Carter Nick : другие произведения.

Robijn des oordeels: Jewel of doom

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 29
  
  
  
  
  
  Nick Carter
  
  
  
  
  
  Robijn des oordeels
  
  
  
  
  
  Aktie-Pockets Amsterdam
  
  Oorspronkelijke titel: Jewel of doom
  
  No 1970 by Universal Publishing and Distributing Corp.
  
  Copyright No 1983 Nederlandse uitgave:
  
  Tiebosch Uitgeversmaatschappij bv Amsterdam
  
  Vertaling: Henk van Slangenburg
  
  Omslag: Marius van Leeuwen, GVN Amsterdam
  
  ISBN 90 627 8694 4
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  
  
  Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  -
  
  De kwestie met Mignon Boulier was dat ze zo volslagen vrouwelijk was, bijna te vrouwelijk. Ze was de meest populaire levende filmster van het continent; ze woonde in een prachtige villa vlak buiten Nice; ze bezat schoonheid, een lichaam en geld. Elk interview placht ze te besluiten met de opmerking dat geen enkele man haar ooit had bevredigd, en dat ze er zeker van was dat, als ze ooit een dergelijke man zou vinden, hij haar niet zou kunnen blijven bevredigen.
  
  Dat vertelde ze me op de dag dat ik haar ontmoette. Ik bracht nu mijn tiende dag met haar door in haar villa, nog steeds bezig haar te bevredigen.
  
  Mignon was ook speels. Ik lag op een ligstoel te zonnen in de geweldige Franse zon op het houten perron dat om haar zwembad liep. Mignon dartelde in het water. Omdat er een hoge muur om het zwembad liep, waren we beiden naakt.
  
  Ze kwam uit het water en haar blond gebleekte haar hing nat over haar schouders. Haar handen waren samengevouwen tot een kom en de kom was gevuld met koud water. Ze kwam het perron op met die lange, slanke benen, haar ronde, kalebasvormige borsten dansend alsof ze aan scharnieren hingen, het plukje fluweel tussen haar benen diep, glanzend zwart, anders dan het blond op haar hoofd. En ze gooide die kom vol water over me heen.
  
  Toen ze zag dat ik overeind kwam, slaakte ze een kreetje en dook. Ik volgde haar vlak op de hielen. Ik maakte een vlakke duik en kwam zwemmend boven. Ze lag me ongeveer drie slagen voor en het zwembad was zeer lang. Maar ik hield me in tot ze bijna aan de andere kant was. Toen pakte ik haar enkel en trok haar onder.
  
  Ze kwam borrelend en spattend boven. Zonder make-up had ze het gezicht van een klein meisje. Haar wimpers plakten aan elkaar, haar haar hing steil af. Ze bekeek me met onderzoekende bruine ogen, zoals ze altijd deed. Ze hield ervan om te proberen mijn gedachten te raden. Toen ze in mijn ogen las, knipperde ze bezorgd.
  
  'O, Nick,' zei ze met bevende stem. 'O, Nick, ik kan niet, niet nog eens. Echt niet.'
  
  We waren in het ondiepe gedeelte van het zwembad, het water kwam ons tot het middel. Ze stond tegenover me, zo dichtbij dat haar tepels mijn borsthaar vluchtig raakten. Ik sloeg mijn arm om haar middel en trok haar naar me toe.
  
  Ze legde haar handen om mijn schouders en kuste mijn keel. 'O, schat, ik weet niet of ik het kan. Mon chéri, ik voel me zo óp.'
  
  Mijn lippen waren vlak bij haar oor. Ik trok haar langzaam naar de kant van het zwembad. 'Jij was de vrouw die door geen enkele man bevredigd kon worden,' zei ik. 'Jij was de vrouw die door geen enkele man bevredigd kon blijven.' Ik kuste haar tepels.
  
  Ze kreunde zacht, toen harder omdat mijn vingers naar het fluwelen plekje gingen. 'Maar ... mon chéri, dit is te gek. Je mat me af.'
  
  'Geen enkele man kon je bevredigen, weet je nog?' Haar mond gleed langs mijn wang en werd op mijn mond geperst. 'Tot ik de beroemde Nick Carter leerde kennen,' murmelde ze tegen mijn lippen. Ze kuste me heftig. 'O, mijn schat, wat moet ik doen als jij weggaat?'
  
  'De verslaggevers weer vertellen dat geen enkele man je ooit zal kunnen bevredigen.'
  
  'Maar dat zou onwaar zijn.' Ze kreunde hard. 'Wat doe je met me! Je maakt me gek.'
  
  Hier was het water erg ondiep, ongeveer een halve meter. We naderden de glijbaan van cement die het water in voerde. Toen Mignon haar rug ertegen voelde, sperde ze haar ogen wijd open.
  
  'Ja,' zei ik zacht. 'Hier, in het water.'
  
  'Maar ... maar ... dat... kan ik niet!'
  
  Dat zei ze. Maar toen mijn handen zachtjes de binnenkant van haar benen streelden, spreidden ze zich willig om mij binnen te laten. Ze zoog haar onderlip tussen haar tanden en slaakte een kreetje toen ik binnendrong. Haar armen werden stijf om mijn hals geknepen en ze drukte haar borsten tegen mijn borst. Toen begon ze zich te bewegen.
  
  Met Mignon was de liefde geen daad maar een kunst. Ze had een fantastische spierbeheersing. Elke keer was het alsof het de eerste keer was; elke keer maakte ze er iets anders van. Soms was ze een klein meisje dat zich met geweld liet nemen; andere keren was ze een losgelaten hoer, die kauwgum kauwde en gebaren maakte alsof ze haast had. Ze probeerde voortdurend verrukkelijke nieuwe handelingen en grepen.
  
  Soms, zoals nu, werd ze een boskat.
  
  Maar wat een spierbeheersing! Ik had het gevoel dat ik door haar lichaam bezeten werd, alsof ik me niet van haar zou kunnen losmaken al zou ik het willen. Ze verslond me, slokte me op zoals een puntenslijper een potlood, sleep me af tot er niets overbleef. Het viel niet moeilijk te begrijpen hoe ze een man die probeerde haar te bevredigen zou uitputten; ze was zo volslagen vrouwelijk en gaf zich zelf zo volkomen, dat de meeste mannen op een natte dweil zouden lijken als ze klaar met hen was.
  
  We spatten behoorlijk in het bassin. Onze lichamen waren versmolten en bewogen als wasgoed aan de lijn als er een harde wind staat. Mignon maakte bijna onmenselijke geluidjes. Ze had al paarse tandafdrukken op drie verschillende plaatsen op mijn borstkas gezet.
  
  Terwijl we bewogen, gleden we weg. We bevonden ons niet meer op de kleine glijbaan maar lagen in het water en hielden ons aan de kant vast. We kronkelden tezamen terwijl zij haar geluidjes maakte en nieuwe plaatsen zocht om haar tanden in te zetten.
  
  En toen dreven we midden in het zwembad, alleen met ons hoofd boven water. We draaiden om en om als een schip dat op het punt staat te zinken. En voortdurend gingen we uit elkaar en kwamen naar elkaar toe.
  
  Ik wist hoe het met Mignon moest zijn. Na tien dagen met haar samen geweest te zijn, had ik een soort patroon in haar climaxen ontdekt. Ze was er nu op weg naar toe; haar gebaren werden wild. De eerste keer zou niet meer dan een warming-up zijn. Van de tweede keer zou ze zo loskomen dat ze slap in mijn armen zou liggen, niet in staat zich te bewegen. Ik zou haar naar een stoel moeten dragen.
  
  Het zou me geen probleem opleveren tot ze zich erop ging concentreren mij te bevredigen. Want Mignon had een eenvoudige filosofie met betrekking tot de liefde. Als zij drie keer een climax bereikte, moest haar partner minstens drie keer een climax bereiken; vaker als zij er kans toe zag. Dan begon de pret pas goed voor ene Nicholas Carter, agent van AXE, nu met vakantie, dra een natte dweil.
  
  Dit had tien dagen geduurd, tien dagen aan de Franse Rivièra, met de casino's, met spelletjes met Mignon in het zwembad en in bed. Ik had haar ongeveer een jaar geleden leren kennen toen ik hier voor een opdracht was. Ze had enige belangstelling laten blijken en me haar adres en telefoonnummer gegeven. Toen was ze nog niet zo'n grote ster. In dat afgelopen jaar had ik haar twee keer gebeld en ontdekt dat de belangstelling nog steeds aanwezig scheen te zijn, dus bij de eerste de beste gelegenheid was ik op bezoek gegaan. Mignon was twee handen vol vrouw.
  
  Op de een of andere manier waren we terug bij de glijbaan. Daar kwam Mignon de eerste keer klaar. Ik voelde haar hielen in mijn knieholten boren. Haar tanden bevonden zich aan de zijkant van mijn nek en ze beet hevig. Haar lichaam schokte twee keer, verstijfde, scheen te verslappen. Ik ontspande me tegen haar.
  
  Ze trok haar tanden terug en boog ver genoeg achterover om mijn gezicht te kunnen zien. Haar ogen stonden zwemmerig en haar oogleden waren zwaar. 'Mon chéri,' zei ze hees, 'we zijn er nog niet, hè?'
  
  Ten antwoord drukte ik me tegen haar aan.
  
  'O, Nick, mijn engel, mijn minnaar, mijn volmaakte man!' Ze bewoog mee in mijn ritme. 'Je ruïneert mijn arme, slanke lichaam. Je bent te veel man voor me.'
  
  Ik wist dat ze, als ze daarmee begon, op het punt stond me te vloeren. Ze was het arme, kleine, lieve meisje waar mannen misbruik van maakten. Maar als ze klaar met hen was, stapten ze niet fier als een haan rond, maar strompelden met afhangende schouders uitgeput weg. Ik wist het omdat ik het meegemaakt had.
  
  De tweede keer kwam veel sneller. Ik voelde haar vingernagels vrijwel onmiddellijk in mijn rug. Ze slaakte haar kreten met op elkaar geklemde tanden. En ik beging een verschrikkelijke vergissing. Ik ontdekte dat ik stormliep op de dam die me probeerde tegen te houden. Ik wierp me er keer op keer tegenaan, en de dam begon scheuren te vertonen. Toen borrelde alles in me op tot de druk zo groot was dat ik wist dat ik niet langer kon wachten.
  
  Mignon moet het bespeurd hebben. Ik had toch nog wel even kunnen wachten als zij niet zo'n sluwe feeks was geweest. Ik voelde haar spieren werken; toen duwde ze zich iets achteruit en maakte haar rug hol terwijl haar handen langzaam de romige heuvels van haar borsten streelden. En toen had ze het lef tegen me te lachen. Het genot dat ik voelde was zo groot dat de druk op de gescheurde dam toenam tot hij brak. Ik werd binnenste buiten gekeerd; Ik had het gevoel alsof mijn bloed, alsof heel mijn binnenste naar buiten stroomde. Ik greep dat slanke lichaam, drukte het tegen me aan, klauwde ernaar. En verdomd als ik haar niet hoorde lachen!
  
  Het was een klein lachje, een gegniffel van triomf. Toen ik weer in staat was mijn ogen open te doen, waren haar volmaakte mondhoeken opgetrokken in een glimlach. Ze was de oorspronkelijke Duivelvrouw, de Dochter der Duisternis. Haar grote, kinderlijke bruine ogen sperden zich in onschuldige verbazing open terwijl ze haar wenkbrauwen optrok.
  
  'We zijn er nog niet, hè?' vroeg ze. En ze begon met haar slanke lichaam te bewegen.
  
  Ik hield me zelf voor dat ik niet meer kon, dat de afgelopen tien dagen hun tol hadden geëist, dat ze had gewonnen. Maar toen dacht ik aan het genot. Ze kwam de volmaakte vrouw zeer nabij. Ze wist hoe ze elk deel van haar lichaam moest beheersen, en zelfs enkele delen waarvan de meeste vrouwen het bestaan niet eens vermoeden. Ze schonk me groot genot. Op dat moment kon het me niet schelen hoeveel mannen ze als lege bananenschillen langs de weg had laten vallen, ze schonk mij genot, ze had een geweldig, dierbaar lichaam. En ik zou ervan genieten.
  
  Mignon knipperde verrast toen ze voelde dat ik meebewoog. De verrassing maakte plaats voor een blik van volkomen vreugde. 'Nick, mijn engel, je bent wel een man, hè?'
  
  'Ik neem je langzaam mee, Mignon. Ik zal ervoor zorgen dat je elke tree op de trap naar de climax voelt.'
  
  'Hou je mond!' snauwde ze. Haar ogen waren dicht. We dreven weer weg van de kleine glijbaan.
  
  'Je voelt toch wat ik met je doe, hè,'zei ik op zachte, sussende toon. 'Iedere plek van je lichaam die ik met mijn hand aanraak, voelt als vuur aan. Je voelt toch wat ik met je doe, Mignon?'
  
  'Ja,' hijgde ze. 'Ja, ja, ja.'
  
  We waren van de kant afgedreven. We deinden langzaam in het midden van het bassin heen en weer. En toen voelde ik de druk op de dam opnieuw. Hij brak bijna eer ik het kon tegenhouden. De pressie was zo groot dat ik Mignons lieve achterwerkje vastgreep en drukte. Ze gniffelde triomfantelijk, en ik wist wat er was gebeurd. Ze had haar spierbeheersing weer toegepast. En toen was er niets meer in de wereld dan zij en ik. Geen strijd meer tegen elkaar om te zien of we elkaar konden bevredigen.
  
  We wisten dat we dat konden. We concentreerden ons nu op het genot dat we voelden, en hoe het tot stand kwam.
  
  Ik streek met mijn handen over haar lichaam, zei op zachte toon wat ik aan het doen was. Als iemand haar zulke dingen op straat zou toevoegen, zou hij op het politiebureau zitten voor hij wist wat er gebeurd was. Maar ze vond het prachtig die woorden in intieme sfeer te horen, ze bloeide ervan op.
  
  En wat ze met mij deed! Ze gilde van genot terwijl ze haar spieren bewoog. En ze maakte af en toe haar rug hol om me te laten zien waar ik van genoot.
  
  We bereikten gezamenlijk de climax in een woeste kronkeling en sparteling, geklets en geplas. Het was niet iets dat we voor ons zelf hielden, maar een stukje van ons dat ons ontrukt werd. Ons besef van elkaar en van de wereld om ons heen werd mee weggerukt. Ik herinner me dat ik van me zelf wegzweefde, en ik wist dat het Mignon net zo ging. Het ontnam ons al het leven, liet ons achter met onze kleine dood. We dreven aan de diepe kant van het bad en alleen mijn vingers om de houten reling voorkwamen dat we zouden zinken. We bleven in elkaar, roerloos, afgezien van de zachte deining van het zwemwater.
  
  Het luide gerinkel van de telefoon joeg ons uit elkaar. Zonder naar me om te kijken zwom Mignon naar de overkant en klom uit het zwembad. Ze raapte een jas van roze badstof op en trok die om zich heen terwijl ze naar de glazen schuifdeur liep. Ik zag haar vlak achter de deur, ze had de telefoon opgenomen en sprak met gedempte stem. Ze scheen haar schouders te laten hangen.
  
  Het kon twee dingen zijn - de studio die haar nodig had, of het hoofdkwartier van AXE, altijd bekend met mijn verblijfplaats, dat probeerde mij te bereiken
  
  Mignon kwam met zware stappen naar buiten, het houten perron op. Ze glimlachte niet. 'Het is voor jou, mijn liefste Nick,' zei ze. Toen ging ze op een van de ligstoelen zitten en trok de badmantel strak om zich heen.
  
  Ik trok me omhoog uit het zwembad en sloeg een witte badmantel om me heen. De buitenwereld was bij ons binnengedrongen en beiden voelden we onze naaktheid. Toen ik langs Mignon liep, liet ik mijn hand op haar schouder vallen. Ze drukte er haar wang tegen, zodat ik even moest blijven staan, toen liet ze me los. Achter de glazen deur nam ik de hoorn op.
  
  'Nick Carter.'
  
  'Meneer Carter,' zei een zakelijke stem. 'Ik heb instructies van Washington, meneer. U moet zich onmiddellijk melden bij de Amerikaanse ambassade in Parijs.'
  
  'Op wiens gezag?'
  
  Er werd even met papieren geritseld. 'In opdracht van een zekere ... meneer Hawk, meneer. Ik bel u vanaf de ambassade. Wanneer mogen we u verwachten, meneer? Vanmiddag?'
  
  'Ja,' zei ik zonder iets te voelen. 'Vanmiddag.'
  
  Ik hing op en liep terug naar het houten perron. Ik knielde naast de stoel waarin Mignon zat. Ze wilde me niet aankijken. Ik legde mijn hand onder haar kin en draaide haar hoofd naar me toe. Haar ogen stonden vol tranen. 'Het had ook voor jou kunnen zijn,' zei ik. 'Het had je studio kunnen zijn. Dan had jij moeten gaan.'
  
  Ze slaakte een lange, bevende zucht. 'Maar het was de studio niet, wel? Het was voor jou en nu ga je weg.'
  
  Ze had een bloot been opgeheven. De badmantel was een stukje opengevallen en toonde een lichte welving van haar lichaam. Het was een geweldig, prachtig, opwindend lichaam.
  
  'We zien elkaar nog wel,' zei ik zonder gevoel. 'Natuurlijk.'
  
  'Ik moet me gaan aankleden.' Ik stond op, bukte me en kuste haar voorhoofd.
  
  Er stonden nog tranen in haar ogen. 'Ga vlug weg,' fluisterde ze, 'eer ik me ga aanstellen.'
  
  Ik kleedde me aan en vertrok zonder haar weer te zien.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Alle songs over Parijs in de lente bleken waar. De straten hadden nog de geur en vochtigheid van een frisse lenteregen toen de taxi naar de ambassade reed. Alom heldere kleuren; een stralende zon. Elke Fransman zou ruzie met je gemaakt hebben als je had ontkend dat de zomer vlak voor de deur stond. De Amerikaanse ambassade is een mooi gebouw in de stijl van de aangrenzende gebouwen op de Place de la Concorde. Het is indrukwekkend en groot. Toen de taxi voor de brede trap stopte, stond op de bovenste tree een jongeman op me te wachten. Ik betaalde de chauffeur en liep de trap op. De zon voelde warm aan op mijn rug en ik was blij dat ik een lichtgewichtpak aan had. Ik was niet van plan te ontkennen dat de zomer vlak voor de deur stond.
  
  De jongeman stak zijn hand uit toen ik bij hem kwam. 'Meneer Carter, mijn naam is Whittier.' We stapten kwiek door de draaideur. Whittier hield een hand onder mijn bovenarm om me te leiden. 'We hebben meneer Hawk aan een telefoon met spraakvervormer,' zei hij snel. 'We hebben het zo geregeld dat u het privé-kantoor van de ambassadeur kunt gebruiken. We hebben daar een betrouwbare staf; ze zullen ervoor zorgen dat u niet gestoord wordt. Door de spraakvervormer zal niemand kunnen horen wat er gezegd wordt.'
  
  We stapten in een lift en stonden met de handen op de rug. Ik had het onbehaaglijke gevoel dat je krijgt als je alleen bent met iemand die meer van jou weet dan jij van hem. Ik had eraan gewend moeten zijn; ik had het al vaak genoeg meegemaakt.
  
  De liftdeur ging open en Whittier ging me voor naar de overkant van de gang. Er was slechts één deur. Er stond privé op. 'Dit is het privé-kantoor van de ambassadeur,' zei Whittier. 'Niemand mag zonder toestemming op deze verdieping komen. Ik beloof u dat u niet gestoord zult worden.' Hij ontsloot de deur en duwde hem open.
  
  Een dik tapijt, een groot bureau; in de hoek hing een vlag en grote portretten van de president en de vice-president hingen aan de muur achter het bureau. Voor het bureau stonden twee rechte, met leer beklede stoelen. Een met hetzelfde materiaal beklede bank stond tegen de muur. Op het bureau stond een groene telefoon met vier knoppen.
  
  Zodra we binnen waren, liep Whittier om het bureau heen en nam de hoorn op. 'Geef het gesprek maar door,' zei hij. Hij hing op en keek me aan. 'Druk op de tweede knop van links als u zo ver bent.' Hij wierp me een nietszeggend, zakelijk lachje toe en deed de deur zacht achter zich dicht.
  
  Ik ging achter het bureau zitten en stak een sigaret op. Naast de telefoon stond een asbak. Ik nam de hoorn op en drukte op de tweede knop van links.
  
  Een stem zei: 'Een ogenblikje, alstublieft.' Het was een aangename vrouwenstem.
  
  Er was veel geklik op de lijn. Ik zat een poosje te roken en trok onzichtbare cirkels op het bureaublad. Ik geloof niet dat ik zelfs met een vergrootglas een stofje in de kamer had kunnen vinden. Het geklik ging voort. Mijn geest verkeerde in de overgangsfase tussen de ontspanning van een vakantie en de messcherpe verwachting van een opdracht. Tien dagen met Mignon. Het was een ontspannen, plezierige vakantie geweest en Mignon had elke dag volgetast. Maar nu wist ik dat tien dagen lang genoeg was geweest. Ik was lichamelijk en geestelijk gereed. Hugo, mijn dunne stiletto, lag in zijn schede op mijn linkerarm, gereed om met een schouderbeweging in mijn hand te glijden. Wilhelmina, mijn Luger, zat in haar holster onder mijn linkerarm. Pierre, mijn kleine, dodelijke gasbommetje, hing behaaglijk, als een derde testikel, tussen mijn benen. De vakantie was afgelopen. Ik was Nick Carter, AXE-agent.
  
  Hawk kwam eindelijk aan de lijn. 'Carter,' zei hij kortaf, 'wat zeggen de woorden Rocky Mountains, silo's, veelvoudige atoomkop je?'
  
  Ik dacht terug aan een paar maanden geleden. 'Er is daar een nieuwe installatie, niet waar? ICBM's. Ergens in Utah, dacht ik. Ze hebben daar een raketbasis voor veelvoudige atoomkoppen, is het niet?'
  
  'Heel aardig. De bedoeling is dat wat daar gebeurt strikt geheim wordt gehouden. Ze hebben me verteld dat het onmogelijk is daar binnen te dringen.'
  
  Ik wist wat er ging komen. 'Maar iemand is er toch in geslaagd.'
  
  'Precies. De veiligheid is doorbroken. Het enige wat we hebben, is het verhaal van een gewonde soldaat die voor dood is achtergelaten en nog iets dat ik je straks zal vertellen. Die soldaat omschrijft de inbreker als een lange, slanke oosterling. Zoals ik al zei, ze dachten dat de soldaat dood was. Hij was ernstig gewond, maar voldoende bij de tijd om te zien dat de oosterling foto's nam van de kaarten van de basis in de topveiligheidskamer.'
  
  Ik drukte mijn sigaret uit in de asbak. 'Meneer, als die oosterling foto's van de basis heeft, kan hij ze aan elk communistisch land ter wereld verkopen en zelf de negatieven houden.'
  
  'Dat weten we. De beste oplossing zou zijn om de inrichting van de silo's te veranderen, maar dat zou tijd en erg veel geld kosten. We moeten die foto's en negatieven terug zien te krijgen. We weten dat de Russen erbij betrokken zijn. Of zij de foto's gaan kopen of ze zelf hebben laten maken, weten we niet zeker. Het is mogelijk dat de Chinese communisten er ook in zitten.'
  
  Ik fronste. 'Hoe weet u dat de Russen erin zitten?'
  
  'Dat is de andere kwestie. De FBI heeft bezoek gehad van een man met zo'n boeiend verhaal dat hij op een vliegtuig naar Parijs is gezet om het jou persoonlijk te komen vertellen. Hij heet Silas Redpack. Toen AXE de opdracht van de FBI kreeg, kregen we meneer Redpack en zijn verhaal erbij. Hij kan elk ogenblik in Parijs aankomen, Carter.' Er volgde een korte stilte en ik hoorde een puffend geluid. Ik wist dat Hawk een sigaar opstak.
  
  'Meneer,' zei ik. 'U weet dat de Russen een dossier van me hebben. Ze kennen me van gezicht.'
  
  'Ja, en als dit niet zo verdomd belangrijk was, zou ik de opdracht aan een van onze nieuwere, minder bekende agenten geven. Maar we moeten snel resultaat boeken en daarom moet jij het doen.' Er werd weer even gepuft. 'We hebben een paar dingen van Speciale Effecten en Redactie voor je.'
  
  'Hoe krijg ik die?'
  
  Hawk pufte weer. Toen hij weer sprak, klonken zijn woorden een tikje onduidelijk en ik wist dat hij de zwarte stomp van zijn sigaar tussen zijn tanden geklemd had. 'Ga naar een Frans restaurant, Renés Cuisine Fine. Loop door naar de keuken en vraag naar Feezo, een kok. Je zegt dat je een boodschap van zijn dochter uit Amerika hebt. Als je Feezo ontmoet, zeg je dat je bent gekomen om een paar dingen voor zijn dochter op te halen. Hij geeft je een koffer. Je hoeft je niet druk te maken om de veiligheid, Carter, Feezo is een van onze contacten.'
  
  'Goed, meneer. Verder nog iets?'
  
  'Alleen maar veel succes, N3.' Hawk hing abrupt op. Ik legde de hoorn op de haak en bleef er een hele poos naar zitten kijken. Toen leunde ik achterover in de bureaustoel en stak een van mijn speciale sigaretten met gouden filter op. Ik was benieuwd hoe een lange, slanke oosterling ook maar in de buurt van een zeer geheime raketinstallatie kon komen. Was de oosterling inderdaad een Chinese communist of werkte hij voor de Russen? Of was hij iemand die de foto's van de plattegronden gewoon aan de hoogste bieder verkocht? Ik zat in de stoel en keek naar de telefoon en rookte, en ik was benieuwd wat voor boeiend verhaal die Silas Redpack te vertellen kon hebben. Het meest wel zeer boeiend zijn als hij van de Verenigde Staten naar hier werd overgevlogen.
  
  Het was alsof de telefoon op mijn starende blik reageerde: hij rinkelde. Slechts één keer, een gedempt getinkel, en de middelste knop flikkerde. Ik drukte de knop in en pakte de hoorn op. 'Nick Carter,' zei ik.
  
  'Meneer Carter, met Whittier. Twee mannen met officiële legitimaties zijn net van het vliegveld aangekomen met een zekere meneer Redpack. De mannen zeggen dat ze opdracht hebben meneer Redpack aan u over te geven. Zal ik ze naar boven sturen?'
  
  'Natuurlijk,' zei ik met een grijns. 'Waarom niet?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Silas Redpack kwam de kamer binnen zoals een kind een museum betreedt. Hij leek midden zestig, had dun, zijdeachtig haar dat enigszins golfde door de bries van de airconditioning. Zijn pak was ouderwets van snit en zag eruit alsof het hem beter had gepast toen hij vijfentwintig pond zwaarder was. Het was gekreukt. Hij droeg een bril met halve glazen en bekeek de wereld over de rand van de glazen. Hij schuifelde naar binnen met een oude hoed tussen zijn gerimpelde handen en keek de kamer rond. Zijn ogen waren melkachtig blauw.
  
  Ik schudde zijn gelige hand en bood hem een stoel aan die hij afsloeg. Toen liet ik mijn legitimatie aan de twee regeringskoeriers zien en ze vertrokken. Zodra de deur dicht was, ging Redpack op het puntje van een stoel voor het bureau zitten. Ik liep om het bureau heen en ging ook zitten.
  
  Ik glimlachte tegen hem. 'Meneer Redpack, ik heb begrepen dat u een interessant verhaal te vertellen hebt.'
  
  Hij haalde zijn schouders aan en keek naar zijn voeten, die voor mij verborgen waren. 'Ik weet niet hoe interessant het is,' zei hij met hoge, piepende stem. 'Het gaat om die oosterling.' Hij vestigde zijn melkachtige ogen op me. 'Ze zeggen op de radio en televisie dat, als je ergens iets over weet, je het de politie moet vertellen; en als je iets erg interessants hebt, dat je dan naar de FBI moet gaan. Nou, dat heb ik gedaan. Ik ben naar de FBI gegaan en heb ze over de oosterling verteld die in mijn winkel kwam.' Hij hief zijn handen hoog in de lucht en liet zijn hoed vallen. 'Opeens - zoef - zit ik in een vliegtuig op weg naar iemand van de aksen, zeggen ze.'
  
  'AXE,' Verbeterde ik .
  
  'AXE, aksen, wat maakt dat uit? Mijn vrouw weet niet waar ik ben en zal zich ongerust maken. Ik heb niet geluncht en dat zal mijn maag opbreken, 's Ochtends op de ene plaats, 's avonds ergens anders, en nu is het alweer middag. Mijn maag is in de war en daar maak ik me zorgen over.' Hij bukte zich en raapte zijn hoed op. 'Ik vertel mijn verhaal aan de FBI, en dan vertel ik het aan de aksen, en dan - zoef -zit ik in Parijs, in Frankrijk. Wat een dag. De volgende keer hou ik geloof ik mijn grote mond maar.' Ik glimlachte. 'Wilt u iets eten, meneer Redpack?'
  
  Hij haalde zijn schouders op. 'Vergeet het maar. Mijn maag zou het nu toch niet verdragen. Hebt u soms zuiveringszout?'
  
  'Ik denk dat we daar wel aan kunnen komen.' Ik pakte de telefoon en vroeg om zuiveringszout en twee koppen koffie. Terwijl ik ophing zei ik: 'Waarom vertelt u me niet het een en ander over u zelf terwijl we wachten?'
  
  Hij haalde zijn schouders weer op. 'Wat valt er te vertellen? Ik heb een antiekzaak, al noemen sommige mensen het een pandjeshuis, en weer anderen een vuilnisbelt. Ik noem het een antiekzaak.'
  
  'En die oosterling kwam in uw winkel?'
  
  Hij perste ongeduldig zijn lippen op elkaar. 'Dat heb ik die andere mensen al verteld, hij kwam bij me en vroeg of ik een imitatierobijn wilde maken.'
  
  Er werd op de deur geklopt. Ik deed hem open en hielp met het dienblad. Redpack nam zijn zuiveringszout. Daarna dronken we koffie.
  
  Stukje bij beetje kreeg ik het uit hem. Ik hoorde dat hij een winkel in Denver had. Hij was een kenner van juwelen en probeerde graag beroemde stenen en ringen na te maken met imitatiejuwelen. In Denver wist men van zijn hobby, dus het zou voor iemand die een dergelijk sieraad wilde hebben tamelijk gemakkelijk zijn hem te vinden.
  
  Het was alsof ik zijn tanden moest trekken om dit uit hem te krijgen. Maar toen de koffie half op was, had ik zijn mond met geen pleister kunnen dichtplakken. Zijn vrouw en de maagpijn waren vergeten, terwijl hij zijn verhaal vertelde.
  
  De lange, slanke oosterling kwam in zijn winkel op de dag nadat de foto's op de raketbasis waren gemaakt. Hij liet een kleurenfoto van een hanger met robijn zien en vroeg Redpack of hij die kon namaken. De oosterling wilde een glazen robijn die openspleet als je op het oogje voor de ketting drukte. Redpack bekeek de foto nauwkeurig en zei dat hij deze hanger niet van een foto kon namaken. Daar had hij het origineel voor nodig. De oosterling scheen het te begrijpen en ging weg. Hij kwam niet meer terug.
  
  Maar nadat de oosterling weg was, vroeg Redpack zich af of hij de hanger misschien kon namaken aan de hand van zijn herinnering van de foto. Het zou beter zijn als hij nog zo'n foto te pakken kon krijgen. Dus begroef hij zich in de literatuur over alle sieraden die geopend konden worden of doormidden gespleten konden worden. Redpack had een hele bibliotheek over juwelen en sieraden die de afgunst opwekte van alle leden van zijn juweliersclub. Tijdens die nasporingen ontdekte hij iets dat naar zijn mening zeer belangrijk was.
  
  Redpack dronk zijn koffie uit. Zijn gedeukte hoed lag op het bureau en hij leunde geheel ontspannen achterover in zijn stoel. 'Ziet u,' zei hij met zijn piepstem, 'het is niet algemeen bekend, maar in 1847 leverde Rusland drievijfde van al het nieuw gewonnen goud in de wereld. Die goudexpansie was kort van duur maar spectaculair, en een heleboel mensen werden beschermheer van een nieuwe kunst, de kunst van het goudsmeden. In Sint Petersburg had je een zekere Carl Fabergé die door de tsaar de nieuwe "Cellini" of goudbewerker voor de keizerlijke familie werd genoemd. Elk jaar met Pasen maakte Fabergé een prachtig meesterstuk van goud en edelstenen.'
  
  'Die bijnaam van Cellini moet een hoop prestige hebben meegebracht,' zei ik.
  
  Redpack keek me naar ik meende kwaad aan. 'Zo is het, jongen,' zei hij. 'Maar je valt me in de rede.'
  
  'Pardon,' zei ik grinnikend.
  
  'Nou, meneer, in 1900 maakte Carl Fabergé op verzoek van de tsaar met Pasen voor de vrouw van de tsaar een van de prachtigste dingen die iemand ooit gezien had. Het was een meesterstuk dat tot op de dag van vandaag niet geëvenaard is.' Terwijl hij sprak, vormde hij beelden met zijn handen. 'Dat ding zag eruit als een gouden kippeëi, had ongeveer dezelfde afmetingen ook. De buitenkant was geëmailleerd met goud en als je op een geheim stukje van het ei drukte, ging het open en verdomd als het van binnen niet hol was. Er zat ook iets in dat leek op eierstruif van zuiver goud, maar ik mag doodvallen als dat ding niet ook open kon. En daar binnenin zat een miniatuurkip. Maar in de kip zat een echt kunstwerk van diamanten, een kleine kopie van de keizerlijke kroon.'
  
  Ik onderbrak hem opnieuw. 'Wacht even,' zei ik. 'Wou u zeggen dat die dingen in elkaar pasten?'Toen hij knikte, zei ik: 'En ik neem aan dat in die keizerlijke kroon van diamanten een hanger van robijn zat.'
  
