? Wat bedoel je daarmee, Nick?'
  
  'Laat maar zitten. Denk er alleen maar aan dat we pas één zender gehad hebben. Er komen er nog twee. En dat moeten 'we zien te redden met in totaal drie kogels en natuurlijk jouw sigaretten.'
  
  'Nick, dat is niet eerlijk!' zei ze met een pruillip. 'Met mijn sigaretten is niets aan de hand.'
  
  'Niets dat Smokey de beer niet zou kunnen verhelpen,' kaatste ik terug. 'Wil je dat ik er één opsteek?'
  
  'Niet bepaald,' lachte ze. 'Wie is Smokey de beer?'
  
  'Het zou te veel tijd kosten om dat uit te leggen. Ik zou nu trouwens best een sigaret lusten samen met een slok van jouw wodka. Maar dan één van mijn eigen merk met gouden mondstuk.'
  
  'Gouden mondstuk! Toe maar. Waar is dat goed voor?'
  
  'Dat is voor mijn T-zone.'
  
  'T-zone?'
  
  'Godallemachtig! Tamara, leren ze jullie dan helemaal niets in die Amerikaanse Academie bij Ulyanowsk? In Manhattan zou je het nog geen kwartier uithouden.'
  
  'Ze leren ons in ieder geval niets over T-zones. Bovendien klinkt het obsceen.'
  
  Het lag op mijn lippen om te zeggen dat dit niet zo was. Maar toen herinnerde ik me een film in een uitverkochte bioscoop die ik een paar weken geleden gezien had. Ze kon wel eens gelijk hebben. Ik schraapte mijn keel en gromde: 'Geef me de koekjes eens aan.'
  
  Ze gaf me de koekjes. Het waren van die gevallen met kaas en pinda's die je in automaten vindt voor geval van nood. Het was het enige dat we op het verlaten vliegveld hadden kunnen vinden dat een beetje eetbaar was. Ten
  
  einde raad hadden we een automaat opengebroken en een tiental pakjes meegenomen. De chocoladerepen in de automaat ernaast waren helemaal niet te verteren geweest, zelfs niet nadat we ze ontdooid hadden. Na onze strooptocht had ik de tanks van de Cessna gevuld. Tamara had het toestel in een lege hangar getaxied, uit de wind.
  
  Daar stonden we nog steeds. We zaten in de Cessna. De motor liep stationair en de verwarming stond vol aan om ons te ontdooien. We kauwden op onze taaie koekjes. Ik had Tamara's jas aan terwijl die van mij te drogen hing. Broek en sokken plakten aan me vast als een stuk ijs. In de gebouwen hadden we alles afgezocht naar dekens of droge kleren. Zonder resultaat. Met de evacuatie van het vliegveld was blijkbaar ook alles meegenomen wat bruikbaar was. Ik keek naar Tamara in het zachte groene licht van het instrumentenpaneel. Haar kalmte, uithoudingsvermogen en moed waren bewonderenswaardig. Ze had gevochten, gevloekt en gevleid om mij in de Land-Rover terug te krijgen. Ik was de totale uitputting nabij nadat we de paar overgebleven kerels hadden ontweken die Zembla in het nu verwoeste Polencia had gestationeerd. Het was haar gelukt. De hele weg terug had zij achter het stuur gezeten. We hadden ruzie gemaakt over de vraag of ik mijn doornatte kleren uit zou trekken om in mijn blote kont te bevriezen of ze aan zou houden om zedig in een blok ijs te veranderen. Ten slotte waren we tot een compromis gekomen. Ik trok mijn jas en mijn hemden uit en ik trok haar jas aan. De rest moest maar zo goed en zo kwaad als dat ging van zelf drogen.
  
  Nu we eindelijk even vredig konden rusten was het duidelijk dat ook Tamara aan het eind van haar krachten was. Ze was twee volle dagen en nachten in touw geweest. Haar gezicht en haar houding vertoonden de tekenen van afmatting. Ik was er niet veel beter aan toe. Tamara veegde de kruimels van haar schoot en likte haar vingers af. 'Okay. En nu? Puntarenas, Costa Rica?'
  
  'Nee.' Ik schudde mijn hoofd.
  
  'Maar Nick, Panama ligt veel verder naar het zuiden! Je denkt toch niet...'
  
  'Oh, we gaan wel eerst naar Puntarenas,' zei ik, haar protest onderbrekend, 'alleen niet nu. Kijk eens naar je zelf, Tamara. Je bent doodop. Ik zou in jouw plaats dit toestel wel kunnen vliegen, maar ik ben er niet veel beter aan toe. En met dit weer zou het alleen al een verdomd zwaar karwei zijn om in de lucht te blijven. We hebben even rust nodig.'
  
  'Maar daar hebben we geen tijd voor.'
  
  'Dan moeten we er tijd voor vinden,' zei ik vastberaden. Ze keek me aan met een vragende blik en zuchtte toen. 'Je hebt gelijk Nick - zoals gewoonlijk. Een paar uur slaap zou het einde zijn.'
  
  Een Cessna 150 is er niet op gemaakt om in te slapen. Maar Tamara had weer eens een verrassing voor mij in petto. Ze had verstelbare stoelen laten monteren, die je tegenwoordig ook veel in auto's vindt. Naar achteren geklapt waren het wat bultige bedden, maar je' kon erop slapen. Ze stonden niet op de lijst van uitrustingsvoorschriften van de FAA, maar Tamara was er niet de persoon naar om zich al te zeer te bekommeren om Amerikaanse veiligheidsnormen. Op dit moment kon het mij trouwens ook niet veel schelen. We strekten ons uit, ieder op zijn eigen stoel, ongeveer vijfentwintig centimeter van elkaar. Een tijd lang lagen we elkaar zwijgend aan te kijken. De stilte werd drukkend.
  
  'We kunnen de motor toch niet de hele nacht voor niets laten draaien,' begon ze.
  
  'Nee.'
  
  'Het zal hier wel erg koud worden zonder verwarming.' Weer een stilte. De atmosfeer was geladen met onuitgesproken verlangens en verleidelijke gedachten. 'We kunnen jouw jas delen, dan zullen we niet bevriezen,' zei ik ten slotte.
  
  Ja, stemde ze in. Ze stond op en zette de ontsteking af. De motor kuchte een paar maal en zweeg toen. De plotselinge stilte overviel ons. Tamara aarzelde. De zelfbewuste jonge vrouw die ik tot nu toe gekend had was verdwenen. Langzaam kwam ze naast me liggen op mijn smalle stoel. Met haar gezicht naar mij toegekeerd strekte ze zich in haar volle lengte uit. Ik sloeg de jas open en wikkelde hem om ons heen. Ik drukte haar lichaam tegen me aan. Haar ronde, hoge borsten voelden aan als bevroren appels tegen mijn naakte borst toen ze zich in een automatische reflex tegen mij aanvlijde. Onze dijen raakten elkaar. Een rilling voer door haar heen. En dat was niet van de kou.
  
  Ik wilde haar niet bang maken of kwetsen. Ik had haar nog bij te veel andere dingen nodig. Plotseling haar minnaar worden was te riskant. Maar ik had mijn handen niet meer onder controle. Langzaam en onweerstaanbaar gleden ze naar beneden naar haar slanke taille en onder haar wollen trui. Mijn vingers spreidden zich liefkozend over haar gespannen platte buik. Ik kon haar voelen trillen onder mijn aanraking. Een prikkelende, klemmende warmte verspreidde zich door mijn lichaam. Mijn hand streelde haar fluweelzachte huid; zoekend, hopend. En toen voelde ik het - een tintelend kloppen, een vage maar alles betekenende reactie.
  
  We kusten elkaar. Eerst lui en plagerig. Toen harder. Een smeulende hartstocht leek in Tamara te ontbranden. Haar lichaam schokte in mijn armen met golvende bewegingen. Haar mond leek een bittere vrucht. Ik trilde en verstijfde onder de heftigheid van haar omhelzing. Eindelijk maakte ze zich los. Ze lachte. Een trots, zelfvoldaan lachje alsof ze mijn begeerte bespotte. Maar als ze ergens de spot mee dreef, dan was het haar eigen begeerte en niet de mijne. Haar glimlach was zonder wreedheid of bijbedoeling.
  
  Ze bood geen weerstand aan mijn handen. Integendeel. Zwijgend spoorde ze me aan met haar bewegingen tot we naakt naast elkaar lagen. De cockpit was heet en vochtig, en niet alleen door de verwarming. Langzaam en rustig sloeg ik de jas terug. Ik keek naar haar, keek werkelijk naar haar, helemaal. Haar zachte glanzende huid, haar volmaakte borsten met de karmozijnrode tepels, haar gewelfde buik die op het snelle ritme van haar ademhaling rees en daalde, haar ronde, zachte heupen die overgingen in lange prachtige benen. Mijn ogen verslonden haar. Ze zag er verrukkelijk uit. Ze strekte haar armen uit om mij te omklemmen. 'Nick, Nick ...' fluisterde ze. 'Je bent zo sterk, zo helemaal man. Zo moet het vannacht zijn, zo geef ik me aan jou. Geen leugens, geen trucjes. Geen Rusland en Amerika. Alleen een man en vrouw, samen ...' Zacht kuste ik haar ene borst en toen de andere. Ze huiverde, greep mijn haar en trok mij nog dichter tegen zich aan. Mijn hand gleed tussen haar benen en toen omhoog langs de zachte binnenkant van haar dijen. Haar heupen ontspanden zich. Haar knieën gingen wijd uiteen en nodigden mij uit volledig bezit van haar te nemen.
  
  Ze liet ons omrollen op de kleine stoel. We lagen nu op elkaar. Zij onder. Eén van haar lange trillende benen hing over de rand van de stoel om onze lichamen te ondersteunen. Langzaam bracht ze een hand naar beneden tussen onze lichamen. Liefkozend drukte ze mij tegen haar vochtig warm sidderende vlees. In kleine, speelse cirkels begon ze te kronkelen en te draaien. Vol begeerte duwden haar vingers mij in haar.
  
  'Ahhhhhhhh,' ze zuchtte ademloos. Ze leek mij helemaal diep in haar te verzwelgen. Haar lichaam kromde zich. Kreunend van genot trapte ze met haar voeten. Haar armen en benen omstrengelden mijn gespannen bewegende lichaam. Koude rillingen joegen over mijn rug. Ik voelde hoe haar spieren zich spanden alsof ze geen deel meer uitmaakten van haar lichaam. Ik stootte. Met heel mijn ziel en lichaam was ik bij de zalige verrukking van dit moment. Ze sloeg haar benen nog vaster om mijn schokkende lendenen. Haar hartstochtelijke vingers masseerden mij met ritmische bewegingen. Mijn opgekropte extase ontlaadde zich diep in haar binnenste. Ik sidderde. Ik had mijn bewegingen niet meer onder controle.
  
  Tamara's vingers drukten nog dieper in mijn vlees. Dichter nog perste ze mij tussen haar hoopvol gespannen dijen. Ze kreunde en steunde onder mij toen haar eigen hartstocht ontvlamde met de kracht van een vloedgolf. Krampachtig schokten onze lichamen. Het leek nooit op te zullen houden.
  
  Toen het voorbij was, bleven we een moment lang zo liggen, uitgeput en verzadigd. Onze monden waren op elkaar gedrukt. Het geluid van onze ademhaling was diep en zwaar.
  
  'Nick,' fluisterde ze toen we begonnen weg te zakken in een diepe slaap.
  
  'Mmmmm ...?'
  
  'Nick, wie is Smokey de beer?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Ook Costa Rica bestaat voor een groot deel uit bergen. Sommige daarvan zijn sluimerende vulkanen die soms een hoogte bereiken van meer dan drieduizend meter. Maar theoretisch gesproken lag nu zelfs het laagst gelegen deel van het laagland op die hoogte. De bergen torenden op onvoorstelbare hoogte daarboven uit. Zoals kolonel Zembla al had voorspeld, werd het weer slechter door de verstoring van het krachtveld. Nu twee zenders waren vernield was het hek van de dam. De sneeuwstormen die Tamara en ik in Honduras hadden meegemaakt, waren veranderd in een geselende orkaan.
  
  Een vreselijke kou hield het vliegveld in zijn greep toen we later die nacht naar het zuiden vertrokken. Tamara was in een ruime bocht over de Stille Oceaan gevlogen om de storm zo veel mogelijk te ontwijken. Maar toen we landinwaarts keerden, richting Puntarenas, raakten we verzeild in een gierende, verblindende sneeuwstorm. Tamara slaagde er toch in het toestel veilig aan de grond te zetten op een wei even buiten deze havenstad van Costa Rica. De vleugels van de Cessna waren overdekt met een dikke laag ijs. De ijsbestrijders hadden het niet aangekund.
  
  De boer op wiens terrein we waren geland, bezat een Buick uit 1940, een vierdeurs sedan. Het vehikel werd met ijzerdraad bij elkaar gehouden. De achterbank was verdwenen om plaats te maken voor de kippen. De boer was niet erg ingenomen met het Nicaraguaanse geld, maar een ander betaalmiddel hadden we niet. Wij vonden het trouwens ook niet zo plezierig dat we tien keer de dagwaarde voor die brik moesten neertellen. We joegen de kippen uit de wagen en reden weg.
  
  De tegenstelling tussen het Honduraanse hoogland en de kuststreek van Costa Rica viel direct op. De sneeuw die daar in de bossen was gevallen was zacht gebleven. Hier joeg de wind ongehinderd over de uitgestrekte vlakte van de Golf o de Nicoya. De sneeuw werd van de vlakke stukken geblazen en hoopte zich op in valleien of in de beschutting van gebouwen en groepjes bomen. De beukende wind kwam van alle kanten op ons af. Windstoten dreven de wagen af en toe gevaarlijk dicht naar de afwateringssloten die parallel aan weerszijden van de weg liepen. Soms stonden we bijna stil als we de vlagen hagel en sneeuw pal tegen hadden. De constante wind maakte van de sneeuw en hagel een ijzige massa die bevroor tot een betonharde korst. Het kraakte wanneer we erover heen reden. De lucht was glinsterend wit en vol reflecties en glanslichtjes. Het was ongelooflijk dat zo'n hevige kou en zoveel verblindende schoonheid samengingen. De combinatie van deze twee verblindde me terwijl ik met het stuurwiel worstelde. Ik kon nauwelijks de boomtakken en de struiken zien die ons striemden. De auto kreeg de ene klap na de andere. Tamara was dicht tegen mij aangekropen voor een beetje warmte.
  
  Eindelijk gleden en schoven we Puntarenas binnen. Het is de voornaamste haven van Costa Rica aan de Stille Oceaan. De stad ligt op ongeveer 140 kilometer ten westen van de hoofdstad San José. Normaal is het een stad met meer dan 30.000 inwoners. Nu leek het meer op een kaal kerkhof. Er was niemand te zien. Zelfs geen dieren die in zulke steden zo vaak rondzwerven. Een oud cruiseschip en enkele tonijntrawlers lagen in de haven voor anker. Ze zaten vastgevroren in het ijs. Hagel en sneeuw en de huilende wind hadden de schepen gedeukt en de masten waren afgeknapt.
  
  In de laagste versnelling reden we verder. We vermoedden dat Hotel Vacaciones deel uitmaakte van het toeristenoord dat aan de andere kant van de haven uit de grond was gestampt. We kwamen bij een schipperscafé. De schoorsteen braakte rook en door de ramen was de rode gloed zichtbaar van een kachel die veel te fel brandde. Ik stopte. Tamara ging naar binnen om de weg te vragen. Toen ze terugkwam zag ze merkbaar bleker. 'Het is vreselijk daar binnen, Nick,' zei ze met trillende stem. 'Het lijkt wel of de hele buurt daar zit. Vrouwen en kinderen zitten voor de kachel te bibberen. De mannen staan erom heen en staren apathisch voor zich uit. Ze zijn verloren. Ze zijn bang en zitten bijna zonder voedsel. Eén van hen vertelde me dat er totaal niets meer te eten is in de kathedraal waar nog meer mensen zitten. Ze gaan sterven, Nick. We moeten hier een eind aan maken!'
  
  Ik streelde troostend haar benen. 'We zullen doen wat we kunnen. Is het hotel die kant op?
  
  Ze knikte triest. 'Wat moeten we doen als we er zijn Nick? We kunnen niet zeggen dat we door juffrouw Mojada zijn gestuurd. Daar zouden ze nooit intrappen! Bovendien weten we niet of er leden van Zembla's aanhang in het hotel zitten. Ze kunnen daar wel zitten, maar de zender kan overal verborgen zijn.'
  
  'Ik weet het, maar we moeten ergens beginnen, Tamara, net als in Polencia'
  
  Ten slotte bereikten we de brede boulevard met hotels, bars en souvenirwinkeltjes. Als gevolg van het toenemende toerisme van de laatste vijf jaren waren die als paddenstoelen uit de grond geschoten. Hotel Vacaciones was een van de grootste gebouwen. Het lag op enige afstand van de weg met een halfronde oprijlaan. Van de weg af gezien leek het een grote, verchroomde bijenkorf met balkons. De twee onderste verdiepingen waren doorgetrokken en omsloten een zonneterras en een nu dichtgevroren zwembad. Het hele terrein was omgeven door een hoge stenen muur.
  
  Vijftien meter van de ingang werd de smalle oprijlaan geblokkeerd door een Fiat coupé. Uit de uitlaat kronkelde een sliertje rook. De motor liep dus. De ramen zaten potdicht. Maar toen ik stopte ging het portier naast de chauffeur onmiddellijk open en stapte een man uit. Hij , liet de deur open staan toen hij op ons afkwam. Achter hem zag ik een andere man aan het stuur zitten. Beiden hielden een machinepistool op de Buick gericht. Ik haalde mijn pistool voorzichtig tevoorschijn en legde het op de zitting naast me. Met mijn rechterhand op het pistool draaide ik met mijn linkerhand het raampje omlaag. Ik zou zo lang mogelijk beleefd blijven.
  
  'Señor?' vroeg de man met een achterdochtige blik in zijn ogen.
  
  'Wilt u misschien uw wagen verzetten,' zei ik. 'We willen naar het hotel.'
  
  'Het hotel zit vol. Er worden geen nieuwe gasten meer toegelaten.'
  
  'Wij zijn geen gasten,' antwoordde ik prompt.
  
  'Oh nee? Wat dan wel?'
  
  'Wij zijn uitgenodigd,' zei Tamara.
  
  'Zakelijk,' voegde ik eraan toe.
  
  De man knipperde met zijn ogen en leek meer op zijn hoede dan ooit. Zijn jullie de artiesten die moeten optreden voor de “zondaars zonder zonde”?'
  
  Tamara en ik wisselden een snelle blik. We wisten niet wat hij bedoelde, maar we knikten vlug.
  
  'Zeker,' zei ik. 'Wij zijn de artiesten. Wilt u ons doorlaten.'
  
  Wie zijn dat, Juan? schreeuwde de chauffeur van de Fiat.
  
  De artiesten, riep Juan terug. Zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes. 'Maar ze zien er helemaal niet naar uit. Ik denk ...'
  
  'Maar dat zijn we wel!' viel ik hem in de rede. 'We zingen, vertellen grappen, en ...'
  
  Poeh! schamperde de man. 'Je mag wel met wat beters voor de dag komen.'
  
  'Ik dans,' zei Tamara met een diepe, verlokkende stem terwijl ze naar hem lonkte. Ze slaagde erin naar voren te leunen en tegelijkertijd haar borsten naar buiten te duwen. Geen geringe prestatie met al die kleren die ze droeg. De schampere glimlach op de tronie van de bewaker verdween als sneeuw voor de zon.
  
  'Bueno! Dat is beter!'
  
  'Ja amigo,' onderbrak ik hierop inhakend, 'vóór je zie je Señorita Fandango, van Fandango en Grind. Exotische danseres met internationale vermaardheid. Als je haar ziet...'
  
  'Si,' zei de man. Hij liet zijn geweer zakken en liep terug naar de Fiat.
  
  'Onvriendelijke knaap,' mompelde ik toen hij weer in de auto stapte.
  
  Hij liet de deur open staan en hield ons scherp in de gaten. Hij nam een walkie-talkie van het dashboard en sprak een paar woorden. Er was een oponthoud van een minuut. Toen kwam het antwoord. Het moest gunstig luiden. De man knikte tenminste naar de chauffeur en de Fiat reed terug.
  
  'De eerste hindernis is genomen,' zei ik toen we er langs reden. 'De zender staat hier in het hotel.'
  
  'Omdat er bewaking is?'
  
  'Ja, en ook omdat het licht in het hotel brandt. Dat betekent dat ze een eigen aggregaat hebben. Ze waren dus op de komende gebeurtenissen voorbereid. Vermoedelijk had Zembla zijn mannen hier al geïnstalleerd in afwachting van de gebeurtenissen.
  
  'Ik hoop dat het hotel verwarmd is,' zei Tamara huiverend.
  
  Ik voelde aan mijn schouder. De Wond genas goed. 'Ik vraag mij af,' zei ik bedachtzaam, 'waar ze de zender verborgen hebben.'
  
  'Ik vraag me anders ook af wie of wat die “zondaars zonder zonde” zijn.'
  
  'Ik weet het niet. Tussen twee haakjes - kun je dansen?' Ze glimlachte. 'Ik mag dan niets afweten van jouw Smokey de Beer, Nick, maar ik heb in Ulyanowsk wel een paar andere foefjes geleerd.'
  
  'Dat komt dan goed van pas,' grinnikte ik, 'want ik ken geen enkele kaarttruc.'
  
  Het verwonderde me niets dat er geen portier was. Op de receptionist na was de lounge leeg. Die zag eruit als een museum voor beeldende kunsten. De muren waren bezaaid met fresco's en schilderijen. In het midden van een goudkleurig tapijt stond een met plastic bloemen versierde fontein. In de verste hoek, achter de balie stond een slome jongeman met satijnzachte ogen en expressieve neusvleugels. Achter hem hing een open raamwerk voor post en sleutels en links van hem bevond zich een klein schakelbord. Waarschijnlijk lag er een andere walkie-talkie onder het glimmende palissanderhout van de balie. Hij keek ons in ieder geval vol verwachting aan toen we naderbij kwamen. Dat gold ook voor het gespierde heerschap dat naast hem tegen de balie leunde. Zoals alle hotelmanagers droeg deze vent een gestreepte broek en hij had een anjer in zijn knoopsgat. Maar daarmee hield de gelijkenis ook op. Zijn tronie leek een opgeblazen varkensblaas. De anjer was verwelkt en zijn zware borst barstte bijna uit het slecht zittende kostuum. Hij had de echte manager kennelijk van zijn kleren ontdaan en ergens weggemoffeld. Ik hoopte dat die niet zou bevriezen in zijn ondergoed.
  
  Ik hoorde Tamara gejaagd ademen. Ik ging af op haar intuïtie. Zembla had het hotel van binnen en van buiten geblokkeerd. We waren erin geslaagd door de eerste verdedigingsgordel te glippen, maar er was nog veel meer te doen.
  
  De pseudomanager richtte zich op en bekeek ons van top tot teen. Zijn stem leek van heel diep te komen. 'Fandango en Grind?'
  
  'Ja.'
  
  'U staat anders niet op mijn lijst, Señor Fandango.'
  
  'Ik ben Grind; zij is Fandango. Maar ik kan u een verklaring geven.'
  
  'Onze agent,' onderbrak Tamara, 'heeft alles door elkaar gegooid.'
  
  'De andere artiesten konden niet komen,' gaf ik ten beste.
  
  'Dit vreselijke weer . .
  
  De manager hief een hand op. 'Stop! Stop! Ik wil niets meer over dat weer horen. Dansen jullie beiden?'
  
  Ik kuchte verontschuldigend. 'Wel, ik heb mij grotendeels teruggetrokken, en ...'
  
  'Hij is nu mijn manager, en ...'
  
  'Maar als u erop staat, dan wil ik nog wel...'
  
  'Genoeg! Waarschijnlijk is het wel zo goed als u niet danst, señor Grind. Ze vragen een vrouw en een vrouw zullen ze krijgen. Iets om ze plezierig bezig te houden, niet waar? Waar is uw kostuum, señorita?'
  
  'Maakt u zich daar maar geen zorgen over,' antwoordde Tamara vinnig. 'Maar ik heb wel muziek nodig.'
  
  'Hebben ze jullie dat dan niet verteld? Hotel Vacaciones heeft doorlopend een drie man sterke combo onder contract. Het hele seizoen speelt die in de cocktail lounge. Die combo staat tot uw beschikking.' De manager zuchtte, bijna spijtig. 'Ah. Ik hoop dat u net zo goed bent als Carmen...'
  
  'Carmen?'
  
  'Carmen LaBomba, señorita! Ze is erg beroemd in deze streek. Van u heb ik nog nooit gehoord.'
  
  'Dat verandert na vanavond wel,' beloofde Tamara met een zwoele stem. Ze lonkte weer met haar ogen. Ik voelde mij niets op mijn gemak. Mijn boord begon te knellen. Het leek wel of we solliciteerden naar een aardig baantje in Union City, New Jersey.
  
  'Señor, we hebben het koud en we zijn' moe en hongerig,' zei ik scherp. 'Als zij nog moet optreden ...'
  
  'Ja. Pepe, laat ze hun kamer zien.'
  
  De receptionist sprong krampachtig in de houding. 'Si! Welke kamer?'
  
  'Is er niet een vaste kamer voor artiesten? Eentje, apart van de gasten, achter in het hotel?'
  
  'Si, Si,' stemde Pepe in. Hij knikte heftig en greep een sleutel van het bord achter hem. Hij dook onder de balie
  
  door. 'Deze kant op, por favor.'
  
  'We zullen u laten roepen,' zei de manager. 'Besteedt uw tijd maar goed, señorita, en zorg dat u even goed bent als Carmen.'
  
  Tamara beloonde hem met een sensuele glimlach. Wij marcheerden achter de receptionist aan. 'Niet erg vriendelijk, hè?' merkte Tamara op toen we voorbij de lift hepen.
  
  'Me dunkt dat hij helemaal weg is van die Carmen,' antwoordde ik. Ik voelde me nog steeds niet erg gerust over de gang van zaken.
  
  We hepen verder door een gang die uitkwam in de grote lounge. Daarna kwamen we in een groot, rond vertrek, vol witte, ronde canapés, comfortabele stoelen, tafels en pilaren. Aan de ene kant was een groot raam dat uitkeek op het zonneterras. De andere kant ging over in een cocktail lounge. Hoog tussen de twee grote pilaren hing een spandoek met daarop in grote goudkleurige letters:
  
  WELKOM HEILIGEN VAN DE WARE EVANGELISCHE KERK - VROOMHEID - KUISHEID - REINHEID - EEN GEZEGEND VERBLIJF WORDE U TOEGEWENST.
  
  'Daar moeten jullie straks dansen,' zei Pepe. Hij wees naar de cocktail lounge waaruit luid gelach opsteeg.
  
  Ik keek naar de lounge in de richting die Pepe had aangegeven. 'Wat zijn dat voor lui daar?' vroeg ik, Pepe weer aankijkend.
  
  Pepe haalde zijn schouders op. 'De Heiligen van de ware Evangelische kerk, señor. Wie zouden er anders in dit hotel zitten?'
  
  'Natuurlijk. Wie anders.'
  
  We hepen door in de richting van een gang aan de overkant van de lounge. Ik moest denken aan de opmerking van de bewakers over de 'zondaars zonder zonden'. Tenslotte greep ik de receptionist bij een schouder. 'Pepe, ze hebben ons heel plotseling gebeld. We begrijpen er totaal niets van. Wie zijn die, eh, Heiligen?'
  
  'Norte Americanos, señor Grind. Ze geloven dat drinken, roken, dansen of slapen met de vrouw van een ander zondig is. Zij boekten in dit hotel als onderdeel van hun kruistochten over de hele wereld om allen te bekeren die genieten van de weinige genoegens van het leven. Ik vertel dit als arme sloebers onder elkaar, señor. We verwachten een erg saaie tijd te krijgen met die Heiligen. Ongelukkig genoeg werden ze opgehouden doordat het weer plotseling omsloeg. Hoogst vervelend.'
  
  'Je zou haast zeggen dat ze bekeerd zijn,' merkte Tamara met een schrander glimlachje op.
  
  Pepe rolde met zijn ogen. 'Als ik net als zij dacht dat het einde van de wereld in zicht was, dan zou ik op mijn knieën om vergeving smeken, want ik ben een verstokte zondaar. Tenminste als ik de kans krijg! Van de andere kant als op mijn levenswandel niets zou zijn aan te merken ...'
  
  'Ik begrijp het al. Zij halen de verloren tijd in nu ze de kans krijgen.'
  
  'Daar lijkt het wel op,' zei Pepe. Hij rolde nogmaals met zijn ogen. We waren aan de overkant van de lege eetzaal gekomen. Door een smalle gang liepen we achter de keuken om. Pepe ontsloot een van de deuren en gebaarde ons naar binnen te gaan. 'Hier is het. Niet onze beste kamer vrees ik, maar ...'
  
  'Dat begrijpen we, als arme donders onder elkaar,' zei ik. 'Maar hoe zit dat nu met de voorstelling? Waarom werden wij daarvoor gevraagd?'
  