  'Hé, je bent erg goochem, jongen, maar je valt me te vaak in de rede; je moet luisteren en niet kletsen.' Hij perste zijn lippen op elkaar. 'Maar daar komt het wel op neer. De hanger met robijn waar die oosterling me een foto van liet zien, was de hanger in die diamanten kroon. En die hanger was het eind van het stuk. Carl Fabergés hanger kon, voor zover ik weet, niet open.' Hij glimlachte wijs. 'En waarom denkt u nou dat die oosterling een namaakhanger wilde hebben die wel open kon?'
  
  Ik wist al waarom. Zodat hij er iets in kon stoppen. Ik stond op en begon te ijsberen. Toen bleef ik staan. 'Meneer Redpack, dit meesterwerkje bestond in 1900. Denkt u dat het nu nog bestaat?'
  
  'Natuurlijk. Dat was ook het interessante.'
  
  'Wat, meneer Redpack?'
  
  'Dat oorspronkelijke gouden ei waar alles in zat, is een onderdeel van een Russische tentoonstelling van paaseieren. Dat stuk is zo beroemd dat de Russen er om de vijf jaar mee op tournee gaan.'
  
  Ik ging op een puntje van het bureau zitten. 'En het is op dit ogenblik op tournee?'
  
  'En of, jongen.'
  
  'En is het ooit in de Verenigde Staten tentoongesteld?'
  
  Redpack gniffelde. 'Je bent nog slimmer dan ik dacht, jongen. Ja, ze zijn al in de Verenigde Staten geweest; in drie steden nog wel.' Hij nam zijn kin in zijn hand en rolde zijn melkachtige ogen omhoog naar het plafond. 'Laat eens zien, dat was eerst in Washington, d.c., toen zijn ze in Denver geweest en daarna in San Francisco.'
  
  'En daar is de tentoonstelling nu?'
  
  'O, nee, jongen. Die is nou hier in Frankrijk. Nog drie dagen, voor ze ermee teruggaan naar Rusland. Ik geloof dat de collectie nu in een stad is die Tours heet.'
  
  'Over drie dagen gaat hij terug naar Rusland?'
  
  Redpack knikte. 'Zo is het, en die collectie is er gisteren aangekomen. Morgen is de laatste dag.'
  
  Hij zweeg even, zei toen: 'Er is iets geks met die collectie.' Hij zei het zacht, alsof hij meer in zich zelf dan tegen iemand anders sprak.
  
  'Geks? In welk opzicht?'
  
  Hij dacht even na. 'Ik heb die collectie twee keer gezien. Nadat ik er zo veel over gelezen had, vond ik dat ik hem ook moest zien. Ik heb hem gezien toen hij in Denver was, toen ben ik naar San Francisco gegaan om hem nog eens te zien. Weet u, het was me tot op dit moment niet opgevallen. Maar dat stuk van Fabergé, ze laten het nooit verder zien dan de diamanten keizerlijke kroon. Ze hebben nooit laten zien dat die kroon open kan, en ze hebben die robijnen hanger nooit vertoond.' Hij schudde zijn hoofd. 'Dat vind ik erg gek.'
  
  Ik vond het meer dan gek. De silo's in de Rocky Mountains waren niet ver van Denver. In Denver was de oosterling in de winkel van Redpack verschenen. Denver was ook een van de steden waar de Russen hun tentoonstelling hadden gehouden. Als die oosterling nu eens deel uitmaakte van de tentoonstellingsstaf? Hij maakt foto's van de basis en versiert een imitatierobijn die open kan, combineert de twee op de een of andere manier en brengt ze naar Rusland.
  
  Redpack keek op zijn horloge. 'Hoor eens jongen, ik heb dat verhaal nou drie keer verteld. Mijn vrouw gaat zich zorgen maken. Ik ben zo veel tijdzones gepasseerd dat ik niet eens weet wanneer ik thuiskom.
  
  Ik heb mijn horloge niet verzet sinds ik de winkel verliet. Denk je dat ik nu naar huis kan?'
  
  Ik glimlachte. 'Ik denk het wel, meneer Redpack. Laten we eens zien of uw escorte nog op u zit te wachten.'
  
  Ik hielp hem overeind en liep langzaam met hem naar de deur. Ik dacht niet dat ik nog reden had om in het kantoor te blijven, dus besloot ik met hem in de lift naar beneden te gaan. Hij was weer de angstige oude man geworden, met de hoed verkreukeld tussen zijn gerimpelde handen. Terwijl ik naast zijn afgezakte, in elkaar gedoken gestalte in de lift stond, kwam ik tot de conclusie dat ik de man wel mocht. Hij had het zo het een en ander achter de rug in de afgelopen uren, en hij scheen zich er goed onder te houden.
  
  Toen we op de begane grond kwamen en de deuren opengingen, zag ik de twee regeringskoeriers naast Whittier in de lobby staan. De twee mannen flankeerden meneer Redpack en mij. We liepen samen door de voordeur naar de brede trap. Pas toen zette Redpack zijn hoed op.
  
  Hij draaide zich om naar mij en stak zijn hand uit. 'Nou, gezellig gebabbeld, jongen. Zoals ik al zei, je bent goochem, maar je moet leren meer te luisteren en minder te kletsen.'
  
  Ik grinnikte. 'Ik zal proberen eraan te denken, meneer Redpack.'
  
  Hij zette zijn hoed op en draaide zich om. 'Lekker weertje hier in Parijs.' Hij liep met de twee regeringsmensen de trap af.
  
  Whittier excuseerde zich en ging het airconditioned gebouw weer binnen. De zon was heet geworden. Alle straten waren nu droog. Het verkeer stroomde traag voor de ambassade langs. Verderop klonk een grappige, iele claxon, typisch Frans.
  
  Ik zag dat de twee regeringskoeriers Redpack hielpen instappen achter in de zwarte Imperial LeBaron. Een van hen ging voorin naast de chauffeursplaats zitten, de ander liep om naar de plaats achter het stuur. Redpack draaide zijn raampje open en wuifde naar me. Ik wuifde terug. Mijn hand was nog opgeheven toen de regeringsman achter het stuur gleed. Ik zag zijn hand naar de starter gaan.
  
  Er klonk een luide knal die niet lang aanhield. De zwarte auto scheen aan de zijkanten op te zwellen, toen viel hij uit elkaar. Een vurige oranje bal van vlammen steeg op. De luchtdruk was zo sterk dat ik twee pas achteruit werd gesmeten.
  
  Mijn hand ging al naar de Luger. Ik had hem in mijn hand. Brokstukken van de auto vielen met tinkelende metalige geluiden op straat. Twee vrouwen die op het trottoir hadden gelopen, lagen roerloos.
  
  Toen ik de zon zag glinsteren op wat me een telescoopgeweer leek, dook ik weg. Ik spande me, wachtte op het schot dat niet kwam. Ik keek naar het raam van het gebouw aan de overkant van de straat, waar ik het telescoopvizier had gezien, maar ik zag nu niets. Toen begreep ik wat het geweest was. Het was helemaal geen telescoopvizier; het was een camera. Iemand had zo juist een foto van me genomen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  Stukken van de Imperial vielen nog steeds rinkelend op straat en trottoir. Ik hield mijn blik gevestigd op het gebouw aan de overkant. De schamp van zon op glas was van de vijfde verdieping in het midden gekomen. Er moest een achteringang in het gebouw geweest zijn, want ik had niemand aan de voorkant naar buiten zien komen. Andere ramen waren geopend en witte gezichten staarden naar het tafereel voor me.
  
  Er begon zich een menigte te verzamelen. Vijftien of twintig mensen stonden bijeen om het brandende wrak van de auto. Drie mannen hielden zich bezig met de twee vrouwen. Het verkeer was vrijwel tot stilstand gekomen en in beide richtingen ontstonden opstoppingen. Toen hoorde ik het onmiskenbare geluid van een Franse politiesirene. Ik besloot dat het tijd werd in beweging te komen.
  
  Ik sprong de trap met twee treden tegelijk af. Door de verkeersopstoppingen kostte het me geen moeite me een weg tussen de stilstaande auto's te banen. Twee vrouwen gilden toen ze de Luger in mijn hand zagen. Een man dook onder het dashboard van zijn auto toen ik langs kwam.
  
  Aan de overkant sloeg ik de hoofdingang over; ik liep naar de hoek van het gebouw. Eerst doorzocht ik het parkeerterrein. Geen beweging te zien. Drie vrouwen en twee mannen stonden in opgewonden Frans te praten en blokkeerden de achteringang. Ik stopte de Luger weg en drong me langs hen heen. Het gebouw was een hotel. Ik bevond me in een kleine lobby. Ik vond de trap en stormde naar boven. Toen ik op de vierde verdieping was, haalde ik de Luger weer te voorschijn. De trappen hadden dikke lopers zodat ik geen geluid maakte. Ik verwachtte niet iets te zullen vinden. Degene die mijn foto had genomen, zou hier niet gaan zitten wachten. Als hij iets met de ontplofte Imperial te maken had, kon hij nu al halverwege Frankrijk uit zijn.
  
  De sirene klonk nu precies aan de overkant. Er voegden zich nog twee sirenes bij. Ik bereikte de verdieping waar ik de zon op glas had zien afschampen. Om de hoek lag een lange gang met deuren aan beide kanten. Ik wist niet welke kamer het geweest kon zijn, maar als ik hem kon vinden, kon men me aan de balie misschien vertellen wie hem gehuurd had. Zodra ik halverwege de gang was, besefte ik dat ik er niet achter zou komen wie de kamer had gehad.
  
  Slechts twee kamers hadden een buitenraam, en ze lagen tegenover elkaar. De foto was niet uit een van deze twee ramen genomen. De hoek was verkeerd. Ik liep naar het eind van de gang en keek door het kleine raam naar de drukte aan de overkant van de straat. Het moest dit gangraam geweest zijn; hier had de fotograaf gestaan. Ik deed twee passen naar achteren en bestudeerde het tapijt op de grond. Ik stak Wilhelmina in haar holster en liep terug naar de uitgang van het hotel.
  
  Ik verliet het hotel door de achteruitgang en stak het parkeerterrein over. De zon was nu ongenadig heet. Er waren geen heldere kleuren meer. Alles scheen grijsbruin. De middag rook naar de dood.
  
  Ik wilde niet aan Silas Redpack denken, of aan de vrouw die wachtte tot hij thuis zou komen. Ik schoot een steeg in, liep naar het eind, stak een andere straat over, en liep nog een steeg uit. De Franse politie zou te veel vragen willen stellen en ik wilde nu nog geen antwoorden geven.
  
  Ik bereikte een derde straat, dicht bij de vlooienmarkt. Ik bleef op een hoek staan en stak een sigaret op. Er heerste een druk verkeer. Een taxi passeerde en ik hield hem aan maar hij reed door. Ik riep er nog drie aan, eer er eindelijk een stopte.
  
  Toen ik op de achterbank zat en we reden, vroeg ik de chauffeur me naar Renés Cuisine Fine te brengen. Hij zei in gebroken Engels dat hij het goed kende, en hij reed claxonerend weg in een richting tegenovergesteld aan die van de ambassade.
  
  Terwijl we reden, zag ik nog steeds Redpack in de deur van het privé-kantoor van de ambassadeur staan, de schouders afhangend, de verkreukelde hoed tussen zijn gerimpelde handen. En ik hoorde zijn stem, terwijl hij me opgewonden vertelde over het kunstwerk van Fabergé. Nou ja, het had geen zin in de gebroken spiegel der herinnering te turen. Ik kon me zelf voorhouden dat als ik Redpack bij me op de trap van de ambassade had gehouden, terwijl de regeringskoerier de auto startte, hij nu niet dood zou zijn. En ik had de auto naar een andere deur kunnen laten komen om hem op te pikken. Maar dat zou geen zin hebben gehad. Hij was dood, daar kwam het op neer. Iemand had een bom in de Imperial aangebracht, en nu was mevrouw Redpack weduwe. Ze zou over een dag of twee de restanten van haar echtgenoot thuisbezorgd krijgen, en niets dat ik zei of deed kon daar verandering in brengen.
  
  Het enige wat ik kon hopen, was dat degene die het had gedaan op de een of andere manier met mijn opdracht te maken had. En ik kon hopen hem, of hen, in handen te krijgen.
  
  De taxichauffeur was zwijgzaam, wat mij goed uitkwam. Maar ik had iets nodig om de herinnering aan die ontploffende auto uit te wissen, iets om te voorkomen dat ik aan Redpack dacht. Ik wist niet dat het bij het volgende verkeerslicht op me wachtte, en dat het een verrukkelijk gezicht en lichaam had uit het verleden.
  
  Het licht was rood. Ik leunde ver achterover op de bank en rookte een sigaret. Ik zag de open rode Renault naast de taxi stoppen, maar ik lette er niet op. Toen de Renault iets naar voren schoof, zag ik het stuur. En ik zag de slanke, prachtige blondine achter het stuur. Zij zag mij op precies hetzelfde moment.
  
  Ze droeg een zeer grote, achthoekige zonnebril met blauwe glazen. Ik zag een glimp van volmaakte tanden toen ze breed glimlachte. Ze fronste licht. 'Nick?' vroeg ze aarzelend, met haar hese, kelige stem. 'Nick. Is het...'
  
  Ik boog me naar voren en wierp haar een glimlach toe. 'Dag, Marlene! Dat is lang geleden.'
  
  'Nick!' riep ze verrukt. 'Je bent het.' Ze boog zich zijwaarts en opende het portier aan de andere kant. 'Schat, je stapt onmiddellijk in mijn wagen.'
  
  Nog steeds grinnikend pakte ik mijn portefeuille en gaf de chauffeur een stapeltje francs. Hij knikte zonder enige belangstelling, alsof dit soort dingen voortdurend gebeurde. Ik deed het portier van de taxi open, stapte uit en liet me naast Marlene in de Renault zakken.
  
  Onmiddellijk sloeg ze haar armen om mijn hals. Er was een moeizaam moment toen onze neuzen elkaar raakten, maar toen proefde ik haar lippen. Ik had bijna vergeten hoe goed ze smaakten. Haar mond werd tegen de mijne geperst, en elke keer als ik dacht dat we klaar waren en mijn hoofd wilde terugtrekken, zoog ze mijn lippen steviger op de hare. Ze had een manier van kussen die mijn bloed moeiteloos op kookpunt kon brengen als ik het toeliet. Ik onderdrukte een aanvechting om mijn hand op haar borst of tussen haar benen te leggen. Pas toen achter ons geclaxonneerd werd, gingen we uit elkaar.
  
  We gingen op afstand zitten, keken elkaar enigszins ademloos aan. 'Verdomme, Nick Carter,' zei Marlene met een glimlach. 'Je bent nog steeds mijn favoriete bedmakker.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'En jij bent nog steeds mijn favoriete juwelendievegge.'
  
  De claxons achter ons werden ongeduldig. Ze toeterden en mekkerden als een kudde schapen. De taxi naast ons was al zo lang verdwenen dat hij bijna uit het gezicht was. Marlene legde beide handen op het stuur en trok op.
  
  'Nick, schat,' zei ze zonder me aan te kijken. 'We moeten op zoek naar een bed.'
  
  Ik lachte. 'Een ogenblikje, jongedame. Ik weet niet wat je van me denkt, maar je kunt me niet zo maar oppikken en naar de eerste de beste matras slepen.' Haar lange, blonde haar wapperde als een vlag achter haar aan. Ze draaide haar hoofd om en trok een wenkbrauw op. 'Wie zegt dat?'
  
  'Eh, Marlene. Laten we ergens iets gaan drinken, ja? Dan kunnen we erover praten.'
  
  'Naar de hel met erover praten. Ik wil je hebben. Dat is een fundamentele, animale behoefte, en jij bent ermee begonnen door die kus.' Ze reed een poosje zwijgend door, liet af en toe haar tong over haar lippen glijden. Opeens haalde ze haar schouders op met een diepe zucht. 'Goed dan,' zei ze op vlakke toon. 'We gaan iets drinken. Maar jij kiest de tent uit, en zorgt ervoor dat het een kroeg is waar we een beetje alleen kunnen zijn.
  
  Ik knipoogde. 'Ken je Renés Cuisine Fine?'
  
  Ze kende het en we gingen erheen. Ze hadden er een zeer kleine, zeer intieme bar, en we vonden een tafeltje waar we alleen konden zijn. Terwijl ik haar naar binnen volgde, waren de warme herinneringen over me heen gespoeld. Ze was een van die grote, langbenige vrouwen. Op het eerste gezicht kreeg je de indruk dat ze te mager was. Haar benen waren lang en slank, en de bewegingen van haar rok over haar achterwerk waren suggestief als ze stil stond. Ze had een zeer, zeer smal middel. Ze had nergens opvulsels en daarom leek ze mager. Maar ik had haar naakt gezien, ik had dat lichaam gezien dat nu mager leek. Er was niets benigs of magers aan. Ze was een lange vrouw, en op dé juiste plaatsen was ze meer dan overvloedig.
  
  We dronken iets. Marlene zei: 'Nick Carter.' Ze bracht haar hoofd langzaam naar voren en naar achteren. 'Jij geweldige man, hoe lang is het geleden?'
  
  Ik moest erover nadenken. 'Ongeveer drie jaar, dacht ik.' Ik leunde achterover en zei: 'Laat me naar je kijken.' En ik deed het.
  
  De enige naam waaronder ik haar ooit had gekend, was Marlene Shaper. Ik vermoedde dat Shaper een valse naam was, dus noemde ik haar altijd alleen maar Marlene. Ik wist dat ze minstens drie keer, misschien vaker, getrouwd was geweest. En ze was een juwelendievegge, een hele goede. Niet alleen dat haar groene ogen begonnen te glanzen als ze een edelsteen zag, maar ze vatte haar beroep zakelijk op. Het was haar werk juwelen te stelen.
  
  Ze had het soort gezicht dat zei dat ze zesentwintig of vijfendertig was. Ze hield zich voornamelijk op met de internationale Jet Set, of de Beautiful People, zoals Vogue ze graag noemt. Ik geloof niet dat
  
  buiten mij iemand wist dat ze een dievegge was. Nu ik hier zat en eraan terugdacht, herinnerde ik me dat het inderdaad ongeveer drie jaar geleden was.
  
  Ik was bezig aan een opdracht waarbij een beruchte internationale gangster, een zekere Uhl Avaka, was betrokken, evenals een zeldzame, volmaakte edelsteen, de Zeester Diamant. Avaka had ook enkele documenten gestolen, en aanvankelijk had ik gedacht dat Marlene met hem samenwerkte. Maar naar later bleek, werkte Marlene uitsluitend voor Marlene. Ze greep boven haar macht met Avaka, omdat hij niet alleen de documenten en de Zeester Diamant wilde hebben, maar haar ook. En toen ze zei dat hij moest ophoepelen, was hij van plan er wel voor te zorgen dat niemand anders haar zou krijgen. Ik was net op tijd bij haar en zag kans haar uit zijn klauwen te halen eer hij iets definitiefs kon doen. Avaka had op de een of andere manier met mijn hulp de dood gevonden, de documenten die hij had gestolen waren terugbezorgd, en zowel Marlene als de Zeester Diamant was verdwenen.
  
  Ongeveer een jaar later hoorde ik dat ze iets had met een bijzonder rijke Griekse scheepsmagnaat die haar tot een streepje op zijn scorekaart wilde maken. Er kwam een naar schandaal van. Ik geloof dat Marlene de oude heer van de boeg van een van zijn schepen gooide. Een verslaggever probeerde een foto van het voorval te maken, en kreeg in plaats daarvan Marlenes lange naaldhak in het gezicht. 'Hé,' zei ze. 'Waar zit jij aan te denken?'
  
  Ik keerde terug tot het gezellige tafeltje waaraan we zaten. Ik glimlachte. 'En wat is er van de Zeester Diamant geworden?' vroeg ik.
  
  Ze knipperde met haar groene ogen. 'Zeg, Nick, schat, waar heb je het over? Ik geloof niet dat ik ooit van zo'n ding heb gehoord.' Ze knipperde weer met haar ogen. 'Hoe noemde je dat ding ook weer?'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Laat maar.' Ik kon er niet genoeg van krijgen haar haar te kijken. Haar haar was nu langer. Het hing aan beide zijden recht langs haar gezicht. Ze droeg geen make-up, afgezien van een vleugje mascara en een zachte lipstick.
  
  'En?' vroeg ze, terwijl ze die wenkbrauw optrok. Het was de linker. Het was een gewoonte die ze zich tijdens de afgelopen drie jaar moest hebben aangewend.
  
  Ik nam haar hand in de mijne. 'En wat doe jij in Parijs?' vroeg ik.
  
  'O, van alles wat. Voornamelijk vakantie. En jij, schat? Ben je hier met een opdracht?'
  
  Aangezien ik haar mededeling over vakantie niet geloofde, vertelde ik haar hetzelfde. 'Ik ben hier ook met vakantie.'
  
  Ze wierp haar hoofd in haar nek en lachte diep en kelig. Toen keek ze me met haar ondeugende groene ogen aan. 'En wij zijn een stelletje leugenaars.' Ze pakte mijn hand en drukte de palm tegen haar lippen. Ik voelde de kieteling van haar tong. 'Wanneer leg je me tussen de lakens waar ik thuishoor, schat?' Het werd in een lage fluistering gevraagd, en met meer sensuele belofte dan alle sexgodinnen van het magische witte doek hebben laten zien sinds de camera met de hand bediend werd.
  
  'Zodra ik dit drankje op heb,' zei ik.
  
  We dronken zwijgend. Het was geen onbehaaglijke stilte. Ze was iemand bij wie ik me op mijn gemak voelde. Ze wist dat ik een soort agent was, Maar ze wist niet voor wie ik werkte. Slechts één keer, drie jaar geleden, had ze het me gevraagd. We lagen in bed en zé zag de kleine AXE-tatoeage op mijn arm. Ze vroeg me ernaar, maar toen ik de vraag ontweek, hield ze niet aan. En ze had met iets anders ook gelijk. Ze hoorde tussen de lakens thuis. Het was de enige plaats waar ze werkelijk gelukkig was. Marlene was geen overdraagster van liefde. Ze zou nooit een liefdeloos huwelijk kunnen sluiten en dan al haar liefde en zorgen en attenties overdragen op kinderen of honden of parkieten. Ze was een mannenvrouw; ze had er behoefte aan een mannenlichaam naast het hare te voelen, had er behoefte aan zijn handen over haar lichaam te voelen glijden. En ze had behoefte aan kleine onbelangrijke dingen, de kleinigheden die een vrouw als vanzelfsprekend ervaart tot er een einde aan komt. Zoals haar man koffie aan tafel brengen en dan zijn hand onder haar rok voelen. Of een klap op haar achterste krijgen als ze langs hem loopt. En de druk van zijn hand op haar borsten voelen als hij haar kust. Aan dit alles had Marlene behoefte. Ze had er behoefte aan dat een man haar aanraakte, liefkoosde, de baas over haar speelde, met haar naar bed ging. En terwijl ik naar haar keek en me herinnerde hoe het vroeger met haar was, begreep ik dat ze waarschijnlijk vrouwelijker was dan Mignon. Mignon was dol op de liefdesdaad; ze was dol op de kunst ervan. Marlene geloofde slechts in het oude adagium van zonder te zijn: Een man zonder vrouw is slechts een halve man, maar een vrouw zonder man is helemaal niets. En Marlene liep leeg rond; ze nam ruimte in en ademde zuurstof, maar ze kwam pas tot leven in de armen van een man. Daardoor was ze vrouwelijker dan Mignon. Het ging niet om de daad, het ging om de man. En verdomd als ik haar niet tussen de lakens zou slepen.
  
  Maar Marlene zat op haar horloge te kijken. 'Verdomme, Nick Carter,' fluisterde ze. 'Verdomme, naar de hel met dat drankje en deze ontmoeting.'
  
  'Wat is er?'
  
  'Ik moet weg. Ik heb over precies tien minuten een afspraak.' Ze dronk haar glas leeg, zette het toen heftig neer. 'We hadden elkaar weer kunnen leren kennen - waar logeer je?'
  
  'Nou, ik heb nog geen kamer. Waarschijnlijk ga ik in het Hawthorne Hotel logeren.'
  
  Marlene stond abrupt op. Ze streek haar rok glad en pakte haar achthoekige zonnebril op. 'Kan ik je ergens afzetten?'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Je hebt nog maar tien minuten, ik neem wel een taxi.'
  
  Ik wilde opstaan, maar ze liep om het tafeltje heen en bukte zich om me zo hartstochtelijk te kussen dat mijn hand naar haar been ging. Ze richtte zich op en keek me aan. 'Ik zoek je op, daar kun je donder op zeggen,' zei ze hees.
  
  Ze liep weg en ik keek naar haar soepele, slanke lichaam dat door de deur verdween, terwijl het blonde haar bij elke lange pas op en neer danste. Voor ze bij haar open auto was, zette ze haar zonnebril op. Ik keek door het raam tot ze was gestart en verdwenen. Er zaten nog drie paren in de bar van Renés Cuisine Fine. Hoewel de mannen die aan de tafeltjes zaten het trachtten te maskeren, was ik niet de enige die Marlene nakeek. Ze was de moeite waard.
  
  Terwijl ik mijn glas leegdronk, keek ik waar de kelners vandaan kwamen. Dat scheen links om de hoek te zijn. Ik legde een paar francs op tafel en ging de hoek om.
  
  Op de zwaaideur stond iets in het Frans dat ALLEEN PERSONEEL had kunnen betekenen. Ik was op twee meter afstand eer een van de kelners me tegenhield. 'Monsieur,' zei hij beleefd. 'Kan ik iets voor u doen, oui?'
  
  Ik glimlachte belangrijk op de manier waarop ik dacht dat een inspecteur van de keuringsdienst het zou doen en zei: 'Ik ben op zoek naar een kok die Feezo heet.'
  
  'Feezo?' zei de kelner peinzend. Hij was een kleine man met een donker streepsnorretje. Hij fronste en zijn kleine ogen keken naar het plafond. Hij wipte op en neer op de ballen van zijn voeten. 'Feezo,' zei hij weer. Hij legde zijn rechterelleboog in zijn linkerhand en streek toen met zijn rechterduim en -wijsvinger over zijn kin. Ik wist waar hij op uit was. 'Feezo,' zei hij peinzend voor de derde keer.
  
  Ik had al een paar francs in mijn hand. Ik stopte ze in de borstzak van zijn jasje. 'Misschien kan dat je geheugen helpen,' zei ik gevoelloos.
  
  Zijn gezicht lichtte op als bij een stripfiguur met zo'n gloeilamp boven het hoofd. 'Ah, oui, monsieur. Feezo de kok, oui.' Zijn hand ging vliegensvlug naar zijn borstzak. Vandaar maakte hij de korte tocht naar zijn broekzak. 'lek zal 'em voor u 'alen, monsieur.' Hij verdween door de zwaaideur.
  
  Ik moest ongeveer een halve minuut wachten eer de deur weer openzwaaide. De man die naar me toe kwam, was fors en vlezig. Zijn gezicht had de kleur van gekookte kreeft. Zweetdruppels parelden vlak onder de koksmuts op zijn voorhoofd. Hij veegde zijn handen af aan een smetteloos wit schort. Onder het schort droeg hij een smetteloos wit hemd en een smetteloos witte broek. Zijn tennisschoenen waren vroeger misschien wit geweest, maar nu waren ze smoezelig en versleten.
  
  'Ik ben Feezo,' zei hij eenvoudig. Zijn blauwe ogen waren helder als een wolkeloze lucht en ze bekeken mijn gezicht nieuwsgierig. 'U wilde me spreken?'
  
  'Ik heb een boodschap van uw dochter in Amerika,' zei ik.
  
  Zijn gehele gezichtsuitdrukking veranderde, maar slechts gedurende een fractie van een seconde.
  
  Zijn kaakspieren verslapten en zijn ogen schoten snel heen en weer. En even snel als het veranderd was, was zijn gezicht weer geplooid in het nieuwsgierige masker dat hij voor had toen hij door de zwaaideur kwam. Hij knikte kort en begrijpend.
  
  Op dat moment kwam de kelner door de deur en wilde langs ons lopen. Feezo greep de man bij zijn arm. De kelner fronste. Feezo ratelde iets in het Frans. De kelner wierp me een zenuwachtige blik toe, gaf toen antwoord. Feezo verhief zijn stem in woede. De kelner keek weer zenuwachtig, toen, terwijl Feezo sprak, werd de kelner bang. Zijn hand schoot in zijn broekzak en hij haalde de paar francs die ik hem had gegeven te voorschijn en duwde ze in mijn hand. Hij zei op jammerende, schrille toon iets tegen Feezo, verdween toen uit het gezicht.
  
  Feezo glimlachte met strakke lippen tegen me en legde een hand op mijn schouder. 'Mijn vriend,' zei hij zacht. 'Doe me een plezier en roei niet zijn hele gezin uit.'
  
  Ik fronste. 'Ik ben bang dat ik het niet begrepen heb.'
  
  Feezo knikte. 'Die kelner is altijd, hoe noem je dat, op een voordeeltje uit. Neem me niet kwalijk, monsieur, maar ik heb hem verteld dat u lid bent van La Cosa Nostra, de Zwarte Hand van Sicilië. Ik heb hem gezegd dat als hij u uw geld niet teruggaf, u hem en zijn hele familie, met al zijn familieleden in Amerika, zou uitroeien.'
  
  Ik glimlachte. 'Wou je zeggen dat ik er als een Amerikaanse gangster uitzie?'
  
  Feezo bekeek me. 'U ziet er niet als een toerist uit, monsieur. Ik weet niet wat u bent. Dat kan me ook niet schelen. Volg me, alstublieft.'
  
  Ik volgde hem door de zwaaideur, langs hangende potten en pannen en de geur van voedsel, en we verlieten de keuken door een andere deur. We stonden in een gang met deuren aan beide zijden. Het rook er vochtig en schimmelig. Ergens dichtbij hoorde „ik het vage gezoem van de airconditioning. Het was donker, zo donker dat ik amper Feezo's brede, witte rug kon zien. Hij passeerde drie deuren aan de rechterkant en bij de vierde bleef hij staan en draaide zich naar me om.
  
  'Waarover wilde u me spreken, monsieur?' vroeg hij vlak.
  
  'Ik kwam een paar dingen voor je dochter ophalen.' Hij knikte en deed de deur open. We gingen naar binnen en hij knipte het naakte peertje aan dat boven ons bengelde. Het was een kleine kamer. In de hoek een bed, daartegenover een verveloze ladekast, en aan de andere muur een wasbak. Links van me hingen kleren in een open kast. Zodra we binnen waren, deed Feezo de deur dicht. Hij knielde met zijn zware gestalte op één knie en trok een bruine koffer onder het bed vandaan. Hij gaf hem aan mij. 'Als u weggaat, monsieur, loop dan de gang uit waardoor we net zijn gekomen. Bij de hoek slaat u rechtsaf en dan ziet u een buitendeur. Die voert naar een parkeerterrein. U kunt om het huis heen lopen om aan de voorkant te komen. Breng de koffer alstublieft niet in het restaurant. Als u dat doet, kan ik uw land niet meer van nut zijn. Overal in de buurt loeren spionnen, monsieur, en sommigen proberen me al jaren te betrappen als ik iets voor uw land doe, waardoor ik machtige vijanden heb gemaakt. Het is heel goed mogelijk dat ik vermoord word als u met de koffer wordt gezien. Volg mijn instructies alstublieft nauwkeurig op.' Hij sprak met vlakke stem. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde niet. Toen hij uitgesproken was, opende hij de deur, keek links en rechts de gang in. Toen stapte hij achteruit om me te laten passeren.
  
  Ik liep met de koffer, zoals hij had gezegd, door de donkere gang naar een scherpe hoek naar rechts. Toen ik de hoek om was, zag ik daglicht door de kieren van een deur naar binnen schijnen. Ik opende de deur &n knipperde in het felle zonlicht. De deur ging achter me dicht zonder knop of kruk. Toen mijn ogen aan het licht gewend waren, keek ik om me heen op het parkeerterrein. Er stonden drie auto's maar er zat niemand in. Ik liep om naar de voorkant van het huis, en stak de straat over terwijl ik wegliep van het restaurant.
  
  Twee blokken verder stapte ik in een taxi naar het Hawthorne Hotel.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Ik zat achter in de taxi met de bruine koffer op mijn schoot. Ik liet mijn handen langs de randen glijden, draaide hem toen zo dat het slot naar me toegekeerd was. Hij zag er als een gewone reiskoffer uit. Ik zag het gezicht van de chauffeur in de achteruitkijkspiegel, maar ik wist dat hij niet in de geopende koffer zou kunnen kijken.
  
  Ik knipte de sloten open en deed het deksel omhoog. In de linkerhoek lag een pakje met het opschrift: John Anthony - Vermomming. Rechts bevond zich een zelfvernietigende bandrecorder met instructies voor de rest van de inhoud.
  
  Ik keek op en zag dat de chauffeur voor het Hawthorne Hotel stopte. Ik klapte het deksel dicht en klikte de sloten toe. De taxi kwam tot stilstand. Ik gaf de chauffeur een paar francs terwijl de portier de deur opende. 'Hou de rest maar,' zei ik. Toen de portier naar mijn koffer reikte, zei ik: 'Laat maar, ik neem hem zelf wel.' Hij glimlachte. Ik hoopte dat hij me aanzag voor een toerist die geen zin had hem een fooi te geven.
  
  Ik ging door de hoge deuren naar binnen en liep naar de balie. De bediende achter de balie was een kleine, muisachtige man met glimmend zwart haar dat tegen zijn hoofd geplakt zat. Hij bekeek me en had me al gecatalogiseerd nog eer ik de balie had bereikt.
  
  'Kan ik van uw dienst zijn, monsieur?' vroeg hij met oliegladde stem.
  
  Ik vroeg om een kamer en tekende het register. De man gaf me de sleutel van kamer 611. Ik draaide me om en wilde weglopen, knipte toen met mijn vingers alsof ik dacht iets vergeten te hebben.
  
  'O,' zei ik op een naar ik hoopte zakelijke toon, 'heeft kamer 611 soms een verbindingsdeur met een andere kamer?'
  