  'De Heiligen zijn allemaal getrouwd, señor, echt degelijk getrouwd. En de vrouwen die ze bij zich hebben ...' De receptionist stond schaapachtig te grinniken en met zijn voeten te schuifelen alsof hij met zijn figuur niet goed raad wist. 'We dachten dat het maar het beste was zoveel mogelijk aan hun nieuwe wensen tegemoet te komen. We willen niet dat ze lastig worden of herrie gaan schoppen.'
  
  'Ja, dat zou de zaken danig in de war brengen met deze storm, niet waar?'
  
  Pepe verstijfde. Koel en gereserveerd zei hij: 'Wilt u verder geen vragen stellen, señor. U krijgt goed betaald.
  
  Zeker als u onze gasten op een aangename wijze bezig kunt houden. Verder gaan de zaken u niets aan. Ik stel voor dat u hier blijft tot u moet optreden. Adios.'
  
  Pepe had gelijk. Veel was de kamer niet. Muren en plafond waren roomkleurig. Op de vloer lag hetzelfde goudkleurige tapijt als in de lounge. Er stonden een stoel, een tafel en een mooi bureau in een zware, donkere imitatie-Spaanse stijl. Het tweepersoonsbed was bedekt met een donkerblauwe brokaten sprei. Verder was er een kleine badkamer met een bidet dat groter leek dan de douchecel. Het terras lag onder gesneeuwd. Het glas in de schuifdeuren boog door onder het geweld van de wind. Maar na alles wat we hadden doorstaan, verspreidden de radiatoren een behaaglijke, comfortabele warmte. Dus bleven we in de kamer tot we moesten opkomen. Daar had Pepe trouwens wel voor gezorgd. Hij had ons opgesloten!
  
  'Dat hoerenjong,' gromde ik, terwijl ik aan de deurknop rammelde.
  
  'Nick,' zei Tamara, 'kom eens kijken.'
  
  Ze stond bij de schuifdeuren. Ik kwam naast haar staan. Ze wees op een uitbouw van de keuken die loodrecht op onze kamer stond. In de keuken zag ik door de helder verlichte ramen de dikke manager met een paar gewapende mannen praten. Door de ongunstige hoek kon ik niet alles onderscheiden. Ik zag dat de mannen aan een tafel zaten. Hun machinepistolen hingen ongemakkelijk op .hun rug. Ze zaten te eten. De figuur in streepjesbroek stond wild met zijn armen te gebaren. Ik dacht niet dat hij kwaad was. Zo te zien deelde hij orders uit. De kerels knikten regelmatig en bleven maar bunkeren. Na een poosje verdween de manager.
  
  'Wat denk jij ervan,' vroeg Tamara.
  
  'Ik weet het niet,' antwoordde ik. 'Het ziet er naar uit alsof ze aan het eten zijn. Ik zou wel eens willen weten waar ze naar toe gaan!'
  
  'Wacht - ze staan op!'
  
  De mannen kwamen overeind. Een dikke oude vrouw in een vormeloze jurk kwam in beeld. Ze ruimde de tafel af. Een paar minuten gebeurde er nu niets. Ik was al bang dat we ze uit het oog verloren hadden. Toen sprong er iets verderop een licht aan en zagen we ze weer. Ze rekten zich uit, geeuwden eens flink en krabden zich. Ten slotte gingen ze aan een kleine vierkante tafel zitten en begonnen te kaarten. Een van de mannen hing met zijn stoel naar achteren, zijn gelaarsde voeten om de stoelpoten geslagen. Mijn aandacht werd getrokken door het voorwerp waar hij tegen leunde. Het was de dikke, eikenhouten deur met zwaar ijzerbeslag van een koelcel of een vrieskast.
  
  'Ja,' zei ik langzaam, 'ja, ik begin het te snappen.'
  
  'Wat?'
  
  'Ik durf er alles om te verwedden dat Zembla's installatie zich in de vrieskast bevindt. De koeling is natuurlijk uitgeschakeld. De pijpen en leidingen daarbinnen vormen een pracht van een zendrooster.'
  
  'Weet je dat zeker?'
  
  'Nee,' gaf ik toe, 'maar weet jij zeker dat het niet zo is?'
  
  'Nee.'
  
  'Het is in elk geval geen biefstuk die die kinkels daar bewaken,' zei ik. 'Ik moet het onderzoeken. We kunnen net zo goed op die plaats beginnen als waar dan ook.'
  
  Ze drukte zich dicht tegen mij aan. Er lag een bezorgde blik in haar ogen. 'Maar ... hoe?'
  
  Ik sloeg een arm om haar heen. Haar lichaam trilde. Ik dacht lang en diep na. Had ik die rol touw nog maar die ik in Polencia had achtergelaten. Of mijn stiletto, die ze mij in de Mayatempel hadden afgenomen. Of mijn Luger die in Washington was achtergebleven ... Toen ik na enige tijd geen logische oplossing vond, begon ik de minder voor de hand liggende mogelijkheden te overwegen. Maar zelfs die schenen minder geschikt dan gewoonlijk. Na een lange pauze zei ik bedachtzaam: 'Wel, er is misschien een manier als we jouw sigaretten gebruiken.' Haar ogen werden groot van ontzetting toen ik mijn plan uiteenzette. Ze snakte naar adem. 'Probeer dat niet! Het is onmogelijk!'
  
  'Dat is de rest ook. We moeten toch iets doen. Jij blijft hier en verschaft mij een alibi voor het geval Pepe of iemand anders komt opdagen.'
  
  Ze greep mijn jas stevig met beide handen beet en schudde haar hoofd. 'Nee, doe het niet nu. We hebben misschien een kleine kans maar dan alleen als we op een normale manier uit deze kamer kunnen komen. Niet als jij de deur forceert en God mag weten hoeveel alarmsignalen in werking stelt. Je moet je slag slaan tijdens het debuut van señorita Fandango, Nick. Wacht alsjeblieft. Dan kan ik je tenminste helpen door Zembla's mensen af te leiden.'
  
  'Het debuut van señorita Fandango hè?' Ik glimlachte wrang. 'Denk je echt dat je goed genoeg bent om het hele hotel te hypnotiseren?'
  
  'Kijk zelf maar, señor Grind!' Ze drukte haar trillende lichaam in volle lengte tegen me aan. Met lenige, vlugge vingers maakte ze mijn jasje los. Ze deed een stap terug en liet lachend haar eigen jas van haar schouders glijden. 'Had ie geen betere namen kunnen verzinnen, Nick?'
  
  'Ik moest improviseren,' zei ik op verdedigende toon. Ik gooide mijn jas op de grond naast die van Tamara. 'Mmmm ... Ik ook!' Tamara knoopte het wollen vest dat ze als een blouse droeg zo ver los dat haar witte, volle borsten nog maar gedeeltelijk bedekt waren. Ze ging nog een paar passen terug tot ze genoeg plaats had.
  
  'Señorita Fandango begint haar optreden!'
  
  Ze ritste haar rok open en liet hem zakken. Haar vest reikte uiterst uitdagend als een piepklein mini-jurkje net tot op haar dijen. Als een verlegen meisje tilde ze de zoom van haar vest op en hield het rond haar middel. Vanaf haar heupen tot haar voeten was ze naakt op een klein wit slipje na.
  
  Toen begon ze te dansen. Haar lichaam bleef onbeweeglijk. Alleen het gedeelte tussen haar navel en haar knieën schudde en draaide heviger dan de bomen buiten in de storm!
  
  'Wat denk je ervan, Nick?' vroeg ze glimlachend.
  
  Wat ik denk, zei ik zwakjes. 'Ik denk dat je eerder señorita Grind bent dan Fandango. En señorita La Bomba erbij.'
  
  Zachtjes begon ze te lachen. Ze rukte aan de knopen van haar vest. Het wollen omhulsel leek van haar schouders te vloeien. Ze reikte achter haar rug om haar beha los te maken. Ze voerde het tempo op. Bijna naakt kwam ze op mij af.
  
  'Zullen we ...?' vroeg ze hees, haar hoofd tegen mij aan vleiend.
  
  Zullen we wat? Ik was met mijn gedachten ver weg en begreep niet direct wat ze zei. Praten op zo'n moment! Het moest niet mogen! Toen vond ik mijn tong terug. 'Verdomme ja, natuurlijk! We zullen er eens flink tegen aan gaan!'
  
  Tamara gnuifde opnieuw. Ze strekte haar hand uit, greep mijn riem en gaf er een flinke ruk aan. Ik voelde de ruk in heel mijn gespannen lichaam. Nog steeds tolde Tamara wervelend in het rond. Ik stak mijn hand uit en kreeg dun wit nylon te pakken. Ik trok. Waarom ook niet? Ze had gelijk. We konden beter wachten. En hoe konden we de tijd beter doden? Ze hield op met dansen en drong haar naakte lichaam tegen mij aan. Ze kuste mij, heftig. Haar lippen waren vochtig en heet. Ik nam haar in mijn armen en droeg haar naar het bed, onze lippen nog steeds op elkaar geperst. We kwamen dwars op het bed terecht. Onstuimig bleven we elkaar kussen. Mijn tong drong diep tussen de smachtende lippen in de warme holte van haar mond.
  
  Ze hief haar armen op om ze om mijn hals te slaan. Maar ik hield ze vast, ver uit elkaar en duwde haar terug in de zachtheid van de kussens. Ik kwam overeind en kleedde me haastig verder uit. Tamara leunde tegen de kussens en keek toe. Haar armen ver uit elkaar, haar benen enigszins gespreid. Ze ademde zwaar.
  
  Nick, fluisterde ze, toen ik naast haar kwam liggen.
  
  'Doe het weer als vannacht... Mijn hand dwaalde over de glooiende heuvels van haar borsten langs haar tepels naar beneden over haar gladde buik naar de zachte, blonde warmte. Ze kreunde. Haar lichaam ging „een eigen leven leiden onder mijn strelingen. Haar stem zuchtte in mijn oor, smeekte me haar volledig te nemen en het laaiende vuur te blussen dat mijn vingers in haar lendenen deden ontbranden. Ik kuste haar lippen, haar kin, de zachte holte in haar hals. Mijn tong maakte cirkeltjes om de harde tepels. Nieuwe trillingen voerden door ons heen. Mijn vochtige lippen streelden haar buik. Ik voelde hoe haar satijnzachte huid zich samentrok. Nog lager ging mijn tastende, zoekende mond tot Tamara het uitgilde van genot. Ze rolde van de ene zij op de andere en kreunde in vervoering toen mijn lippen haar raakten en haar heftige bonzende opwinding nog deden toenemen. Met schokkende bewegingen strekte ze haar armen uit. Haar vingers grepen in mijn haar.
  
  Ik richtte me op, haar trillende en kronkelende lichaam onder me. Ik voelde haar vochtige warmte. In wilde verwachting lag ze klaar om mij te ontvangen. Ze greep me beet met een kracht die me bijna gek maakte. Luidkeels gaf ze blijk van haar verrukking. Haar armen krampachtig om mijn hals geslagen drukte ze mij tegen de spits toelopende rondingen van haar borsten. Haar lichaam onder me volgde met wilde, onbeheerste stoten mijn ritmische bewegingen. Haar nagels drongen diep in mijn rug, gleden omlaag en klauwden in het vlees mijn lendenen. Ze duwde mij dieper in haar, haar dijen zo ver mogelijk uit elkaar.
  
  Tamara's razende behoeften bevredigen was een uitputtende bezigheid. Ik liet mijn tong heen en weer schieten in haar mond om haar even te kalmeren en weer wat op verhaal te komen. Het was hopeloos. Helemaal door het dolle heen klemde ze haar benen om mijn rug. Haar naakte lichaam was glad van het zweet van haar laaiende hartstocht. Ze kromde haar rug. Op en neer. Eerst langzaam met golvende bewegingen - toen sneller, sneller - tot ieder gevoel tenslotte uit onze lichamen was gedreven. Uitgeput vielen we terug op het bed Ik voelde me bedwelmd, niet in staat me te bewegen Ik wilde iets zeggen, maar kon geen woorden vinden Ik reikte over haar heen en trok de sprei over onze bezwete lichamen. Tamara wiegde zacht in mijn armen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  De cocktail lounge heette El Coyuntura. Als sommige gasten - heiligen of zondaars - daar eerder die middag niet waren geweest, dan hadden zij zich nu toch naar binnen weten te persen. Anders gezegd, iedereen was op de hoogte van onze komst.
  
  In de lounge stond een brede met de hand bewerkte, mahoniehouten bar met daarachter de vereiste spiegels en flessen en een gezellige barkeeper die drie talen sprak; alle drie slecht. In plaats van een koperen stang had de bar een doorzichtige plastic buis met T.L.-lampen. In het sensuele rode neonlicht zag iedere vrouw er minstens tien jaar jonger uit. Tegenover de bar waren een paar gestoffeerde zitjes, maar het grootste gedeelte van de lounge werd in beslag genomen door de ruimte daarachter die met de geel behangen, ronde muren aan een amfitheater deed denken. Ronde tafels stonden om een dansvloertje ter grootte van een postzegel en een klein podium. De helft van het podium werd in beslag genomen door de beloofde combo - gitaar, trompet en piano. De muzikanten speelden met meer enthousiasme dan talent. Ze pauzeerden nu na juist tevoren met veel overgave Mama Looka Boo Boo verkracht te hebben. Enkele minder heilige heiligen hadden zich overgegeven aan de duivelse zonde van het dansen en struikelden terug naar de volle tafels of de bar om zich bij hun vrienden te voegen. De mannen droegen het zwarte pak met stropdas van een ouderling ook al zaten de meeste dassen nu los. Hun gezichten hadden een loogkleurige bleekheid alsof ze in aluin gebaad hadden. En dat terwijl ze al de nodige glaasjes ophadden.
  
  De vrouwen waren nog meer verzuurd, met opeengeklemde kaken, het haar strak naar achteren gekamd en opgestoken in een knot. Vormeloze van hals tot voeten reikende jurken verborgen hun figuur. Ze hinnikten een beetje aangeschoten, rolden met hun glazige kraaloogjes en verhieven hun lijzige stemmen om de storm te overschreeuwen.
  
  Buiten beukte de storm met angstwekkende kracht het hotel. Ondanks het geschreeuw en het dempende effect van de zware gordijnen hoorde ik herhaaldelijk stukken boom, stenen en brokken van vernielde huizen tegen de muren smakken. Het gebouw huiverde, de drank trilde in de glazen. Zo moest de Titanic vergaan zijn, dacht ik bij mezelf. Alleen waren toen moed en vastberadenheid in het zicht van de dood nog traditioneel gemeengoed. Hier waren de vrome heiligen duchtig aan het zuipen, vastbesloten tot het laatst toe te genieten. Met hun katers zouden zij zich de volgende morgen waarschijnlijk dood wensen.
  
  Ik stond tussen de coulissen, het bandje recht tegenover me. Tamara stond naast me, gehuld in een wit laken dat we van het bed in de kamer hadden gestolen. Ze had het omgeslagen als een sarong en met een rood gordijnkoord om haar middel vastgebonden. Het gaf haar de aanblik van een maagd, een hartstochtelijke maar nog ongeschonden bruid die vurig verlangde naar haar man. Ondanks het voorproefje in de slaapkamer wist ik nog steeds niet precies wat zij van plan was daar op het podium te doen. Ze wist het zelf ook niet. 'Op het gehoor meespelen,' had ze gezegd, toen we haar kostuum in elkaar geflanst hadden. Nu ik de combo gehoord had, was ik er niet zo zeker van of het wel zou lukken. Het voornaamste was het publiek te behagen en de staf af te leiden. Daar waren we het over eens.
  
  Ik keerde me om naar Pepe die ongeveer een meter achter ons tegen een pilaar leunde. Hij was ons een kwartier geleden komen halen en speelde nu voor gastheer. Bewaker zou een beter woord zijn, de bobbel aan de linkerkant van zijn jasje in aanmerking genomen.
  
  'Ik ga haar nu inleiden,' zei ik tegen hem.
  
  'Bueno. De band ...?'
  
  'Daarover heb ik een paar minuten geleden al met ze gepraat. We hebben tenslotte een melodie gevonden die ze zeggen te kennen. Ik zal het pas geloven als ik het hoor.'
  
  'Het zijn goede jongens, señor.'
  
  'Oh, ze zijn geweldig!' Ik gaf een teken aan de combo. De trompettist blies een fanfare die klonk alsof er een vruchtenslaatje in zijn instrument zat. Ik stapte naar voren en gebaarde met mijn armen tot iedereen stil was uitgezonderd een erg dikke vrouw die de hik had.
  
  'Y ahora, dames y caballeros, la señorita Fandango! Muy célebre y directamente de San José!' riep ik luid.
  
  Ze verstonden waarschijnlijk geen Spaans, maar wat ik zei was ook zo wel duidelijk. Ze begonnen te klappen. Als eerste de hikkende vrouw en even later de hele zaal. Aarzelend zetten de muzikanten hun vertolking van Rumba Tambah in. Tamara gleed het podium op. Ik maakte dat ik weg kwam. Toen ik langs haar liep, zag ik een laagje zweet op haar gezicht glinsteren. Ze was bang. Waarschijnlijk banger dan wanneer ze had moeten doen wat ik nu ging doen. Ze miste een stap. Eén van de mannen proestte. Ze hervond haar evenwicht. Met de lange passen van een stripper liep ze naar het midden van het podium. Ze wierp een blik op de combo, pakte het zware ritme op en begon de sensuele bewegingen die ze mij al eerder had laten zien. Het bovenste gedeelte van haar lichaam bewoog bijna niet. De glinsterende plooien van het laken draaiden mee op de snelle cirkelbewegingen van haar heupen en billen. Ze draaide zich om en begon het rode koord langzaam los te knopen. Suggestief liet ze het bengelen. Het laken begon vanzelf open te vallen. Ze hield het stijf tegen haar borsten geklemd en keek naar mij en Pepe. Glimlachend wierp ze me het koord toe.
  
  Met haar linkerhand bleef ze het laken vasthouden. Ze bracht haar andere arm naar achteren onder haar lange blonde haar en duwde het omhoog. Toen begon ze van top tot teen te dansen. Het laken viel langzaam verder open totdat het publiek het bandje van haar beha en haar slipje kon zien. De gitarist ondersteunde haar prachtig met trillende snaren en een scherp akkoord bij iedere beweging. De massa vond het prachtig. Alleen sommige vrouwen werden een beetje bleek om de neus. Pepe staarde met een gluiperige blik in zijn ogen naar iedere trilling en draai.
  
  Ik sloeg het koord om Pepe's nek en wurgde hem. Hij gooide zichzelf opzij om te ontsnappen. Ik haalde de geïmproviseerde lus strakker aan. Hij zakte door zijn knieën. Dat maakte het gemakkelijker en sneller. Hij probeerde te schreeuwen, maar het koord smoorde ieder geluid. Ik trok harder. Met het koord als hefboom drukte ik mijn duimen tegen de achterkant van zijn nek. Een ruk en zijn hoofd rolde opzij.
  
  Niemand scheen iets gemerkt te hebben. Het publiek en de mannen die de 'manager' rond de lounge had geposteerd, volgden iedere beweging van Tamara. Het ritme van de muziek werd sneller en sneller. Alle ogen waren aan Tamara gekluisterd. Ik sleepte de dode receptionist in de schaduw van de coulissen en kwakte hem achter een stapel lege bierkratten. Tamara's jas lag bovenop één van de kratten. Ze had haar andere kleren daar ingewikkeld en alles meegenomen ondanks de bezwaren van Pepe. Ik legde de jas dichter bij het podium en knoopte hem los. In geval van moeilijkheden kon Tamara haar kleren nu snel pakken. Ik keek hoe zij het eraf bracht.
  
  Ze was de kilte en het laken kwijt. In haar beha en slipje golfde ze op en neer met overdreven snelle en trillende bewegingen. Ze danste alsof haar leven ervan afhing.
  
  En dat deed het ook. Evenals het mijne trouwens. Ik glipte tussen de coulissen uit, door de smalle gang die op de hal bij de hoofdingang uitkwam. Even stond ik stil toen ik de hal bereikte. Ik herinnerde me dat ik op weg naar de lounge hier in de buurt twee mannen had zien staan. Ze hadden net zo veel geleken op hotelgasten als Pepe. Ze hadden de geur bij zich gedragen van de derde verdieping van een goedkoop Parijs bordeel. Ik snoof de lucht op. De geur van eau de rosé was nu veel flauwer.
  
  Ik gluurde voorzichtig om de hoek. Tamara deed het beter dan ik had durven hopen. Beide mannen stonden op enkele meters afstand waar de hal overging in de grote lounge. De één porde de ander voortdurend in de ribben. Duidelijk kenners van de schone kunsten. Met de Trejo .22, het automatische pistool van Pepe in de hand sloop ik zo zachtjes mogelijk de andere kant op tot ik bij de lege eetzaal kwam.
  
  De tafels stonden opgesteld als de facetten van een diamant, wat het moeilijk maakte recht naar de keuken aan de andere kant van de zaal te lopen. De tafels waren volledig gedekt. Ik moest goed uitkijken om nergens tegen aan te lopen en van alles te breken. Er stroomde licht door de ronde vensters in de twee klapdeuren. Af en toe hoorde ik in de verte geluiden. Zachtjes duwde ik een deur open en glipte naar binnen. Ik maakte me zo plat mogelijk tegen de muur van een kleine alkoof tussen de keuken en de eetzaal.
  
  Er stond een buffet met daaronder planken voor bestek en karaffen. Daarnaast stond met de deur open een grote linnenkast vol handdoeken en tafellakens. Er stonden ook wat bezems en zwabbers, een paar emmers, schuurpoeder en een vierliterblik met boenwas. Ik liet de deur voorzichtig dichtvallen en keek de eigenlijke keuken in. Ik kon slechts een gedeelte overzien, een ijskast met dubbele deuren, een automatische afwasmachine en de tafel die ik al eerder door het raam had gezien. De geluiden die ik vanuit de eetzaal gehoord had, waren afkomstig van de dikke vrouw die ik de tafel had zien afruimen. Snuivend en in zich zelf neuriënd scharrelde ze wat rond. De gang naar de koelcel moest om de hoek zijn, buiten mijn blikveld. Ik keek niet verder. Ik wilde niet het risico lopen gezien te worden. Het maakte trouwens niets uit. Ik zou de wachten toch naar me toe moeten laten komen.
  
  Ik pakte een van Tamara's sigaretten en stak die aan met een lucifer uit een doosje van het hotel dat ik uit de kamer had meegenomen. Een minuut lang bleef ik stil staan, scherp luisterend. Ik hoorde niets dan zo nu en dan het gerammel van potten en pannen en het astmatisch hijgen van de vrouw.
  
  Rokend ging ik naar de linnenkast en gooide wat handdoeken in een lege emmer. Ik sprenkelde er flink wat boenwas over en gooide de sigaret er bovenop. Toen ik zag dat die wel zou blijven smeulen, ging ik door de klapdeuren de eetzaal weer in en bleef daar wachten. De kast had ik opengelaten. Tamara had gezegd dat het twee en een halve minuut zou duren, maar bij dit soort dingen was het moeilijk exact de tijd aan te geven. Brandstichtende sigaretten hebben aan een uiteinde een bolletje met dezelfde samenstelling als een lucifer - in dit geval het uiteinde met de opdruk van de merknaam. De sigaret was verder opgevuld met bruin geverfde watten die in salpeter gedrenkt waren. De open einden van de sigaret bestonden uit echte tabak. Het was zenuwslopend om in de eetzaal te zitten wachten, maar veel anders kon ik niet doen. Ik vertrouwde erop dat Tamara iedereen bezighield. Tergend langzaam verstreken de seconden. Toen was de sigaret opgebrand. De gloeiende watten staken het bolletje aan.
  
  Het bolletje veroorzaakte een vlam van zo'n vijf seconden en dat was genoeg om van de emmer een rookpot te maken. De was brandde geweldig en toen begonnen de handdoeken te smeulen. Een zure rook braakte uit de kast de keuken in. Zelfs aan de andere kant van de deuren kon ik het al vaag ruiken, toen de vrouw eindelijk begon te schreeuwen: 'Fuego! Fuego!'
  
  Roerloos bleef ik op mijn hurken naar het geschreeuw luisteren. Toen hoorde ik de zware voetstappen en de uitroepen van de twee wachten: 'Ay! Fuego!' hoorde ik één zeggen. Ik stapte de alkoof binnen met mijn pistool in de hand. De wachten probeerden te ontdekken wat er brandde. De dikke vrouw stond met zwaaiende armen te schreeuwen. Alle drie hoestten en kuchten ze van de rook.
  
  'Handen omhoog,' beval ik.
  
  De vrouw kwaakte harder dan ooit. De mannen in uniform draaiden zich om en gaapten ongelovig. Het vuur was nu op zijn hoogtepunt. Een dikke, olieachtige rook golfde uit de kast en verhulde het feit dat het vuur tot de emmer beperkt bleef. De rook en de stank moesten hun reflexen in de war hebben gebracht, want de ene kerel greep naar zijn pistool, terwijl de ander op me toesprong. Ik schoot de eerste in zijn knie. De vlakke, scherpe knal van de .22 ging verloren in het gegil van de vrouw en het gebrul van de andere vent die op me afsprong. Ik deed een stap voorwaarts zodat hij een moment eerder bij me was dan hij had berekend. Ik zakte door mijn knieën en dook tussen zijn benen. Terwijl hij over me heen viel, haakte ik mijn armen rond zijn benen en kwam tegelijkertijd omhoog. Het was een variant op de Rugby Flip. Ik draaide een beetje en geholpen door zijn eigen vaart slingerde ik hem in het buffet. Zijn hoofd verbrijzelde de plank met tafelzilver met een versplinterend gekraak. Hij zakte in elkaar, kouder dan het weer buiten.
  
  Ondanks zijn verbrijzelde knie wist de eerste wacht nog niet van ophouden. Kreunend en met, knarsende tanden probeerde hij de klep van zijn mooie holster los te maken om mij een kogel door het hoofd te jagen. 'Muy bravo, zei ik en trapte hem in zijn maag en toen tegen zijn kin. Hij bleef languit liggen. De vrouw was zo buiten zinnen dat ze niet meer naar rede kon luisteren. 'Excusa, señora' zei ik. Mijn linker arm flitste met gebalde vuist naar haar kin. Ze kreunde en ging K.O. Ik liet haar voorzichtig op de grond zakken.
  
  Over hen heen sprong ik naar de kast. In de dikke walm greep ik een zwabber en duwde die in de brandende emmer. Ik doofde de vlammen, maar liet de handdoeken smeulen. Toen ik het vuur meester was, stak ik de steel van de zwabber door het hengsel van de emmer en haalde de emmer uit de kast.
  
  Ik liet hem een ogenblik staan, greep de wapens van de wachten en propte ze toen alle drie in de kast. Ik sloot de kast af, stak de sleutel in mijn zak en rende toen door de keuken naar de koelcel, de rokende emmer zwaaiend aan de steel van de zwabber. In mijn andere hand hield ik het blik met was.
  
  Ik vloog door een kort gangetje aan de andere kant van de keuken en belandde in het kamertje waar de wachten hadden zitten kaarten. Op de tafel lagen de kaarten nog waar de mannen ze hadden laten vallen. Achter de verste stoel was de grote deur. Ik trapte de stoel opzij en duwde met mijn schouder tegen de grote metalen klink. De deur klikte en zwaaide open. Zonder te kijken stormde ik naar binnen.
  
  De 'manager' greep een grote revolver en richtte die op mijn buik. De cel was slechts vijf bij zeven meter en vol haken en buizen. Hij zou verdomd slecht moeten richten om mij te missen. Hij had gebogen gestaan over een wereldontvanger achter in de cel. Waarschijnlijk had hij zich staan afvragen waarom hij geen enkel station doorkreeg. Hij wist natuurlijk niet dat de storm die hij mede tot stand had gebracht hem zelfs belette de plaatselijke diskjockey te ontvangen. De revolver had vlak naast hem op tafel gelegen naast de ontvanger. Als de bliksem zo snel was zijn hand erop afgeschoten.
  
  Ik rende verder zonder te stoppen. Met mijn hoofd tussen de schouders dook ik op hem af. Ik zwaaide de zwabber met alle kracht waarover ik beschikte. De roodgloeiende emmer trof hem recht in zijn smoel. Pal naast mijn oor ging de revolver af. De rollende donder van het schot in de kleine ruimte verdoofde me. Ik zag hem vallen. Hij kokhalsde en bewoog nog even. Toen lag hij stil. De indruk van de emmer was duidelijk op zijn woedende verbrande gezicht te zien, een brandmerk dat hij voor de rest van zijn leven zou meedragen.
  
  De zender was een eenvoudig gevalletje in vergelijking met het controlecentrum in de tempel. Hij bestond uit een aantal metalen kasten met de vorm en de grootte van rechtopstaande doodskisten waarop meters, knoppen en schakelaars zaten. De bovenkant van de kasten bestond uit een krachtveldrooster en een massa spoelen van blank koperdraad. Dikke kabels verdwenen door een gat in een luchtrooster. De elektronische apparaten zoemden zacht. De generatoren van het hotel die de stroom leverden, stonden waarschijnlijk in de kelder bij de verwarmingsketels.
  