  De bediende keek op een kaart die hij onder de balie had. 'Oui, monsieur. Er is een deur tussen 611 en 613.'
  
  Ik glimlachte en liet opluchting blijken. 'Kan ik 613 voor mijn zakenvriend huren?'
  
  'Natuurlijk, monsieur. Hoe heet die meneer?'
  
  'John Anthony,' zei ik. Toen keek ik naar de lobby van het hotel. 'Ik had verwacht hem hier te treffen. Hij kan elk ogenblik komen.'
  
  'Dat is geen probleem, monsieur.' Hij schreef de reservering op.
  
  Ik haalde een biljet van honderd francs uit mijn zak en legde het voor hem op de balie. 'Als meneer Anthony arriveert, hebben hij en ik een hoop zaken af te wikkelen.' Ik schoof het geld over de balie naar hem toe. 'We zullen het op prijs stellen als de kamers 611 en 613 niet gestoord worden. Begrijpt u me?'
  
  Dit gebaar promoveerde me van gewoon monsieur tot monsieur Nicholas Carter. De bediende draaide het hotelboek zo dat hij de naam die ik had opgeschreven kon lezen. 'Ik begrijp precies wat u bedoelt, monsieur ...' hij las de naam. 'Nicholas Carter.'
  
  'Dan zorgt u wel voor mijn zakenvriend?'
  
  Hij wierp me een glimlach met gouden tanden toe die even olieachtig was als zijn stem. 'Ik zal bijzonder goed voor hem zorgen, monsieur Carter.'
  
  Hij stond nog te knikken toen ik van de balie naar de lift liep. Ik was alleen in de lift. Er waren geen moeilijkheden met reserveringen; het toeristenseizoen begon pas over een week of twee.
  
  De kamer bevatte een bed, twee kasten, een kleine ruimte om kleren op te hangen en een badkamer. Het tapijt was behoorlijk dik, het bed behoorlijk hard. Er hingen schone handdoeken in de badkamer. De verbindingsdeur met kamer 613 was tegenover het voeteneinde van het bed. Ik wist dat er aan beide kanten een slot was. Ik deed het slot aan de kant van 611 open, legde toen de koffer op het bed en opende die.
  
  Eerst haalde ik de vermomming van John Anthony te voorschijn. Ik opende het pakje en controleerde het. Paspoort en visitekaartjes. Een poreus plastic-masker voor het gezicht. Ik zette het op. Het paste zo nauwsluitend als mijn eigen huid. Er was een rode pruik aan bevestigd. John Anthony was dus roodharig. Ik trok het masker af en controleerde de rest van de vermomming. Er was een opvouwbare hoed met een kleurige band; een beige licht gewicht-pak; schoenen, overhemd en das. Dat was alles.
  
  Ik kleedde me uit, nam een douche en luisterde, terwijl ik me als John Anthony vermomde, naar de bandrecorder. Hij was zo afgesteld dat de band slechts één keer kon worden afgespeeld, dus ik moest zorgvuldig luisteren. Ik hoorde waar alle mechanische hulpstukken in de koffer voor bestemd waren, AXE moest geweten hebben dat de Russen een dossier van me hadden en ze hadden waarschijnlijk beseft dat ik in het oog gehouden zou worden zodra ik de ambassade verliet.
  
  Ik was er zeker van dat de Russen nu mijn foto hadden. Ze zouden hem vergelijken met wat ze in hun dossier van me hadden en dan zouden ze precies weten wie ik was. Ze wisten dat ik met Redpack had gesproken en ze zouden zich afvragen waarom een antiekhandelaar uit Denver een lang gesprek met een AXE-agent had gehad. Het zou niet lang duren eer ze erachter waren dat het iets te maken had met de silo's in de Rocky Mountains en als de Russen betrokken waren bij het nemen van de foto's van de basis, zouden ze op mij afkomen.
  
  Toen de band was afgespeeld, steeg er witte rook uit op. De recorder verbrandde tot een zwart bolletje gesmolten plastic ter grootte van een golfbal en de rook verdween. Ik wachtte tot het balletje was af gekoeld en gooide het toen in de prullenmand in de badkamer. Nu was ik gekleed als John Anthony.
  
  Het plasticmasker voelde een tikje warm aan maar zat niet erg onbehaaglijk. Ik moest eraan denken mijn stem zo te veranderen dat de man achter de balie om de tuin geleid werd.
  
  Ik legde alles terug in de koffer, deed hem op slot, drukte toen op een knopje op het handvat van de koffer. Er moesten verborgen kleurgeleiders in de hele koffer zitten want onder mijn neus veranderde de hele koffer als een kameleon van kleur. Langzaam werd hij van bruin dofgroen. Ik ging de kamer nog eens na om me ervan te overtuigen dat alles in de koffer zat. Het zou vervelend zijn als eventuele bezoekers iets zouden vinden eer ik gereed voor hen was.
  
  Ik was er niet zeker van of ik door het achterraam moest verdwijnen of op de lobby kon gokken. De lobby zou goed zijn als hij even verlaten was als toen ik binnenkwam. Ik deed de deur op een kier open en keek de gang in. Niets te zien. Maar de gang was de lift of de lobby nog niet. Ik besloot het raam te nemen.
  
  Er was een brandtrap. Ik klauterde het raam uit en stapte op de trap. Ik hoorde het Parijse verkeer onder me terwijl ik zes verdiepingen afdaalde naar een steeg. Ik was blij dat het pak van John Anthony een lichtgewichtpak was. Ik kreeg enkele nieuwsgierige blikken toegeworpen toen ik me de laatste twee meter in de steeg liet vallen. Maar in Parijs was alles moge lijk en niemand maakte zich druk over iets ongebruikelijks.
  
  Ik liep om het blok heen en ging het hotel in. De man achter de balie was vloeibaar als stroop en kon niet genoeg voor me doen. Als John Anthony werd ik ingeschreven in kamer 613.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Het enige verschil tussen de twee kamers was dat 613 ook nog een grote fauteuil bevatte. Ik deed de tussendeur aan de kant van 613 open en bracht de koffer naar 611. Ik wist dat ik spoedig bezoek zou krijgen. Ik wist niet hoe veel mensen het zouden zijn, maar ik wist wel dat het hun geen moeite zou kosten me in dit hotel te vinden. Vooral niet als ze mijn dossier hadden bestudeerd. In de afgelopen twee jaar had ik in dit hotel gelogeerd. En ik was er zeker van dat voor twee francs meer dan ik hem had gegeven de man achter de balie bereid zou zijn iedereen alles te vertellen wat hij van me wist.
  
  Ik deed de koffer weer open en begon de spullen eruit te halen. In de eerste plaats waren er de vier infrarode elektrische cellen. Ik installeerde er twee bij de gangdeur en twee bij het raam. Ze waren zo aangebracht dat de straal de deur en het raam bestreek. Deze elektrische cellen stonden in verbinding met een rood licht in de kamer van John Anthony, dat zou gaan flitsen als de straal werd verbroken. De kleine lichtjes waren eenvoudig te installeren. Ze zagen er als doormidden gesneden knikkers uit en ik had een stopverfachtige substantie om ze op hun plaats te duwen.
  
  Toen die vier lichten waren geïnstalleerd, ruimde ik de kamer op en ging met wat er nog in de koffer zat naar kamer 613. Ik legde de geopende koffer op het bed, pakte een boor en boorde een gaatje in de tussendeur. Het moest hoog genoeg zitten om door een vluchtige waarnemer niet opgemerkt te worden. Ik boorde het gaatje ongeveer twee centimeter onder de bovenkant van de deur. Het was een handboor, dus ik maakte weinig kabaal. Toen de deur was doorboord, veegde ik het hoopje zaagsel van de grond en liep naar de koffer.
  
  Ik haalde er iets uit dat op een knikker leek. Het ding paste precies in het gaatje van de deur en ik duwde het er met mijn handpalm in. Toen het stevig op zijn plaats zat, keek ik erdoorheen. Ik moest op mijn tenen gaan staan om iets te zien, maar nu was de hele kamer zichtbaar. Het apparaatje was een visi-spot. Hiermee kon ik in de aangrenzende kamer kijken, maar niemand kon terug naar mij kijken. Het had een wijdhoeklens, zodat ik de hele kamer in één oogopslag kon zien, en het was gevoelig voor infrarood licht. Ik kon iedereen die bij dag of nacht mijn kamer binnenkwam zien.
  
  Ik bevestigde het rode licht op ongeveer drie decimeter onder de visi-spot. Om de zaak te testen, ging ik terug naar 611 en verbrak de elektrische straal met mijn hand. Er klonk geen geluid; dat was de bedoeling ook niet. Ik ging terug via de tussendeur.
  
  Het rode licht flikkerde. Ik ging op mijn tenen staan en keek door de visi-spot. Zelfs,met gesloten gordijnen en de kamer in het donker, kon ik alles zien. Ik raakte de zijkant van het rode licht aan en het doofde. Nu was ik gereed voor bezoekers.
  
  Ik ruimde al het materiaal op en stopte het in de koffer. Ik zette de koffer in de kast van kamer 613. Vervolgens legde ik her en der een paar van mijn spullen in 611, hing kleren in de kast, legde een tandenborstel en scheergerei in de badkamer. Ik maakte kamer 611 zo donker mogelijk.
  
  Ik ging naar 613, de kamer van John Anthony, en deed de tussendeur op slot. Ik merkte dat ik zelfs in mijn lichtgewichtpak en met de airconditioning aan enigszins zweette. Ik pakte de telefoon en vroeg de room service.
  
  'Met John Anthony,' zei ik met verdraaide stem. 'Zou u een fles Beefeater gin, tonic en een glas willen sturen?'
  
  'Eén glas, monsieur,' vroeg een vrouwenstem.
  
  'Zo is het, schat, tenzij je met me mee wilt doen.'
  
  Ze giechelde even. 'Maar meneer Anthony, wat zouden mijn man en zeven kinderen daarvan zeggen?'
  
  'Een heleboel, lijkt me.'
  
  Ze lachte. 'Het komt direct, monsieur.'
  
  Toen ik had opgehangen, liet ik me in de fauteuil vallen en stak een sigaret op. Het was moge lijk dat ik geen bezoek zou krijgen en in dat geval zouden al mijn uitgebreide voorzorgsmaatregelen voor niets zijn geweest. Maar ik had eerder met de Russen te maken gehad. Ik dacht niet dat ze me mijn gang zouden laten gaan zonder te proberen erachter te komen waarom ik hier was en hoe veel ik wist. En het was mogelijk dat er anderen dan de Russen bij de zaak betrokken waren.
  
  De piccolo bracht me een blad met gin en tonic. Ik gaf hem een goede fooi; hij zag er oud genoeg uit om vijf of zes kleinkinderen te moeten onderhouden. Toen hij weg was, deed ik de deur op slot en zette het masker van John Anthony af.
  
  Met het blad naast me ging ik weer in de fauteuil zitten wachten. Ik schonk een drankje in, stak nog een sigaret op en liet mijn hoofd achteroverleunen. Voor de eerste keer sinds ik in Parijs was aangekomen, had ik de gelegenheid om over de gebeurtenissen na te denken.
  
  Het belangrijkste punt was natuurlijk het verhaal dat Redpack me had verteld. En het verhaal moest wel belangrijk zijn, anders was hij niet vlak nadat hij het me verteld had vermoord. Ik twijfelde er nauwelijks aan dat, als de Russen betrokken waren geweest bij het fotograferen van de plannen van de raketbasis, ze op de een of andere manier gebruik maakten van het meesterwerk van Fabergé.
  
  De gewonde soldaat had een lange,'slanke oosterling de foto's zien maken. Hoe had zo'n man de veiligheidsmaatregelen kunnen doorbreken? Iedereen die de basis in- of uitging zou toch stellig gecontroleerd worden? En deze zelfde oosterling had Redpack gevraagd een imitatie van de robijnen hanger te maken. Waarom?
  
  Nog een toevalligheid - de tentoonstelling van de
  
  Russische gouden paaseieren was in Denver geweest, op nog geen zevenhonderd vijftig kilometer van de silo's. Waarom zouden ze Denver hebben gekozen? Washington, D.C. en San Francisco kon ik begrijpen. Dat waren belangrijke en grote dichtbevolkte gebieden. Maar waarom Denver? Waarom niet Chicago? Of Kansas City? Of St. Louis?
  
  En was het niet toevallig dat de antiekzaak van Redpack ook in Denver was? Ik moest nadere details zien te krijgen. Er waren nog te veel vragen. Ik wilde weten wie de explosieven in de auto had aangebracht waar Redpack door was gedood. En wie mijn foto had genomen. Ik wilde met die lange, slanke oosterling praten; dat wilde ik nog het meest van al. Ik moest hem te pakken krijgen, informatie uit hem peuteren. Als hij voor iemand werkte, wilde ik weten voor wie.
  
  Een heleboel vragen die op antwoord wachtten. Bij voorbeeld, waarom lieten de Russen nooit de robijnen hanger zien als ze die gouden paaseieren tentoonstelden? Wisten ze niet dat de kleine keizerlijke kroon van diamanten open kon om de hanger te onthullen? Wie had, behalve de lange, slanke oosterling, te maken gehad met het stelen van de plannen van de basis? Was de oosterling een Chinese communist? Een onafhankelijke agent? Zaten de Russen achter het fotograferen van de plannen voor de silo's? Of wisten zij evenmin wat er aan de hand was? En ik vroeg me ook af wat de knappe juwelendievegge Marlene in Parijs had te zoeken.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Ik was aan mijn tweede gin-tonic bezig toen er een bezoeker voor 611 kwam. De straal bij de gangdeur werd onderbroken zodat het rode licht voor me begon te flikkeren. Ik zette mijn glas neer, raakte de zijkant van het rode licht aan om het te doven, ging op mijn tenen staan en keek door de visi-spot.
  
  Ze hadden de deur open gewrikt. De voorste man had een kleine zaklantaren. Hij het hem over het bed schijnen nog eer ze helemaal in de kamer waren. Ze waren met hun tweeën. Hoewel het donker was in kamer 611, zag ik hen duidelijk. Grote, vlezige figuren met kort, blond haar. Zodra ze binnen waren, deden ze de deur achter zich dicht. Toen zag ik het pistool dat de tweede man in zijn hand had. Er zat een geluidsdemper op.
  
  Ik wist wat hun bedoeling was. Als ik in dat bed had gelegen, zou de voorste man opzij zijn gestapt en de lantaren op me hebben gericht terwijl de ander twee of drie kogels in mijn slapende lichaam zouden hebben gepompt. Professionals.
  
  Ze begonnen de kamer te doorzoeken. Niemand had kunnen weten hoe Redpack me de inlichtingen over het meesterwerk van Fabergé had gegeven. Hij had het opgeschreven kunnen hebben om zijn stembanden te sparen. Dat zou stom geweest zijn, maar hij was geen agent geweest; gewoon een burger die zijn plicht deed. Wat me verbaasde was dat, als deze twee naar een dergelijk document zochten, ze konden denken dat ik stom genoeg was het te laten rondslingeren. Ik glimlachte terwijl ik naar hen keek. Ze waren zeer rustig en deden hun werk goed. De laden van de kasten werden opengetrokken en omgekeerd. Ze tastten alle randen af, duwden de laden weer terug. Twee schilderijen werden van de muur gehaald. De achterkant werd verwijderd en de voorste man liet zijn lantaren nauwgezet over de reproducties glijden. Het bed werd afgehaald, de matras omgedraaid en de springmatras geïnspecteerd. Toen werd het bed op zijn kant gezet. De lantaren gleed over de onderkant van het bed, toen over het kleed eronder. Het bed kwam omlaag en werd weer opgemaakt zoals het geweest was. Ik had niet veel in die kamer laten liggen en het duurde niet lang om alles na te gaan. Ze keken kwaad. Ze gingen aan het voeteneind van het bed zitten, met hun gezicht naar de tussendeur. Ik hoorde niet wat ze zeiden, maar ik kon liplezen. Ze spraken Russisch.
  
  'Njet!' zei de eerste man. 'Het was tijdverspilling om hier te komen.'
  
  'Hij had hier moeten zijn,' repliceerde de ander. 'We hebben hem niet zien weggaan. Hij had in de kamer moeten zijn.'
  
  'Wat maakt dat uit? Er is hier niets. Dit is niet goed voorbereid, al vanaf het begin niet.'
  
  'Dat heb je al eerder gezegd, kameraad. Ik krijg er genoeg van.'
  
  'Ja, dat weet ik. Maar ik zeg het nog eens, we hadden geen explosieven in die auto moeten gebruiken. We hadden het met een geweer moeten doen, dan hadden we behalve die oude man ook hem kunnen pakken. Wat heb je aan alleen een foto van de agent, en de kennis van zijn achtergrond?'
  
  De ander schudde zijn hoofd. 'Ik heb er nog steeds genoeg van dat te moeten horen. Tsjenkou zal kwaad zijn dat we die Nick Carter hier niet gevonden hebben. Hij zal bang zijn als hij hoort dat Nick Carter nog leeft en naar hem op zoek is.'
  
  'Maar wat doet dat ertoe? Tsjenkou is straks toch dood. We hebben wat we hebben wilden. Wat doet die Amerikaanse agent ertoe?'
  
  'Hij is belangrijk. We hebben opdracht gekregen hem te elimineren.' De man stond op. 'Kom, laten we niet nog meer tijd verknoeien. Die agent kan nog wel even wachten. We kunnen hem later doden.'
  
  Ze versierden het deurslot bijna volmaakt. De eerste man stak zijn hoofd om de hoek om te zien of het veilig was op de gang. Toen vertrokken ze, de deur achter zich dichttrekkend.
  
  Ik ging terug naar de fauteuil en leunde achterover. Ik pakte mijn koele glas en liet het langs mijn voorhoofd rollen. Ik stak een sigaret op. De Russen hadden dus niet alleen mijn dossier, ze hadden ook opdracht gegeven me te elimineren. Die twee zaken verontrustten me niet bijster. Wat mij betrof, hadden ze me al onderschat. Maar ik wist dat ze professioneel genoeg waren om me te pakken te nemen als ik niet oppaste. Ik wist ook dat ik beiden moest doden.
  
  Wat me wel verontrustte, was de vraag hoe veel anderen naar me op zoek waren met dezelfde bedoelingen. De Russen moesten een algemene opdracht voor mijn executie hebben gegeven. Zoals ze met Brad Dirks hadden gedaan.
  
  Ik herinnerde me Brad Dirks. Hij was een sluwe agent geweest, had bij de FBI en de CIA gewerkt en was met goede aanbevelingen bij AXE gekomen. Evenals ik zat hij de Russen waar hij maar kon dwars. Ik had op een keer het Sovjet Instituut voor Diepzeeonderzoek verwoest, tezamen met alle documenten die betrekking hadden op een ambitieus experiment. Stoere Russische vrijwilligers kregen chirurgisch kieuwen aangemeten. Ze zouden een nieuwe Russische onderwaterdienst gaan vormen. Maar de experimenten liepen enigszins uit de hand: de hersens van de mannen werden aangetast en hun stemorgaan vrijwel verwoest. Ze waren monsters geworden. Ze werden stuk voor stuk gedood toen ik het instituut verwoestte.
  
  Brad Dirks was achter de voornaamste Russische Munt, in Leningrad, aan gegaan. Wat niemand, behalve Brad, wist was dat de Russen onder de Munt een grote voorraad goud hadden opgeslagen. Dat lag daar als een permanente reserve. Daar Brads specialiteit de beheersing van vreemde talen was, kostte het hem geen moeite een van Saoedi-Arabiës grootste goudsmokkelbendes te overtuigen dat het goud niet thuishoorde onder de Munt van Leningrad. Men kon het elders gebruiken, bij voorbeeld in het Midden-Oosten, dat destijds op de rand stond van wat later de Zesdaagse Oorlog zou worden genoemd. Het goud werd gestolen en weggevoerd, en het gebrul van het Kremlin was hoorbaar tot in Mexico City, waar Brad Dirks een korte vakantie hield. Als het verlies van het goud de Russen al had geschokt, dan was dat nog niets vergeleken met de schok die ze kregen toen Nasser hetzelfde goud later gebruikte om Russische MIG's te kopen, van de Russen. Er werd een algemene opdracht uitgevaardigd om Brad Dirks te doden. De opdracht kwam rechtstreeks van het Kremlin. Maar Brad was een keiharde. Hij kon een vol biervat boven zijn hoofd tillen. Hij had geen andere wapens dan zijn handen, die even dodelijk als een Dikke Bertha waren. Hij pakte een vijandelijke agent eens zijn pistool af en propte het zo hard in zijn mond dat de loop er bij zijn nek uitkwam. Tijdens een gevecht met zes Chinese communisten greep hij een van de Chinezen bij de enkels en gebruikte hem als een honkbalknuppel, zodat het hoofd van de Chinees zo soppig als een geschilde meloen werd. Met een dergelijke tegenstander zou een Russische agent die probeerde hem te elimineren nog harder of bijzonder stom moeten zijn.
  
  Maar ze kregen Brad ongeveer een jaar later toch te pakken. Het Kremlin bood een hoge positie in het staatsbestel plus een borstvol medailles aan. Het Kremlin wilde het hoofd van Brad Dirks hebben, thuisbezorgd in Moskou. De eerste drie maanden nadat de beloning was uitgeloofd, rolden de hoofden als kegels het Kremlin binnen. Maar het waren de hoofden van de Russische agenten die hadden geprobeerd Brad te doden.'
  
  Het kostte een hele strijdmacht aan Sowjetagenten om hem te pakken te krijgen. Ze deden het op de manier van cowboys die mustangs opdrijven. Eén man zou hem volgen tot hij slordig of vermoeid of een beetje ademloos werd, dan nam een frisse man het over die de jacht voortzette. Een jaarlang over je schouder kijken en hoofden afhakken kan erg vermoeiend worden. Toen hij uitgeput begon te raken, drongen ze op hem in. Ze kregen hem te pakken in de Spaanse Pyreneeën. Ze volgden hem tot hij zich wel moest omdraaien om het uit te vechten. Ze omsingelden hem. Een scherpschutter versplinterde zijn linkerschouderblad op honderd vijftig meter afstand toen Brad door een klein dal rende. Hij vond een plek om de nacht door te brengen en de mensen daar verraadden hem. Toen hij opeens wakker werd, zag hij een machete naar zijn nek flitsen. Hij wierp zich opzij, maar niet snel genoeg om zijn rechterarm te redden; die werd vlak boven de elleboog afgehakt. Zijn wapenhanden waren nutteloos. Toch zag hij kans de man met de machete met zijn voeten te doden en hij rende het huis uit en trok de heuvels in. Twee dagen later vonden ze hem, halfdood. Er waren vijf Russische agenten over van de negentien of twintig die aan het karwei waren begonnen. Brad kon niet staan of kruipen, maar hij beschikte nog over zijn hersens. Die werkten voldoende om hem te bevelen tegen een rotsblok te duwen tot het langs de heuvel omlaag rolde en drie van de resterende vijf agenten doodde. Maar toen was het met hem gebeurd - de andere twee bleven schieten terwijl ze op hem afkwamen, en de twaalfde kogel blies het laatste levenslicht uit van Brad Dirks.
  
  De positie die het Kremlin had aangeboden was zeer belangrijk, een positie die beide resterende agenten begeerden, maar die door slechts één van hen kon worden vervuld. Ze vochten om het hoofd van Brad Dirks en besloten toen het te verdelen. Elk kwam met zijn tasje met een stuk Brad Dirks terug in het Kremlin. Maar daar lachte men, want er zat niet voldoende vlees op de schedel om hem te herkennen. Het Kremlin geloofde niet dat het Brad Dirks was. De twee Russische agenten kregen een snelle berechting wegens oplichting en werden naar Siberië gestuurd waar ze binnen het jaar stierven. En de geest van Brad Dirks schaterde.
  
  Op de lijst van omgekomen agenten, die op het hoofdkwartier van AXE permanent wordt bij gehouden, staat geen naam boven die van Brad Dirks.
  
  Ik wist niet of ik een veldslag a la Brad Dirks zou kunnen leveren. Voor zover ik wist, waren er twee agenten die opdracht hadden me uit te schakelen. Ik moest hen doden. Ik was er zeker van dat ik erachter kon komen of er nog andere moordenaars rondslopen.
  
  Ik schonk nog een drankje in, stak een sigaret op en begon na te denken. De twee Russen hadden het gehad over een zekere Tsjenkou die spoedig gedood zou worden, omdat de agenten al van hem wisten wat ze nodig hadden ...
  
  Een uur later was mijn glas leeg en ik zat te dommelen toen het rode licht weer begon te flikkeren. Ik wist niet hoe lang het al flikkerde eer ik het zag. Ik sprong overeind en keek door de visi-spot.
  
  Deze man was alleen, en hij was via het raam binnengekomen. De gordijnen bewogen nog heen en weer. Ik kon het rode licht niet uitschakelen, want elke keer als ik dat deed, zouden de gordijnen naar binnen waaien en de elektrische straal onderbreken. Maar er was geen twijfel aan mogelijk wie de man was. Hij was lang. Hij was slank. En hij was een oosterling.
  
  Toen ik hem zag, had hij de dolk hoog opgeheven en hij liep naar het bed toe. Zodra hij begreep dat het bed onbeslapen was, liet hij de dolk langzaam zakken. Hij sloop om het bed met de soepele bewegingen van een kat en ging naar de badkamer. Opnieuw hield hij de dolk stootklaar. Hij deed de deur open en ging naar binnen. Daarna kwam hij terug in de slaapkamer. Hij begon met de kastladen, maar hij zocht niet half zo grondig als de Russische agenten hadden gedaan. Hij klopte op de kleren die in de kast hingen, tastte vlug met zijn hand tussen matras en springveren.
  
  Dit was de man die ik moest volgen. Hij was de sleutel tot het hele plan. Hij had de foto's genomen van de plannen van de basis. Hij wist alle antwoorden op mijn vragen.
  
  Als hij door het raam was binnengekomen, moest hij de brandtrap hebben genomen. Had hij me de hele tijd gevolgd? Misschien was hij ook op de hoogte van mijn vermomming als John Anthony.
  
  Hij zocht snel. Hij stond aan het voeteneind van het bed en keek om zich heen. Ik vroeg me af of hij hetzelfde zocht als de Russen. Terwijl hij daar stond, bekeek ik hem goed. Hij droeg een hemd met een open kraag en een ruim vallende broek. Zijn lichaam was zo mager dat de kleren op een hanger leken te hangen. Hij had een breed, plat gezicht met scheve ogen en een bijna platte neus. Zijn steile, zwarte haar hing diep in zijn ogen. Pas toen hij zich naar het raam draaide, zag ik het litteken. Het was slechts een centimeter of twee lang, maar zo diep dat zijn linkeroog bijna dicht was. De huid rond het litteken werd naar binnen getrokken, zoals een raam versplintert als het door een kogel wordt geraakt. Ik was benieuwd of hij aan dat oog blind was. Vlak voordat hij bij het raam was, keek hij terug in de kamer. Zijn scheve ogen richtten zich recht op de tussendeur. Instinctief sprong ik achteruit. Omdat ik zo goed door die wijdhoeklens kon kijken, was het moeilijk je voor te stellen dat iemand in de andere kamer jou niet even goed kon zien. Ik had een gevoel alsof de tussendeur van glas was gemaakt. Maar het instinct werd onderdrukt. Ik wist dat hij me via de visi-spot niet kon zien. Als hij dichtbij kwam, zou hij het knikkergrote stukje glas in de deur misschien kunnen zien, maar hij stond bij het raam.
  
  Hij begon naar buiten te klimmen. Ik moest in actie komen. Hij deed het raam achter zich dicht en zijn voetstappen klonken zacht op de houten trap buiten. Ik liep weg van de tussendeur en ging naar mijn eigen raam. Hij was twee verdiepingen onder me, bewoog zich met soepele, glijdende passen. Als ik wachtte tot hij bijna in de steeg was, kon ik hem nog in het oog houden. De trap was zo wankel dat hij het waarschijnlijk zou voelen als ik probeerde hem te volgen eer hij helemaal beneden was.
  
  Ik deed het raam open toen ik hem langs de eerste verdieping zag gaan. Ik stapte uit het raam en zette mijn voet op de trap. Iets dwong me achter me in mijn kamer te kijken. Het rode licht flitste. Ik had nog een bezoeker.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Ik stapte snel de kamer weer in en liep naar de visi-spot. Mijn nieuwe bezoeker was Marlene.
  
  Ze had de deur dichtgedaan. Terwijl ze om zich heen keek, gooide ze iets omhoog dat op een loper leek. Ik dacht dat ze die of gestolen of van de man aan de balie losgepraat moest hebben.
  
  Ik wist dat de oosterling nu de steeg bereikt had en waarschijnlijk op weg was naar de andere kant van Parijs. Ik kon hem niet meer volgen. Het enige wat ik mocht hopen was dat ik hem later te pakken kon nemen.
  
  Ik wilde zien of Marlene zou gaan zoeken, zoals de anderen. Maar terwijl ik keek, voelde ik bewondering. Marlene keek in de badkamer, ging toen aan het voeteneind van het bed zitten en stak een sigaret op. Ze keek om zich heen alsof ze een asbak zocht. Er stonden er twee op de nachtkastjes ter weerszijden van het bed, maar ze kon er niet bij vanaf haar plaats.
  
  Ze droeg een zeer nauwsluitend, zeer kort witgebreid jurkje. Haar lange, blonde haar was samen-
  
  gebonden met een blauwe haarband. Ze droeg bijpassende blauwe, hooggehakte schoenen, en had een tas van stro in dezelfde kleur. Toen ze zich omdraaide en naar de bovenkant van het bed reikte om bij een asbak te komen, zag ik dat ze geen onzin zoals kousen droeg, en haar panty paste bij de haarband, de schoenen en de tas.
  
  Stond ik te grinniken? Mijn tanden deden pijn van de lucht die ik naar binnen zoog. Ik wist dat ik de oosterling toch niet kon volgen. En daar was Marlene. En daar waren die geweldige benen van haar, die tot aan haar panty bloot waren.
  
  Wat dan nog? Ik pakte de telefoon en kreeg de telefoniste. Marlene zat te roken en bestudeerde haar nagels. De asbak stond naast haar op het bed. Ze zag eruit als een vrouw die ergens op wachtte.
  
  Ten slotte kreeg ik de centrale. Ik sprak met mijn John Anthony-stem. 'Juffrouw, mag ik kamer 611, alstublieft?'
  
  'Oui, monsieur.' Haar stem klonk erg jong en lief.
  
  Ik hoorde geklik op de lijn. Toen zei ik: 'Het is mijn zakenpartner, juffrouw, en waarschijnlijk slaapt hij. Laat de bel minstens zeven, acht keer overgaan, als u wilt.'
  
  'Natuurlijk, monsieur.'
  
  Ik nam het toestel met me mee naar de verbindingsdeur zodat ik in de aangrenzende kamer kon kijken. Het geklik klonk nog steeds op de lijn.
  
  Marlene drukte haar sigaret uit, ging staan en streek haar jurk glad. Ze liep naar de telefoon en bleef ervoor staan. Hij rinkelde nog twee keer terwijl ze ernaar keek. Ze keek naar de deur, toen naar de badkamer, alsof ze verwachtte dat er iemand zou komen om de telefoon op te nemen. Hij rinkelde nogmaals. Ze stak haar arm uit en haar slanke hand bleef vlak boven de hoorn hangen. Toen hij weer rinkelde, trok ze haar hand terug alsof ze iets heets had aangeraakt. Bij het volgende signaal trok ze haar schouders op, keek naar het plafond, en nam de hoorn op.
  
  'Ja?' zei ze met een klein, vrijblijvend stemmetje. 'Marlene?' vroeg ik met mijn John Anthony-stem.
  
  Ik hield haar echt voor de gek. 'Nick? Waar ben je, schat?'
  
  Ik lachte. 'Ik vind die witte gebreide jurk van je geweldig.'
  
  Ze fronste verbaasd. Ze keek om zich heen.
  
  'Waar ben je, Nick?'
  
  'Ben je niet bang voor je reputatie?'
  
  Ze lachte diep in haar keel. 'Naar de hel met mijn reputatie. Ik heb allang geleden geleerd geen bliksem te geven om wat andere mensen denken van wat ik zeg of doe. Ik heb een erg eenvoudige filosofie wat andere mensen betreft, schat. Als het mijn tijd is, lijkt het me erg onwaarschijnlijk dat een van mijn goede vrienden me op mijn schouder zal kloppen en zeggen: "Stap maar opzij, Marlene schat, laat mij dit voor je opknappen, laat mij je plaats innemen".' Ze schudde haar blonde hoofd. 'Nee, engel, dat is iets dat ik helemaal zelf zal moeten doen.'
  
  'Sterven moeten we allemaal zelf doen, Marlene.'
  
  'Zo is het toch? Dus als geen van mijn vrienden, of wie dan ook, mijn plaats inneemt als het mijn tijd is, verdomme, dan zal niemand me ook vertellen hoe ik moet leven zolang ik nog hier ben.'
  
  Ik grinnikte. 'Een hele toespraak, meisje. Wat wou je eigenlijk zeggen?'
  
  'Naar de hel met mijn reputatie. Nick, schat, zeg je me nu alsjeblieft waar je bent.'
  
  'Laten we het eerst eeng hebben over wat er drie jaar geleden met de Zeester Diamant is gebeurd.'
  
  Ze zuchtte diep. Toen zag ik haar glimlachen. 'Maar Nick, schat, dat heb ik je al verteld, ik weet niets van jouw diamant. Ik geloof trouwens dat ik drie jaar geleden in Rome zat. Of was het Venetië?' Ze bracht een nagel naar haar tanden.
  
  Ik wist dat het geen zin had. Niets zou haar doen bekennen dat ze zelfs maar wist dat de diamant bestond.
  
  'Hiernaast,' zei ik. 'Kamer 613. Er is een tussendeur die niet op slot is.'
  
  Ze lachte weer kelig. 'Tjee, Nick, je bent een echte spion. Wat opwindend.'
  
  'Niet zo lichtzinnig, Marlene. Als je me wilt zien, kom dan hier naar toe. Ik ben tóch al kwaad op je.'
  
  'Wat...' Ze kon niets meer zeggen omdat ik had opgehangen. Ze legde de hoorn behoedzaam neer, draaide zich om en liep naar de tussendeur.
  
  Ik liep weg van de deur nadat ik hem van het slot had gedaan en zette de telefoon terug op het nachtkastje. Toen ging ik op het bed liggen en vouwde mijn handen achter mijn hoofd.
  
  Marlene deed de deur wijd open. Ze bleef tegen de deurknop geleund staan, met haar andere hand op haar heup. Er speelde een lachje om haar lippen. Ze had haar wenkbrauw opgetrokken. 'Ik zie dat je je dood zwoegt op je werk,' zei ze.
  
  'Doe de deur dicht; er kan nog meer bezoek komen.' Ze deed de deur dicht, keek toen scherp naar alle bedrading en de visi-spot en het rode flikkerlicht. Ze draaide zich om naar mij. 'Je voyeursuitrusting, ja?' Ze wilde me plagen. Ze liep naar het voeteneind van het bed en spreidde haar lange benen enigszins. 'Hoe ben je eraan gekomen, Nick? Ik bedoel, die voyeursuitrusting? Moest je twee zegels van de havermout en een kwartje opsturen?'
  
  Ik ging zitten. 'Ha, ha, ha,' zei ik flauw. Ik wees naar de dichte verbindingsdeur terwijl ik opstond. 'Er was daar iemand vóór jou,' zei ik. 'Een heel belangrijk iemand. Ik wilde hem volgen om uit te vissen wie hij was, voor wie hij werkte, waarheen hij ging, naar wie hij op weg was. Dat heb jij voor me verziekt. Als je niet zo mooi was, zou ik ...'
  
  Marlene stond er geweldig bij. Ze liet haar gewicht op haar linkerbeen rusten, haar rechterbeen was gestrekt. Haar schouders gingen naar achteren. En ze zei: 'Wat, Nick?' Ze bevochtigde haar lippen met het puntje van haar tong. 'Als ik niet zo mooi was, wat zou je dan doen?'
  
  Ik keek naar haar, naar haar glinsterende vochtige lippen, de gebreide jurk die haar slanke lichaam omspande van haar achterste tot haar heup, de lijn van haar slanke nek naar haar tengere schouders; ik keek naar de zwelling van de volmaakt gevormde borsten, de lange, goedgevormde blote benen die enigszins gespreid waren, de ondeugende glans in haar groene ogen, de opgetrokken wenkbrauw, de brutale neus, de delicate kin die iets naar voren stak. Ik keek naar haar en voelde de afstand tussen ons verdwijnen:
  
  De glimlach gleed van haar lippen. De blik in haar ogen veranderde en de plagende glans werd iets anders, iets geheims en vrouwelijks dat geen man nog had kunnen ontsluieren. Wellust, misschien, of begeerte, of verlangen. Ik liep langzaam naar haar toe. Ze stak haar rechterhand uit en trok de haarband van haar hoofd, zodat haar lange lokken vrij kwamen. De haarband viel op de grond. Ze boog zich iets naar voren en schudde haar hoofd, toen wierp ze het in haar nek en keek toe hoe ik de kloof overbrugde. Het lange, gouden haar hing om haar heen, verward, wild.
  
  En toen stak ze haar armen naar me uit. Ik voelde dat ze dat slanke lichaam hard tegen me aandrukte, dat breekbare lichaam dat ik met één greep kon vermorzelen. Haar armen lagen om mijn nek. Haar lippen gingen iets vaneen en voegden zich naar de mijne.
  
  Het was alsof er geen drie jaar waren verstreken. Haar aanraking, haar tegen me aan te voelen, de liefkozingen van haar lichaam terwijl ik haar uitkleedde; alles was zoals het geweest was.
  
  We vonden het bed zonder ernaar te kijken. Toen we allebei naakt waren, kuste ik haar wenkbrauwen en richtte me op een elleboog op om naar haar te kijken. Ze had niet het rijpe, sensuele lichaam van Mignon, maar op de een of andere manier zag ze er beter uit. Ze was slank en soepel en stevig. Ik kuste haar tepels. Ze waren veel zachter dan die van Mignon. En Marlene bezat niet Mignons knagende, tandenknarsende, animale honger. Ze had een behoefte, een simpele, fundamentele behoefte. En al had ze een Me-Neus-Uit-filosofie en kon ze af en toe vieze woorden ratelen als een dronken matroos, met haar naar bed gaan was altijd ergens zoet geweest. Dat soort lichaam, dat soort gezicht had ze.
  
  Ik kuste de verrukkelijke curve van haar keel, haar stevige kaaklijn. Ze had prachtig gevormde oren met een spoortje dons op de lelletjes. Ik kuste de lijn achter haar oor waar haar haar groeide.
  
  Ik voelde haar reageren. Haar hielen werden in de matras gedrukt alsof ze achterstevoren een ladder beklom. Terwijl mijn lippen aan haar nek en schouders en oren knabbelden, streelden mijn handen andere delen van haar prachtige lichaam.
  
  Aanvankelijk kwam ze slechts langzaam tot leven. Ze strekte haar rug, duwde zich tegen mijn beweeglijke hand aan. Er kwamen geluidjes uit haar keel, zachte, kirrende kleine-meisjesgeluiden. En tegelijkertijd betastten haar handen me.
  
  We bereikten een punt waar de bereidheid niet verder kon worden opgevoerd, een piek die was beklommen en waar alles gereed was gemaakt. Ik merkte de verandering door de geluiden die ze maakte. Er was niets meer van het kleine meisje bij. Haar hese stem maakte vrouwelijke geluiden.
  
  Haar lippen gleden van de mijne naar mijn wang en mijn oor. 'Nick, liefste,' fluisterde ze. 'Ik heb zo lang moeten wachten. Je weet dat jij de enige echte man bent die ik ooit ontmoet heb. Ik wil je, ik wil je.'
  
  Ze bereidde zich op me voor toen ze voelde wat ik aan het doen was. Ze trok haar maag in, zodat haar huid strak spande over haar ribben. Ze had haar onderlip tussen haar tanden geklemd. Haar ogen waren gesloten.
  
  En toen ik langzaam in haar kwam, stak ze de onderlip naar voren, ontblootte haar tanden en maakte een sissend geluid bij het ademhalen. Ze bleef het geluid maken terwijl ik in haar was.
  
  En ik had nog nooit een vrouw zoals zij meegemaakt. Ze nam me op met zo veel warmte dat ik haar dicht tegen me aan moest drukken. De warmte veranderde plotseling in een hitte die bijna ondraaglijk werd. Ze leek zo breekbaar. Ik was steeds bang haar pijn te doen, haar met mijn gewicht te vermorzelen. Mijn gezicht was dicht bij het hare. Ik voelde dat haar wimpers mijn wang kietelden. Ik knabbelde op haar oorlelletjes, drukte toen mijn lippen tegen haar oor.
  
  Ze sloeg haar armen om mijn hals. 'Zeg dat je me wilt, Nick,' zei ze hees. 'Zeg me dat jij ook niet kon wachten om me in je handen te voelen.'
  
  'Vanaf het moment dat ik je in die open Renault zag met je rok opgeschoven en je haar in de wind. Vanaf dat moment wilde ik je hebben, Marlene. De hele tijd.'
  
  'Het is fijn, hè?'
  
  'Ontzettend fijn.'
  
  Ze was niet werkelijk breekbaar. Ze werd niet onder mijn gewicht vermorzeld, er kwam zelfs geen deukje in haar prachtige lichaam. Ze slaakte geen kreet van pijn en ze duwde me niet weg. Ze begon zelf te bewegen.
  
  We kwamen tot elkaar, weken uiteen. Er kwamen geluiden uit haar keel. Het begon en duurde voort. Toen raakten we buiten ons zelf, verloren ons aan elkaar. Gedurende enige tijd waren we twee levende wezens, en toen werden we een eenheid, niet langer zij en ik, haar en mijn. Het leek goed om één te zijn, alsof het zielig en saai was om afzonderlijk, eenzaam, op je zelf te zijn. Marlene en ik waren volstrekt samen, onze afzonderlijke persoonlijkheden tot één mengsel geroerd.
  
  Het was zo heel anders als met Mignon. Met Marlene veranderde het van het ene ogenblik op het andere. Soms was het teder en soms was het wild. Dan weer ging het trager tot het lieflijk was, en dan weer gromden we woest tegen elkaar.
  
  We klommen omhoog zoals een golf omhoogklimt eer hij naar het strand stormt. Het steeg op zoals het zand in een zandloper. Onze bewegingen waren soepeler maar wilder geworden. We stegen tot we niet verder konden stijgen. Toen we het gevoel hadden dat er geen korreltje zand meer bij kon, de golf niet hoger kon klimmen zonder in te zakken, werden er toch nog korreltjes zand aan toegevoegd, bleef de golf hoger worden.
  
  Het gebeurde opeens, onverwacht. Er was geen muziek, geen vuurwerk. Ik was me er vaag van bewust dat Marlenes nagels mijn flanken krasten. Ik was me er vaag van bewust dat ze me in mijn schouder beet en haar lippen stijf tegen mijn huid drukte om haar kreten te dempen. Ik voelde dat het fijn was, en toen werd het nog beter, en toen werd het ongelooflijk veel beter. En toen ik dacht het niet meer te kunnen verdragen, dook het opeens op ons neer als een reusachtige vogel, maar tegelijk als iets zonder substantie; het was nevelig als een orkaan die over de zee blaast. Het was reusachtig en duurzaam. En ik was blij dat Marlene met me meegesleept werd, want ik kon het zelf op geen enkele manier onder controle houden.
  
  Ik werd in de kamer en op het bed teruggekaatst als een verende bal. Marlene schuurde nog een keer tegen me aan en jammerde zacht en liet zich opzij vallen. Haar lippen gleden van mijn schouder en haar hoofd viel op het kussen. Ze had zweetdruppels op haar voorhoofd. Kleine druppeltjes op haar bovenlip. Ze had haar ogen dicht. Haar neus glom.
  
  We waren nog steeds een eenheid. Toen ik me op mijn ellebogen oprichtte, voelde ik de koelte op mijn borstkas en maag. We waren beiden nat van de inspanning van het liefdesspel. Ik verschoof zo dat mijn bovenlichaam zich naast haar bevond in plaats van op haar, en legde mijn hoofd naast het hare op het kussen.
  
  Haar wimpers knipperden. Toen keek ze me met haar groene ogen aan. 'Je hebt me gebruikt voor je eigen snode doeleinden, Nick Carter,' mompelde ze.
  
  De woorden liepen in elkaar over.
  
  'Jij ook,' zei ik.
  
  Ze glimlachte en legde een koele hand op mijn wang. 'Laten we zo voor de rest van ons leven blijven liggen.' Ze likte haar lippen. 'O, Nick, het was zo fijn, zo verdomd fijn.'
  
  'Dat schijnt het bij ons altijd te zijn,' zei ik, en ik meende het.
  
  Onze lichamen waren verstrengeld, onze gezichten waren vlak bij elkaar. Het was niet het moment voor leugens of ontwijkende antwoorden. Het was het moment voor oprechte, tedere woorden. Ik wist dat als ik haar er nu naar zou vragen, ze me zonder aarzelen zou vertellen wat er met de Zeester Diamant was gebeurd. Maar dat zou misbruik van haar stemming zijn geweest, het zou verraad hebben betekend jegens deze sfeer van oprechte tederheid. Marlene schudde langzaam haar hoofd. 'Ik begrijp niet dat het niet voor iedereen zo fijn kan zijn. Hoe komt het dat sommige mensen er zo van genieten, terwijl anderen alleen maar ... bla-bla zijn?'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'Misschien zijn de bla-bla's te gespannen. Misschien verwachten ze er meer van dan kan.'
  
  Marlene keek naar het plafond. 'Weet je hoe het voor mij is, Nick? Zo iets als kleine-meisjesdromen die werkelijkheid worden. Alsof ik alle prachtige juwelen van de hele wereld om me heen heb, alsof ik midden op een grote berg zit en zover ik maar kan kijken al die sprankelende stenen zie.' Ze draaide haar hoofd om en keek me aan. De glimlach was een ogenblik verdwenen. 'Nick, jij bent de enige man die me zo volslagen kan bevredigen.' Ze streek met haar handpalm over mijn wang. Ik verschoof mijn hoofd, zodat ik de palm kon kussen. Ze rilde even, glimlachte toen weer. 'En hoe is het voor jou, Nick? Eén en al raketten en ontploffingen? Of is het alsof je op een berg zijde valt?'
  
  Nu was het mijn beurt om naar het plafond te kijken. Ik liet de gedachten even door mijn brein glijden, en wist hoe het voor mij was. Ik zei: 'Voor mij is het als een eindeloze plank vol boeken. Ja, er zijn er die een beter einde hebben dan andere, maar het genot komt van het lezen, van het begin van elk verhaal, de ontwikkeling ervan, hoe de hoofdstukken aan elkaar passen. Elke keer is het als een reis, en elke reis is een verhaal, en als het ene einde niet zo geweldig is als meestal het geval is, zal het de volgende keer waarschijnlijk beter zijn.' Ik draaide mijn hoofd en keek Marlene aan. 'En heel af en toe daagt er iemand als jij op, en dan heb je een meesterwerk, een echt stuk literatuur, iets dat de tijd zal overleven, iets origineels en unieks ...'
  
  Ze legde haar hand op mijn mond. 'Zeg niet meer, Nick, anders ga ik huilen.' Ze was al begonnen. De tranen stonden in haar ogen en dreigden naar buiten te komen. Ze haalde haar hand van mijn mond. 'Misschien,' zei ik, 'is het probleem met sommige mensen dat ze denken het laatste boek op de plank in handen te hebben. Ze zijn niet werkelijk geïnteresseerd in het verhaal, en onder het lezen raken ze de draad kwijt. Ze zwoegen vreugdeloos door de bladzijden en denken alleen maar aan het einde.'
  
  'Ik vind het fijn dat het zo voor jou is, Nick. Er is iets warms aan een eindeloze boekenplank, met oneindig veel verhalen, en een einde dat steeds beter wordt. En dat maar eindeloos door.'
  
  'Het is iets anders dan door alle kostbare juwelen van de wereld omringd te zijn.'
  
  Ze glimlachte breed en toonde haar witte tanden. 'Ik ben hebzuchtig; ik houd me aan beide betekenissen. Mag ik jouw uitleg ook voor me zelf gebruiken?'
  
  Ik knikte. We zwegen een poosje. We hadden beiden de ogen gesloten. Onze benen waren nog steeds in elkaar gestrengeld. Ik voelde de zachte warmte van haar adem op mijn wang. Ik deed mijn ogen het eerst open, en vrijwel onmiddellijk opende zij de hare. Haar voorhoofd was licht gefronst.
  
  'Nick?' zei ze, alsof ze dacht dat ik droomde en tot haar terug moest worden gebracht.
  
  Ik glimlachte. 'Ik ben er, Marlene.'
  
  Ze knipperde met haar lange wimpers. 'Ik moet je iets vertellen over de afspraak die ik vandaag had, de reden waarom ik zo'n haast had.' Ze zweeg alsof ze moest nadenken. 'Nick, ik weet dat jij met een opdracht in Parijs bent. Je bent op zoek naar iemand. Ik zal eerlijk tegen je zijn.' Ze draaide haar hoofd en keek naar het plafond. Rond haar ooghoeken zag ik uiterst fijne kraaienpootjes. 'Ik had een afspraak met een zekere Paul Martell.' Ze keek mij weer aan. 'Zegt die naam je iets?'
  
  Ik knipperde en dacht aan alle namen van mannen die ik moest kennen, of had gezien, naar wie ik op zoek was, of die naar mij op zoek waren. Het leverde niets op. Ik schudde mijn hoofd. 'Het zou een valse naam kunnen zijn,' zei ik.
  
  Marlene keek weer naar het plafond. 'Misschien ken je hem niet. Hij heeft het nooit over jou gehad.' Ze likte haar rode lippen. ,'Nick, toen ik zei dat ik met vakantie hier in Parijs was, was dat ook zo - aanvankelijk. Eergisteren kreeg ik een telefoontje van die Martell en hij zei dat hij een erg interessant voorstel voor me had. Ik zei dat ik al van allerlei experts voorstellen had gehad en dat hij dood kon vallen en toen smeet ik de hoorn op de haak.'
  
  Ik grijnsde in me zelf. 'Dat is de manier, Marlene.'
  
  'Hij belde meteen weer en zei dat ik het verkeerd had begrepen; zijn voorstel had met juwelen te maken en we konden er allebei rijk aan worden. Hij maakte een afspraak voor vandaag vijf uur in een klein café vlak bij de vlooienmarkt. Toen ik hem zag, was ik verbaasd. Hij was anders dan ik verwacht had. Hij was duur en met smaak gekleed. Hij heeft donker krulhaar en een dun snorretje, is van gemiddelde lengte, en stevig gebouwd, ziet ernaar uit dat hij zich in elke situatie kan redden. Eerst was ik een beetje bang voor hem. Hij kijkt lui en slaperig; hij deed me denken aan een havik die lui rondzweeft, vlak voor hij op het konijntje duikt. Maar hij sprak vlekkeloos Frans en ik voelde me algauw op mijn gemak. Toen vertelde hij me wat hij van plan was. Hij bood me een kwart miljoen dollar als ik met hem samenwerkte en we succes zouden hebben. Hij wilde dat ik hem hielp een ei te stelen van de tentoonstelling van gouden paaseieren die de Russen overal vertoond hebben. Op het ogenblik zijn ze in Tours. Over een paar dagen gaat de tentoonstelling terug naar Rusland. Hij zei dat in dat bepaalde gouden ei gestolen geheime documenten zaten, en dat hij lid was van een groep zakenmensen die de informatie in dat ei wil hebben. Het ei is hol en er zitten nog andere dingen in, en als het helemaal opengemaakt is, vind je de gestolen geheimen.' Marlene slaakte een kreetje toen ik van haar wegrolde. Ik duwde me op en ging tegen het hoofdeinde van het bed zitten. Ze kwam naast me zitten. Ik stak een sigaret op en gaf hem aan haar, stak er toen zelf een op.
  
  'Heeft hij je verteld wat voor gestolen geheimen het zijn?' vroeg ik.
  
  Ze schudde haar hoofd. Haar lange, blonde haar warrelde in het rond. 'Hij zei dat er een erg boeiend verhaal aan dat ei vastzat, maar hij wilde het me niet vertellen.'
  
  Ik wist niet of ik open kaart met Marlene moest spelen of niet. Deze opdracht stikte van de toevalligheden en deze laatste was er misschien net één te veel. Ik vroeg: 'Had hij er ook een idee van hoe je dat gouden ei moest stelen? Ik heb gehoord dat de veiligheidsmaatregelen in Tours erg streng zijn.'
  
  'We ontmoeten elkaar nog om een plan in elkaar te zetten. Hij zei dat als ik hulp nodig had, ik kon aantrekken wie ik maar wilde.'
  
  Op de een of andere manier deed dat de deur dicht. Wie Marlene kende, wist dat ze altijd alleen werkte.
  
  Toen begon ik na te denken. Stel dat deze Martell Marlene was gaan volgen nadat hij haar had opgebeld. Stel dat hij vlak achter haar zat toen ze naast de taxi stopte waarin ik zat. Dan zou hij gezien hebben hoe bevriend Marlene en ik waren, en toen we later in Renés Cuisine Fine zaten, had hij kunnen zien dat we erg vriendelijk tegen elkaar bleven. Stel, om deze gedachtegang tot het uiterste te volgen, dat deze Paul Martell geen enkele belangstelling voor gouden eieren had?
  
  'Hé!' zei Marlene en knipte met haar vingers voor mijn ogen. 'Als je die diepe gedachten eens doorvertelde?'
  
  'Sorry,' mompelde ik. Ik had al besloten Marlene te vertellen waarom ik in Parijs zat.
  
  'Wat moet ik nou doen, Nick? Denk je dat die Martell te vertrouwen is? Zou hij me echt een kwart miljoen dollar geven om een gouden ei met wat dingen erin te stelen?'
  
  Ik drukte mijn sigaret uit. 'Laten we de zaak eens bekijken, Marlene. In de eerste plaats, iedereen die jou kent, weet dat je alleen werkt. Je maakt nooit gebruik van helpers. Waarom zou hij dan zeggen dat je helpers kunt aantrekken als je die nodig hebt? In de tweede plaats, en ik wil dat je hier goed over nadenkt, heb je gisteren of vandaag het gevoel gehad dat je misschien gevolgd werd?'
  
  Ze fronste en nam een laatste trek van de sigaret. Ze drukte de peuk uit en zette de asbak op het nachtkastje. Elke beweging was nadrukkelijk, alsof ze zich moest concentreren op wat ze deed. Toen ze sprak, deed ze het meer in zich zelf dan tegen mij. 'Eerst dacht ik dat ik het me verbeeldde. Ik denk dat iedere vrouw weleens het gevoel heeft dat ze door een man wordt gevolgd. Ik geloof dat ik pas echt nieuwsgierig werd, dat ik begreep dat het geen verbeelding was, toen ik voor dat verkeerslicht stopte. Daarom zag ik jou niet meteen in die taxi zitten; ik keek in mijn achteruitkijkspiegel om te zien of ik iemand achter me herkende.' Ze knikte. 'Ja, Nick, ik had het gevoel dat ik gevolgd werd.'
  
  'Dan zal ik je iets vertellen over een hele reeks toevalligheden die te mal zijn om te geloven.' En ik vertelde haar wat er tot nu toe was gebeurd. 'En alles schijnt samen te hangen met dat gouden paasei op die tentoonstelling. Ik heb wel enig idee hoe het in elkaar zit, maar er zijn nog te veel losse eindjes. Ik moet die oosterling zien te vinden. En bij alle andere toevalligheden komt er nog een zekere Paul Martell die jou vraagt hem te helpen bij het stelen van een gouden ei op de tentoonstelling, Het gouden ei van Fabergé.'
  
  Marlene fronste. 'Nick, je zei dat de Russen een foto van je hebben genomen. Zouden ze dan niet 'Ja, ze hebben een dossier van me. Die twee agenten in mijn kamer hadden kennelijk opdracht me van kant te maken.' Ik keek Marlene met een dom lachje aan. 'En wie denk je dat die Paul Martell als jouw helper bij het stelen van het gouden ei zou willen zien?'
  
  Ze beet op haar onderlip. 'Nou, als hij me de afgelopen twee dagen heeft gevolgd, heeft hij me met niemand gezien. De enige met wie ik . . Ze keek me met wijd opengesperde groene ogen aan. 'Jij!' fluisterde ze schor.
  
  'Hij zou moordenaar nummer drie kunnen zijn. Misschien gebruikt hij jou-om mij te kunnen pakken. Ik betwijfel of hij ook maar een greintje belangstelling voor het ei van Fabergé heeft.'
  
  'O, Nick. Wat moeten we nu doen?'
  
  'Nou, het is niet gek als ik de mensen die me uit de weg willen ruimen kan identificeren. Eerst moeten we vaststellen of je hem gaat helpen of mij.'
  
  Ze keek me fel aan. 'Daar zou ik je een klap voor moeten geven.'
  
  'Die zou ik verdiend hebben: Goed, dan weten we aan welke kant je staat. Nu moeten we nog een plan bedenken.'
  
  'Wat moeten we met Martell doen? Hij liet doorschemeren dat hij niet alleen het ei maar ook mij wil, een soort koppelverkoop. Ik ben ervan overtuigd dat ik hem op afstand kan houden zolang hij niets smerigs doet, zoals me neerslaan of me gas laten slikken. Maar Nick, als hij een moordenaar is, zoals jij zei, zou hij die moeite niet nemen. Wat moeten we met hem doen?'
  
  Ik schudde mijn hoofd. Deze ochtend zaten er nog geen moordenaars achter me aan. Nu waren er twee - en misschien drie. Ik was benieuwd hoeveel meer er nog waren.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  De volgende ochtend waren Marlene en ik overeengekomen dat ik naar Tours zou gaan om poolshoogte te nemen op de tentoonstelling. Als het mogelijk was, zou ik proberen uit te vissen wat voor veiligheidsmaatregelen er getroffen waren. Marlene moest een manier bedenken om Martell aan het lijntje te houden, zo veel mogelijk van hem te weten komen en zorgen dat ik hem kon ontmoeten. Ik dacht dat Marlene het zwaarste van de twee karweien had.
  
  Ik zat in de grote fauteuil. Marlene zat op de rand van het bed, de zoom van haar gebreide witte jurk hoog op haar geweldige benen. Ze keek op haar horloge.
  
  'Waar zou je hem deze keer ontmoeten?' vroeg ik.
  
  Ze zocht in haar tas naar sigaretten. Ze vond er een en ik gaf haar vuur. Ze had haar benen over elkaar geslagen en leunde er met haar elleboog op. Ze hield het glas aan haar lippen. 'Bij hem thuis, over een uur of zo.'
  
  'Weet je wat je tegen hem gaat zeggen?'
  
  Ze keek naar de drank in haar glas. 'Ik zal zeggen dat ik nog geen besluit heb genomen, dat ik eerst naar Tours wil gaan om de situatie eens op te nemen. Ik zal zeggen dat ik misschien assistentie nodig heb, maar dat die helper hem eerst wil ontmoeten.' Ze keek naar me op. 'Goed?'
  
  Ik knikte. 'Goed. Zorg er in elk geval voor dat je om halfzeven terug bent in mijn kamer. Dat is kamer 611, niet deze kamer.'
  
  'Okay.' Marlene dronk haar glas leeg. Ze drukte de sigaret uit, stond op, streek haar jurk glad, ging toen op mijn schoot zitten. 'Doen we het gauw weer een keertje?' kirde ze.
  
  'Als je me zo blijft tarten, eerder dan je denkt.'
  
  'Veel beloven en weinig geven doet de gek in vreugde leven.' Ze kuste het puntje van mijn neus. 'Zeg dat je me zult missen.'
  
  Mijn handen gleden over haar blote benen. 'Ik zal je missen,' zei ik zacht.
  
  Haar lippen vonden de mijne. Ze kuste me hard, lang en hartstochtelijk. Toen ze zich losmaakte, streek ze mijn haar glad met haar vingertoppen. 'Hou je het vol tot ik terug ben?' vroeg ze op haar hese toon.
  
  'Ik betwijfel het.'
  
  Ze stond op en streek haar jurk nogmaals glad. Bij de deur keek ze over haar schouder. Haar oogleden waren half gesloten zodat ze er slaperig en sensueel uitzag.
  
  'Nick?' zei ze. 'Als er een manier is om het klaar te spelen, hoe dan ook, zou ik dat gouden ei graag willen hebben.'
  
  Ik grinnikte. 'Zou het dezelfde weg gaan als de Zeester Diamant?'
  
  Ze deed de deur open. Ze keek verward, fronste. Ze keek me nog steeds over haar schouder aan. 'Wat voor diamant is dat, schat? Ik geloof niet dat ik er ooit van gehoord heb. Dag-dag.' Ze zwaaide en was verdwenen, deed de deur zacht achter zich dicht.
  
  Ik bleef een hele tijd nadat ze weg was nog glimlachen. Toen ik mijn glas leeg had stond ik op en pakte het plasticmasker van John Anthony met de rode pruik. Marlene speelde haar rol; nu moest ik met de mijne beginnen.
  
  Ik realiseerde me dat als Nick Carter in de buurt van die tentoonstelling in Tours kwam, hij waarschijnlijk in flarden geschoten zou worden. Ik zou er als John Anthony heen moeten. Als de Russen een dossier van me hadden, bezaten ze waarschijnlijk een volledige lijst van al mijn vermommingen. Maar John Anthony zou daar niet op staan. Dit was de eerste keer dat ik me ooit als een man met rood haaf had vermomd. Trouwens, het poreuze plastic waarvan het masker was vervaardigd, was spiksplinternieuw; ik had het nooit eerder gebruikt. Toen ik het masker en de pruik op had, greep ik de hoed en verliet kamer 613 door de deur. Ik nam de lift naar de lobby en vermeed de balie toen ik naar buiten stapte.
  
  Ik nam een taxi voor het hotel en zei tegen de chauffeur waar ik heen wilde - een klein vliegveld waar men twee- en vierpersoonsvliegtuigen kon charteren. De chauffeur kende de stad. Hij wist niet alleen waar zich een dergelijk vliegveld bevond, maar had me er binnen twintig minuten gebracht en voorgesteld aan zijn zwager die toevallig in het bezit was van een Amerikaanse Piper Cub uit de Tweede Wereldoorlog. Voor een bepaalde som aan francs was de zwager, die Gasson heette, gaarne bereid me naar Tours te vliegen.
  
  De Cub werd getankt en klaargemaakt, en nog geen uur nadat ik het hotel had verlaten vlogen Gasson en ik over Parijs, op weg naar Tours.
  
  De lucht was onbewolkt, het was prachtig vliegweer. De zon sprankelde. Gasson was het sterke, zwijgzame type. De Cub vloog uitstekend, maar scheen op de een of andere manier kracht tekort te komen. Ik wist dat deze machines tijdens de oorlog als waarnemingsvliegtuigen waren gebruikt. Het viel niet te zeggen hoe veel van de toestellen over heel Europa waren opgelapt en weer vliegklaar gemaakt.
  
  De cockpit was een doolhof van losse draden en er hing een zware lucljt van olie. Het was ook een tikje tochtig. Gasson tikte voortdurend op de meters en hield ze in het oog. Er ontbrak nogal wat, zodat er gapende gaten in het instrumentenbord zaten. De plastickoepel boven ons was zo vaak gebarsten en weer gestopt dat hij op een spinnenweb leek. De motor klonk alsof hij behoefte aan iets had, al wist ik niet wat. Toen we een poosje later een bocht boven het kleine vliegveld van Tours beschreven, was ik er niet zeker van, maar het leek me dat Gasson opgelucht lachte. Hij had het pokdalige gezicht van een veertiger, half verborgen achter een dikke snor. Gasson sprak geen woord Engels.
  
  Hij dook als een havik omlaag en maakte een landing die als een net in de hand gehouden noodlanding aanvoelde op iets dat geen vliegveld was maar een lange, hobbelige, met gras begroeide strip. Terwijl we naar een scheefhangende, ongeverfde loods taxieden, telde ik nog vier vliegtuigen. Ik was benieuwd of de tent door een familielid van hem beheerd werd.
  
  Hij stond stil en ik stapte beverig uit. Met handgebaren en enkele moeizame Franse woorden maakte ik hem duidelijk dat ik wilde dat hij op me zou wachten. Hij grinnikte en knikte. Ik bedacht dat hij, zolang we in de lucht waren, geen enkele keer had gegrinnikt. En ik moest met hem terug naar Parijs. Toen ik hem probeerde te vragen waar ik een telefoon kon vinden, leverde me dat een onbegrijpende blik op.
  
  'Luister,' zei ik in bijna-Frans en wees op me zelf. 'Ik moet me kunnen verplaatsen.' Ik maakte een zoemend geluid en gebaarde. Gasson grinnikte en knikte en keek me vragend aan. 'Gasson, ik moet iets op wielen hebben, snap je wel? Ik moest kunnen rondrijden. Ik zit hier, de chauffeur zit daar. We rijden rond, ja?'
  
  'Oui, monsieur, oui,' zei Gasson. Hij ratelde iets dat me twee meter boven de pet ging. En toen wees hij op een oude 2-cv Citroën die achter de loods stond. We liepen erheen. Er was niemand in de buurt, in de loods of waar ook. De banden van het wagentje waren versleten. Ik draaide me om naar Gasson en zag hem daar staan met een grijns op zijn gezicht en een sleuteltje in zijn hand. Ik fronste. 'Is die auto van jou, Gasson?'
  
  Hij schudde zijn hoofd. 'Van mijn broer,' zei Gasson. Allicht. Van zijn broer. Nog steeds grinnikend opende Gasson het portier voor me. De Citroën was roestkleurig en dat was alleen maar natuurlijk. Alle bumpers waren minstens één keer gedeukt. Ik stapte in, stak het sleuteltje in het gat dat Gasson me wees en drukte op de starter.
  
  Tot mijn verbazing startte het ding meteen. Gasson lachte luidkeels. Ik keek hem vragend aan. Blijkbaar was dit de eerste keer dat de Citroën onmiddellijk was gestart. Gasson wierp me een grijns vol tanden toe en klopte liefderijk op het roestige chassis. Ik zat op de bank met de auto mee te schudden terwijl de motor tevreden gromde. Ik vroeg me af wanneer de popcorn klaar zou zijn.
  
  Gasson liet me zien hoe ik de vier versnellingen moest hanteren, deed toen het portier dicht, stapte achteruit en begon te zwaaien nog eer ik in beweging was gekomen. Ik ging met een schok vooruit, toen begon de wagen echt te rijden, als een kudde schildpadden die tegen een duin opging.
  
  Later hoorde ik de geschiedenis van de Citroën. Hij was nieuw gekocht door twee jonge Parijzenaars die ermee rond de wereld waren gereden. Ze waren de Verenigde Staten doorgetrokken en via Mexico naar Zuid-Amerika gegaan, en in Peru hadden ze een berg beklommen die hoger was dan ooit een auto geklommen had, waarbij ze een record vestigden dat nu nog overeind staat, en daarna waren ze ermee door de Sahara gereden en door Afrika getrokken, en elke keer als ze bij een rivier kwamen, moesten ze de hele auto uit elkaar halen en onderdeel voor onderdeel op boomstammen over het water brengen. Ten slotte waren ze min of meer rijdend in Parijs teruggekomen en op de een of andere manier had de broer van Gasson de auto te pakken gekregen. Hij werd nu als bestelwagen tussen Tours en het vliegveld gebruikt.
  
  Ik parkeerde de beroemde Citroën op een blok afstand van het museum waar de Russen hun paasei-tentoonstelling hielden. Het was een opzichtig oud gebouw, maar het zag er met al die leeuwenkoppen en beelden indrukwekkend uit. Toen ik bij de ingang was gekomen betaalde ik de toegangsprijs en ging naar binnen. Het gebouw had airconditioning, wat me enigszins verbaasde. Het museum gaf het gebruikelijke overzicht van hoe we waren geweest voor we hadden geleerd pistolen met trekkers en bommen en raketten te maken; toen we nog in lendendoeken rondliepen en met een knuppel op de drakenjacht gingen. Misschien waren we toen wel dapperder.
  