  Ik draaide de hoofdschakelaar om. Het gezoem hield op. De wijzers van enkele meters dansten even heen en weer en vielen toen terug. Ik raapte het pistool van mijn tegenstander op en sloeg zorgvuldig alles in diggelen wat kapot kon. Daarna sleepte ik de manager uit de koelcel en rolde hem onder de tafel waaraan de wachten hadden gezeten. Ik ging terug, opende de kasten en besprenkelde het inwendige ervan en de vloer en de muren met was. Het laatste beetje gebruikte ik om het vuur in de emmer weer aan te wakkeren. Ik gooide de brandende handdoeken in de plassen boenwas bij de installatie. Vlammen schoten omhoog, aangewakkerd door de trek uit het luchtrooster. Ik rende naar buiten - recht op een gebalde vuist die in mijn maag verdween.
  
  De manager' was op de een of andere manier bij bewustzijn gekomen en vol wraakgevoelens overeind gekrabbeld. Voor de tweede maal overviel hij mij zonder dat ik erop bedacht was. Zijn vuist smakte tegen de kolf van de revolver van een van de wachten die ik in mijn broeksband had gestoken. Dat redde me. Ik ademde weer voor hij de deur dicht kon gooien anders zou ik levend gebraden zijn. Ik vocht me een weg naar buiten en viel hem aan. Het vuur likte al aan mijn jas.
  
  Hij leek wel een gorilla. In het Spaans vloekend stormde hij op me af. Ik ving hem op met een elementaire judo greep, een stijve arm. Mijn linkerhand greep de kraag van zijn jas, mijn rechter zijn hemd. Hij wankelde. Ik sloeg mijn rechtervoet om zijn rechterkuit en trapte. Hij zwaaide opzij en begon te vallen. Ik hielp hem een beetje.
  
  Razend van woede en haat klauwde hij naar me zelfs nog terwijl hij viel. Zijn schoen haakte achter de drempel van de koelceldeur. Zwaaiend met zijn armen viel hij achterover in de brandende was. Iedere beweging wakkerde de vlammen nog meer aan. Hij kwam op handen en knieën overeind. Met zijn hoofd omlaag schreeuwde hij in doodsangst. Als een menselijke toorts verkoolde hij voor mijn ogen. Ik kon hem niet meer helpen en sloot de deur. Zijn gegil was nu niet meer hoorbaar en de brand zou niet onmiddellijk ontdekt worden. Eindelijk kon ik even rustig ademhalen. Ik had het hard nodig. Langzaam drong het tot me door dat ik behoorlijk gewond was. Mijn schouder was weer opengegaan; waarschijnlijk toen ik de wacht opving. Pijnscheuten trokken door mijn arm. Ik probeerde de vingers van mijn linkerhand te bewegen, het was of ze er niet meer aan zaten. Ik kon nu flauw vallen of doorgaan; ik ging door. Spierwit wankelde ik het kamertje uit terug naar de keuken en de alkoof.
  
  Een van de mannen bonkte op de deur van de linnenkast en riep luid om hulp. Ik stond stil en klopte op de deur. 'Señor?'
  
  'Si! Si!'
  
  'Als je wilt dat ik deze deur met kogels doorzeef, moet je vooral doorgaan met lawaai schoppen.'
  
  Even was het stil. Toen zei hij, 'Ik zal me koest houden, amigo.'
  
  'Bueno.'
  
  Toen ik terugkeerde door de gang die op het podium uitkwam, zag ik de twee mannen die in de lounge hadden gezeten dichtbij de ingang van El Coyuntura staan. Ze stampten met hun voeten en floten aanmoedigend. Bij de coulissen gekomen zag ik waarom. Tamara had alleen nog haar slipje aan. Hoe zij het zo lang aan had kunnen houden moest een van de grote geheimen van het vak
  
  zijn. De combo was uitgeput. Ze speelden het refrein wel voor de honderdste keer, maar het ritme was nog even sterk en Tamara buitte dat ten volle uit.
  
  Met de pasjes van een stripper trippelde ze op en neer met wiegende heupen en schuddende naakte borsten. De menigte juichte goedkeurend, hoewel sommige vrouwen een shock nabij leken. Ieder oog was gericht op haar trillende tepels. Er lag een bezorgde blik in haar ogen ... tot ze mij zag. Haar gezicht klaarde op. Ik gaf haar een teken op te schieten. Onmerkbaar knikte ze en begon aan haar finale.
  
  En wat voor een finale!
  
  Het bandje stond op het punt de melodie opnieuw in te zetten. Tamara nam de begin akkoorden op en boog zich voorover om het laken en haar beha op te rapen. Ze gaf iedereen een prachtige blik op de uitdagende volle ronde manen van haar billen. Het publiek had vrij zicht op het smalle nylon streepje van haar slipje tussen de stevige dijen die zich een ogenblik spanden toen zij vooroverboog. Het slipje gleed uitdagend over haar bilspleet naar beneden en bleef zo zitten toen ze weer overeind kwam en laken en beha naar mij bracht.
  
  'Grote God,' siste ze. 'Ik dacht dat je nooit zou komen.'
  
  'Maak er gauw een eind aan wil je,' antwoordde ik.
  
  Ik keek toe terwijl ze naar het podium terugdanste. Haar wiegende billen boden een verrukkelijke aanblik. De Heiligen werden wild. Ik weet niet wat de vrouwen dachten, maar sommigen keken alsof ze er nooit meer overheen zouden komen. De bloedvaten van de mannen stonden op springen. De drank werd sneller naar binnen gegooid dan de kelners konden aandragen. Voor het eerst in hun zwarte-kousen-leven zagen ze de zachte schoonheid van echte vrouwelijke rondingen en ze zwelgden erin. Per slot van rekening stonden zij voor het einde van de wereld, het Armageddon en waarschijnlijk de Tweede Verschijning in één keer. En als ze dan moesten sterven - wat een manier was dit om afscheid te nemen!
  
  Een aanmoedigend geroep weerklonk. Tamara begon haar slipje uit te trekken. Het bandje voelde de climax naderen en stortte zich op de eerste melodie die ze eindelijk hadden geleerd. Ik keek voortdurend achterom over de kale hoofden en bad dat de dikke eiken deur van de koelcel het vuur tegen zou houden en dat de wacht in de linnenkast nog stond te beven van schrik. Tamara rolde de strakke elastiek van haar slipje naar beneden. Jezus, waarom schoot ze niet op? Lager. Zacht krullend haar werd zichtbaar. Meer geroep en gegil!
  
  Ik veegde dikke druppels zweet van mijn voorhoofd en wreef over mijn pijnlijke schouder. Het slipje gleed langzaam over haar benen. Ze schopte het uit en draaide zich om. Ze boog voorover om het op te rapen. Haar benen recht, haar billen omhoog gaf ze de jongens iets te zien wat ze nooit meer zouden vergeten.
  
  Het publiek kreunde.
  
  De combo blèrde.
  
  Tamara trippelde het podium af recht in mijn armen.
  
  Er was genoeg applaus maar de tijd ontbrak om terug te gaan. Ik wikkelde haar in de jas en vertelde haar dat ze genoeg tijd zou hebben om zich aan te kleden als we het hotel uit waren. Zonder door haar kleren gehinderd te worden holde ze achter me aan het gangetje door naar de grote lounge.
  
  'Nick, Nick,' hijgde ze, 'wat is er gebeurd?'
  
  'Doet er niet toe,' zei ik.
  
  'Maar ...'
  
  'Drie zenders kapot en nog één over. Ik geef je de bijzonderheden later wel.'
  
  We vluchtten het hotel uit. Het bleek gemakkelijker dan ik gedacht had. Even stond ik stil bij de balie en zoals ik al vermoed had, lag er een walkie-talkie op een plank onder de balie. Ik schakelde hem in en beval op de snauwende toon van de pseudo-manager de mannen in de Fiat voor het gebouw opzij te gaan en de Buick door te laten. De kleine goedkope microfoon verborg de verandering van stem en het antwoord was een kort 'Si, señor!' De hal door, de voordeur uit sprongen we in de oude kar en brachten hem tot leven.
  
  De Fiat met de bewakers stond opzij van de toegangsweg. Toen Tamara zag dat we het zouden halen, wuifde ze in het voorbijrijden vriendelijk naar de twee mannen. Ze leunde ontspannen achterover tegen de verrotte bank en begon te lachen. Het was een hysterisch lachen van opluchting. Buiten adem bracht ze uit, 'Oh, zag je die twee mannen?'
  
  'Welke? In die Fiat?'
  
  'Nee, Nick, die twee in de lounge!' Ze begon nog harder te lachen. Zij zouden nog wel verbijsterd naar het podium hebben staan staren toen wij langs hen heen naar buiten renden. 'Oh, die uitdrukking op hun gezichten!' Tamara kreeg de stuipen. 'Was ik werkelijk zo goed?'
  
  'Ja, dat was je.'
  
  'Werkelijk?'
  
  'Goed genoeg om mij razend jaloers te maken.'
  
  Tamara kalmeerde wat en giechelde nog terwijl ik vechtend met het stuur de Buick naar het vliegtuig reed. Toen ze zich begon aan te kleden; was het lachen helemaal voorbij en aan de andere kant van Puntarenas zei ze met een diepe, aarzelende stem: 'Nick, het weer. Het verandert.'
  
  Inderdaad. De sneeuw kwam nu neer in een ziedende wervelwind. De eerst zo schitterende reflecterende lucht was donker en boven het kloppen van de overwerkte motor uit gilde de wind als een gewonde geest. Bomen, stenen en alles wat maar kon bewegen vloog om ons heen in een huilende orkaan. Hagelstenen ketsten met dodelijk geweld tegen de deuren en de ruiten. We bevonden ons in een wereld die gek was geworden door de daden van een gek.
  
  'Het uitschakelen van de zender in het hotel heeft een blizzard veroorzaakt,' zei ik grimmig.
  
  'En het zal nog erger worden,' fluisterde Tamara.
  
  'Ja, tot we de laatste zender in Panama vernietigd hebben.'
  
  Ze draaide zich naar me toe even wit als de sneeuw buiten. 'Maar Nick,' vroeg ze met een onverholen angst. 'Kunnen we dat?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  Volgens de kaart lag Isla de Sangre zo'n zeshonderd kilometer van Puntarenas. Maar ook al waren we gek genoeg om in dit weer te vliegen, we waren toch nog niet zo gek dat we er in een rechte lijn op af gingen. Eenmaal in de lucht vlogen we in een wijde boog over de Stille Oceaan. Dit maakte de tocht bijna driehonderd kilometer langer met misschien nog een kleine 150 kilometer als gevolg van het voortdurend zigzaggen. We vlogen over de Golf van Chiriqui met als grootste eiland Coiba, een strafkolonie. Vervolgens rondden we het schiereiland Azuaro en kwamen boven de honderdtachtig kilometer brede Golf van Panama. Aan de kop ervan ligt de Baai van Panama met Panama City en Balboa.
  
  De hele tijd had het vliegtuig niets anders gedaan dan slingeren en duiken. Tamara en ik rolden van de ene kant naar de andere, naar voren en naar achteren. Nooit zaten we stil. Alleen onze veiligheidsgordels hielden ons op onze plaats. De ene schok volgde op de andere. De romp kreunde en kraakte, de vleugels leken ieder moment te zullen afbreken. Telkens als het vliegtuig in een luchtzak terecht kwam, stootte ik met mijn schouder tegen iets hards en verrekte van de pijn. Tamara had de wond wel opnieuw verbonden en het rekverband strakker getrokken voor we vertrokken, maar dat was niet voldoende geweest. Bloed bleef uit mijn schouder sijpelen en doordrenkte mijn overhemd.
  
  'Wat zijn de coördinaten van het eiland, Nick?' schreeuwde ze.
  
  'Nog niet,' riep ik boven het lawaai uit. 'Eerst naar Panama City.'
  
  'Waarom? Isla de Sangre ligt in de Archipelago de las Perlas, en dat ligt oost van hier, niet noord.'
  
  Ik knikte instemmend. Archipel betekent 'zee met vele eilanden' en in dit geval sloeg het op zo'n honderd tachtig kleine 'parels' aan de andere kant van de golf. Ik wees op de opengeslagen kaart. 'Je kunt je eigen propeller nog niet vinden in deze soep en de instrumenten zijn ook niet meer te vertrouwen. We hebben een herkenningspunt nodig voor we een klein eilandje in die groep kunnen vinden. De stad ligt maar zestig kilometer noordwest van de Archipel. Vandaar uit kunnen we de richting bepalen.'
  
  Na Tegucigalpa en Puntarenas dacht ik aardig gehard te zijn tegen de woeste en meedogenloze vernielingen die kolonel Zembla had aangericht. Maar Panama City was een onvoorstelbare ramp. Het is een van mijn lievelingssteden met heel wat hartverwarmende herinneringen. Ik moest denken aan een avond met een mooie vrouw in haar appartement aan de voet van de berg Ancón en het ontwaken met het gelui van de verweerde klokken van de kathedraal in de buurt van de Avenida Central. Toen we boven de stad vlogen onderscheidde ik de restanten van de kathedraal, het oude Regerings Paleis, het mooie Nationale Theater, de Malecón boulevard en de Bóvedas boulevard met de oude onderaardse gevangenis. Alles werkelijk alles was vernield en verwoest, verscheurd en uiteengerukt door de wrede geselingen van de onmenselijke storm. Een stad van 300.000 inwoners had opgehouden te bestaan en was een even grote ruïne geworden als de oorspronkelijke stad negen kilometer verder die in 1671 met de grond was gelijkgemaakt door Henry Morgan de zeerover.
  
  Ook Balboa, de haven van de Kanaal Zone, bleek een woestenij. Van onze hoogte konden we maar net de sluizen van Miraflores tien kilometer landinwaarts onderscheiden. De twee kanalen die ernaartoe leidden zaten volledig dicht. Een paar vrachtschepen en tankers lagen vast in de twee grootste ijsbanen ter wereld, elk bijna tweehonderd meter breed en vijftien meter diep. De monsterlijke wind veegde de kanalen schoon. Een ijzige tornado blies gierend uit de vroegere vallei van de Chagres Rivier door de Gaillard Cut. Niets wees erop dat het aan de andere kant van de landengte beter was.
  
  Ik kookte van woede om wat Zembla met dit eens zo vruchtbare en rijke land had gedaan.
  
  'Keer om,' snauwde ik tegen Tamara. Ik voelde me ziek. 'Zuidoost naar Isla de Sangre.'
  
  'Denk je dat Zembla daar is?'
  