  De Russische tentoonstelling was in een aparte zaal ondergebracht. Het was de enige zaal waar twee bewapende bewakers bij de ingang stonden. Ze hadden een groen uniform aan en hielden het geweer voor de borst. Ze zagen er jong uit en hadden een uitdrukkingloos gezicht. Ze keken recht voor zich uit en letten niet op de mensen die de zaal in- en uitgingen. Ik liep tussen hen door en betrad de zaal. Er waren ongeveer tien mensen aanwezig. De zaal was bijna zeven meter in het vierkant en ongeveer drie meter hoog. Het was er koel door de airconditioning. Binnen stonden nog vier soldaten van het Russische leger, in elke hoek één. Drie van de tien mensen gingen naar buiten. Ik zag de rechthoekige vitrine in het midden van de zaal. Er liep een blauw-fluwelen koord omheen, op ongeveer twee meter afstand. Ik liep naar het koord toe en keek in de vitrine.
  
  Er lagen dertien gouden eieren in; een groep van twaalf aan de ene kant, het meesterwerk van Fabergé aan de andere. Ik was er, ondanks alles wat me was verteld, niet op voorbereid - daar lag het, open en bloot.
  
  De belichting had niet beter kunnen zijn. De lampen waren lavendelkleurig en schenen rechtstreeks in de glazen vitrine. De vitrine stond op een voetstuk, ongeveer één meter twintig boven de grond. Elk ingewikkeld stukje van het ei was zichtbaar. De diamanten van de kleine keizerskroon fonkelden hypnotiserend. Het kunstwerk van het ei, de dooier, de haan, de kroon was zo ingewikkeld en minutieus dat het onmogelijk leek dat iemand zo'n goed vakman had kunnen zijn. Het was een meesterwerk van smeedkunst; Carl Fabergé had een onsterfelijk stukje van zijn genie achtergelaten.
  
  Terwijl ik daar stond, gefascineerd door de fonkeling van de diamanten en de manier waarop het licht op het rijke goud viel, besefte ik dat ik slechts een fractie voelde van de fascinatie die Marlene voelde uitgaan van edelstenen en juwelen. Ik begreep dat mensen konden moorden en stelen om dergelijke meesterwerken in hun handen te krijgen. Ernaar kijken gaf aanleiding tot de kreet: 'Ik wil het hebben! Ik wil de enige zijn van wie het is!' En ik voelde een aandrang om over het fluwelen koord te stappen, de vitrine kapot te slaan en ermee weg te rennen.
  
  Maar zelfs Marlene zou niet zo dom zijn. Ik zou waarschijnlijk twaalf, dertien kogels in mijn lijf hebben eer ik mijn benen over het koord had.
  
  Toen merkte ik nog iets op, iets dat ik meteen had moeten opmerken. Het was zoals Redpack had gezegd. De diamanten kroon was niet geopend. Er was geen robijnen hanger zichtbaar. De Russen lieten niet het hele voorwerp zien. Als agent kon ik me afvragen waarom niet en me zelf voorhouden dat ik erachter moest zien te komen. Als iemand die een ingewikkeld kunstwerk bewonderde, kon ik het alleen maar jammer vinden dat men de robijnen hanger niet te zien kreeg. Ik had gehoord dat het een van de volmaaktste stenen ter wereld was, dat de waarde onschatbaar was. Men had me erover verteld; men had me de steen beschreven. Ik voelde me tekort gedaan dat ik hem niet kon zien.
  
  Er liepen mensen in en uit. Ik wist dat ik hier te lang bleef. Hoe veel tijd kost het ten slotte om een tentoongesteld voorwerp te bekijken? Twintig seconden? Als je gefascineerd bent misschien een minuut. Ik was hier al meer dan vijf minuten. Ik wist dat ik, als ik niet snel wegging, de aandacht van een van de soldaten zou trekken. De bewakers in de zaal waren anders dan die bij de ingang; ze letten scherp op iedereen. Ik dacht niet dat iemand echt belangstelling voor me had. Maar toch besefte ik dat ik te lang was gebleven. En toen gebeurde er iets.
  
  Ik was me vaag bewust geweest van de vrouw die op het fluwelen koord toe kwam, ik keek zelfs even naar haar. Ze was een forse vrouw, zeker tweehonderd pond. Ze had ruim drie onderkinnen en kuiltjes in haar dikke armen en benen waar haar ellebogen en knieën zich hadden moeten bevinden. Haar haar had de kleur en structuur van de staalkrullen die van een draaibank springen. Ze droeg een paarse jurk die ze zo te zien al geruime tijd aan had gehad. Ze had het gezicht van een buldog, een bolle wipneus, een uitpuilende mond en hangwangen. Ze hield een meisje van een jaar of zes bij de hand. Het meisje had zwarte vlechten met los gesprongen haartjes. Ze had een kort geel jurkje aan met iets dat op chocolade leek op de voorkant. De hand die ze vrij had was kleverig en donker tussen de vingers en onder de nagels. De chocolade op de jurk had zich afgezet op haar bovenarm, een wang en een knie. Ze had een vals gezichtje.
  
  Ik keek naar hen, staarde toen. Ik kon me niet voorstellen wat een dikke vrouw en een klein meisje zo boeiend aan de Russische tentoonstelling konden vinden. De dikke vrouw probeerde op haar tenen te gaan staan om beter in de vitrine te kunnen kijken. Het kleine meisje had een beter idee.
  
  Ze probeerde haar hand los te wringen uit de mollige knuist van de dikke vrouw. De dikke vrouw trok haar terug en fluisterde iets in het Frans. Het meisje wachtte een paar seconden, probeerde het toen nog eens. Ditmaal ging ze op de grond zitten. Toen de dikke vrouw scherp iets zei, maakte het kind een geluid tussen een gegrom en een korte gil in. De dikke vrouw liet de hand los. Het meisje bleef even naar het fluwelen koord voor zich kijken. Ze keek op naar de dikke vrouw, zoals een dief naar een winkelier kijkt eer hij iets gapt. Toen sprong ze op. Ze rende langs de dikke vrouw naar het fluwelen koord. Toen ze bij het koord was, trok ze het omhoog en dook eronderdoor. Ze liep recht op de vitrine af.
  
  Eerst klonk er een luid rinkelend alarm. Alle soldaten kwamen met het geweer in de aanslag uit hun hoek. Het meisje was roerloos blijven staan toen de bel begon te rinkelen. Ze had geschrokken haar handen tegen haar oren geduwd. Er klonk een fluit als in een onderzeeër die op het punt staat te duiken. Het publiek deinsde onwillekeurig achteruit van de fluwelen koorden, terwijl men nerveus naar de bewakers keek. Ik stapte ook achteruit. Alleen de dikke vrouw bleef staan en probeerde het kleine meisje naar zich toe te lokken. Het kind stond ongeveer halverwege het koord en de vitrine. Toen de eerste bewaker over het koord stapte en naar haar toe ging, gilde ze en rende zo hard ze kon naar de dikke vrouw. De bewaker hing zijn geweer weer over zijn schouder en schudde zijn hoofd. Toen hij weer over het koord stapte, hield het gerinkel en gefluit onmiddellijk op.
  
  De bewakers begeleidden de dikke vrouw en het kleine meisje naar buiten, terwijl de dikke vrouw het meisje een standje gaf. De meeste mensen gingen met hen mee naar buiten. Een paar drentelden terug om naar de vitrine te kijken. De vrouw zou wel ondervraagd worden.
  
  Ik liep naar de uitgang, keek één keer over mijn schouder. Ik wist waar dat alarmsignaal door was begonnen. Ik had ze op de staanders tussen de koorden gezien; er waren waarschijnlijk nog meer signalen rond de vitrine, foto-elektrische cellen met onzichtbare stralen die kriskras door het gehele gebied tussen de touwen liepen. Als de straal werd onderbroken, ging het alarm over. Dat was iets om over na te denken.
  
  Buiten, was het warm geworden. De zon stond loodrecht boven me. Ik liep kwiek terug naar de vermoeide Citroën. Toen ik weer op het vliegveld was, zag ik Gasson onder de vleugel van de Cub liggen slapen. Hij bleef niet lang slapen toen de luidruchtige motor van de 2-cv op de loods afraasde. Hij sprong overeind en kwam op een drafje naar de auto. Hij maakte een wapperend gebaar met zijn hand en keek me vragend aan. Ik knikte. Gasson spoedde zich weg om de Cub in gereedheid te brengen.
  
  Op de terugweg had ik een hoop om over na te denken. Evenals op de heenreis verdwenen Gassons grijns en luchthartigheid zodra de Cub opsteeg. Hij dwong de Cub bijna tot vliegen. Ik zat na te denken over de tentoonstelling die ik zo juist had gezien, over de bewakers, de foto-elektrische cellen en de manier waarop het kleine meisje het alarm op gang had gebracht. Ik wist niet of de Russen hetzelfde systeem ook 's avonds inschakelden, als het museum gesloten was. Ik wist niet eens zeker of ik er wel binnen wilde gaan, en of het wel nodig zou zijn. Ik moest de oosterling vinden. Ik moest met hem praten. Maar daarvoor moest ik eerst weer naar de Amerikaanse ambassade om contact met Hawk op te nemen. Ik had nog enkele dingen nodig van Speciale Effecten en Redactie.
  
  Ik nam een heleboel maar voetstoots aan. Ik was er bijna zeker van dat de Russen betrokken waren bij het fotograferen van de raketbasis, en dat ze van plan waren de inlichtingen op de een of andere manier morgen tussen die paaseieren te smokkelen. Wat schoot ik ermee op als ik binnenkwam en de diamanten kroon open kreeg en de robijn vond, maar geen inlichtingen aantrof? Toch zou dat beter zijn dan helemaal niets doen en ze die collectie ongestoord naar Rusland te laten terugsturen.
  
  Ik had geen bewijs dat de Russen erbij betrokken waren. Goed, twee agenten hadden mijn kamer doorzocht. Ze hadden te maken met een zekere Tsjenkou. Waar lag het verband met het nemen van de foto's? Misschien handelden ze in opdracht om mij uit te schakelen en meer niet. Ik moest het zeker weten.
  
  Gasson maakte vlak bij Parijs opnieuw een van zijn opmerkelijke beheerste noodlandingen. Terwijl we voort hobbelden, zag ik zijn zwager naast zijn taxi staan. Gassons gevoel voor humor keerden eensklaps terug. Hij begon een Frans liedje te zingen en lachte aan het slot van elk couplet. Hij taxiede naar zijn zwager toe en zette de motor af. De hele machine scheen te zuchten.
  
  We hadden een kleine woordenwisseling over de hoeveelheid francs die ik moest betalen, waarbij Gassons zwager als onze tolk optrad. Maar het was duidelijk dat de zwager een koel zakenhoofd had. Hij had de hele zaak al spoedig gladgestreken en de enige die zich uitgekleed voelde was ik.
  
  In de taxi droeg ik de zwager op me naar de dichtstbijzijnde telefoon te rijden. We vonden een cel op vijf blokken van de Amerikaanse ambassade. Ik belde de ambassade en vroeg naar Whittier. Hij kwam aan de lijn en klonk opgeblazen ambtelijk.
  
  'Whittier,' zei ik. 'Met Nick Carter. Is de politie daar nog steeds aan het rondsnuffelen?'
  
  'Meneer Carter,' zei hij een tikje opgewonden. 'Waar hebt u in 's hemelsnaam gezeten? De politie wenst u te ondervragen. Een verschrikkelijke toestand! Verschrikkelijk! En vlak voor de ambassade. Het had de ambassadeur zelf kunnen overkomen!'
  
  'Whittier,' zei ik ongeduldig. 'Is de politie er nog?'
  
  'Nee, meneer. Ze hebben een nummer opgegeven dat u moet bellen. Ze willen u erg graags spreken. Bent u gewond geraakt bij de explosie?'
  
  'Nee, maar de moordenaars doen hun best. Ze wilden mij ook te pakken nemen, en ze zullen het blijven proberen tot het ze lukt.'
  
  'Goeie God! U meent het niet, meneer Carter. Dat soort dingen gebeurt gewoon niet in Parijs. Parijs is een beschaafde stad. Het is Chicago of Detroit niet, zeg.'
  
  Ik moest glimlachen. 'Dat kan wel zijn, Whittier, maar ik sta niettemin op de zwarte lijst. Ik wil met Washington spreken via een telefoon met spraak-vervormer, en ik heb je hulp nodig.'
  
  Zijn stem daalde tot het niveau van een mede-samenzweerder. 'Hoe kan ik u helpen, meneer?' Ik kon me voorstellen hoe hij zijn hand over het mondstuk legde en loerend om zich heen keek om zich ervan te' overtuigen dat er geen vreemde agenten meeluisterden. We waren nu collega's in de spionage.
  
  Ik zei: 'Ik zou graag willen dat je een zij- of achterdeur van de ambassade open laat staan. Ik ben dicht in de buurt, dus ik kan er binnen de vijf minuten zijn. Dan zou ik graag willen dat je me de beschikking geeft over het privé-kantoor van de ambassadeur. Vraag zo snel mogelijk Washington voor me aan. Als ik in het gebouw kom, wil ik regelrecht naar de lift kunnen gaan zonder dat iemand me ziet. En daar ben jij bij inbegrepen, Whittier. Ik wil niemand zien.'
  
  Ik had hem gekwetst. 'Natuurlijk, meneer,' zei hij verongelijkt. 'Als u niemand wilt zien, krijgt u niemand te zien. Is dat alles, meneer?'
  
  Ik kon niets anders bedenken. Ik had het gevoel dat het toch al een heleboel was voor Whittier om te onthouden.
  
  'Welke deur laat je openstaan, Whittier?'
  
  'De zijdeur, meneer.' Zijn stem klonk nu koel, bijna ijzig. 'Er wordt meteen voor gezorgd.'
  
  'Ik ben onderweg.' Ik hing op en kreeg de zwager van Gasson weer in beweging.
  
  Ik liet hem tot vlak bij de ambassade rijden. Nadat ik hem had betaald, bleef ik op de hoek staan wachten tot de taxi uit het gezicht was verdwenen. Ik wist niet hoe scherp zijn gehoor was - hoe veel hij van het telefoongesprek had gehoord en wie hij erover zou vertellen. Ik wist dat het waarschijnlijk zinloos was me zorgen te maken, maar ik wilde geen enkel risico nemen. Toen ik de taxi niet meer zag, liep ik naar de ambassade.
  
  Het Parijse verkeer werd drukker. Ik was nog steeds vermomd als John Anthony en daarom wilde ik niet dat iemand in de ambassade me zou zien. Hoe minder mensen ervan wisten, hoe beter. Het was mogelijk dat ik de vermomming nog eens zou willen gebruiken. '
  
  Het was een prachtige Parijse lentedag. De zon was iets gezakt en het was koeler geworden. Ik rook de geur van de bloemenstalletjes. De oude vrouwen boden hun bloemen aan alsof het carnaval was. Maar Frans is een romantische taal. Zelfs het geratel van een handelsreiziger kan als het gefluister van een verliefde klinken.
  
  Whittier had het goed begrepen. De zijdeur was open. Ik ging naar binnen en voelde een dik tapijt onder mijn voeten. Iemand had de airconditioning afgezet, maar de koelte bleef hangen als het parfum van een vrouw.
  
  Ik kwam bij de lift zonder iemand gezien te hebben. Toen ik binnen was, drukte ik op de knop. Pas nadat de deur gesloten was, kon ik me ontspannen. Het was een korte rit; de lift vertraagde, schokte even, stopte toen. De deur gleed open. Ik liep door de gang naar het privé-kantoor van de ambassadeur. De deur was niet op slot. Ik kreeg een steeds betere indruk van Whittier. Hij mocht dan wat opgeblazen hebben geklonken, maar hij was bepaald efficiënt. Toen ik de telefoon opnam, vroeg een meisjesstem: 'Met wie spreek ik?'
  
  'Met Nick Carter.' Ik leunde achterover in de stoel achter het bureau en legde mijn voeten op het blad. 'Een ogenblikje, alstublieft, meneer,' zei de lieve stem.
  
  Er klonk een hoop geklik, toen hoorde ik het geruis dat je hoort als je een schelp tegen je oor drukt. En toen kwam Hawks onmiskenbare stem aan de lijn. 'Carter?' zei hij. 'Hoe gaat het, jongen?'
  
  'Langzaam en moeizaam. U hebt gehoord dat meneer Redpack vermoord is?'
  
  'Ja. We weten ook dat de oosterling gisteren een vliegtuig naar Parijs heeft genomen.'
  
  'Hij is hier. Ik denk dat de Russen hier inderdaad in zitten, meneer. Ik weet dat er opdracht is gegeven om mij te elimineren en tot dusver heb ik gemerkt dat er twee figuren zijn die dat proberen.'
  
  'Heb je hulp nodig, Carter?' Hawks stem klonk bezorgd. 'Wacht niet tot ze hun vinger aan de trekker hebben, zoals Brad Dirks.'
  
  'Nou,' zei ik, 'tot nu toe zijn het er maar twee geweest. Misschien blijft het daarbij.'
  
  'Goed.' Hawk beschouwde het onderwerp onmiddellijk als afgedaan. 'Hoe zit het met die foto's?'
  
  'Daar weet ik nog niets van. Ik heb de oosterling gezien en ik zal proberen hem weer te pakken te krijgen. Die Russische tentoonstelling heeft iets met de foto's van de raketbasis te maken, daar ben ik zeker van. Ik wil die toestand van dichterbij bekijken, vooral die robijnen hanger die nooit getoond wordt. Als ik die robijn eenmaal gezien heb, geloof ik dat er een hoop deuren voor me open zullen gaan. Dan komen de antwoorden ook wel. Meneer, ik heb wat speciale uitrusting nodig.'
  
  'Ik heb een potlood. Ga je gang, jongen.'
  
  Ik vertelde hem wat ik nodig had van Speciale Effecten, onder andere een imitatie-hanger van robijn die op de echte leek, en ik gaf hem een speciale inscriptie op die ik erop wilde hebben. Toen zei ik: 'Ik heb de veiligheidsmaatregelen in het museum gecontroleerd, en die lijken me behoorlijk grondig. Is er iets dat u me daarover zou kunnen vertellen?'
  
  Er volgde een korte stilte. Toen hoorde ik een puffend geluid. Hawk stak een sigaar op. 'Je weet waarschijnlijk meer van de toestand dan wij. Ik kan je wel vertellen hoe de beveiliging in Washington en Denver en San Francisco was, maar ik geloof niet dat je daar veel aan hebt. Ze gebruiken nooit twee keer hetzelfde systeem. Wat ze in Parijs hebben, heeft waarschijnlijk niets te maken met wat ze hier gebruikt hebben. Maar ik kan je één ding vertellen, Carter, en dat is de naam van de man die met de beveiliging belast is - een zekere kolonel Sprewitsj. Meedogenloos. Heeft zich van gewoon soldaat in het Rode Leger opgewerkt. Hij neemt zijn taak bijzonder ernstig op. Kijk uit voor hem.'
  
  'Goed, dank u wel, meneer. Wanneer kan ik die speciale uitrusting oppikken?'
  
  Er volgde een stilte, toen zei Hawk: 'Over vier uur in Renés Cuisine Fine. Is dat goed?'
  
  'Volgens dezelfde methode als de eerste keer? Naar Feezo vragen?'
  
  'Precies. Wanneer ga je weer naar die tentoonstelling?'
  
  Daar moest ik over nadenken. Ik wist niet wat ik zou aantreffen en of het me zou lukken. Het hing ervan af of Marlene kans zag Martell voor me te manipuleren. De twee Russische agenten hadden me één keer onderschat, misschien was er met hen niet zo'n haast. Maar Martell verontrustte me. Uit Marlenes beschrijving had ik opgemaakt dat hij te snel, te glad leek. Was hij een van de zeer speciale jongens van de Russen? Ik had het gevoel dat als ik hem ooit van aangezicht tot aangezicht zou zien, ik hem beter meteen kon doden, om daarna de vragen te stellen. Ik hoopte dat ik het kon doen eer ik de expositie van de gouden eieren zou overvallen. De gedachte dat hij ergens kon staan wachten als ik uit dat museum kwam, gaf me de rillingen. 'Ik weet het niet, meneer,' zei ik ten slotte. 'Ik dacht rond middernacht, Parijse tijd. Maar het hangt van een heleboel dingen af. Ik heb hulp, ziet u, deskundige hulp.'
  
  'Dat weet ik,' zei Hawk. 'Marlene. Als je de kans krijgt, Carter, vraag haar dan eens wat er met die Zeester Diamant is gebeurd. We zouden hem haar niet afnemen, maar ik wil het gewoon graag weten.' Ik glimlachte. Hawks inlichtingennetwerk verbaasde me keer op keer. Er viel niet te zeggen hoe lang hij al wist dat Marlene in Parijs was, of wat wij samen hadden gedaan. 'Ik zal het haar zeker vragen als ik de kans krijg,' zei ik.
  
  'Mooi zo, Onthoud het, Carter, we moeten alle gemaakte foto's plus de negatieven hebben. Succes.' Hij hing op.
  
  Ik legde de hoorn op de haak. Waar was die oosterling nu? Ik moest hem vinden. Hij had de foto's, de negatieven, alle informatie. Tenzij hij ze al aan de Russen had verkocht. Misschien probeerde hij meer kopers te vinden. Maar als hij een Chinese communist was, waarom zou hij dan aan de Russen willen verkopen? Hij moest onafhankelijk zijn. De Chinezen pasten op de een of andere manier gewoon niet in het patroon.
  
  Ik keek op mijn horloge. Ik wilde de visi-spot gedemonteerd hebben voor Marlene kwam. Ik hoopte dat ze Martell kon overhalen me te ontvangen. Ik wilde hem uit de weg hebben. Het beviel me helemaal niet dat hij mee deed.
  
  Ik zorgde ervoor dat de deur van de ambassadeurskamer achter me in het slot viel en liep naar de lift. Ik ging naar beneden en keek behoedzaam om me heen toen de deur op de begane grond openging. Ik zag niemand. Ik liep snel de gang uit naar de zijdeur.
  
  Ik stak de straat over en liep twee blokken eer ik een taxi aanhield. Ik rookte en liet me zwijgend naar het Hawthorne Hotel rijden. Toen ik de chauffeur had betaald, hield de portier van het hotel de deur voor me open. Ik liep door de lobby zonder naar de balie te kijken en ging met de lift naar mijn verdieping. Ik wist niet of ik gevolgd was of niet. Toen de liftdeur openging op de zesde verdieping, liep ik naar 613 en bleef voor de deur staan om te luisteren. Ik meende iets gehoord te hebben.
  
  Ik luisterde nogmaals, maar het geluid was opgehouden. Ik pakte mijn sleutel en stak hem in het slot. De liftdeur zoefde achter me dicht. Toen hoorde ik het gezoem van de lift die daalde. Ik luisterde met mijn hoofd scheef. Niets.
  
  Ik deed de deur open en ging naar binnen. Het gevoel dat me beheerste was instinct, een zevende of achtste zintuig dat me altijd waarschuwde als er gevaar in de buurt was. Ik had allang geleden geleerd het niet te negeren. In een bijna automatisch gebaar ging mijn rechterhand naar mijn linkeroksel waar Wilhelmina in haar holster lag. Maar ik was te laat. Ik had me net op tijd omgedraaid om een beklede loden pijp naar mijn hoofd te zien dalen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Ik draaide net voldoende weg om de pijp met een afschampende slag op mijn schouder op te vangen. De pijn sneed dwars door mijn lichaam. Door de kracht van de slag struikelde ik zijwaarts tot mijn knieën tegen het voeteneind van het bed sloegen. Ik viel op het bed en rolde opzij toen de pijp op de matras neerkwam. Ik was op mijn rechterzij gerold, zodat mijn arm onder me lag; ik kon niet bij de Luger komen.
  
  En toen zag ik zijn gezicht. Hij was zo breed als een deur. Er lag een vastberaden blik in zijn ogen toen hij naar me toe kwam, de pijp van ruim een meter lengte hoog opgeheven. Hij en zijn maat waren de twee die een bom hadden aangebracht in de auto waardoor Silas Redpack en de twee regeringsagenten waren opgeblazen en enkele omstanders gewond waren geraakt. De enige keer dat ik hen had horen spreken, hadden ze het erover gehad om Tsjenkou, de lange, slanke oosterling, te vermoorden. Ze hadden mijn foto genomen en ik wist dat ze erop uit waren me te doden.
  
  Hij liet de pijp met alle kracht van zijn vlezige arm neerkomen. Ik had geen tijd om iets anders te doen dan met mijn voeten te trappen. Mijn rechterhak raakte hem op de kin met zo veel kracht dat zijn slag iets afboog. De pijp verpletterde het hoofdeinde van het bed. Ik rolde naar hem toe en kreeg hem zo hard neer dat zijn hoofd het raamkozijn raakte.
  
  Hij bleef met de pijp zwaaien en sloeg me op de rug. Ik klauterde op zijn forse bovenlichaam en kreeg tenslotte beide handen rond de arm met de pijp. Mijn gezicht was dicht bij het zijne. Hij had onlangs knoflook gegeten. Toen hij zijn arm probeerde los te draaien, stompte ik mijn elleboog in zijn keel. Hij uitte een sputterend gekuch. De slag verzwakte hem zo dat ik zijn arm tegen de muur kon rammen tot de pijp op de grond viel en wegrolde.
  
  Hij zag kans op zijn voeten te komen met zijn knieën tegen zijn borst. Hij strekte zijn benen en ik voelde dat ik omhoogging, één keer op het bed veerde en er aan de andere kant afviel. Het ledikant was vermorzeld, zodat het bed als een matras op de grond lag.
  
  In de paar seconden die ik nodig had om adem te halen, en hij om rond het bed te lopen, kwam de ander binnen door de verbindingsdeur.
  
  De slag trof me in mijn zij, zodat ik tegen de muur dreunde en in de hoek bij de kastdeur terechtkwam. De Rus had de klassieke karatehouding aangenomen. Hij kwam langzaam op me toe, zijn benen iets gespreid, knieën gebogen, ellebogen langs zijn zijden, handen open met de vingers tegen elkaar. Hij wist dat ik gevaarlijk kon zijn als hij me van voren naderde, daarom koos hij mijn rechterkant. Hij kwam laag in en zijn voet schoot uit naar mijn benen. Ik sprong weg. Eindelijk was ik weer op adem gekomen. Ik nam ook de karatehouding aan.
  
  We draaiden midden in de kamer om elkaar heen. Zijn vlezige gezicht was nat van het zweet. We hijgden beiden. Terwijl we om elkaar heen draaiden, zag ik dat de eerste boef op de achtergrond ons in het oog hield, gereed zich erin te mengen.
  
  Maar ik moest deze man te pakken nemen. Hij deed een schijnuitval naar mijn liezen, liet zijn arm toen zijwaarts uitzwaaien in de richting van mijn keel. Ik boog opzij, vouwde me bijna dubbel en liet mijn hak uitschieten, zodat ik zijn knieschijf raakte. Hij gromde van pijn als een gewonde beer. De strijdlust gleed uit hem weg evenals de kleur uit zijn gezicht. Hij draaide zich dubbel gebogen af en hield zijn been met beide handen vast.
  
  Ik was nog niet klaar met hem. Ik joeg hard op hem in. Ik raakte hem twee keer in zijn zij, gaf hem toen een slag in de nek. Hij viel neer en draaide zich op zijn rug. Er droop al bloed uit zijn broekspijp. Zijn knieschijf was verbrijzeld.
  
  Maar deze man wist dat hij vocht voor zijn leven. Hij had me onderschat en had er duur voor moeten betalen. Het was niet waarschijnlijk dat hij het nog eens zou doen. Ik wist dat ik hem moest doden, en hij wist het ook. Met een lenigheid die me verbaasde sprong hij op. Ik was me nog aan het herstellen, toen hij dook en zich in me boorde. We vielen neer op de matras, rolden om naar de andere kant.
  
  Hij klauwde naar mijn gezicht, probeerde mijn ogen uit te steken. Ik rolde om en raakte de matras. Hij volgde me. Mijn schouder had een hard voorwerp geraakt. Ik stak mijn hand uit en greep de beklede pijp. Hij hobbelde naderbij en hief beide handen hoog op. Ik zag de triomf in zijn ogen en een kille haat.
  
  De handen kwamen neer op het moment dat ik met de pijp sloeg, en ik raakte zijn beide polsen. Ik zag de andere man achter hem opdoemen. Mijn agent gilde van pijn. Hij viel op zijn ongedeerde knie. Tegen die tijd was ik bezig overeind te komen, met de pijp in mijn hand. Ik zwaaide er achterwaarts mee, zoals een tennisser een backhand speelt. De slag verbrijzelde de brug van zijn neus. Ik wist dat hij dood was, nog eer hij viel.
  
  Ik was nog bezig overeind te komen, toen de ander tegen mijn onderarm trapte. De pijp vloog uit mijn hand, kaatste tegen een muur en rolde de badkamer in. Ik stond weer. Deze was anders. Hij had nu een mes in zijn hand.
  
  Hij haalde uit naar mijn maag. Ik sprong achteruit en bleef in beweging tot mijn rug de muur raakte. Hij stond voor me, beide handen uitgestrekt, het mes in zijn rechterhand. Hij had een breed, plat gezicht. Zijn stugge haar was kortgeknipt en hij had een dikke nek. Hij droeg een wit pak met een roze hemd dat aan de hals openstond. Er zat geen onsje vet aan hem, maar hij was vlezig.
  
  Hij wilde er de tijd voor nemen. Hij meende dat hij me in de hoek had gedreven en hij had geen haast meer. Hij schuifelde heen en weer. Een vlezige mondhoek krulde op in wat op een glimlach had kunnen lijken. Er fonkelde iets in zijn melkachtige ogen.
  
  Hij liet het mes in mijn richting flitsen, sprong toen achteruit. Hij plaagde; hij speelde een spelletje. Ik haalde mijn schouder op en Hugo, mijn dunne stiletto, gleed in mijn wachtende hand. Zijn kaakspieren leken slap te worden. Hij knipperde nerveus en de fonkeling verdween uit zijn melkachtige ogen.
  
  Ik liep weg van de muur en hield Hugo voor me uit. De Rus deinsde achteruit. Evenals zijn vriendje had hij me onderschat. Hij stak, en er klonk een dof ketsend geluid toen ik zijn mes met Hugo afweerde. Zijn mes was langer en breder, het zag eruit als een slagersmes.
  
  We staken en sprongen achteruit, beslopen elkaar door de kamer. Toen we bij de kast kwamen, keek ik omlaag en zag Wilhelmina, mijn Luger, op de grond liggen. Het wapen moest uit de holster gesprongen zijn toen de andere Rus me op het bed smeet.
  
  Opeens veinsde hij een hooggerichte steek en toen ik terugweek, schoot zijn voet uit. Ik draaide me om, maar niet op tijd. De trap raakte me hoog op het been. Het was alsof iemand me net achter de knie had geschopt. Mijn been vouwde dubbel en ik viel neer.
  
  Hij viel over me heen als een deken. Hij greep mijn pols en liet zijn lange mes neerkomen. Ik greep zijn pols en we rolden naar de kast. Hij zette al zijn gewicht achter zijn mes. Ik lag op mijn rug en de punt van zijn mes bevond zich op ongeveer twee en een halve centimeter van mijn keel. Ik hoorde hem kreunen van inspanning. Hij wilde dat mes in mijn keel jagen, dat was het enige wat hij wilde. Zijn zwetende gezicht was vlak bij het mijne. Een zweetdruppel viel op mijn wang. Met zijn andere hand klemde hij mijn pols met het mes tegen de vloer.
  
  Ik had in mijn linkerhand niet de kracht om zijn pols omhoog te houden. Hij duwde er uit alle macht tegen. Twee keer probeerde ik mijn been omhoog te krijgen en om zijn keel te slaan, maar hij was te ver naar voren gebogen. Ik kon slechts één ding doen. Ik voelde dat de mespunt mijn keel al raakte.
  
  Opeens liet ik mijn hele lichaam schokken. Tegelijkertijd draaide ik me zijwaarts en trok mijn hoofd weg van dat mes. Het mes gleed langs mijn hoofd en door de kracht die achter de stoot zat, werd de punt diep in de vloer gedreven. Ik bracht mijn knie hard omhoog in zijn rug. Hij strekte zich en verslapte zijn greep op mijn pols zodat ik me los kon maken.
  
  Hij had zijn mes nu uit de vloer getrokken. Ik gaf hem nog een knietje in de rug en duwde hem toen zijdelings van me af. Ik rolde weg van een zijwaartse stoot van zijn mes. Het was een wijde boog. Nu was hij uit evenwicht geraakt omdat zijn rechterarm helemaal naar zijn linkerzij was doorgezwaaid. We lagen beiden op onze knieën. Ik liet me voorwaarts naar zijn borstkas vallen en voelde Hugo tot aan het heft in zijn lichaam wegzinken.
  
  Hij kreunde even en stootte nogmaals met zijn mes naar me. Ik trok me terug, nam Hugo mee. De strijdlust verdween uit zijn ogen. Op zijn witte pak zat een vuistgrote rode vlek. De vlek werd groter en het colbert leek een vloeiblad dat rode inkt opzoog. Hij viel op de grond en zijn ogen staarden leeg omhoog.
  
  Ik bleef een poosje hijgend tegen de muur geleund zitten. Ik schoof Hugo in zijn schede op mijn linkerarm. Toen raapte ik Wilhelmina op en duwde haar in de holster. Ik liep naar de gangdeur, deed hem voorzichtig op een kier open en keek naar buiten. De gang was verlaten. Waarschijnlijk logeerde er niemand in de kamers aan weerszijden van de mijne. Het enige echte geluid dat we hadden gemaakt, was toen het bed vermorzeld werd. Ik deed de deur verder open en stapte de gang op. Ik zag niemand. Terug in de kamer deed ik de deur op slot en onderzocht de lichamen. Ik haalde hun legitimatiebewijzen te voorschijn en ging in de fauteuil zitten. Het waren inderdaad Russische agenten.
  
  Zoals ik het zag, hadden de Russen te maken gehad met het fotograferen van de installatie in de Rocky Mountains. Maar het leek me niet waarschijnlijk dat deze twee grappenmakers hier alleen maar waren vanwege de opdracht om mij te elimineren. Ze hadden om een andere reden achter me aangezeten, een eenvoudiger reden. Ze hadden al eerder mijn kamer doorzocht, waarschijnlijk op zoek naar een document of een papier dat, naar ze meenden, Silas Redpack me had gegeven. En dat was het. Ze dachten dat ik te veel wist. Ze dachten dat ik te veel van Redpack had gehoord.
  
  Ik was zeker van mijn gelijk toen ik de handtekening zag van de bevelvoerend officier van de twee dode agenten op hun legitimatiebewijs. Dat was namelijk ondertekend door kolonel Sprewitsj, de veiligheidsofficier voor de Russische tentoonstelling van gouden paaseieren.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  Ik stak de legitimatiebewijzen in mijn zak en nam de telefoon op. Ik belde de balie met mijn John Anthony-stem.
  
  'U spreekt met John Anthony, kamer 613.'
  
  'Oui, monsieur Anthony?'
  
  'Ik voel me niet goed en ga vroeg naar bed. Wilt u er alstublieft voor zorgen dat ik vóór morgenochtend zeven uur niet gestoord word?'
  
  'Maar natuurlijk, monsieur Anthony,' zei de man achter de balie met zijn geoliede stem. 'Ik hoop dat het niets ernstigs is.'
  
  'Ik zal me wel beter voelen als ik eens goed geslapen heb.'
  
  'Tot zeven uur morgenochtend. Welterusten.'
  
  Ik hing op. Ik controleerde het slot van de gangdeur en overtuigde me ervan dat die goed gesloten was. Toen haalde ik het rode licht en de visi-spot van de verbindingsdeur en borg ze weg in de dofgroene koffer. Ik ging naar kamer 611 en haalde ook daar alle foto-elektrische cellen weg om ze in de koffer te bergen. Ik legde de koffer op het bed en deed de verbindingsdeur op slot. Ik bleef in kamer 611.
  
  De koffer zou een probleem vormen. Ik keek op mijn horloge. Over ongeveer een kwartier zou Marlene komen. Ik deed voorzichtig de gangdeur open. Een jong paar kwam voorbij, waarschijnlijk op de huwelijksreis. Ik zag hen vijf deuren verder een kamer binnengaan. Toen zag ik naast hun deur een stortkoker voor wasgoed.
  
  Ik liet de deur op een kier staan, pakte de koffer van het bed. Ik keek de gang nogmaals door, liep toen met de koffer naar de stortkoker. Het luik was van vlekvrij staal, het soort dat op een veer werkt. Als je het luik naar binnen duwt, springt het vanzelf weer terug. Het was rondom ongeveer twee centimeter groter dan de koffer. Ik duwde de koffer erin en liet hem los. Ik hoorde hem bonzend naar beneden vallen. Het duurde slechts een seconde of twee. Er klonk geen geluid toen hij beneden arriveerde.
  
  Ik ging terug naar mijn kamer en verkleedde me in mijn eigen kleren. Ik liet het beige lichtgewichtpak in de kast hangen. Ik keek op mijn horloge. Het had zeven minuten geduurd.
  
  Ik stak een sigaret op en ging op het bed zitten. Ik had Hawk verteld dat ik zou proberen het museum om middernacht binnen te dringen. Dat duurde nog een hele tijd. Marlene en ik moesten plannen maken. Dat zou enige tijd vergen. Er moest met Paul Martell worden afgerekend. Ik wist niet hoe veel tijd dat zou kosten. En het zou tijd vergen om in Tours te komen.
  
  Ik wilde niets meer met Gasson en zijn wankele Piper Cub te maken hebben, hoe veel hoogterecords die oude 2-cv ook op zijn naam had. De Citroën was waarschijnlijk hoger geweest dan die Cub ooit gekomen was. Nee, ik moest mijn eigen vervoer hebben. Ik rolde naar de rand van het bed en drukte de sigaret uit. Ik pakte de telefoon en vroeg weer naar de balie. Ditmaal gebruikte ik mijn eigen stem.
  
  'Met Nick Carter. Ik zou graag voor een paar dagen een auto huren.'
  
  'U gaat ons toch niet al verlaten, monsieur Carter?' Ik had genoeg van die oliegladde zwerver. 'Toen ik dit hotel binnenliep, dacht ik een kamer met privacy te huren. Ik had niet gedacht dat hotelemployees mijn kamernummer of andere inlichtingen over mij zouden geven aan de eerste de beste die ernaar vroeg.'
  
  'Maar ... monsieur ...'
  
  'Hou je mond en luister, jongeman. Tenzij die kamer van mij niet langer gebruikt wordt als een soort wachtkamer van Orly ga ik verschillende dingen doen eer ik hier vertrek. In de eerste plaats ga ik een lang gesprek voeren met de directeur van dit hotel om te zien of ik geen reprimande voor tenminste één hotelbediende kan versieren. In de tweede plaats ga ik een lange, nare brief aan de eigenaar schrijven om uit te leggen dat dit hotel een geheel nieuwe personeelsbezetting nodig heeft, te beginnen met de balie. In de derde plaats ga ik vier stevige studenten huren om voor dit hotel té posten met borden waarop staat dat dit hotel persoonlijke informatie over zijn gasten geeft aan iedereen met een handjevol francs. Terwijl ze aan het posten zijn, laat ik die jongens pamfletjes uitdelen waarin staat dat de man achter de balie bereid is iedereen alles over de hotelgasten te vertellen als je hem maar een fooi in het handje drukt. En de naam in dat pamflet zal de jouwe zijn, vriend. Als ik klaar ben, zou je nog geen baantje als schoenpoetser in de lobby krijgen.'
  
  'O ... monsieur ... u ... zou toch niet...' Hij klonk terneergeslagen. Zijn geoliede stem was gebarsten. 'Maar ... ze zeiden dat ze vrienden van u waren, monsieur.'
  
  'Ik hoop dat ze je genoeg hebben gegeven om met pensioen te kunnen gaan, want als ik klaar ben met je sta jij potloden te verkopen onder de Eiffeltoren.'
  
  'Ik verzeker u monsieur, dat niemand ... niemand van mij iets te weten zal komen over u of welke kamer u heeft. Dat zweer ik bij de ziel van mijn mama!'
  
  'Je hebt de ziel van je moeder waarschijnlijk al verkocht.' Ik zuchtte diep, om er zeker van te zijn dat hij me hoorde. 'Goed, we zullen zien. Ik wil vanavond nog een auto hebben. Ik wil dat hij vanavond om acht uur hier voor de deur staat.'
  
  'Hij zal er staan, monsieur,' zei hij snel. 'Dat zweer ik bij de ...'
  
  Ik hing op. Als ik al enige twijfel had gekoesterd over de manier waarop de twee Russische agenten en de oosterling, Tsjenkou, mijn kamernummer te weten waren gekomen, was die twijfel nu weggenomen. Ik vond dat de schoft er te gemakkelijk afkwam. Ik had minstens zijn arm moeten breken.
  
  Ik strekte me uit op het bed en stak nog een sigaret op. Hoe wisten die boeven dat ik in de andere kamer was? Natuurlijk. Grotemond aan de balie had hun alles verteld over de zakenvriend van Nick Carter in kamer 613. En een van de agenten had de eerste keer toen ze de kamer doorzochten een foto-elektrische cel kunnen ontdekken. Het waren beroepsjongens; ze waren erop getraind op dergelijke dingen bedacht te zijn. Het enige wat ze dus hoefden te doen, was een simpel rekensommetje te maken. Een zakenvriend in de aangrenzende kamer, een foto-elektrische cel. Dus kwamen ze terug en elk nam een kamer voor zijn rekening. En ze wachtten mij op.
  
  Ik nam een trek en blies een grote kring rook naar het plafond. Wat wist ik tot nu toe? Het speet me dat ik die twee mannen had moeten doden, maar ze waren beroepsjongens, ze kenden de risico's. Ze waren erop uit geweest mij te doden en ze wisten dat ze er rekening mee moesten houden zelf gedood te kunnen worden. Net als ik. Maar ik moest nog eens over hen nadenken. Ze hadden mijn foto genomen, vlak nadat Redpack in de lucht was gevlogen. Goed, ze hadden Redpack waarschijnlijk gevolgd vanaf het moment dat hij in Parijs was geland. Ze konden er geen idee van hebben gehad waarom een man als Redpack opeens in een vliegtuig van Denver naar Parijs zou stappen. Ze wisten niet wie hij in Parijs zou ontmoeten, dus was het puur geluk dat ze mij zagen. Ze hadden mijn foto genomen en vergeleken met het dossier dat de Russen van me hadden. En ik was gedoemd te sterven.
  
  Waarom hadden die twee vlezige jongens dat geprobeerd? Misschien wilden ze een goede beurt bij kolonel Sprewitsj maken. De kolonel had hun misschien opgedragen mij uit te schakelen als ze de kans schoon zagen.
  
  Maar ik moest deze theorie herzien. Er mankeerde iets aan. Om Redpack van het vliegveld te volgen hadden de twee agenten moeten weten wie Redpack was, wanneer hij zou aankomen, en dat soort dingen meer. Hoe zouden ze aan dergelijke informatie komen? Van Tsjenkou. Hij had de Russen vanuit Denver getelegrafeerd of opgebeld. Dat betekende dat hij voor hen werkte. Dat overtuigde me er nog meer van dat de Russen achter de hele operatie scholen. Tsjenkou werkte dus voor de Russen. Op de een of andere manier was hij door de beveiliging van de silo's in de Rocky Mountains gebroken, was binnengekomen en had daar de blauwdrukken van de raketbasis gefotografeerd. Maar hoe kon een lange, slanke oosterling de strenge beveiliging van die basis doorbreken? Daar moest ik achter zien te komen. Tsjenkou had de foto's dus genomen om ze aan de Russen te geven. De twee agenten hadden gezegd dat ze alles hadden wat ze nodig hadden, maar niettemin waren ze van plan Tsjenkou te vermoorden. Waarom? Misschien was Tsjenkou een beetje te hebzuchtig geworden, had hij gedacht geld aan de negatieven te kunnen verdienen. Misschien had hij aangeboden de foto's aan de Russen te verkopen. En de twee agenten waren van plan hem te doden omdat hij misschien had gedacht ze ook aan anderen te kunnen verkopen, zoals bij voorbeeld de Chinese communisten, of de Arabieren.
  
  Tsjenkou had Redpack gevraagd een imitatie te maken van de robijnen hanger, omdat de plannen op die manier naar Rusland gesmokkeld zouden worden. Zelfs als Redpack had geweigerd de imitatie te maken, zou een ander wel aan Tsjenkous wensen tegemoet zijn gekomen, zeker als hij er goed voor betaalde. De wereld barstte van de muisachtige balieklerken met opgehouden handjes. Hoe veel robijnen hangers zouden er ten slotte blijken te zijn? De echte, natuurlijk, van onschatbare waarde, prachtig, en tot nu toe onzichtbaar. Tijenkou had waarschijnlijk een imitatie, met de plannen erop of erin, hoogstwaarschijnlijk in de vorm van een microstip. En ik zou de mijne krijgen met de mooie inscriptie. De echte robijn zat waarschijnlijk in de kleine diamanten keizerskroon. Morgen ging de collectie terug naar Rusland. Dat betekende dat de verwisseling waarschijnlijk vanavond zou plaatsvinden.
  
  Veel hing ervan af of Marlene kans had gezien Martell te overreden. Als hij erin toestemde me vanavond te ontmoeten, zou ik hem zo snel mogelijk uit de weg moeten ruimen.
  
  Er zou geen tijd meer zijn voor lange gesprekken over het waarom van alles. Martell was de Russische moordenaar die er door het Kremlin op was uitgestuurd. Hij had niets te maken met de tentoonstelling, of de gouden eieren, of de robijn. Hij maakte gebruik van Marlene om mij te pakken te krijgen. Hij was een professionele moordenaar. Ik was ervan overtuigd dat er geen algemene opdracht was gegeven om me te elimineren. Ik wist niet of ik het even lang zou kunnen volhouden als Brad Dirks, maar gelukkig hoefde ik de proef op de som niet te nemen. Martell zou een probleem vormen, tenzij ik hem onmiddellijk uitschakelde. Ik moest hem doden eer hij de kans kreeg mij te doden.
  
  Ik maakte de sigaret uit en ging zitten. Ik keek op mijn horloge - zes uur. Het was bijna tijd voor Marlene. Ik keek naar het raam. De gordijnen werden nog steeds door de zachte wind naar binnen geblazen. De zon was onder, het schemerde. Ik ging staan en viel bijna toen mijn gewicht op het been steunde waar de ene agent tegen had getrapt. Ik hinkte naar het raam en wreef de spierknopen uit het been. Ik kon over de daken van de tegenoverliggende gebouwen kijken. De lentegeuren van Parijs waren anders dan overal elders. Ik ademde diep in en glimlachte. Toen deed ik het raam dicht. Ik wilde in de lobby zijn als Marlene kwam. Ik wilde me ervan overtuigen dat ze niet werd gevolgd. Martell was slim genoeg om haar aan het lijntje te houden en haar dan naar mij te volgen.
  
  Ik haalde Wilhelmina uit haar holster en controleerde het magazijn. Ik had de Luger de hele dag niet, afgevuurd. Ik duwde het magazijn met een metalige klik terug in de kolf, stak de Luger weer in de holster. Toen ik wegging deed ik de deur niet op slot, omdat ik dadelijk weer zou terugkomen. Ik ging met de lift naar de lobby.
  
  De muisachtige man achter de balie was vervangen door een oudere, pezige man met een tonsuur. Hij had een bril met dikke glazen, en zag er op de een of andere manier meer uit als een bankbediende dan een hotelklerk, het soort man aan wie men veel geld zou toevertrouwen. Ik wist dat vele bankrovers er precies zo uitzagen.
  
  Ik ging in de lobby zitten en keek naar de ingang. De vroege toeristen begonnen te arriveren. De middelbare echtparen met twee of drie kinderen kwamen door de hoofdingang binnen. De gezichten van de ouders verraadden een vermoeiende vliegreis, eten dat hun zwaar op de maag viel en nukkig, veeleisend kroost. Merkwaardig genoeg wees niets in hun gezicht op vakantieplezier.
  
  Ik wist dat Marlene in aantocht was toen, ik mannen in de lobby hun hoofd zag omdraaien. Ze had haar rode auto naast het hotel geparkeerd en kwam langs het grote raam naar de ingang. De hoofden schoten naar rechts als van soldaten op parade. Ik zag haar en glimlachte. Het blonde haar danste bij elke hooggehakte stap. Haar borsten dansten ook enigszins. Ze liep met rechte rug en een verrukkelijk schokje van haar achterwerk bij elke stap. Ze droeg nog steeds de witte gebreide jurk, die de neiging had bij elke pas aan haar benen te kleven. De zoom bevond zich ongeveer dertien centimeter boven de knie. Ik zag de spieren op haar kuiten bewegen toen ze bij de ingang van het hotel kwam. De portier struikelde bijna over zijn eigen voeten in zijn haast om de deur voor haar te openen. Hij werd beloond met een vage glimlach.
  
  Marlene had haar grote, achthoekige zonnebril op en ze had haar blauwe strooien tas bij zich. Ook de haarband droeg ze nog. Ik zat achter een pilaar zodat ze me niet kon zien. Ze ging de lobby binnen, keek naar links en naar rechts, liep toen regelrecht naar de lift. Ik wist wat elke man in de lobby dacht. Het was hetzelfde wat ik dacht. Ze dachten: kon ik haar maar pakken, dat lichaam voelen. Dan zou ze niet zo arrogant kijken, zo verwaand lopen. Net als ik begeerden al die mannen haar. Anders dan zij begeerde ik haar weer. Ik geloof niet dat Marlene zich werkelijk bewust was van wat ze veroorzaakte als ze een zaal of een kamer binnenkwam. Ik wist zeker dat ze besefte wat voor effect ze op mannen had, maar ik geloof niet dat ze zich ervan bewust was hoe ze dat effect veroorzaakte. Ik geloof dat Marlene haar lichaam beschouwde als een instrument waar ze goed voor zorgde. In ruil voor die goede zorg functioneerde het volmaakt voor haar. Alles zat in de juiste hoeveelheden op de juiste plaatsen. Het was een trouw instrument dat de hele dag kon lopen zonder vermoeid te worden en dat elk virus neersabelde dat zo dom was in de buurt te komen. Alleen Marlene kon zeggen hoe goed en snel het zijn primaire functie had geleerd. Ik kon haar de resultaten vertellen; ik kon van de functie genieten; ik kon de nectar van haar instrument proeven.
  
  Het leek me dat ze nu bij mijn kamer moest zijn. Martell kwam niet binnen. Hij had haar niet gevolgd. Had Marlene alles dan geregeld? Ik wachtte nog vijf minuten om me te overtuigen, liep toen naar de lift. De mannen in de lobby hadden zich van de schok hersteld. Wellust is een vluchtige ervaring. Evenals met de pijn van vergane herinneringen komt er, als je even wacht, iets anders voor in de plaats. Voor de mannen in de lobby was dat het triviale ritueel van inschrijving in het gastenboek, of de Engelstalige krant, of het boek dat ze aan het lezen waren.
  
  Alleen ik liet de wellust voortduren. Ik hield voor ogen hoe ze er had uitgezien toen ze door de lobby liep. Ik dacht er gedurende de hele tocht naar de lift en de rit naar de zesde verdieping aan. Ik dacht eraan terwijl ik door de gang naar mijn kamer liep. Ze stond niet buiten te wachten, ze was naar binnen gegaan. Ik deed de deur open zonder te kloppen en ging ook naar binnen.
  
  Het licht brandde niet. Het raam stond open, de bries blies de gordijnen naar binnen. Na het licht in de gang moest ik tegen de gesloten deur blijven staan tot mijn ogen aan het donker waren gewend. Ik keek door de donkere kamer. Ik zag al schaduwen, de donkere vorm van het bed. Toen zag ik, links van het raam, een rood lichtpuntje gloeien. Ik voelde geen paniek of de behoefte Wilhelmina te pakken. Het lichtpuntje gloeide weer op. En toen hoorde ik Marlenes hese stem.
  
  'Gisteren was het niet genoeg, Nick, mijn lief. Het was op geen stukken na genoeg.'
  
  Ik glimlachte. Ik kon haar vaag zien. Ze was snel. In de korte tijd die ze in mijn kamer was geweest, had ze kans gezien de jurk uit te trekken en een van mijn hemden aan te trekken. Voor zover ik kon zien, had ze niets anders aan. Zelfs de haarband was verdwenen. Haar lange, blonde haar viel ter weerszijden van haar gezicht omlaag.
  
  'Wat zouden we eraan kunnen doen, Marlene?' vroeg ik.
  
  Het rode puntje gloeide weer. Ik zag haar nu bijna helemaal. Het hemd bedekte de essentialia nauwelijks. Haar lange, slanke benen had ze gekruist. Ze leunde tegen de muur en rookte.
  
  'Ik heb een paar suggesties,' zei ze. 'Maar ze hebben allemaal te maken met ons tweeën in bed.'
  
  'Ik zie dat je mijn kleren aan hebt.'
  
  'Niet echt, schat. Ik heb dit hemd aan, maar het is niet dichtgeknoopt. Ik geloof dat een sterke bries door dat raam het helemaal zou openblazen.' Ze zweeg om haar sigaret uit te drukken, toen zei ze fluisterend: 'En ik heb er niets onder aan.'
  
  Ik begon me uit te kleden. 'Laat eens zien,' zei ik.
  
  Ze ging voor het raam staan. Het licht van de straat scheen door het raam achter haar naar binnen. Het scheen ook door het hemd, zodat alleen haar silhouet zichtbaar was. Ik zag de buigingslijnen van haar heupen en benen.
  
  'Je doet er ontzettend lang over om je uit te kleden, schat,' zei ze plagend. Ze hield een hand voor haar lichaam om het hemd dicht te houden.
  
  Ik liet mijn kleren op de grond vallen. 'Je hebt een aantal mannen verhoogde bloeddruk bezorgd toen je door de lobby liep, Marlene.'
  
  Ze lachte geamuseerd. 'O ja? En was jij daar één van?'
  
  'En of. Het verschil was dat ik wist dat ik hier naar toe zou gaan, en wist dat ik je zou pakken. Al die mannen beneden hadden jeuk in hun handen van het verlangen je te pakken. Maar ik doe het.'
  
  Ze liep weg van het raam en kwam langzaam naar me toe. Toen ze voor me stond, had ik me net uitgekleed. Ze liet haar hand langs haar zij vallen. De voorkant van het hemd bleef gesloten. Ze liet haar hoofd zakken zodat het lange, blonde haar voor haar gezicht samenkwam.
  
  'Ben ik knap, Nick?' vroeg ze met kleine-meisjes-stem.
  
  Ze was aan het vissen. Ik zei: 'Zo aangekleed zie je er niet gek uit.'
  
  Ze keek naar me op. Haar volmaakte mond krulde in een glimlach. Haar groene ogen schitterden. 'Heb ik een mooi lichaam, Nick?' vroeg ze.
  
  'Laat eens kijken.' Ik stak beide handen uit en trok het hemd langzaam open. Ze had een mooi lichaam. Maar omdat ze geen baleinen of vullingen droeg, wekten haar borsten de indruk klein te zijn. Ze waren allesbehalve klein. Ze waren prachtig van vorm, stevig, en vooruitstrevend. Haar buik vertoonde een geringe ronding, een klein heuveltje dat verliep in de driehoek van blond fluweel. Marlene was een natuurlijke blondine.
  
  'Nou?' zei ze. 'Heb ik een mooi lichaam?'
  
  Ik fronste. 'Hmmm. Ziet er functioneel uit. Misschien niet zo gek als het goed gekleed is.'
  
  'Je bent afschuwelijk, Nick,' zei ze quasi-boos. 'Geen enkele man heeft ooit zo tegen me gepraat.'
  
  'Ssst.' Ik trok het hemd over haar schouders. Ze drukte haar schouders naar achteren zodat haar borsten verrukkelijk omhoogkwamen. Het hemd gleed langs haar armen en viel op de grond.
  
  Ze deed een pas naar voren en wikkelde haar naakte armen rond mijn nek. Ik omcirkelde haar naakte middel met mijn handen en trok haar verrukkelijke lichaam tegen me aan. Onze lippen zochten elkaar en ik voelde de warme zachtheid van haar mond op de mijne. Ze had pepermunt gegeten. Er was een spoortje tabaksgeur, maar haar adem was fris.
  
  Ik streelde met mijn lippen haar kaaklijn en haar nek vlak onder het oor. Ik voelde haar lichaam warm worden, haar ademhaling versnellen.
  
  'Het gaat niet om de daad, Nick,' fluisterde ze in mijn oor. 'Het gaat nooit om de daad zelf, het gaat altijd om jou. Ik kan nooit genoeg van jou krijgen, ik heb me bij geen enkele man ooit zo ... vrouwelijk gevoeld.'
  
  Ik bukte me om mijn linkerhand onder haar knieën te leggen. Toen ik me oprichtte, hield ik haar in mijn armen. 'Je bent van nature vrouwelijk, Marlene,' zei ik. 'Jij bent het soort totale vrouw dat alle jonge meisjes willen worden en alle oude vrijsters hadden willen zijn.' Ik droeg haar naar het bed en legde haar zacht neer. Haar groene ogen keken me met die gespeelde kleine-meisjesonschuld aan. Dat was een deel van het wonder van haar; de blik die ze je gaf deed je denken dat jij de eerste was, dat nog nooit iemand het pad had afgelegd dat je op het punt stond te betreden. Het was een zo onschuldige blik dat je je haast zou gaan schamen, tot je je herinnerde dat het een onderdeel van haar verleidingsplan was.
  
  Ze lag met haar hoofd op het kussen, haar prachtige gezicht omlijst door het blonde haar. Haar groene ogen waren wijd open en keken naar mijn gezicht. Af en toe knipperde ze met haar ogen en elke keer schenen ze groter te worden. Er lag geen glimlach om haar lippen; ze speelde haar rol zoals ze alles deed - met haar hele wezen. Ze was de maagdelijke onschuld, op het punt voor de eerste keer te bezwijken.
  
  Ik negeerde de onschuldige blik, al deed hij me wel iets. Er schuilt een beest in elke man, weerspiegeld in de vrouw met wie we paren. Elke vrouw heeft een eigen soort onschuld die alleen zij zelf kan blootgeven. Het kan een blik zijn, een manier van lopen, een stembuiging. Elke vrouw is ertoe in staat en weet dat het de Neanderthaler in de man oproept. De meisjes die dat onder de knie hebben, die er voortdurend als zestienjarige maagden uitzien, zijn meestal de beste hoeren.
  
  Marlene wist wat ze me aandeed. Ik merkte dat ik behoedzamer met haar was, haar op geen enkele manier pijn wilde doen. Maar haar onschuld maakte plaats voor behoefte en begeerte, terwijl ik haar lichaam met mijn lippen verkende, en alle buigingslijnen en openingen betastte.
  
  Ze drukte haar heupen omlaag in de matras en begon erotisch te bewegen alsof we al in elkaar verzonken waren. Terwij1 ze haar knieën boog en strekte, liet ik mijn hand luchtig van haar knieën naar de fluwelen driehoek en weer terug glijden.
  
  'Verdomme, Nick,' zei ze schor. 'Je bent zo goed ... zo ... verdomde ... goed. Ik hou het... niet meer uit.'
  
  Ik liet mijn lippen naar haar keel glijden, toen naar haar kin, haar mond. Met mijn gezicht vlak bij het hare zei ik: 'Ssst, Marlene. Waar is de onschuld gebleven? Waar is het kleine meisje met de grote ogen?'
  
  'Verdomme ... jij ...'
  
  'Ssst. Doe je ogen dicht. Als de verkrachting nabij is, moet je je ontspannen en ervan genieten.'
  
  'Hoe kan een vrouw ervan genieten als jij haar binnenstebuiten keert? Nick, toe,' smeekte ze. 'Plaag me niet zo. Wacht niet. Ik moet je hebben Ze hield haar adem in toen ik tussen haar benen kwam. Haar lichaam verstijfde, haar ogen gingen dicht, haar mond viel een stukje open. Ze wachtte af. Toen drong ik langzaam in haar.
  
  Ze kreunde even. Het gekreun werd heviger toen ik doordrong. Haar handen gingen naar mijn schouders alsof ze door ballonnen opgeheven werden. Ze hielp me bij het bepalen van een ritme, bewoog haar lichaam tegen het mijne toen ik doordrukte.
  
  De eerste keer kwam ze zeer snel. Ik vermoedde dat ze er zelf door overvallen werd. Ze ontblootte plotseling haar tanden en gilde als gefolterd. Ze vouwde zich dubbel zodat haar lippen tegen mijn schouder kwamen. Ik voelde haar hete adem. Haar handen vielen weg van mijn schouders, toen voelde ik ze op mijn heupen en ze trokken aan me. Haar lichaam werd nog stijver dan toen ik in haar was gekomen. Toen viel ze terug op het kussen. Haar prachtige gezicht ontspande volkomen. Er stonden zweetdruppeltjes op haar voorhoofd.
  
  Op dat moment overheerste ze me zoals geen enkele vrouw ooit gedaan had. Ze voelde zo ontzettend goed aan dat ik haar nooit meer wilde verlaten. We bleven een lange poos roerloos liggen. Ze lag te baden in de zon van haar eigen vervolmaking. Ik proefde de nectar van haar lichaam, voelde dat lichaam met vochtige hitte om me heen sluiten. Toen bewoog ik me even.
  
  Marlene sloeg met haar vlakke hand op mijn borst. 'Niet bewegen,' mompelde ze, 'Waag het niet je te verroeren. Ik heb het gehad, ik ben klaar met jou.'
  
  'Helemaal niet meer geïnteresseerd?' vroeg ik. 'Helemaal niet meer,' mompelde ze. Haar ogen waren nog gesloten. Ze fronste geprikkeld.
  
  Ik bewoog weer. Toen ze probeerde me te slaan, greep ik haar polsen en klemde ze ter weerszijden van haar gezicht vast. 'Ik ben nog niet klaar met jou, Marlene,' zei ik. 'Als je niet mee wilt doen, blijf je daar maar rustig liggen, maar ik ga me bewegen, ik ga me heel erg bewegen. En voor ik klaar ben, heb je wel weer belangstelling.'
  
  'Nee, nietes,' zei ze met haar verwende-meisjesstem. Ik bewoog weer een stukje, tot ik bijna uit haar was. Ze kreunde in paniek. Haar groene ogen gingen wijd open en staarden me aan. Ze smeekten me niet uit haar weg te gaan. Ik wreef me snel over haar lichaam en hoorde haar tussen haar tanden sissen. Ik ging verder tot ik haar langzaam, heel langzaam voelde reageren.
  
  'Ik wil je aanraken,' zei ze. Ik liet haar polsen los. Ze legde haar handen weer op mijn heupen. Toen voelde ik haar licht tegen me bewegen.
  
  Ze vocht ertegen; er scheen geen mogelijkheid te zijn haar tot het punt van bereidheid te brengen waar ze zo-even van genoten had. Ze was vastbesloten niet met me mee te doen. Ik wist dat het een deel van het spelletje was, net als de onschuldige blik. Ik moest haar bewijzen dat ik het kon oproepen; zo wilde ze het.
  
  Ik bleef bezig, murmelde zachtjes, liet mijn lippen langs de haarlijn in haar nek glijden. Ik ging door tot ik iets in me voelde roeren. Ze bewoog met me mee, maar maakte geen geluid. Ik bleef doorgaan, maar nu was het voor me zelf. Ik wist dat er iets met haar aan het gebeuren was, maar ik wist niet wat. Het bleef in me opstijgen als een gevulde ballon, waar steeds meer lucht in wordt geblazen.
  
  En toen zei Marlene opeens: 'O, Nick! Ik begin weer belangstelling te krijgen. Ik begin erg veel belangstelling te krijgen.'
  
  Ik begon te lachen. Het was een hartelijke, blije lach, en ik was nauwelijks begonnen toen Marlene ook in lachen uitbarstte. En even plotseling als we waren begonnen, hielden we op. We grepen elkaar beet, elk de ander gebruikend. De ballon in me knapte en ik kon haar niet stevig genoeg, niet dicht genoeg bij me houden.
  
  'Nick!' gilde Marlene, en ik wist dat ze meer dan belangstellend was.
  
  Toen we neervielen was het alsof alle botten uit ons lichaam verdwenen waren. We versmolten in elkaar - huid, spieren en aders. We hadden geen substantie meer, we waren twee stukjes gesmolten gelatine, twee plasjes water.
  
  Lang geleden, toen ik een jongeman was, had ik geleerd dat een heer het grootste gedeelte van zijn gewicht altijd op zijn ellebogen laat rusten om de jongedame niet te verpletteren. Toen ik neerkeek op Marlene zag ze er zeer fragiel, zeer breekbaar uit. Ik had het gevoel dat ik haar met mijn tweehonderd pond zou vermorzelen. Maar in mijn gewelddadige moment van climax had ik haar beetgepakt, haar naar me toe getrokken, van alles gedaan zonder haar te kwetsen. En klaagde ze soms? De dame is veel sterker dan ze eruitziet.
  
  Ik weet niet meer hoe lang we daar in elkaar verzonken bleven liggen. Op een zeker moment besefte ik dat ze sliep en toen doezelde ik zelf weg. Ik werd wakker toen ze onder me bewoog. Ik ontdekte dat mijn borstkas op haar prachtige borsten drukte. Mijn hoofd lag naast het hare op het kussen. Op de een of andere manier waren mijn ellebogen door geknikt en ik lag met mijn volle gewicht op haar. Ik deed mijn ogen open en hoorde haar zacht kreunen. 'Je bent niet bepaald de lichtste figuur die ik ooit heb vast gehouden,' zei ze moeizaam.
  
  Ik rolde van haar af en hoorde haar klaaglijk steunen. 'Wat is er?' vroeg ik.
  
  'Nou, je hoefde niet helemaal weg te gaan.'
  
  We lagen dicht tegen elkaar gedrukt. Mijn hand sloot om haar borst. Ze knipperde met haar wimpers tegen me. Haar wangen bloosden. Ze zag eruit alsof ze een keer of acht blokjes om had gerend. Ze lag met haar gezicht vlak bij het mijne.
  
  En ze zei: 'Nick, schat, zeg iets ergs, iets gemeens zodat ik me voel als een vrouw die een man bevredigd heeft.'
  
  'Je bent een geweldig stuk ...' Ze legde haar hand op mijn mond en lachte.
  
  'Foei,' zei ze. 'Maar ik had er wel om gevraagd, hè?'
  
  'En of.'
  
  Ze ging op haar rug liggen en keek naar het plafond. De duisternis besloop de kamer alsof iemand langzaam een laag dekens over het raam spreidde. Er was geen daglicht meer. We konden elkaar alleen nog maar zien in het neonlicht dat door het open raam naar binnen viel.
  
  Ik keek naar Marlenes gezicht. Ze bezat een klassieke schoonheid; haar gelaatstrekken waren scherp maar niet hard. Ik geloof dat alle slanke vrouwen markante gelaatstrekken hebben.
  
  Maar er was iets met ons aan het gebeuren en we wisten beiden wat het was. We keerden ernaar terug, terug naar de wereld van Paul Martell en de Russen en gouden paaseieren en agenten en koude oorlogen. Er was een pauze geweest, een kort oponthoud als van een soldaat die de oorlog lang genoeg achter zich heeft kunnen laten om het in de stad op een drinken te zetten. Maar ik wist dat ze eraan dacht omdat ze in de verte leek te kijken. En de wetenschap dat zij eraan dacht, deed mij eraan denken. Hoewel we tijd genoeg hadden, waren er vragen die beantwoord, taken die verricht moesten worden.
  