  'Ik hoop het vurig,' zei ik met een laatste bittere blik op het kolkende witte landschap. 'Als ik hem vind, zal het eiland druipen van zijn bloed, dat beloof ik je.'
  
  De voornaamste eilanden, San Miguel, San José, en Pedro Gonzalez waren gemakkelijk te vinden, maar de laatste schuilplaats van Zembla was slechts een vliegenpoepje op de kaart en in werkelijkheid niet veel meer. Het was een verzameling boven het water uitstekende rotsen onder een zwaar kleed van sneeuw, hagel en zeeschuim die werden omgeven door een zanderig strandje. Toen wij eroverheen vlogen, stampte en slingerde de Cessna in de woelige luchtstromingen. Tamara vocht met de stuurknuppel terwijl ik een plaatsje zocht om te landen.
  
  'Ik denk dat we op het strand moeten landen. Zelfs een klipgeit kan op deze rotsen niet op zijn poten blijven staan.'
  
  'Wat is dat daar?' vroeg ze naar links wijzend.
  
  Ze liet het vliegtuig overhellen in een hoek van tachtig graden zodat ik er ook een blik op kon werpen. Door de op mitrailleurkogels lijkende hagel zag ik een vaag schijnsel uit een paar oude gebouwen. Ze waren gegroepeerd op de wijze van een oude haciënda rond een binnenplaats. Een dertig centimeter dikke stenen muur met zware, met ijzeren balken versterkte poorten omgaf het geheel. Zo werd er vroeger tenminste gebouwd en er was geen reden om aan te nemen dat deze muren niet even dik en sterk waren. Zembla scheen het plezierig te vinden om de dingen zo moeilijk mogelijk te maken vooral als het aankwam op binnendringen of uitbreken.
  
  'Hij is er,' zei ik. Mijn hand omklemde Tamara's arm. 'Kijk! Zijn helikopter staat vastgebonden op de binnenplaats.'
  
  'Ik zie het. Maar wil je nu mijn arm loslaten. Ik donder liever niet rechtstreeks op zijn dak. Hou je vlerken thuis en zoek een plaats om te landen, wil je?'
  
  Ik grinnikte blij tegen haar. Eindelijk hadden we Zembla in zijn hol opgespoord. Langzaam verdween mijn grijns weer toen ik me realiseerde dat er nergens in de omtrek een geschikte landingsplaats was. De eigenaar en kantverkoper, Ramon Batuc had zijn haciënda gebouwd op de top van een ronde heuvel. Vanaf de hoofdpoort liep een pad tussen de rotsen naar beneden naar een boothuisje in een door de natuur gevormde inham. De heuvel was betrekkelijk glad maar te steil. De rest van het eiland was of te ongelijk of begroeid met stoppelige, knoestige struiken.
  
  'Het zal het strand moeten worden,' vertelde ik haar grimmig.
  
  'Een eindje terug is een stuk dat er nog vrij redelijk uitziet,' antwoordde ze met witte en opeengeklemde lippen. Ze liet de Cessna opnieuw overhellen en vloog naar het kleine stukje door de wind geteisterde kust. 'Het zal verschrikkelijk moeilijk zijn, Nick, en we zullen niet erg dicht bij het huis terechtkomen.'
  
  'Wie maakt zich nou druk om een klein wandelingetje. Ik hoop dat we nog kunnen lopen als we geland zijn.'
  
  Het vliegtuig dook naar beneden. De wind greep het en gierde langs het metaal. Zand stoof omhoog rond de wielen. De instrumenten schudden alsof zij plotseling verlamd waren. Tamara worstelde met de onwillige stuurknuppel. 'In Rusland hebben we een gezegde,' stootte zij er met tussenpozen uit. 'Hou je in dit soort toestanden vast aan je houten tand!'
  
  We werden in een luchtzak gezogen, naar beneden. De Cessna schudde en slingerde en scheerde over het strand door de grijze, korrelige douche van opgeblazen zand. Voor ons staken scherpe rotspieken uit het zand omhoog. Links lag een wal van nog meer rotsen en keien en rechts de dreigende muur van de kokende branding. Het vliegtuig viel.
  
  'Omhoog! Omhoog!' brulde ik. Mijn schreeuw was een reflex, want ik wist dat Tamara al het mogelijke deed om de neus omhoog te brengen. Met vernietigende snelheid kwam het strand dichterbij. De neus boorde zich in het zand. Een lang scheurend gesis en toen een donderende klap. We tolden rond, vleugelstutten braken af en de propeller vouwde zich over het motorblok dat half in het zand begraven werd. De vloer kwam omhoog en wierp ons tegen het dak als een menselijk hoopje gekneusde armen en benen. Het vliegtuig ging bijna over de kop en dook toen met de staart omhoog in de ijskoude golven. Het zilte water spoot over ons heen toen we terug vielen. We waren gemangeld maar stonden stil. Steunend rolde het vliegtuig in de branding heen en weer. Wij schommelden mee, gepijnigde brokjes menselijke ellende. Tamara schudde haar hoofd, hief het op en keek door de verbrijzelde ramen naar het strand. Huiverend zuchtte ik diep en bestudeerde het zand en de branding onder ons. 'Dat vind ik nu zo mooi van deze commerciële vluchten,' zei ik met een flauwe glimlach. 'Je maakt altijd een zachte landing.'
  
  'Zit me niet uit te lachen!' zei ze huilerig. 'Ik heb er een puinhoop van gemaakt, dat weet ik ook wel! We krijgen hem nooit meer de lucht in!'
  
  'Dat zou anders waarschijnlijk ook niet gegaan zijn,' merkte ik op. 'Het zand is te zacht en de wind zou ons over de kop geslagen hebben.'
  
  'Maar wat gaan we nu doen?'
  
  'Doen?' Ik greep de rieten mand achter me waar eens eten in gezeten had. Nu bevatte hij Tamara's Makarow PM, dokter Mendoza's antieke pistool, Pepe's .22 automatische revolver en de revolvers van de twee wachten en de manager. Ik gaf Tamara haar eigen wapen en dat van Pepe en stopte de andere revolvers in mijn zakken. 'Doen?' herhaalde ik. 'Wel, we gaan dat wandelingetje maken. Dat doen we!'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Te voet zochten we een weg langs verraderlijke heuveltjes onder een huilende en striemende hemel. De sneeuwstorm nam nog steeds in kracht toe. De duisternis werd intenser. De paar stakerige bomen protesteerden kreunend. Constant kwamen er losse rotsblokken naar beneden. De wind zoog de lucht uit onze longen, terwijl we ertegen optornden. We snakten naar adem als drenkelingen en konden soms geen stap verder komen. De storm leek nu een solide massa, wreed, onverbiddelijk en moordend. Tamara's gezicht was overdekt met bloed als gevolg van de neerstortende hagelstenen. Ik wist dat ik er niet veel beter aan toe was. De pijn in mijn schouder putte me uit. Het was niet langer een kwestie van alleen maar vlees, de pijn trok door mijn ziel en mijn botten. Ik vocht ertegen en met mijn stijve vingers in die van Tamara ploeterden en wankelden we koppig voort terwijl we elkaar ondersteunden.
  
  Een half uur verstreek, een kwartier en nog een half uur. Eindelijk bereikten we de heuvel. We staarden naar de dikke sterke muren van de haciënda honderd meter verder. Ze lagen onder een loodzwaar sneeuwdek. Als er wachtposten waren - en daar was ik bijna zeker van - dan zouden die niet boven op de muur staan. Ze zouden ineengedoken in de twijfelachtige beschutting van de muur zitten. Het zou een zwakke linie zijn van haveloze mannen, hun uniformen vastgeplakt aan hun bevroren lichamen.
  
  'We klimmen over de muur,' zei ik. 'De twee of drie poorten zullen te zwaar bewaakt worden.'
  
  Tamara schudde huiverend haar hoofd. 'Dat kunnen we niet, Nick!'
  
  'We kunnen ook niet blijven staan.'
  
  We begonnen de heuvel te beklimmen aan de achterkant van de haciënda, recht tegenover de hoofdingang. In sommige opzichten was het nu moeilijker om vooruit te komen. Er waren wel minder obstakels, maar het kale oppervlak van de heuvel was gepolijst door de wind en in een spiegelgladde ijshelling veranderd. Eerst viel Tamara en moest ik haar ondersteunen. Toen verloor ik mijn evenwicht. Tamara wilde helpen en opeens rolden we allebei naar beneden angstig naar een houvast graaiend. Ons uithoudingsvermogen stierf, maar verrees weer uit de eigen as. Het leven leek minder waardevol dan de warmte en vrede die de dood zou brengen, maar het leven zegevierde.
  
  Boven kropen we uitgeput in de beschutting van de muur. Hij was oud. Het metselwerk was uitgesleten en er zaten grote gaten tussen de natuurstenen. Gemiddeld was hij drie en een halve meter hoog. Ik keek oplettend naar boven en ontdekte op verschillende plaatsen steunpunten voor mijn voeten en handen. 'Volg me als ik boven ben,' zei ik tegen Tamara.
  
  'Als je boven bent? Als je het haalt bedoel je!'
  
  'Als ik boven ben Tamara,' zei ik vastberaden. Ik wilde niet denken aan de waarheid die in haar woorden school. 'En wacht op een teken. Er kunnen wachtposten aan de andere kant zijn.'
  
  Ik begon de gevaarlijke beklimming van de oude muur. Mijn beschermende handschoenen moest ik uitdoen, om op de gladde stenen een beter houvast te hebben voor mijn vingers. De kou sneed door mijn ziel. Ik voelde mijn handen verstijven. Bloed en spieren bevroren. Een steen verbrokkelde onder het gewicht van mijn voet. Ik drukte me plat tegen de muur en hoorde Tamara's zachte kreet van schrik. Een ogenblik leek het of ik niet verder kon. Toen herinnerde ik me hoe dichtbij Zembla was en
  
  die gedachte maakte me warm. Voorzichtig tastte ik naar een ander houvast. Ik vond het. Centimeter voor centimeter klom ik naar boven.
  
  Een laatste krachtsinspanning bracht me over de rand op de brede platte top. Over de hele lengte waren vlijmscherpe glasscherven ingemetseld, maar de sneeuw en het ijs deden het effect teniet. Eigenlijk hielpen ze me op het anders spekgladde oppervlak.
  
  Ik wilde Tamara gebaren me te volgen toen ik een glimp opving van een wachtpost. Hij was dik ingepakt. Met gebogen hoofd, handen diep in de zakken, liep hij langzaam heen en weer tussen de muur en het dichtstbijzijnde gebouw. Een automatisch geweer bengelde aan zijn rechterschouder. Hij naderde de plek waar ik op de muur lag. Ik keek naar Tamara om haar te waarschuwen. Ze had niet naar mijn bevel geluisterd en klom reeds achter me aan! De wachtpost kwam dichterbij. Dicht genoeg om haar te horen als er iets gebeurde. Ik hield mijn adem in.
  
  Tamara verloor haar houvast en viel. Ze slaakte een verschrikte kreet. Niet hard, nauwelijks harder dan een onwillekeurige snik, maar hard genoeg. De wachtpost keek meteen nieuwsgierig op en zag me. Ik sprong.
  
  De man kende zijn plicht en probeerde zich te verdedigen. Te laat! Hij kreeg zijn geweer nog omhoog. Ik sloeg het opzij toen ik boven op hem terecht kwam, mijn knieën in zijn buik. Ik rukte het geweer uit zijn handen, draaide het om en sloeg. De kolf raakte de zijkant van zijn nek. Hij slaakte een zucht en lag stil. Zijn hoofd maakte een onnatuurlijke hoek met zijn romp.
  
  'Nick!' werd er van boven gefluisterd. Ik keek omhoog en zag Tamara op de rand zitten.
  
  'Ik kon niet wachten. Ik ...'
  
  'Laat maar,' siste ik. 'Spring.'
  
  'Vang je me op?'
  
  'Altijd liefje.'
  
  Ik legde het geweer op de levenloze wachtpost en strekte mijn armen uit. Ze liet zich vallen. Ik ving haar op. Ook
  
  al was het dan geen zachte omarming, het was toch verdomd fijn. Ze vlijde zich tegen me aan en kuste het holletje in mijn nek. 'Wat nu?' vroeg ze zachtjes.
  
  'Het hoofdgebouw. Er is een grote kans dat we daar Zembla en zijn laatste krachtveldzender vinden. We moeten ze allebei vernietigen.'
  
  'Oh, is dat alles?' zei ze met een sarcastische ondertoon. Ze gaf de gevelde wachtpost een por met de punt van haar laars. 'Hoeveel zullen er nog zijn tussen ons en Zembla?'
  
  'Ik weet het niet. Te veel denk ik.'
  
  'Ja. En ze moeten ons haast wel vinden en dan vermoorden ze ons of ze houden ons net zo lang buiten tot we dood vriezen. We zitten vast nu we over de muur zijn. De paar kogels die we hebben, zullen daar weinig aan kunnen veranderen. Heb je nog meer van die goede ideeën?' Zwijgend hield ik haar vast. Met haar cynisme probeerde ze haar angst te verbergen. Het is een volmaakt natuurlijke reactie. Iemand die niet bang is als daar een goede reden voor bestaat, is een dwaas. Tamara was een taaie, praktische, dappere vrouw en zeker geen dwaas.
  
  'Ik heb geen enkel idee,' gaf ik toe. 'We kunnen alleen maar ons best doen en hopen. Het zal moeilijk zijn, maar we moeten het proberen.'
  
  Ze knikte berustend. 'Als we dit achter de rug hebben, Nick, zal ik proberen iets liefs en aardigs te zeggen.'
  
  'Ik schreeuw om hulp,' zei ik met een glimlach. In de schaduw van de gebouwen slopen we naar de achterkant van de haciënda. Ik gaf de voorkeur aan het machinegeweer van de wachtpost tot ik ontdekte dat hij het mechanisme had laten bevriezen. Ik legde het weg en pakte een van de revolvers.
  
  We bereikten de hoek en hielden halt. Voor ons lag de binnenplaats met de helikopter. Ik bestudeerde het lange smalle hoofdgebouw waar ik Zembla hoopte te vinden. Het was groter dan de bijgebouwen, met een overdekte veranda over de gehele lengte. In het midden was een poort waardoor auto's naar de hoofdingang konden rij-
  
  den. De veranda was donker en bijna niet te zien door het gordijn van warrelende sneeuw. Ik had een sterk vermoeden, dat zich daar ergens nog wel een wachtpost zou ophouden. Eén of meer, allen nerveus en koud met tintelende schietgrage vingers. 'We nemen de langste weg,' zei ik. We holden naar de achterzijde van het volgende gebouw. Ik zou het liefst doorrennen, maar voorzichtigheid en stilte waren geboden. Langzaam liepen we verder. Er stond een tweede gebouw aan deze kant van de haciënda, dat op een garage leek. Zonder incidenten bereikten we het andere eind. Rechts was een open ruimte van ongeveer tien meter. Daarachter lag het hoofdgebouw.
  