  'Nick?' zei Marlene zonder me aan te kijken. Aan haar zachte stem hoorde ik dat ze meer tegen zich zelf dan tegen mij sprak.
  
  Ik liet mijn hand op haar borst liggen en begroef mijn neus diep in haar haar. 'Hmmm?' zei ik.
  
  Ze rilde even omdat ik haar kietelde. 'Ik wil dat gouden ei hebben, Nick,' zei ze. 'Ik wil het pakken en houden. De dooier of die gouden kip kan me niet veel schelen, maar ik wil dat ei hebben en als het kan ook de diamanten kopie van de keizerskroon.' Hoe slaperig en tevreden de stemming ook geweest was, nu kwam er een abrupt einde aan. Ik dwong me zelf te verschuiven, ging zitten en stak een sigaret op. Ik bood er haar geen aan. 'Nee, Marlene,' zei ik. 'Geen schijn van kans.'
  
  'Waarom niet?' Ze drukte zich op en ging naast me zitten. Ze had mij niet nodig om haar een sigaret aan te bieden. Ze pakte de mijne uit mijn mond.
  
  'Het ding is te beroemd,' zei ik. 'Te veel mensen kennen het.' Het zag er niet naar uit dat ik mijn sigaret zou terugkrijgen, dus stak ik er nog een op. 'Er zou een internationaal incident van komen als het gestolen werd. In mijn werk is het de bedoeling de aandacht afgeleid te houden, niet die op me zelf te vestigen.'
  
  Ze kronkelde even en ik wist dat ze ging proberen me over te halen. 'Maar, schat, ik heb het helemaal voor elkaar. Ik heb een contact hier in Parijs, een man die een genie is met goudverf. Ik heb al met hem gesproken. Hij kan het ei namaken met een pot goudverf. Het zou er zo authentiek uitzien dat het zelfs open zou gaan, net als het echte ding. Deze man kan ook de kleine keizerskroon namaken. Het enige wat ik hoef te doen, is de echte dingen te stelen en er de namaak voor in de plaats te leggen. De kans bestaat dat de Russen het nooit zouden ontdekken.'
  
  Ik heek haar ongelovig aan. 'Dat geloof je zelf niet.'
  
  'Goed,' zei ze pruilend, 'misschien zouden ze het wel ontdekken, maar tegen die tijd zou ik ... zouden wij ergens aan de Spaanse kust kunnen zitten.'
  
  Ik glimlachte tegen haar. 'Ik heb het gevoel dat ik versierd word.'
  
  Ze legde haar hoofd op mijn schouder. 'Kom nou, schat, heb ik jou ooit versierd? Heb ik je ooit bedrogen?'
  
  Ik duwde haar hoofd zacht van mijn schouder. 'Zullen we het eens over de Zeester Diamant hebben?' Ze trok haar knieën op en wikkelde haar armen eromheen. Haar lippen tuitten pruilend naar voren. 'Ik heb je al gezegd dat ik nog nooit van een Zeester Diamant heb gehoord.'
  
  Ik nam een trek van mijn sigaret. 'Marlene,' zei ik. 'Je bent een geweldig brok vrouw, maar je hebt één ernstig gebrek: je bent niet helemaal eerlijk. Het leven is voor jou één groot spel dat je speelt met jou in het voordeel. Ik vind het fijn om met je naar bed te gaan omdat er zo veel aan je is dat fijn is. Trouwens, jij doet me meer dan welke vrouw ook. Je bent mooi, intelligent en dapper, maar je hebt je gaven in de verkeerde kanalen geleid. Ik geloof niet dat ik je ooit helemaal zou kunnen vertrouwen; ik geloof niet dat iemand dat kan. Je vindt het fijn om van iemand te houden en door iemand bemind te worden, maar nummer één in je leven is Marlene.' Ze blies rook naar het plafond. Toen hield ze haar hoofd schuin en keek me me met die opgetrokken wenkbrauw aan. 'Het zou een hele kerel moeten zijn die mij in het gareel zou kunnen houden, maar ik geloof dat het jou zou lukken, Nick. En ik zou al dit gedoe en gegap kunnen opgeven voor de juiste man.' Ik lachte. 'Nee, dat is niet waar, Marlene. O, misschien voor een poosje, tot je ergens een fabelachtige verzameling zou zien, en dan zou je een manier willen bedenken om er iets van te gappen, en de man zou een vage herinnering voor je worden. Nee, Marlene, je bent wat je bent, een prachtige, liefhebbende, sexy juwelendievegge.'
  
  'Laat mij het gouden ei dan stelen.'
  
  'Nee.'
  
  'Je kunt me toch niet tegenhouden. Als ik besluit het te gappen, kan ik het altijd doen als jij niet in de buurt bent. Ik kan ver voor middernacht in Tours zijn en die dingen omruilen.'
  
  Ik glimlachte tegen haar, maar het was een vreugdeloze glimlach. 'Dan zou ik het museum moeten opbellen om ze te waarschuwen. Ik zou de Russen moeten vertellen dat er een griet op weg was om de tent te beroven.'
  
  Ze keek me met open mond aan. 'Nick, dat zou je nooit doen!'
  
  'Probeer het maar. Marlene, er is nog een heleboel aan de hand waar je niets van weet. Niemand, zelfs jij niet, gaat de zaak nu voor me verpesten. Ik zou graag hulp van je hebben, en er kan iets voor je in zitten; dat zouden we kunnen bekijken. Maar niet het gouden ei. Geen schijn van kans dat je dat ei krijgt. Als je me wilt helpen, geweldig, zo niet, dan zal ik moeten zorgen dat je me niet voor de voeten loopt.'
  
  Toen werd ze speels. Ze kuste mijn schouder en haar lippen gleden over mijn borst. 'Schat,' kirde ze. 'Niet boos worden. Natuurlijk zal ik je helpen; ik wilde dat gouden ei alleen maar hebben omdat ik er nog nooit eentje gehad heb. Als jij zegt dat ik het niet kan krijgen, nou, dan niet, maar word niet boos. Ik zal niets doen wat jou dwarszit.' Ze hief haar lippen op naar de mijne. 'Kus me, schat, dan kunnen we daarna plannen maken.'
  
  Ik kuste haar en vond haar mond even zoet als tevoren. Toen vroeg ik: 'Goed, hoe zit het met Paul Martell?'
  
  Marlene trok haar knieën weer op en sloeg haar armen eromheen. Ze keek me aan en schudde haar hoofd. 'Hij wil je niet zien, Nick. Hij zei dat hij je vlak voor de overval wel zou zien, maar hij zag niet in waarom nu al. Hij zei dat jij en ik dit konden voorbereiden zoals we zelf wilden, als we het hem maar bijtijds laten weten. Als we hem er bij willen hebben, okay. Zo niet, dan is het ook okay.'
  
  'Dat stinkt,' zei ik kwaad. 'Als we hem niet meenemen, waar hebben we hem dan voor nodig? Wat weerhoudt ons ervan deze zaak door te zetten en hem er helemaal buiten te laten?'
  
  'Ik,' zei Marlene. 'Martell denkt dat ik dol op hem ben. Eerlijk gezegd denk ik dat hij voor mij is gevallen. Ik heb kans gezien de veiligheidsmaatregelen van het museum uit hem los te krijgen.'
  
  'Misschien was dat de bedoeling. Misschien stoven ze in Tours iets voor ons klaar.'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Dat geloof ik niet, Nick. Ik heb de indruk dat Martell dit helemaal op eigen houtje doet. Misschien heeft hij iets te maken met die gestolen geheimen, wat dat ook moge zijn, maar hij doet het op zijn manier. Hij doet erg onafhankelijk, alsof hij niemand verantwoording schuldig is.'
  
  'Ik zie hem nog steeds als moordenaar. Hij wil mij duidelijk op de korrel zien te krijgen. Ik denk dat hij maar één opdracht heeft, mij uit te schakelen. Al het andere - jou tussen de lakens krijgen, de roof van de gouden paaseieren voorkomen - is bijzaak. Zijn voornaamste taak in Frankrijk is één of meer kogels in Nick Carter te pompen.'
  
  Marlene keek me bezorgd aan. 'Je wou hem te pakken nemen voor we naar Tours gingen, hè?'
  
  Ik knikte. 'Nou, dan moet ik het maar op het gevoel spelen.'
  
  Ik voelde me een tikje onbehaaglijk bij het idee dat Martell er nog zou zijn als wij naar Tours gingen. Ik wilde hem uit de weg hebben eer we vertrokken. Ik zag hem maar steeds buiten het museum wachten tot ik eruit zou komen. En ik zag hem achter het vizier van een krachtig geweer.
  
  Ik drukte mijn sigaret uit en draaide me naar haar om. 'Marlene, kun jij me naar hem toe brengen? Kan ik je volgen als je naar hem teruggaat?'
  
  Ze zoog haar onderlip tussen haar tanden. 'Het zou erg riskant zijn, Nick. Op de een of andere manier weet hij altijd wie er bij hem op bezoek komt. Ik heb hem nog nooit kunnen verrassen. Hij moet een soort waarschuwingssysteem hebben, maar ik weet niet wat het is en hoe het werkt. Ik ... ben bang, Nick. Ik geloof dat hij dat juist wil, dat jij naar hem toe komt. Ik geloof dat hij je zou opwachten.'
  
  'Goed. Wat weet je van het museum in Tours?'
  
  Ze bewoog even. 'Ik ben er zeven keer geweest - niet om deze tentoonstelling te bekijken, dat was ongeveer een jaar geleden. Ik heb het grondig bekeken. Er was een ... bepaald voorwerp dat ik meende te willen hebben. Martell heeft me verteld wat voor speciale veiligheidsmaatregelen er voor deze tentoonstelling zijn getroffen. Ik weet al hoe de normale museumbeveiliging werkt. Ik geloof wel dat ik weet hoe we die kunnen omzeilen, maar ik zou er moeten zijn om het zeker te weten.'
  
  Ik glimlachte tegen haar. 'Heb je te pakken gekregen wat je wilde hebben, Marlene?'
  
  'Bedoel je in het museum? Nick, op zo'n vraag kan ik toch geen antwoord geven? Dat zou een bekentenis van diefstal betekenen. Ik ben een onderwijzeres die hier met vakantie in Parijs is.'
  
  'O,' zei ik. 'Neem me niet kwalijk. Eventjes deed je me denken aan een heet persoontje dat ik vroeger gekend heb.'
  
  'Goed, Nick,' zei ze ernstig. 'Ik zal eerlijk zijn. Ik heb niet in het museum ingebroken om het ding dat ik wilde hebben te gappen. Op het laatste ogenblik gebeurde er iets, en ik moest het museum vergeten. Maar ik heb het grondig bekeken zoals ik al zei. Ik ken het van binnen en van buiten.'
  
  'Mooi zo.' Ik krabde aan mijn kin. 'Ik heb wat speciale spullen besteld die ik straks ga ophalen. Die kunnen van pas komen.' Ik keek op mijn horloge. Het was halfacht.
  
  Marlene keek ook. Ze floot kort en sprong van het bed. 'Mijn God,' zei ze. 'Ik had tegen Martell gezegd dat ik maar een uur zou wegblijven.' Ze begon zich aan te kleden. Ze stapte in haar lichtblauwe broekje en stak haar armen door een spierwitte beha. Ik genoot ervan naar haar te kijken. Terwijl ze haar slanke lichaam in de witte gebreide jurk wrong, vroeg ze: 'Wat moet ik tegen Martell zeggen?'
  
  Ik schoof naar de rand van het bed en stond op. Ik liep naar het raam en keek naar de lichten van Parijs. Marlene knipte haar strooien tas dicht. Ik hoorde het zachte geluid toen ze haar haren borstelde. 'Bespreek het met hem,' zei ik. 'Zeg hem dat we overeen zijn gekomen het museum vannacht om één uur te overvallen. Misschien kan ik mijn ontmoeting met hem uitstellen tot die toestand in het museum achter de rug is. Zeg hem maar dat alle plannen rond zijn, dat we er vannacht om één uur naar toe gaan.'
  
  Marlene stond achter me. Ik voelde haar armen om mijn middel. 'Ik wou dat ik niet weg hoefde te gaan.' Ik draaide me om en drukte haar tegen me aan. 'Misschien zullen Martell en ik elkaar nooit zien. Als jij en ik om één uur weg zijn uit Parijs, zou hij kunnen blijven wachten tot hij een ons woog.'
  
  'En hoe gaat het met jou en mij, Nick?' vroeg ze, met haar gezicht tegen mijn borst. 'Waar treffen wij elkaar?'
  
  'Ik wil dat je om middernacht in het blok ten zuiden van het museum bent. Geef Martell voldoende tijd om het te halen. Lukt dat je?'
  
  Ik hoorde haar grinniken. 'Ik kan hem om mijn vinger winden. Ik weet dat hij me graag het bed in wil trekken, maar ik geloof dat ik hem wel aan kan.'
  
  'Onderschat hem niet, Marlene. Je zou weleens kunnen ontdekken dat hij zich niet laat afschepen.' Ik glimlachte tegen haar. 'Ik weet dat alle mannen voor jou kleine jongetjes zijn, maar Martell is gevaarlijk. Onthoud dat.'
  
  Ze stapte iets achteruit, ging op haar tenen staan en kuste me stevig op de mond. Ze liep weg en wierp me een snaakse blik toe. 'Ik hou van je, Nick Carter,' zei ze. 'Ik zie je om middernacht.' Ze wuifde en was de deur al uit, eer ik iets kon zeggen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  De auto stond voor het hotel geparkeerd, zoals de muisachtige klerk had beloofd. De sleuteltjes zaten in het contact. De portier hield de deur voor me open en ik stapte in.
  
  Het was een redelijke nieuwe Citroën. Ik startte en voegde me in het Parijse verkeer. Ik stopte ergens om iets te eten, reed toen naar Reriés Cuisine Fine. De Parijse avond begon op gang te komen. Ik heb vaak gedacht dat er in elke grote stad gespleten persoonlijkheden huizen - dagmensen en avondmensen. De dag is voor gezinnen, supermarkten, schoolgaan, winkelen en het kabaal van de kinderen. De avond is een tijd voor japonnen, diamanten, drankjes, diners a deux, dansen, een laatste borrel en de liefde. Maar je hebt steden, en dan heb je Parijs. De dag is er anders dan elders, en de avond daar is de standaard waar alle andere steden zich bij trachten aan te passen. Parijs is een vrouw, een wat oudere kokkin overdag, een wellustige hoer bij avond.
  
  Het verraste me twee Franse politiewagens voor Renés Cuisine Fine geparkeerd te zien. Een groep van ongeveer vijftien mensen verdrong zich buiten. Ik parkeerde een blok verder en liep terug, zodat ik de drom van achteren naderde. Er waren enkele Amerikaanse toeristen onder. Ik klopte een man in een tweedjasje met een strohoed op de schouder. 'Wat is hier aan de hand?' vroeg ik.
  
  Hij draaide zich om. Hij had een pokdalig gezicht met een bolle neus en wijde neusgaten. Hij wees met zijn hoofd naar het restaurant. 'Een van de koks daar is vermoord.'
  
  Ik fronste. 'Weet u ook hoe het gebeurd is?'
  
  'Een hele toestand, makker. Ik heb het zelf gezien. Komt er een vent aan in zo'n lange, dure auto, ik sta hier op het trottoir en die vent stapt uit met zijn hand in zijn jaszak. Ik heb genoeg schietijzers gezien om te weten wat die knaap in zijn zak had. Even later - beng-beng - en die vent komt naar buiten rennen en smeert 'm met zijn wagen. Simpel, keurig, handig.'
  
  'Hoe zag die knaap eruit, die vent in de dure auto?' De man likte zijn dikke lippen. Hij kneep zijn ogen toe. 'Vals, op een chique manier. Een fatje. Rook lekker, zag er duur uit. Had donker krulhaar en zo'n smal snorretje.'
  
  Martell. Ën ze hoefden me niet te vertellen wie de dode kok was. Ik bedankte de Amerikaan voor zijn inlichtingen en liep weg uit de menigte. Ik wachtte tot ik de sirene van een ambulance hoorde. Toen zag ik de twee broeders Feezo op een brancard naar buiten brengen. Het laken was over zijn gezicht getrokken. Terwijl ze de brancard in de ambulance duwden. plukte een kille bries een punt van het laken op en blies die weg van Feezo's gezicht. Er klonk gemurmel uit de menigte. Martell had twee schoten afgevuurd. Er zaten twee keurige gaatjes in Feezo's gezicht, een in het voorhoofd en een in de linkerwang. De broeders trokken het laken snel weer recht en duwden de brancard in de ambulance.
  
  Ik wist dat ik niet veel tijd had. De politie was al bezig mensen te ondervragen om te proberen een aanwijzing te krijgen omtrent de man die de schoten had gelost. Als ze klaar waren met hun vragen, zouden ze Feezo's kamer willen doorzoeken. Ik moest hen vóór zijn.
  
  Ik herinnerde me Feezo's instructies bij het verlaten van zijn kamer. Door ze om te draaien kon ik de kamer terugvinden. Ik liep om de achterkant van het restaurant heen en vond de deur waardoor ik de eerste keer naar buiten was gegaan. Hij was niet op slot. Ik deed hem open en ging naar binnen. Daar het buiten donker was, kwam er geen licht door de deur. Er hing een gele lamp in de gang. Ik liep met scheef gehouden hoofd en luisterde. Ik hoorde ver voor me uit stemmen. Toen stond ik voor de deur van Feezo's kamer.
  
  De deur stond op een kier. Ik hoorde binnen iets bewegen. Aanvankelijk dacht ik dat ik te laat was gekomen, dat de politie de kamer al aan het doorzoeken was. Toen besefte ik dat het de stemmen van de politiemannen waren die ik ver weg in de gang had gehoord. Er bevond zich een ander in die kamer. Ik trok de Luger uit de holster en duwde de deur zacht open.
  
  Er stond een man gebukt over een van de laden van de kast. Hij had zijn rug naar me toegekeerd. Hij was gekleed als een kelner. Toen ik de deur verder openduwde kraakte hij. De man tolde om. Ik zag dezelfde donkere ogen en snor die ik hier de laatste keer had gezien. Het was de kelner die door Feezo was gedwongen me mijn geld terug te geven.
  
  Hij keek geschrokken. Toen gleden de ogen weg, de kaakspieren verstrakten. Hij krulde zijn mondhoeken om in een slappe glimlach. Ik zag dat hij wat francs in zijn hand had. 'Ah, monsieur, we zijn hier voor hetzelfde, ja?' Hij likte zijn lippen toen ik een stap naar voren deed. Ik hoorde de stemmen in de gang. Ze schenen dichterbij te komen. De kelner stak zijn handvol bankbiljetten naar me uit. 'Luister, monsieur, net wat ik gedacht had. Meer dan honderdduizend francs. Feezo had het voor God weet wat gespaard.' Zijn gezicht klaarde op. 'Maar Feezo is dood, ja? Waar had hij al dat geld voor nodig? En nu zijn alleen u en ik er, monsieur. Ik ben niet inhalig, ik wil delen met u. Vijftigduizend francs voor elk van ons, monsieur. Denk eens aan alles wat we kunnen doen met ...'
  
  Ik gaf hem geen kans uit te spreken. Met een achterwaartse slag haalde ik de loop van Wilhelmina over zijn valse tronie. Ze trok een voor in zijn wang en zijn neus werd half weggescheurd. Hij kreunde en viel zwaar op de grond. De politie zou een paar vragen voor hem hebben.
  
  De stemmen kwamen beslist dichterbij; de politie was op weg naar deze kamer. Ik hoorde de kelner kreunen. Hij bewoog zich even. Er was niet veel tijd meer. Ik wist dat de politiemannen een hoek moesten omslaan. Als ik hier weg kon zijn eer zij de hoek bereikten, zouden ze me niet zien.
  
  Ik duwde de Luger weer in zijn holster en liet me op een knie naast het bed zakken. Daar had de koffer gelegen. Ik stak mijn arm ver onder het bed. Mijn hand raakte canvas aan. Ik trok het te voorschijn. Het was een rugzak van canvas. Ik maakte hem snel open en keek er in. Het waren de spullen die ik bij Speciale Effecten had besteld.
  
  Ik liep ermee naar de deur. Ik keek in de gang en zag niets. Achter me bewoog de kelner zich weer even. Ik liet de deur open staan en liep snel door de gang terug. Ik hield de rugzak dicht langs mijn zij als een koffer. Ik sloeg de hoek om en zag dat het me zou lukken. Toen ik bij de buitendeur kwam, duwde ik hem net voldoende open om erdoor te kunnen glippen. Het laatste wat ik hoorde was een harde stem van, naar ik hoopte, een politieman die Feezo's kamer binnenging.
  
  Toen ik buiten was, liep ik in een wijde boog om het restaurant heen naar de gehuurde Citroën. Ik gooide de rugzak op de achterbank en gleed achter het stuur. Er was weinig verkeer. In de achteruitkijkspiegel zag ik de ambulance wegrijden. Er was nog een politiewagen bij gekomen. De menigte had zich verspreid. Ik startte de Citroën en reed naar de buitenkant van Parijs. Ik hoefde slechts één keer te stoppen eer ik Tours bereikte. Ik zag een donkere zijweg die ik insloeg. De stadslichten van Parijs lagen ver achter me. Ik meende dat ik ongeveer halverwege tussen Parijs en Tours was. Toen ik de snelweg niet meer zag, stopte ik aan de zijkant van de weg.
  
  Ik haalde een zaklantaren uit het handschoenenvak en pakte de rugzak, maakte hem open en liet het licht erin schijnen. De kleren waren in een bundeltje bij elkaar gepakt. Ik haalde het bundeltje eruit, doofde de lantaren, legde de rugzak weer op de achterbank. Ik verkleedde me in de berm. Ik trok het pak uit en trok een grijze trui met rolkraag, een grijze broek en zwarte tennisschoenen aan. Ik besloot de donkere handschoenen pas later aan te trekken. Ik rolde het pak op en ging terug naar de wagen. Toen reed ik regelrecht door naar Tours.
  
  Het museum was een groot, donker gebouw toen ik er voor de eerste keer langs reed. Ik cirkelde langzaam om het blok. Tours was geen lichtstad, en het scheen in deze buurt vrijwel verlaten te zijn. Er kwam af en toe een auto voorbij, maar ik zag niemand op straat. Ik keek op mijn horloge. Het was twintig voor twaalf. Ik wilde een blok verderop parkeren; er was voldoende plaats. Ik reed het blok helemaal om en toen ik weer in de buurt van het museum kwam, zag ik de lange, slanke oosterling, de man die Tsjenkou werd genoemd.
  
  Hij had de straat overgestoken onder een lantaren en liep met stevige pas in de richting van een steeg die naar de achterkant van het museum zou leiden. Hij leek niet zo lang als in mijn hotelkamer. Hij keek steeds over zijn schouder, alsof hij verwachtte gevolgd te worden.
  
  Ik doofde de lichten, stuurde de Citroën naar de trottoirband en zette de motor af. Tsjenkou was net langs de hoofdingang van het museum gelopen en ging nu naar de zijkant van het gebouw. Hij was ongeveer vijftig meter voor me en liep in mijn richting, met de steeg tussen ons in. Ik wachtte achter het stuur dat ik stevig vastklemde. Ik weet niet of ik ademde of niet. Deze man had me veel te vertellen, ik wilde niet dat hij als een hert in het woud rondspookte.
  
  Maar hij scheen geen belangstelling te hebben voor wat zich vóór hem bevond, alleen in wat er misschien achter hem kon komen. Toen hij bij de ingang van de steeg was, reikte ik over de leuning en pakte de rugzak van de achterbank. Tsjenkou ging de steeg in. Ik stapte uit de auto, hing de rugzak op mijn rug, en begon hem in halve draf te volgen.
  
  Ik bereikte de ingang van de steeg juist op tijd om een zijdeur ongeveer tien meter verderop te zien dicht gaan. Ik rende er geruisloos op mijn tennisschoenen heen, was bij de deur toen hij op het punt stond dicht te vallen en kreeg mijn vingers ertussen. Ik wilde nog niet naar binnen gaan; ik was te dicht achter Tsjenkou. Ik wachtte met mijn hand aan de deur, hijgde licht. Ik hoorde vaag schrapende geluiden op hout aan de andere kant van de deur. Het scheen even te duren. Tsjenkou had wel haast gehad, dat hij niet had gewacht tot de deur geheel dicht was.
  
  Toen ik dacht hem voldoende tijd gegund te hebben, opende ik de deur en glipte het gebouw in. Ik was me onmiddellijk bewust van warmte, een droge warmte. Er was niet veel licht, slechts een peertje aan een muur. Ik scheen me in een grote werkruimte te bevinden. Hier moesten de apparatuur voor de airconditioning, de generatoren en de verwarmings-installatie zijn. Ik hoorde machines zoemen.
  
  Er was slechts één deur in de ruimte en die was aan mijn kant afgesloten met een hangslot. Het was niet waarschijnlijk dat Tsjenkou zijn hand om een deur kon steken om die af te sluiten nadat hij erdoor was gegaan. Maar ik wist dat hij niet in deze ruimte was; hij was er op een andere manier uitgekomen. Ik liep langs de muur en tastte met mijn handen rond. De ruimte was ongeveer zeven meter in het vierkant. Er was voldoende licht om te zien, alleen in de hoeken was het moeilijk. De houten ladder stond in de derde hoek.
  
  Dat was het schrapende geluid van hout geweest dat ik had gehoord; Tsjenkou die de ladder beklom. De ladder was in de muur geschroefd. Ik bleef aan de voet staan en keek omhoog, maar ik zag alleen een donkere rechthoek. Ik begon te klimmen. Ik klom tot het vage licht beneden verzwakte en ik slechts pikdonkere duisternis kon zien.
  
  Maar in het donker scheen mijn gehoor veel scherper te worden. Hoog boven me hoorde ik het schrapende geluid van Tsjenkous voeten op de houten sporten van de ladder. Ik probeerde te schatten hoe hoog we gingen door de sporten te tellen. Toen we ongeveer drie verdiepingen hadden geklommen, hoorde ik boven me iets dat leek op een metalen deur die dichtgesmeten werd.
  
  Ik bleef klimmen tot ik bij een metalen deur kwam. De ladder ging ruim een meter verder. Ik had zo'n idee dat we bij het dak waren.
  
  Ik betastte de deur tot ik de hendel vond, toen draaide ik hem om en duwde de deur open. Ik voelde een zucht frisse lucht. De lichten van de binnenstad van Tours verlichtten het dak net voldoende om te kunnen zien. Ik klauterde het dak op en deed de metalen deur zacht achter me dicht. Vlak naast de deur bevond zich een afzuigkap van de airconditioning. Ik hurkte ernaast en luisterde.
  
  Terwijl het dak van het museum plat was, waren de daken van de omringende gebouwen verschillend van afmeting en vorm. Ze hadden steile hellingen en de meeste hadden dakpannen. Dichtbij hoorde ik voeten over een dak schrapen. Ik hield mijn hoofd scheef en luisterde. Hij bevond zich recht voor me. Toen ik goed keek, zag ik zijn silhouet een ogenblik op de nok van het aangrenzende dak. Daarna verdween hij aan de andere kant uit het gezicht.
  
  Ik meende dat ik wel naar dit gebouw zou terugkomen. Ten slotte bevond de tentoonstelling zich hier. Ik haalde de rugzak van mijn rug en verborg hem aan de andere kant van de afzuigkap. Toen ging ik Tsjenkou achterna.
  
  Ik rende gebukt naar de rand van het dak van het museum. In het donker had het aangrenzende dak op gelijke hoogte geleken. Nu zag ik dat ik ongeveer drie meter een brandtrap moest afdalen en een sprong van ruim een meter naar het pannendak maken. Als Tsjenkou het kon, moest ik het ook kunnen. Ik daalde de trap behoedzaam af tot een plek vanwaar ik dacht te kunnen springen. Het was een steil dak, als ik sprong moest ik iets kunnen vastgrijpen. Met een hand en een voet op de trap reikte ik zover ik kon. Drie verdiepingen lager gleed het verkeer onder me door. Ik boog mijn knie een stukje door op de trap, sprong toen. Zodra ik op het pannendak neerkwam, begreep ik waarom het zo makkelijk voor Tsjenkou was geweest. Er liep een kleine ventilatiebuis, ongeveer vijf centimeter in doorsnee. Toen mijn knieën op het dak terechtkwamen, greep ik ergens naar en voelde de buis. Ik trok me op, ging staan en klom geruisloos naar de nok van het dak.
  
  Ik zag hem duidelijk in het licht van de binnenstad. Hij was langs de andere kant van het dak afgedaald en op het volgende dak gesprongen. Ik bleef gehurkt op de nok zitten terwijl hij naar de nok van het volgende dak klauterde. Maar in plaats van aan de andere kant te verdwijnen, liep hij verder over de nok. Ik liet me naar de rand van mijn dak zakken. Ik was blij dat ik de hinderlijke rugzak niet bij me had, want er was een ruimte van bijna drie meter tussen de twee daken. Ik nam een korte aanloop en sprong op het andere gebouw. Ik keek in de richting die Tsjenkou was gegaan, maar hij was uit het gezicht verdwenen.
  
  Ik hurkte en luisterde. Ik hoorde autoclaxons. Achter me begon in een ander huis een kind te huilen.
  
  Een televisie-uitzending blèrde ergens. Een hond blafte. En toen hoorde ik het geluid waarop ik zat te wachten, het geluid van schoenleer op dakpannen. Het kwam van ver rechts van me. Ik krabbelde naar de nok van het dak en gleed naar het einde. De nok eindigde abrupt; er was een gaping van bijna twee meter naar het volgende huis. Ik overbrugde de kloof moeiteloos. Ik zag het bewegende silhouet van Tsenkou weer voor me.
  
  Dit dak scheen in alle richtingen te hellen. Het leek me dat er allerlei daken in elkaar overgingen. Er waren nu en dan stukken huis op gebouwd, met ramen. Terwijl ik Tsjenkou volgde over het dak, passeerden we twee keer appartementen die er als een soort gedachte achteraf aan waren toegevoegd. Tsjenkou bewoog zich voorzichtig maar toch zeker. Hij liep alsof hij een vaste bestemming op het oog had. Ik wilde met hem praten over de silo's in de Rocky Mountains, maar eerst wilde ik weten waar hij heen ging.
  
  Van de met elkaar verbonden daken sprong hij over een smalle kloof naar een tweede reeks met elkaar verbonden daken. De appartementen op het dak werden nu veelvuldiger. Ik bleef net ver genoeg achter hem om hem te kunnen blijven zien. Hij liep naar de rand van het dak en bleef staan. Ik stopte verder terug en hurkte. Tsjenkou keek over een kloof van ruim drie meter breed. Het dak van het huis tegenover hem lag ongeveer vier meter hoger; hij zou ruim drie meter moeten springen om een sport van de brandtrap te grijpen, dan zou hij omhoog of omlaag klimmen. Hij deed een pas en met een vinnige zwaai van zijn lichaam sprong hij over het gat en kwam als een kat op handen en voeten op de brandtrap terecht. Hij begon omhoog te klimmen. Het dak van dat huis leek plat. Ik wachtte gehurkt tot hij naar het dak geklommen en over de rand uit het gezicht verdwenen was. Toen liep ik naar de dakrand. De ruim drie meter leken drie kilometer. Onder me zag ik wat het drukste gedeelte van Tours leek. Opnieuw hield ik me zelf voor dat als Tsjenkou het kon, ik het ook kon. Hij was waarschijnlijk de beroemde trapezewerker Tsjenkou, of op zijn minst een beroepskoorddanser.
  
  Ik nam een redelijke aanloop, en toen ik sprong besefte ik dat ik had mis gerekend. Ik kwam te snel op de trap af. Ik greep hem met mijn handen, maar mijn voeten misten. De sport ramde mijn schenen zo krachtig dat ik bijna losliet. Ik scheen mijn voeten niet op een sport te kunnen krijgen. Mijn handen gleden een keer weg en ik zag kans de sport daaronder te pakken te krijgen. Ik bleef met mijn tenen tasten tot ik eindelijk houvast kreeg.
  
  Ik bleef een poosje in me zelf vloekend zitten. Ik had geen botten gebroken, maar ik had twee ernstig gekneusde schenen. Ik voelde hoe erg ze gekneusd waren. En het was mijn eigen stomme schuld. Ik had gezien hoe Tsjenkou het deed, waarom had ik het niet op dezelfde manier gedaan? Het enige wat ik had hoeven doen, was me uitrekken en verend springen.
  
  Ik wachtte tot ik niet meer het gevoel had dat ratten grote beten uit mijn schenen namen. Toen begon ik te klimmen. Ik klom langzaam naar het dak en stopte toen. Ik hoorde stemmen, en ze spraken Russisch. Voorzichtig loerde ik over de rand van het dak. Het was inderdaad plat, en op ongeveer tien meter van de rand was een klein appartement uitgebouwd. Ik zag de raamloze kant ervan. Rechts om de hoek zag ik een vaag schijnsel uit een raam vallen dat het dak enigszins verlichtte.
  
  Ik trok me zelf moeizaam over de rand van het dak en knielde neer. Ik bracht mijn rechterhand voor mijn borst en trok Wilhelmina uit haar holster.
  
  Ik probeerde iets van de stemmen te horen, de woorden te begrijpen. Ik spreek Russisch, misschien niet erg goed, maar voldoende om me te kunnen redden. Ik was te ver weg om iets te kunnen verstaan. Behoedzaam liep ik naar de donkere kant van het appartement. Ik dook ineen met de Luger in mijn hand en gleed naar de hoek. Het schijnsel dat uit het raam viel, was nu veel helderder. De stemmen waren duidelijker, maar ik herkende ze niet. Ik wist één ding: aan het geluid van die stemmen te oordelen, was iemand enigszins on vrolijk en nerveus.
  