  Ingespannen bleven we staan luisteren. We hoorden niets en sprintten naar de achterkant van het hoofdgebouw. Voor ons strekte zich een lange rij ramen uit met tralies van gedraaid smeedijzer. De eentonigheid werd onderbroken door twee deuren die de rij precies in drieën deelden. Daarachter lag de poort en weer een rij ramen waarvan er sommige fel verlicht waren. Een korte oprit van keien liep van de poort in het gebouw naar de massieve hoofdpoort. Bij de poort stond een hokje dat aan een telefooncel deed denken. Een wachthokje. De smalle opening was verlicht.
  
  'Verdomme. We moeten over de oprit en die wordt bewaakt.'
  
  'Misschien schieten ze niet op een vrouw,' zei Tamara. 'Wat?'
  
  'Misschien stellen ze eerst vragen.'
  
  'Tamara, als je denkt voor lokaas te kunnen spelen ...'
  
  Ik had evengoed tegen een muur kunnen praten. Diep voorovergebogen liep ze snel onder de ramen door. Ik liep achter haar aan en hoopte dat ze niet te roekeloos zou worden. Ik had het gevoel dat ze eerst zouden schieten en dan pas vragen zouden stellen. We slopen voorbij de eerste van de twee deuren en de volgende serie ramen. Tamara was een halve meter van me af. Ze was zeker in haar bewegingen en ik wist dat ik haar niet kon tegenhouden zonder een driftig gesprek en een mogelijke ontdekking te riskeren. Ik probeerde een alternatief te bedenken, maar kon er geen vinden. We bereikten de tweede deur en het eerstvolgende raam. Plotseling hoorde ik stemmen.
  
  'Hé!' fluisterde ik krachtig. Tot mijn grote verwondering stopte ze en kroop naar me toe. Een lamp floepte aan. We gluurden door het raam naar binnen.
  
  Kolonel Zembla liep kwaad te ijsberen. Ik kon niet horen wat hij zei. Wel sloeg hij telkens met zijn vuist op de tafel die in het midden van de kamer stond. De tafel was bezaaid met elektronische onderdelen, transistors, prints, soldeerbouten en tangen. Achter Zembla stonden dezelfde soort metalen kasten en panelen als in de Maya-tempel. Alleen waren deze open. De roosters waren verwijderd en de bedrading kronkelde eruit als een kroezige permanent. Het was niet moeilijk om je voor te stellen wat hij in die kamer deed. Hij construeerde een nieuw hoofdcontrolesysteem voor zijn dodelijke samenzwering om Centraal-Amerika te veroveren en een Derde Maya Imperium te stichten.
  
  Ik vroeg me af tegen wie hij sprak, toen de segundo met het besnorde magere gezicht naast hem kwam staan. Zembla's handlanger leek geniepiger en koelbloediger dan ooit. Hij ontrolde een serie papieren met schema's. De beide mannen gingen zo op in het bespreken van hun plannen dat ik iets dichterbij durfde te komen. Vanuit mijn ooghoeken telde ik nog zes mannen, twee gewapende wachten en vier technici in witte laboratoriumjassen die waarschijnlijk aan de montage werkten. Tamara keek me vragend aan.
  
  Als antwoord wees ik naar de deur achter ons. Voorzichtig drukte ik de klink naar beneden en leunde tegen het dikke hout. De deur was niet gesloten. We slopen naar binnen en luisterden in de koude hal naar de stemmen in de aangrenzende kamer.
  
  '... moet onmiddellijk afgemaakt worden!' zei de woedende dogmatische stem van kolonel Zembla. 'Als ik de zaak in de komende uren niet onder controle krijg, zal de storm te zwaar worden om nog in de hand te houden - zelfs voor mij! '
  
  'We kunnen de installatie stilleggen,' suggereerde zijn ondergeschikte.
  
  'Tochel, dat is praat van een verrader.'
  
  'No sir. Maar kijk eens naar sectie R hier. De mannen hebben gewoon niet de noodzakelijke onderdelen om die sectie in elkaar te zetten. Het is onmogelijk om die in de komende uren op te bouwen en daarom 'Jij durft me de les te lezen over sectie R! Wie maakte het onderwerp? Ik zelf toch, is het niet? We zullen een manier vinden om de bedrading te vernieuwen. En ik wens geen defaitistische praatjes meer van jou te horen. Nooit zal ik opgeven Tochel, ook al zou mijn rijk voor altijd onder het ijs bedolven worden! Het is niet mijn schuld dat dit gebeurd is. Ik had alles perfect uitgewerkt. Als die Nick Carter ...'
  
  Er was een algemeen gemompel dat scherp werd onderbroken door de handlanger die Zembla Tochel had genoemd. 'Ben je er nog steeds van overtuigd dat hij achter onze mislukking zit?'
  
  'Een tijdelijke tegenslag, geen mislukking. Maar uit de constante verslechtering van het weer blijkt dat de andere stations niet langer functioneren. Ja, ik ben er zeker van dat Nick Carter er op de een of andere manier de hand in heeft. Ik weet niet hoe hij achter hun ligging is gekomen, maar mijn Maya-tempel ontdekte hij ook. En hij slaagde er verdomme in die volledig in puin te gooien.'
  
  'Er zijn berichten over een vrouw ...'
  
  Zembla lachte smalend. 'Laat het maar aan Carter over om een meid op sleeptouw te nemen en dit zaakje te behandelen als een uitje naar een sex-club. Maar in deze storm zal hij het eiland nooit bereiken. En als hij het door een wonder toch haalt dan is er niets meer dat hem kan redden. De andere stations waren niet voorbereid, wij wel!'
  
  Ik hoorde voetstappen van laarzen. Aan het einde van de gang verscheen plotseling een man in uniform. Zijn mond viel open van verbazing, terwijl hij naar zijn geweer greep. Instinctief draaiden Tamara en ik ons om. Zonder nadenken schoten we. Eén kogel drong in zijn keel op het moment dat hij begon te schreeuwen, de andere plukte zijn oog eruit. Wie hem waar raakte weet ik niet. Hij stortte achterover, zijn geweer kletterde op de grond. Bloed spoot in het rond. We zagen hem de grond niet raken; we waren al weer in beweging. Zonder een woord te zeggen werkten we samen als een goed getraind team.
  
  We stormden de kamer binnen. Onze revolvers spuwden al vuur nog voordat de deur helemaal open was. Met een verdwaasde uitdrukking op zijn gezicht greep één van de wachtposten naar zijn maag en viel. Tamara wervelde rond en bezorgde de tweede wachtpost een mooi klein gaatje op het zelfde moment dat hij zijn wapen omhoog bracht. Eén technicus klapte in elkaar, een andere zakte langzaam op zijn knieën. De pantersnelle Tochel smeet de dikke houten tafel omver. Onderdelen en gereedschappen vlogen in het rond. Hij trok kolonel Zembla achter zich aan in dekking. Zijn .357 Colt begon vuur te spuwen. De laatste twee technici, kropen overbluft en ontmoedigd door onze aanval naar de open deur. Ze waren allebei te laat. Tamara richtte en dodelijk getroffen krompen ze in elkaar.
  
  Ik dook opzij om de kanonskogels van Tochel te ontwijken. Mijn revolver was leeg. Ik smeet hem naar Tochel en greep naar de tweede. Tochel dook en het pistool beukte tegen de kast achter hem. Als een krankzinnige viel Zembla aan. Hij sprong over de tafel alsof hij een horde nam. Als een tijger stortte hij zich naar voren en wierp me omver. Een wirwar van armen en benen raakte de vloer. Onze klauwende vingers hadden geen tijd om zich tot vuisten te ballen. De tweede revolver was uit mijn vingers geslagen en de derde gleed in de hitte van de strijd uit mijn jas. Zembla's harde schedel beukte tegen mijn kaak en schampte mijn neus die begon te bloeden, Mijn vingers klauwden in zijn haar onder het verband dat nog steeds om zijn hoofd zat. Mijn vuist stootte omhoog en betaalde hem met gelijke munt terug. Ik gromde voldaan toen ik zijn neus hoorde breken. Huid en vlees werden opengereten. Hij jankte van de pijn. Met een snelle ruk had hij zijn hoofd afgewend en dat redde hem. Anders hadden fatale beensplinters zijn hersenen doorboord.
  
  Zijn antwoord was een knokige knie in mijn buik. Hij probeerde houvast te krijgen aan mijn been dat hem tegenhield. We rolden over elkaar. Tamara noch Tochel durfden op ons te schieten. Wel schoten ze van dichtbij op elkaar zonder treffers te scoren. Zembla probeerde nog steeds mijn gewrichtsbanden of mijn been te breken. Mijn knie stootte in zijn onbeschermde lies. Ik dacht dat ik hem had. Ik hoorde hem kreunen en voelde hem sidderen. De volgende seconde schoot Tochel het licht uit. De kamer werd in duisternis gehuld en in het donker rukte Zembla zich los en verdween.
  
  Er begon een sirene te loeien. Het geluid ging bijna verloren in het geraas van de storm. In het wilde weg tastten Tamara en ik rond. Zembla en Tochel niet. Ze kenden het gebouw van binnen en van buiten. Ik hoorde hun voetstappen in de gang. Ze trokken zich terug. Als een razende graaide ik om me heen naar een of ander wapen. Ik vond een revolver. Het was nog de vraag of hij wel geladen was. Ik voelde een hand op mijn mouw. Tamara. We strompelden naar de gang.
  
  Buiten op de binnenplaats en achter de gebouwen kwamen Zembla's mannen tot leven. De sirene bleef huilen, de deur ging open en twee dodelijke vuurstralen schoten in onze richting. Ik schoot terug. Ik voelde de zware terugslag en rook de scherpe geur van het kruit. Ik weet niet of ik iets raakte, maar ik was verdomd blij met de ontdekking dat ik een revolver met kogels gepakt had. We stormden door de gang in de richting van de binnenplaats. Overal om ons heen klonken kreten in de nacht.
  
  We renden door. Sommigen schreeuwden kwaad, anderen opgewonden en dit werd allemaal nog versterkt door het gestamp van rennende laarzen. Eén van Zembla's mannen struikelde en smakte tegen de grond. Kogels vlogen door een deur en vulden de lucht met splinters en lood. We bleven doorrennen naar de deur aan het einde van de gang. Een bange maar moedige Tamara rende dicht langs de muur achter me aan.
  
  We doken door de deur naar buiten de binnenplaats op. Een beter doelwit konden ze zich niet wensen. Het knallende staccato van geweerschoten begeleidde het gestamp van onze rennende voeten. Binnen werd het vuren even plotseling gestaakt als het was begonnen. Impulsief renden we in de richting van de enige schuilplaats die we zagen, een hoop kapotgeslagen houten kratten. Ze bestonden uit dikke planken met metalen banden en waren gebruikt voor het transport van de gevoelige elektronische apparatuur. Ze waren opgestapeld om als aanmaakhout te dienen. Geweren bulderden en kogels sloegen achter ons in de grond toen we als razenden tussen de kratten doken.
  
  Een regen van kogels floot door onze geïmproviseerde schuilplaats. Ik trok Tamara naar beneden. De eerste twee mannen van het naderende legertje waren te ongeduldig om voorzichtig te zijn. Twee schoten en ze beten in de sneeuw. Als een gek begon ik kratten te verzetten om onze verdediging te versterken. De dikke planken absorbeerden de kogels. Alleen een ongelukkige directe treffer kon ons nu raken of ze moesten op het huis achter ons kruipen en naar beneden schieten. Ik keek omhoog, maar op de glooiende pannen zat niemand. De omringende mannen besproeiden ons met lood alsof hun geweren tuinslangen waren. In welke richting ik ook keek, er waren te veel mannen om te kunnen ontsnappen. En we hadden nog maar een paar kogels over.
  
  Opeens hoorde ik boven al het lawaai uit het geluid van een elektrische starter. De rotor op de helikopter begon heel langzaam te draaien. In de glazen cockpit kon ik de silhouetten van twee mannen onderscheiden. Een derde, één van de wachten, verwijderde haastig de klampen en touwen rondom. Er zat nog maar één kogel in mijn revolver. Ik legde aan, mikte zorgvuldig en trof doel. De wachtpost gilde en begon te dansen als een vlieg met uitgetrokken vleugels. Hij schreeuwde zo hard, dat het vuren een ogenblik gestaakt werd toen iedereen hem aanstaarde.
  
  'Tamara, geef me iets om mee te schieten.'
  
  'Gebruik de mijne maar. Er zitten nog zes kogels in,' zei ze en gaf me de Makarow.
  
  Zelf hield ze de .22 van Pepe. Dat ze me zonder aarzelen haar eigen revolver gaf, was een gebaar dat ik nooit zal vergeten. Ze staarde naar de helikopter. De motor liep op volle toeren om warm te draaien. 'Dat halen ze nooit in deze storm.'
  
  'Waarschijnlijk niet, maar we kunnen hier ook niet blijven toekijken. Ze willen ontsnappen en als dat lukt, beginnen ze weer van voren af aan. Erger nog, ze hebben de zender aan laten staan en je hoorde wat Zembla daarover zei.'
  
  'Maar ik dacht dat in de kamer ...'
  
  'Dat was alleen een nieuw hoofdcontrolesysteem dat ze aan het monteren waren. Daar hebben we een stokje voor gestoken, maar de tweede zender staat ergens anders. Ik verwachtte hem eigenlijk aan de andere kant van de poort, waar we al die lichten zagen.'
  
  'Dat betekent dat over een paar uur niemand de storm nog kan stoppen. Als Zembla tenminste de waarheid sprak. Dan zal het weer nooit meer onder controle gehouden kunnen worden!'
  
  'Uh-Uuh. En de moeilijkheid is dat Zembla gewoonlijk gelijk heeft,'
  
  Het vuren begon weer toen de helikopter langzaam en onzeker opsteeg. Heen en weer slingerend bleef hij hangen. Het schieten werd voor de tweede keer gestaakt toen de deur van de cockpit opengegooid werd. Op de passagiersstoel ontdekte ik de magere gespierde gestalte van Tochel. Zijn been hield de deur wijd open. In zijn rechterhand lag de Colt die hij ondersteunde met zijn gebogen linker arm en op ons richtte. Hij schreeuwde iets dat ik niet verstond. Het was blijkbaar voor Zembla bedoeld die als piloot fungeerde. De helikopter helde wat over en gleed in onze richting.
  
  'De bastaard! Het hoerenjong!' Ik ziedde van woede. 'Hij komt boven ons vliegen om ons af te maken als tamme konijnen! Hou je hoofd naar beneden, Tamara. Niet kijken!'
  
  'Okay,' zei ze met vaste stem.
  
  In een onderdeel van een seconde moesten we kiezen. Als we uit onze barricade kwamen, zouden we door Zembla's mannen worden neergeschoten. Bleven we zitten dan werden we van bovenaf neer gemaaid. Blinde teleurstelling en woede overvielen me toen de helikopter dichterbij wiekte.
  
  'De verdomde rotzakken!' hoorde ik mezelf snauwen. Mijn hand klauwde om de revolver. Ik handelde met een wanhopige en roekeloze abruptheid. Ik sprong tussen de kratten. Een hevige pijnscheut trok door mijn gewonde schouder en borst, toen ik me aan het zware hout stootte. Planken versplinterden, kratten vielen om. Ik sprong de binnenplaats op onder de naderbij komende helikopter. Ik ving een glimp op van Tochel's verbaasde gezicht. Hij reageerde instinctief, snel door jarenlange training. De loop van zijn .357 Colt Magnum zwaaide in mijn richting en vuurde. De zware kogel schroeide mijn arm en trok een lange scheur in mijn mouw. De Makarow beschreef een boog door de lucht en viel een paar meter verder neer.
  
  Ik hoorde Tochel lachen. 'Probeer hem maar te pakken Carter!' schreeuwde hij.
  
  Ik dook naar het wapen, rolde om en wrong het onhandig onder mijn lichaam uit. De revolver bulderde, schokte en bulderde weer. Mijn lichaam voelde aan alsof het tot twee verschillende personen behoorde. Mijn linkerzijde vlamde van de pijn en was bijna verlamd; mijn rechterzijde was een koele rekenmachine ondanks de nieuwe wond. De helikopter schommelde licht. Zembla kon hem niet recht houden in de sterke wind. Misschien was hij ook van zijn stuk gebracht door mijn schoten. Tochel schoot en miste. Hij zwaaide heen en weer in een poging het slingeren te neutraliseren. Zijn massieve stompe kogels sloegen naast me in de sneeuw.
  
  Tamara lag öp haar knieën met haar hoofd tegen een krat. Tussen de salvo's door hoorde ik haar doordringend gillen. Voor de eerste en enige keer zag ik dat ze bang was op het hysterische af. Mijn derde kogel vuurde ik bijna instinctief. Ik zag Zembla's segundo plotseling in de deuropening ineenkrimpen alsof hij op de drempel wilde hurken. Zijn ogen puilden uit de kassen. Zijn stem maakte geluiden die geen woorden waren, maar zinloos gekras. Hij kuchte, schreeuwde en haalde de trekker over van zijn lege Magnum. Hij verstijfde en reutelde. Toen boog hij langzaam voorover en viel uit de helikopter.
  
  Met een harde klap raakte Tochel de grond. Verbijsterd keken zijn mannen in gespannen stilte toe alsof ze niet konden begrijpen dat hun chef dood was. Stil bleef ik op de met ijs bedekte binnenplaats zitten. Ik voelde me zwak en misselijk. Het enige geluid was een zacht jammeren van Tamara - en het plotselinge oplopen van het toerental van de helikopter toen Zembla omhoog en weg zwaaide.
  
  De misselijkheid trok weg, maar de zwakte niet. Ik kwam omhoog op mijn knieën zonder aandacht te schenken aan het risico om neergeschoten te worden door de mannen om me heen. Ik leunde voorover in de schroefwind van de helikopter. De Makarow braakte en schokte alsof hij een eigen leven leidde. Mijn laatste drie kogels floten naar de kwetsbare hogedruktanks. Nu was het mijn beurt om een leeg wapen af te drukken. Een ogenblik was ik bang dat ik te laat had gehandeld en de helikopter al te hoog vloog. Maar toen begon de hoofdrotor vreemde knarsende geluiden te maken. De helikopter rammelde en sputterde terwijl Zembla hem onder controle probeerde te houden. Hij slingerde en klom steeds hoger boven de haciënda. Dan een plotselinge schok. Hij begon af te glijden. Er scheurde iets en een brok metaal vloog over ons heen. We hoorden een kleine explosie. Een ogenblik bleef de helikopter roerloos hangen. Kleine vlammetjes likten aan de motorkap. Toen stortte hij met een grote boog naar beneden en sloeg gierend in de andere vleugel van het hoofdgebouw van de haciënda.
  
  Met een verschrikkelijke schok sloeg het toestel met Zembla in het aangrenzende gebouw. Ik werd tegen de grond gesmeten. Stukken muur vlogen over de binnenplaats samen met balken, ramen en metselwerk. Het dak stortte in op de plaats waar de helikopter een groot gat geslagen had. Hongerige vlammen laaiden hemelhoog op. Duizelig krabbelde ik overeind. Ik had niets gebroken maar mijn reeds beschadigde neus lag nu helemaal open en bloedde zonder ophouden. Hijgend strompelde ik naar de kratten om Tamara te zoeken. We moesten hier weg zien te komen. Mijn tastende hand raakte haar zachte rondingen. Ze klemde zich even aan me vast en zachtjes streken mijn vingers door haar blonde haren. Beschermd door de nu geruïneerde barricade was ze ongedeerd gebleven.
  
  De laaiende gloed verspreidde zich snel. In het gloeiende licht zag ik de overgebleven mannen van Zembla rondrennen. Ze konden nergens naartoe en wisten niet wat ze moesten doen. Van organisatie was geen sprake meer. Hun leider was dood en ze hadden geen doel meer. Ze zouden zich wel twee keer bedenken om in deze omstandigheden een heldendood te sterven. Maar het bleven vijanden, gevaarlijke vijanden. Als we een kans hadden om er tussenuit te knijpen dan was dat nu.
  
  We kropen tussen de kratten uit en renden naar de achterkant van het dichtstbijzijnde gebouw. Telkens sprongen we opzij en doken we weg als er iemand voorbij rende. Buiten adem renden we achter langs het brandende hoofdgebouw. De glimlach om Tamara's lippen vertelde me dat ze hetzelfde dacht als ik. In dat laaiende vuur werd de laatste zender van Zembla vernietigd en omgesmolten tot schroot.
  
  Een groepje mannen ontdekte ons bij de hoofdingang en begon te schieten. Kogels floten gevaarlijk dicht om ons heen en versplinterden de stenen van de muur aan weerskanten van ons. We doken door de poort, sloegen hem achter ons dicht en renden het brede keienpad af. Het gillende fluiten van de ijzige wind vermengde zich met het knetteren van het vuur en het kraken van de instortende gebouwen achter ons. Het leek een helse symfonie.
  
  We kwamen aan de voet van de heuvel en moesten ons nu langs hoog opgestapelde keien worstelen. Tamara werd verschillende keren door de hevige storm tegen de grond gegooid. Ik hielp haar overeind en viel meteen daarop zelf op het gladde met ijs bedekte pad. Verbeten gingen we verder.
  
  Hijgend bereikten we eindelijk de beschutte inham van het botenhuis. Het enige waar we nog aan dachten, was een boot en een manier om hem aan de gang te krijgen. Er moest eenvoudig een boot zijn als we dit wilden overleven. Ik duwde tegen de deur. Hij gaf niet mee en ik miste de kracht om hem met mijn schouders te forceren. Verslagenheid golfde door mij heen - en toen vernietigde Tamara heel rustig het latwerk met de revolver van Pepe.
  
  Met een laatste krachtsinspanning sleepten we ons zelf naar binnen over de steiger. Er lag een boot. Een glanzend en brutaal tien meter lang kruisertje rukte wild aan zijn trossen als een strak ingetuigde hengst. Hiermee uitvaren leek me niet zonder risico. De kruiser was erop gebouwd om met grote snelheid over de golven te scheren, maar in deze storm kon hij gemakkelijk kapseizen op de zware grondzeeên net buiten het botenhuis. Maar ik voelde er nog veel minder voor om op het eiland te blijven.
  
  Tamara opende de grote deur en gooide de trossen los. Ik scharrelde onder het dashboard en liet de motor voorgloeien. Mijn spieren deden pijn in alle toonaarden. Mannen renden naar het botenhuis. Ik hoorde ze schreeuwen en schieten. Ik drukte de startknop in. De motor sloeg een keer over, proestte, sputterde en kwam toen grommend tot leven. Vaag was ik me bewust van mijn arm die instinctief naar de gashandel greep. Het grommen onder mijn voeten werd een krachtig kloppen. De kruiser schoot het botenhuis uit, de kreek in, toen de eerste mannen door de achterdeur stormden.
  
  Buiten de inham stortten de onstuimige golven van de Golf van Panama zich op ons. Ik nam gas terug tot onze snelheid niet meer dan drie knopen bedroeg. De zee was een kolkende massa schuimend wit die horizontaal over ons heensloeg. De boot kreeg geen kans om zich op te richten. De boeg werd bedolven en kwam aan de andere kant van de golf weer boven. Water gutste bruisend van het voordek en van het dak van de hut. Ik was te zwak om de boot nog in bedwang te houden. Bloed druppelde langs mijn armen en stroomde uit mijn neus. Ik moest kokhalzen. Ik voelde mezelf wegzakken. 'Neem over,' zei ik bijna onverstaanbaar. 'Tamara, neem het stuurrad over. Ik kan niet...' De gapende duisternis van de bewusteloosheid sloot zich over me. Ik wierp een laatste blik op de lucht en glimlachte. Het weer sloeg om.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Ik kwam bij met het gevoel dat ik in een hangmat lag te luieren. Een aangename zachte slingering wiegde me heen en weer. Ik lag lekker languit zonder schoenen en met een jas onder mijn hoofd als kussen. De boot lag stil met zwijgende machines. Er stond een zacht briesje; de zon was heet.
  
  Mijn tweede indruk was dat ik nog steeds sliep. Ik beleefde één van die heerlijke erotische dromen die altijd schijnen te eindigen als het fijn begint te worden en die je 's morgens gefrustreerd achterlaten. Tamara leunde tegen de railing van de achtersteven slechts gekleed in beha en slipje. De manier waarop haar lange, lenige benen op het dek uitgestrekt lagen, haar rug gebogen, haar borsten naar voren gestoken en haar gezicht opgeheven om zoveel mogelijk zon op te vangen - dat is het sensuele visioen dat ik graag in mijn dromen zie. Maar zij was werkelijkheid, even werkelijk als de zon! Ik zuchtte en boog mijn armen. De pijn was ook werkelijkheid. Ik ging rechtop zitten. De boot werd door een blauwe golf meegevoerd. De zee was kalm en de lucht stralend helder. 'Hallo,' glimlachte Tamara. Ze bracht een hand boven haar ogen tegen de felle zon.
  
  'Hallo,' grinnikte ik terug. 'We drijven af.'
  
  'We zitten zonder brandstof.'
  
  'Oh.'
  
  'Een paar minuten nadat je je bewustzijn verloor, sputterde de motor en stopte. Ik kon niets meer doen.
  
  'Nee, natuurlijk niet.'
  
  'De stroom zal ons over een paar uur wel aan land zetten.'
  
  'We zullen het druk krijgen. Een beetje rust zal ons geen kwaad doen.'
  
  'Zo dacht ik er ook over,' zei ze. Ze leunde weer met haar hoofd achterover. 'Het werd te heet met al die kleren aan en ik wilde een beetje bruin worden. Je hebt er toch niets op tegen, hoop ik?'
  
  'Wie, ik? Nooit!'
  
  Mijn blik gleed over het heldere turkooizen water naar de mistige kust in de verte. Panama lag te schitteren in het licht, Leviathan in rust. Ik kon de stilte voelen. Er stond geen zuchtje wind. Geen enkel dier ritselde in de wirwar van gras en geen enkele stem klonk op uit 'het dichte smaragdgroene woud. Daar was het nog te vroeg voor. De rivieren en kanalen waren nog steeds verstopt door de dikke ijsmassa's. Maar het ijs zou spoedig breken en krakend uiteenvallen. De smeltende sneeuw uit de bergen zou misschien hier en daar een tijdelijke overstroming veroorzaken, maar ook dat was nog toekomst. Mens en dier was nu nog met stomheid geslagen en probeerde zich onder de ongelofelijke verschrikkingen uit te graven die de heerszuchtige storm van Zembla had aangericht. Later zouden ze hun doden betreuren en beginnen met het weer opbouwen van hun huizen. Maar nu nog niet...
  
  Ik inhaleerde de warme geurige lucht en plantte mijn voeten stevig op het dek. Er stond een brede glimlach op mijn gezicht. 'Dat was de moeite waard om voor te vechten.'
  
  Tamara kwam overeind met een lome gratie. Ze kwam naar me toe en sloeg haar armen teder om mijn nek. Haar vingers rukten aan de knopen van mijn blouse. Haar hand gleed over mijn borst.
  
  'De opwinding is voorbij,' zei ik. 'Je hoeft dat niet te doen.'
  
  'Ik hoefde nooit, Nick, maar ik doe het graag.'
  
  'Als we Panama bereikt hebben, zullen onze wegen scheiden. Tenzij ...'
  
  'Nee,' fluisterde ze droevig in mijn oor.
  
  'Jij hebt jouw plichten en ik heb de mijne en we zullen nooit veranderen omwille van de ander. Het is fijn geweest en het zal fijn blijven totdat we Panama bereikt ebben.'
  
  'De boot drijft af.'
  
  'En daar kunnen we niets aan doen.
  
  'Behalve ons vermaken zolang we nog kunnen.
  
  Ik kuste haar ruw en trok haar stevige en soepele lijf tegen me aan.
  
  Ik had ongelijk. De opwinding was nog niet voorbij.
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Het was begonnen met een verminkte radioboodschap die een AXE-agent in Mexico had opgevangen. Nu sloop Nick Carter door het dichte oerwoud van Nicaragua, dat men de Mosquitokust had genoemd. Hij werd belaagd door muggen, giftige slangen, en een ondraaglijke hitte. Onmenselijk was zijn tocht, maar hij moest de oude Maya-tempel vinden. Daar was het hoofdkwartier van kolonel Zembla gevestigd. En deze had het in zijn macht Midden- en Zuid-Amerika in een poolgebied te veranderen. En terwijl een ijzige koude ontketend dreigt te worden, moet Nick ook de Russische KGB-agente Tamara Kirov ervan overtuigen dat Amerika part noch deel heeft aan deze helse opzet.
  
  Maar kolonel Zembla slaagt erin zijn ijskoude terreur op gang te laten komen. Van Nick Carter wordt dan het onmogelijke gevergd ...
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
Э.Бланк "Пленница чужого мира" О.Копылова "Невеста звездного принца" А.Позин "Меч Тамерлана.Крестьянский сын,дворянская дочь"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"