  Ik liet me op mijn buik vallen en kroop om de hoek van het appartement. Evenals de andere die ik had gezien was het gebouwd als een gedachte achteraf. Het was een soort keet met één raam en één deur en kon niet meer dan één kamer bevatten. Ik kroop verder tot ik het raam kon zien. De onderkant van het raam bevond zich ongeveer één meter dertig boven het dak. Ik kwam overeind met de loop van Wilhelmina vlak bij mijn neus voor het geval ik snel zou moeten schieten en keek naar binnen.
  
  Tsjenkou was er inderdaad. Hij sprak over een lelijke groene tafel heen tegen een andere man. De kleren van die man en zijn uiterlijk pasten bij wat Marlene me had verteld. Het was Paul Martell. Maar als ik er nog aan had getwijfeld, had ik het altijd Marlene nog kunnen vragen; zij was er ook, alleen was ze, in tegenstelling tot de twee mannen, op een al even lelijke groene stoel vast gebonden, met een prop in haar mond.
  
  Marlene had een zwarte trui met rolkraag aan en een bijpassende broek die zo strak was dat het leek alsof hij op haar lichaam was geverfd. Ze droeg haar blonde haar in een paardenstaart. Voor de prop was een zakdoek gebruikt.
  
  Paul Martell stond bij de stoel van Marlene. Aan de andere kant van de tafel stond Tsjenkou nerveus een sigaret te roken.
  
  'Waar zijn ze?' vroeg Tsjenkou in het Russisch. 'Ik moest die dingen met de twee agenten uitwisselen, niet met jou.'
  
  Martell had zijn hand op de leuning van Marlenes stoel gelegd. Hij bevingerde haar paardenstaart. Hij glimlachte tegen Tsjenkou. 'Geduld, mijn vriend,' zei hij, eveneens in het Russisch. 'Ze komen. En als ze niet verschijnen, kun je de spullen aan mij geven.'
  
  'Het bevalt me niet,' zei Tsjenkou. 'Ik moest hen ontmoeten. Die veranderingen op het laatst bevallen me niet.'
  
  'We moeten allemaal weleens dingen doen die ons niet bevallen. Mijn regering bij voorbeeld wil jou niet betalen voor informatie waar we je voor gehuurd hadden. Het bevalt ons niet dat je opeens onafhankelijk werd toen je de foto's had genomen.'
  
  'Je moet voor je eigen standje opkomen,' zei Tsjenkou. 'Niemand anders doet het voor je. Je moet je kansen grijpen en er gebruik van maken.'
  
  Martell glimlachte nog steeds. 'Natuurlijk, Tsjenkou. Maar dat was niet de toon die je gebruikte toen je in China die zwangere vrouw vermoord had. Ze was zwanger van jouw kind. Nee, de toon die je toen gebruikte, was er een van help me. De aanklacht tegen je is ingetrokken, wij hebben je geholpen uit China weg te komen en je naar Amerika gestuurd. We zeiden toen dat er een dag zou komen dat we jou om hulp zouden vragen. En die dag kwam. Maar de situatie was veranderd, niet waar, Tsjenkou? Jij werkte in Amerika, en je wist dat je uit Amerika weg zou moeten om te doen wat we van je vroegen. En dus vond je dat je betaald moest worden. Toen dacht je geen seconde meer aan de plotselinge dood van een zwanger meisje, wel?'
  
  'Dat was iets anders,' zei Tsjenkou nors. 'Je moet gebruik maken van je kansen.'
  
  'Ja, ja, dat heb ik al gehoord. Je hebt jouw kansen zeker aangegrepen, hè, Tsjenkou?'
  
  De lange oosterling keek zenuwachtig om zich heen. 'Waar zijn ze? Ik wil hier niet met jou alleen blijven.'
  
  Martell lachte. Hij legde zijn hand in Marlenes nek.
  
  'Hoor je dat, liefje? Hij is niet op ons gezelschap gesteld. Denk je dat jij misschien iets kunt doen om ons gezelschap aangenamer voor hem te maken?' Marlenes ogen schoten van Martell naar Tsjenkou. Ze leek bang. Martell ging naast de stoel staan. Hij keek Tsjenkou aan, stak toen zijn handen uit en legde ze om Marlenes borsten.
  
  'Wat dacht je hiervan, Tsjenkou? Ze is erg goed gebouwd. Zou je niet van de gelegenheid gebruik willen maken om haar zwanger te maken? Ze ziet ernaar uit dat ze je wel zou kunnen vermaken.' Hij keek neer op Marlene en kneep grimmig in haar borst. 'Is het niet, liefje?'
  
  Marlene slaakte gedempte kreten van pijn. Tsjenkou scheen er nog zenuwachtiger door te worden. Hij ijsbeerde door de kamer terwijl hij rookte.
  
  'Hou op!' zei hij ten slotte. 'Ik kan het niet verdragen haar te horen.'
  
  'Dat doet je aan het verleden denken, niet waar?' Martell grinnikte en liet volmaakte tanden zien. 'Doet het je denken aan wat je met dat andere meisje had gedaan?' Hij liep weg van Marlene. Er stonden tranen in haar groene ogen.
  
  'Ze komen niet,' zei Tsjenkou. 'Het is ze niet gelukt de Amerikaanse agent te doden. Ze zijn dood, is het niet?'
  
  Martell knikte. 'Ja, hij heeft hen gedood.' Hij pakte een grijze koffer op en zette die op de tafel. 'Maar ik heb het geld waar je om gevraagd had, honderdduizend Amerikaanse dollars.' Hij deed de koffer open. De koffer was gevuld met geld. 'Er is geen reden waarom we de spullen niet zouden uitwisselen.' Hij stapte weg van de tafel, met zijn handen in zijn zakken.
  
  Tsjenkou werd nog zenuwachtiger. Hij liet de sigaret op de grond vallen en trapte hem uit. Toen liep hij naar de tafel en betastte het geld. Hij knikte naar Marlene. 'Waarom is zij hier? Waarom heb je de vrouw hier gebracht?'
  
  Martell bleef glimlachen. 'Ze is een lokaas, mijn vriend. De Amerikaanse agent sluipt nog steeds rond om moeilijkheden te maken. Hij leeft nog steeds. Hij zal hier komen om haar te redden. Zie je, mijn vriend, ze zijn met elkaar naar bed geweest. Hij zal hier komen om haar te redden, en dan kan ik hem doden.'
  
  Tsjenkou knikte. Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde een robijnen hanger te voorschijn. Ik besefte dat het de imitatie moest zijn die hij in Denver had laten maken. 'Let op,' zei hij en drukte op het kleine oogje. De robijn spleet op een scharniertje doormidden. 'De microstip zit binnen in,' zei hij, 'met alle plannen van de raketbasis in Utah.' Hij legde de hanger op de tafel en stak beide handen naar de koffer uit.
  
  Martel was zo snel dat zelfs ik bijna niet kon zien dat hij het pistool trok. Er zat een bolle, ronde geluidsdemper op de loop. Hij hield het wapen op drie centimeter van Tsjenkous neus. Hij glimlachte nog steeds. Tsjenkou stond roerloos, beide handen op de koffer.
  
  'Het was je bijna gelukt, mijn vriend,' zei Martell.
  
  'Hoe vaak was je van plan de plannen aan ons te verkopen? Zie je, mijn vriend, een paar dagen geleden hadden de twee overleden agenten de microstip van je gestolen. En nu heb je er al weer een te koop. Hoe veel bestaan er nog, Tsjenkou, en aan wie wou je ze nog meer verkopen?'
  
  'Ik ... ik weet niet wat je ...'
  
  Het klonk als een ballon die in een kleine kamer knapte. Het pistool met geluidsdemper wipte even op in Martells hand. Tsjenkous hoofd ging met een ruk naar achteren en stukjes van zijn gezicht spatten in het rond. Er sproeide een roze nevel rond zijn hoofd. Zijn bovenlichaam volgde de richting van zijn hoofd. Hij dreunde tegen de muur naast het raam en gleed toen langzaam in zithouding op de grond. Zijn gezicht was verdwenen. Het bloed begon te vloeien. Hij viel naar links en toen zijn schouder de vloer raakte, bleef hij roerloos liggen.
  
  Martell glimlachte nog steeds. Hij liet het pistool in zijn zak glijden, wendde zich toen tot Marlene. 'En nu, mijn lief,' zei hij zacht, 'zullen wij eens pret maken. Ik hoop dat je het niet vervelend vindt om het op een vloer met een lijk te doen, maar er schijnt hier geen bed te zijn en ik weet zeker dat het lijk er geen bezwaar tegen heeft. Ik heb lang genoeg op je gewacht.' Hij liep naar haar toe en stak zijn armen naar haar uit.
  
  Ik mikte zeer zorgvuldig. Ik kende zijn snelheid, en wist dat ik slechts gelegenheid voor één schot zou krijgen. Hij stond zijwaarts naar me toe, een stukje over haar gebogen. Met zijn linkerhand omspande hij Marlenes borst, met zijn rechterhand trok hij de prop uit haar mond. Ik haalde de trekker over en Wilhelmina sprong op in mijn hand. De harde knal scheen over heel Tours te weergalmen.
  
  Een fractie van een seconde bleef Martell roerloos staan. Toen verstijfde hij en draaide zich om terwijl hij naar de achtermuur gleed. Zijn handen deden een zwakke poging zijn hoofd omhoog te duwen, maar ze kwamen slechts halverwege. Daar bleven ze. Hij dreunde met zijn buik tegen de muur, struikelde weer achteruit. Hij tastte naar zijn zak om het pistool te pakken. Hij was er nog mee bezig toen hij op zijn gezicht viel. Daarna bewoog hij zich niet meer. Ik wist dat hij dood was geweest nog eer hij de grond raakte.
  
  Ik zag opwinding en opluchting op Marlenes gezicht toen ik door het raam klom. Ik stak Wilhelmina in de holster onder de trui. Marlenes ogen volgden me door de kamer toen ik op haar toe kwam. Ik tastte naar haar nek en knoopte de prop los. Zodra ze los was, trok ze de prop uit haar mond.
  
  'O, Nick!' riep ze. 'Het was zo ...'
  
  'Ik weet het, ik weet het.' Ik maakte de touwen rond haar polsen en enkels los. 'Hij was geen bijzonder charmante persoonlijkheid.'
  
  'Ik geloof niet dat ik ooit... zo bang ben geweest. Ik ... ik was doodsbenauwd.'
  
  'Alles is nu in orde.'
  
  Toen de touwen los waren, stond ze van de stoel op en sloeg haar armen om mijn nek. Ik voelde haar slanke lichaam trillen. Ze klemde zich een hele poos stevig aan me vast. Ik kon haar alleen maar vasthouden en teder haar rug strelen en fluisteren dat alles in orde was. Toen ze zich ten slotte iets scheen te ontspannen, maakte ik me zachtjes los. Ik hief haar kin met mijn vuist op. 'Voel je je wat beter?'
  
  Ze knikte. 'Laten we hier weggaan.'
  
  'Een ogenblikje.' Ik liep naar het lichaam van Tsjenkou en doorzocht zijn zakken. In zijn binnenzak vond ik een dikke envelop. Ik haalde hem te voorschijn en maakte hem open. Er zaten alle afdrukken en negatieven van de raketbasis in. Martell had gezegd dat Tsjenkou misschien meer klanten had gehad. Ik zocht verder in zijn zakken. In zijn linkercolbertzak zat een sterk vergrootglas en een buisje aspirine. Maar daar zat alles behalve aspirine in. Het buisje bevatte twaalf of dertien microstippen. Ik hield er een tegen het licht en bekeek hem met het vergrootglas. Het waren allemaal duplicaten, foto's van de raketbasis.
  
  Marlene was naar de tafel gelopen. Ze stond bij de koffer en betastte het geld. Ik probeerde de stukjes aan elkaar te passen. Het leek me niet waarschijnlijk dat Tsjenkou al een van de microstippen had verkocht, omdat hij geen geld bij zich had. Als hij er wel een had verkocht, zou hij waarschijnlijk al een koffer bij zich hebben gehad. Dat betekende dus dat de opdracht beëindigd was. Ik stak mijn hand uit en pakte de imitatie-hanger van robijn en stopte hem in mijn zak. Dat was dat. Toen drong het tot me door - er ontbrak nog één microstip. Ik had alle negatieven en afdrukken, en alle microstippen op één na.
  
  En ik wist waar die zich bevond.
  
  Ik richtte me op. Marlene bekeek het geld nauwkeurig.
  
  Ik vroeg: 'Zin in een tochtje over de daken?'
  
  Ze keek me fronsend aan. 'Nick? Er is iets mis.'
  
  'Hoe bedoel je?'
  
  Ze knikte naar het lichaam van Tsjenkou. 'De Russen wilden hem bedonderen. Nick, dat geld is niets waard, het is allemaal vals.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Marlene was zo lenig als een kat. Ik schreef het op rekening van de noodzakelijke bekwaamheden van een juwelendief. Over daken rennen en van ladders springen was niets nieuws voor haar, dat soort dingen deed ze allang. Het enige probleem was die sprong van ruim drie meter van de brandtrap naar het steile pannendak. Ik haalde het door niet te veel kracht te zetten. Marlene kwam iets te kort en ze begon over de rand te glijden, maar gelukkig was ik er om haar armen te grijpen. Ik trok haar naast me en ze kuste me op de wang en zei dat het handig was om mij in de buurt te hebben.
  
  We liepen snel verder over de daken tot we de afzuigkap van de airconditioning op het dak van het museum hadden bereikt. Daar gingen we naast elkaar zitten, met de rug tegen de afvoer, om een poosje uit te hijgen.
  
  Ik wendde me tot Marlene en liet mijn stem als een slappe imitatie van Humphrey Bogart klinken. 'Okay, schat, hoe komen we in de tent?'
  
  'We leunen tegen de ingang.' Ze klopte zacht op de airconditioning. 'Door de buizen,' zei ze.
  
  Ik haalde de rugzak. De buitenplaten aan de zijkanten van de installatie werden met schroeven op hun plaats gehouden. Ik haalde een plaat weg voor de buis die naar beneden voerde. Ik keek naar binnen bij het licht van een zaklantaren uit de rugzak. De buis leek groot genoeg om ons te kunnen bevatten, maar ik wist dat het een val van drie verdiepingen was. Ik keek Marlene aan. 'Het gaat recht naar beneden.'
  
  "Ze knikte. 'Pak het touw dan, knapperd, dan kunnen we erin springen.'
  
  Ik had geen touw in de rugzak, maar wel een rol staalkabel. Ik maakte een lus aan het uiteinde en sloeg die om de kap heen. Toen liet ik de kabel door de buis naar beneden vallen. Hij ratelde tegen de zijkanten, maar het geluid was niet bijzonder hard. Terwijl ik de rugzak omdeed zei Marlene: 'De bewakers komen hier pas om één uur boven. Dat ben ik tenminste van die enge Martell te weten gekomen. De man die de leiding heeft, een kolonel Weet ik veel, geeft de bewakers pas op het laatste nippertje hun instructies, vlak voor hij naar huis gaat. En dat is rond één uur.'
  
  Ik keek op mijn horloge. Het was kwart voor één. Ik had de rugzak om en keek Marlene aan. 'Jij gaat eerst; jij weet waar we moeten afslaan.'
  
  Ze haalde een paar leren handschoenen uit de band van haar strakke broek en trok ze aan. Toen ging ze, de voeten eerst, en ze gleed een stukje langs de kabel af tot ze er houvast aan had. Ik wachtte tot ze bijna uit het gezicht was verdwenen, trok toen mijn handschoenen aan en stapte over de rand. Ik liet me hand over hand zakken en hoopte dat ik niet zo snel ging dat ik Marlene zou inhalen. De rugzak was een tikje lastig. Af en toe raakte ik de wanden van de buis. Ik passeerde verschillende aftakkingen die naar de museumzalen voerden. Het was makkelijk een bepaalde cadans in het afdalingsritme te leggen. Ik ging er zo in op dat ik Marlene bijna passeerde.
  
  Ze had zich in een van de aftakkingen gedrukt. Ze maakte een pssst-geluid toen ik langs haar gleed. 'Hé!' fluisterde ze. 'Hier is het.'
  
  Ik meende dat we ongeveer twee verdiepingen gedaald waren. Ik klom een stukje omhoog zodat ik mijn voeten in de aftakking kon zwaaien. Deze buis was even groot in doorsnee als de naar beneden lopende buis. Marlene zat in elkaar gedoken op me te wachten. Ik gaf haar de zaklantaren die ik in mijn riem had gestoken. Ze knipte hem aan terwijl ik naast haar in de buis klauterde.
  
  Onze gezichten zagen er in het zachte licht spookachtig uit. Het hare tenminste. Het had een soort glans zoals de gezichten in een spookfilm.
  
  'Je ziet eruit als een heks,' zei ik.
  
  Ze sloeg me met de lantaren op de borstkas. 'Leuk om zo iets te zeggen, Nick. Ik wou net zeggen dat dit zo romantisch is, wij met ons tweetjes in de buis van een airconditioning.' Ze grinnikte ondeugend. 'Heb je het ooit in een airconditioningsbuis gedaan?'
  
  'Ssst. Dit is werk. Straks kunnen we spelen.' Ik gaf haar een speelse duw. 'Schiet op, vrouw.'
  
  Ze krabbelde op handen en knieën, ik vlak achter haar. Ik was verrukkelijk vlak achter haar. Ik moest de rugzak onder me voortduwen; er was niet voldoende ruimte om hem op mijn rug te houden.
  
  Ik had vaag het gevoel in een nauwe ruimte gevangen te zijn. Om de onplezierige gedachten op afstand te houden, probeerde ik deze hele opdracht aan elkaar te passen.
  
  De uitwisseling tussen Tsjenkou en de Russen was een dubbel bedrog geweest. Tsjenkou bedroog de Russen door de foto's van de plannen te willen verkopen in plaats van ze te geven. En toen bedroog hij ze nog verder door meer dan één microstip te laten maken. Het zou de Russen niet moeilijk gevallen zijn daarachter te komen; ze hadden Tsjenkou waarschijnlijk van het begin af gevolgd, en ze hadden de man die de microstippen voor de lange oosterling had vervaardigd waarschijnlijk vermoord of gemarteld. Tsjenkou had een gevaarlijk spel gespeeld en ervoor betaald.
  
  De Russen bedrogen Tsjenkou met het valse geld. En bovendien hadden de twee agenten die ik had gedood al eerder een van de microstippen van Tsjenkou gestolen. Het laatste bedrog was natuurlijk afkomstig van Martell, in de vorm van een kogel in het gezicht.
  
  De Russen hadden Tsjenkous huid dus gered en hem uit China gehaald. Ze hadden hem op de een of andere manier in Amerika ondergebracht, en later een beroep op hem gedaan in ruil voor de dienst die ze hem hadden bewezen. Maar de oosterling was inhalig geworden. Hij had geprobeerd er geld uit te slaan. Dat was gebeurd toen de twee Russische agenten een van de mier ostippen van Tsjenkou hadden gestolen. Maar de Russen moesten alle microstippen hebben, plus de negatieven, plus de afdrukken die Tsjenkou had laten maken.
  
  Tegen die tijd waren de Russen op de hoogte van Redpack en het feit dat ik bij de zaak was betrokken. Die kleine komedie in het dakappartement was ten mijnen behoeve gearrangeerd. Nadat Martell Tsjenkou had gedood, was het waarschijnlijk zijn bedoeling geweest Marlene op de een of andere manier contact met mij te laten opnemen, een telefoon in de buurt, een briefje op de plek waar ik geacht werd op haar te wachten, hoe dan ook. Hij wist dat ik op zoek was naar de oosterling, dus had hij Marlene willen laten zeggen dat de oosterling zich daar bevond. Maar Marlene zou het lokaas geweest zijn. En dan had Martell me te pakken. Het zou heel overtuigend lijken. Tsjenkou had Marlene gedood, daarna hadden Tsjenkou en ik elkaar gedood in een vuurgevecht. Martell zou de microstippen, de negatieven en de afdrukken in zijn bezit hebben.
  
  De twee Russen hadden me de tip gegeven toen ze mijn kamer doorzochten. Ze hadden gezegd dat ze al hadden wat ze moesten hebben; ze hadden de microstip al gestolen. Martell had het Tsjenkou ook verteld. De agenten hadden dus een van de microstippen van Tsjenkou gestolen. Wat zouden ze ermee doen? Hem overhandigen? Aan wie? Nou, natuurlijk aan hun meerdere, kolonel Sprewitsj.
  
  En daar de kolonel de leiding had van de bewaking van de gouden paaseieren, was er weinig fantasie voor nodig om te weten waar die microstip zich op dit ogenblik bevond. Ik had de overige microstippen, de negatieven en de afdrukken, ik had alleen nog maar die ene microstip nodig.
  
  Marlene kroop niet verder. Ze doofde de lantaren, draaide zich toen om. Ik voelde dat ze naar me tastte, toen vond haar hand mijn gezicht en ze legde haar wijsvinger op mijn lippen. Ik wist wat ze bedoelde. Ik hoorde zacht een stem spreken. Ik liet de rugzak achter en kroop naar waar Marlene zat. Ze bevond zich vlak bij een ventilatierooster en tuurde naar buiten. Ik schoof zo rond dat ik gehurkt tegenover haar kwam te zitten. Ik boog me zo ver naar voren dat ik door het rooster kon kijken.
  
  We keken in de zaal met de Russische tentoonstelling. Een militair van ongeveer midden vijftig, in een uniform met een borstvol medailles, die alleen maar kolonel Sprewitsj kon zijn, gaf instructies aan drie bewakers. Twee anderen liepen net de deur uit. De kolonel beval twee van hen naar de hoofdingang te gaan, de derde moest in de zaal blijven. De twee bewakers salueerden en liepen stram weg. De derde man begon langs de muren van de zaal te lopen. Marlene en ik hielden onze adem in toen hij vlak onder het ventilatierooster passeerde.
  
  De kolonel liep met zijn handen op zijn rug. Hij bleef staan op bijna drie meter afstand van de glazen vitrine en liep eromheen om de voorwerpen te bekijken. Toen gleden zijn ogen door de zaal. De bewaker was de zaal één keer rond geweest. De kolonel wierp hem een vaag saluut toe, mompelde goedenavond en ging de deur uit.
  
  De bewaker scheen te ontspannen zodra de kolonel was verdwenen. Zijn passen door de zaal werden langzamer, minder stram, het geweer werd minder paraat gehouden.
  
  Ik besefte dat ik kolonel Sprewitsj niet hoefde te doden. Als ik succes met mijn plan had, zou dat karwei wel door een ander opgeknapt worden. Zodra het Kremlin vernam dat de robijn was gestolen, zou er op een keurige manier met de kolonel worden afgerekend.
  
  Opeens gingen alle lichten in de zaal uit. Alleen de lavendelkleurige lichten rond de vitrine bleven branden. Ze gaven een spookachtige sfeer aan de zaal. Er filterde net voldoende lavendelkleurig licht door het rooster om Marlenes gezicht te kunnen zien. Ze keek me vragend aan.
  
  Er moest eerst met de bewaker worden afgerekend. Ik beduidde Marlene dat ze naar achteren moest gaan met de rugzak. Ze gleed zo geruisloos mogelijk achteruit. Ik hield mijn blik op de bewaker gevestigd. Hij liep nu langs de tegenoverliggende muur. Hij scheen te dromen, alsof hij dacht aan het meisje dat hij had achtergelaten. Ik draaide me om zodat ik het rooster kon pakken. Het was, evenals de platen op het dak, met schroeven bevestigd, maar ze bevonden zich aan de andere kant; ik kon er vanachter het rooster niet bij.
  
  Ik trok me terug van het rooster. Ik kon de bewaker nog zien. Hij liep nu langs de linkermuur, op weg naar de muur met het rooster. Ik besefte dat er geen kans was het rooster geruisloos los te maken. Ik zag dat de bewaker de hoek omsloeg en naar ons toe kwam. Hij zou het rooster spoedig bereiken. Ik hoorde het regelmatige geklak van zijn laarzen op de vloer. Ik hoorde Marlene achter me ademen. Ik rook vaag haar parfum. De zaal leek uit kleine vierkantjes te bestaan als ik door het rooster keek. En toen bevond hij zich onder me.
  
  Ik zat in de buis, met mijn voeten tegen het rooster gedrukt. Ik trok de Luger uit de holster, zwaaide met gebogen knieën ver naar achteren, zwiepte toen naar voren en strekte mijn benen. Mijn voeten trapten het rooster met een harde knal los. Ik wachtte geen seconde; ik veerde op in de buis en schoof naar voren, het rooster achterna.
  
  Er volgde een korte pauze, alsof ik midden in de lucht bleef hangen. In die fractie van een seconde zag ik genoeg voor een heel uur. Niet alles drong onmiddellijk door. De bewaker had aanvankelijk zijn hoofd met zijn handen beschermd, omdat hij niet wist wat het geluid te betekenen had. Maar hij herstelde zich snel; hij had zijn vinger aan de trekker van het geweer en begon het wapen omhoog te zwaaien. Het leek een eeuwigheid te duren eer ik bij hem was.
  
  Ik voelde dat mijn voeten de zijkant van zijn nek raakten en toen viel ik helemaal op hem neer. Mijn voeten drukten zijn nek tegen de muur en omlaag naar de grond. Hij raakte de grond hard en zijn geweer gleed van hem weg, maar hij had het te druk om mij van zich af te schudden. Ik had mijn handen uitgestoken om mijn val te breken, maar hij kronkelde te veel. Ik had het gevoel dat ik op een hellend dek stond. Ik wist niet aan welke kant ik neer zou komen. Toen begon hij naar het geweer te grabbelen. Ik had nog steeds de kracht van de sprong achter me. Ik raakte de muur met mijn schouder en begon achterwaarts te vallen. Als hij het geweer te pakken kreeg, zou ik hem moeten neerschieten en ik wilde niet zo veel lawaai maken.
  
  Hij gleed uit en krabbelde op handen en knieën weg en glipte nogmaals. Hij wist niet wie of wat ik was of waar ik vandaan was gekomen. Hij bewoog zich in redeloze paniek voort, en dat werd zijn dood.
  
  Ik rolde achterwaarts om en kwam op mijn voeten terecht. Hij had het geweer bereikt en probeerde genoeg evenwicht te vinden om het naar mij te zwaaien. Maar toen had ik de kloof tussen ons beiden overbrugd. Met een achterwaartse slag haalde ik de loop van de Luger over zijn voorhoofd. Zijn hoofd vloog naar achteren; er klonk gerinkel toen zijn helm op de grond viel. Ik stapte op hem in, draaide de Luger om zodat ik de loop vasthield en liet hem uit volle macht neerkomen. Ik hoorde het bot kraken toen de kolf op zijn neus terechtkwam. Zijn hele lichaam ontspande zich onmiddellijk. Hij slaakte twee vochtige, bevende zuchten, toen bleef hij volmaakt stil liggen.
  
  Ik stak Wilhelmina in haar holster en liep naar de open buis. 'Marlene,' fluisterde ik.
  
  Ik hoorde haar door de buis krabbelen. De rugzak verscheen eerst, toen Marlenes mooie gezicht. Ze keek naar de dode bewaker, blikte toen de zaal rond. Daarna rustten haar groene ogen op mij. 'Klaar?' vroeg ze.
  
  Ik knikte, en ze duwde de rugzak over de rand. Ik liep naar de muur en ving hem op. Toen stapte ik naar achteren en keek toe hoe Marlene omlaag kwam. Ze draaide zich op haar buik en liet haar benen zakken, toen bleef ze een ogenblik aan haar handen hangen. Ze liet los en kwam lichtvoetig en geruisloos neer. De totale afstand van de opening van het rooster tot de vloer leek me omtrent twee meter zestig. Het plafond bevond zich op ongeveer drie meter dertig hoogte. Dat zou straks van belang zijn.
  
  Het enige licht in de zaal kwam van de lavendel-kleurige lampen om de glazen vitrine. De voordeur, waar ik tijdens mijn eerste bezoek doorheen was gegaan, was dicht. We zouden niet gestoord worden, tenzij we iets doms deden.
  
  Wat Marlene bijna deed. Ze liep regelrecht naar de vitrine. Het kostte me een seconde om te beseffen dat ze niet voor de fluwelen koorden zou blijven staan. Ik rende naar haar toe en greep haar armen. Ze draaide zich fronsend om.
  
  'Ik wil het zien, Nick,' zei ze op gekwetste toon. 'Goed, maar blijf achter de koorden. Het hele gebied rond de vitrine zit vol kriskras stralen van foto-elektrische cellen. Als je een straal doorbreekt, komt er een kabaal dat het hele Russische leger hier zal brengen.'
  
  Mijn woorden waren aan haar verspild, want Marlene had de collectie nu gezien. Ze had een vredige uitdrukking op haar gezicht, dat bijna scheen te blozen. Ze bleef achter de koorden, maar liep naar de kant van de vitrine waar het meesterwerk van Fabergé lag'.Ze liep langzaam, haar mond een stukje open. Ik stond achter haar en keek naar haar, ik wist wat er in haar omging. Het was veel meer dan wat ik had gevoeld toen ik de expositie voor het eerst zag, maar ik had net voldoende gevoeld om te beseffen wat zij nu dacht. Ze bekeek het ongeveer vijf minuten, toen, bijna eerbiedig, zei ze: 'Het is het mooiste dat ik ooit gezien heb.' Ze keek naar me op, en fronste. 'Maar hoe kunnen we met al die foto-elektrische cellen 'Er is een manier,' zei ik.
  
  Ze keek weer naar de verzameling. Toen begonnen haar mondhoeken op te krullen in een glimlach. Ze liep naar me toe en liet me een absoluut verdorven grijns zien. Haar groene ogen waren zo groot als schoteltjes en ze fonkelden. Marlene zei: 'Nick, schat, laten we iets gappen.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  En dat deden we. Ik knielde op ongeveer vier meter van de vitrine en maakte de rugzak open. Marlene kwam naar me toe en keek belangstellend. Ik haalde er alle spullen uit die ik bij Speciale Effecten en Redactie had besteld. Toen ik de imitatie-hanger van robijn met de inscriptie vond, liet ik hem in mijn zak glijden.
  
  'Nick,' zei Marlene, 'ik snap nog steeds niet hoe we dicht genoeg bij die vitrine kunnen komen om iets te pakken.'
  
  'Hiermee,' zei ik. Ik haalde een kort, stomp pijltjes-pistool te voorschijn. Er zat een lange pijl in waaraan een lange, dunne kabel was bevestigd. Het pistool bevatte een .22 patroon, maar was voorzien van een geluidsdemper. Ik hield de rol kabel in mijn linkerhand, het pistool in de rechterhand, en liep tot op drie decimeter van het koord rond de vitrine. Ik mikte op het deel van het plafond recht boven het meesterwerk van Fabergé. Er klonk een dof geluid toen ik de trekker overhaalde. De kabel werd meegetrokken als een dikke vislijn die door een grote vis is gegrepen. Toen kwam de pijl met een plof in het plafond terecht. Ik bleef even staan, met de kabel in mijn hand. Marlene wierp me een vragende blik toe, maar ik glimlachte slechts. Nu klonk er van het plafond een harde knal. Ik wist dat de punt van de pijl zich had uitgezet. Ik trok met alle kracht aan de kabel. Hij hield. De knal was een ontploffing in de punt geweest, waardoor deze in het plafond was uitgezet.
  
  Ik legde de rol kabel op de grond. De kabel liep onder een hoek van ongeveer vijfenveertig graden van de rol op de grond naar het plafond recht boven de vitrine. Ik liep naar de rugzak en nam hem mee naar de kabel. Marlene volgde me, eerbiedig zwijgend. Ze was een voortreffelijke vrouw. Ik kwam tot de conclusie dat elke vrouw die wist wanneer ze haar mond moest houden een voortreffelijke vrouw was.
  
  Ik stak mijn hand in de rugzak en haalde een laars te voorschijn die op de witte schoen van een schaatsenrijder leek. Ik keek naar Marlene en grinnikte tevreden.
  
  'Denk je dat die zal passen?'
  
  Ze deed haar mond open om iets te zeggen, sloot hem weer. Ze keek naar de rol kabel, toen naar de punt in het plafond, vervolgens naar de vitrine, en ten slotte naar de witte schoen. Ze begon het te begrijpen.
  
  Ik trok de kabel door de lagers op de zool van de schoen. Er was een beugel die ervoor zorgde dat de kabel in het spoor zou blijven. Ik gebaarde Marlene naar me toe. 'Ik zal je laten zien hoe dit apparaat werkt.'
  
  Ze keek me verbaasd aan. 'Bedoel je dat ik het echte gapwerk moet doen?'
  
  'Natuurlijk. Waarom dacht je dat ik je had meegenomen? Als versiering?'
  
  Ze knielde naast me. Ik opende de flap van de schoen zodat ze erin kon kijken. Op de plaats van de grote teen zat een klein rolletje metaaldraad.
  
  'Je duwt je teen door de lus,' zei ik. 'Daarmee breng je een lier in beweging. Als je je teen omhoog beweegt, ga jij omhoog, als je je teen omlaag beweegt, ga jij omlaag.'
  
  'Wat enig,' zei Marlene.
  
  'Verrukkelijk. Trek jij de schoen aan, dan pak ik nog wat andere spullen die je nodig hebt.' Terwijl zij haar eigen schoen en sok uittrok en de schaatsschoen begon aan te trekken, dook ik weer in de rugzak. Ik haalde een klein, op een potlood lijkend voorwerp te voorschijn met een zuignap aan het uiteinde. Het leek op een pijltje van een kinderwerpspel. Er was ook een glassnijder. Marlene knoopte de schoen dicht en ik gaf haar de twee voorwerpen. 'Weet je wat je met deze dingen moet doen?'
  
  Ze wierp me een verdraagzame blik toe. 'Ik heb ze eerder gebruikt, Nick. Zeg maar welk ding je wilt hebben.'
  
  'De miniatuurkopie van de diamanten keizerskroon.' Ik raapte de rol kabel op. 'Je moet omhoog naar het plafond. Als je hoog genoeg bent, laat ik de kabel vieren zodat je tot boven de vitrine kunt zwaaien. En dan kun je je op de vitrine laten zakken.'
  
  Marlene lag op haar rug op de grond. Ik hield de rol kabel vast terwijl zij haar teen omhoog bewoog. Er klonk een zacht snorrend geluid en haar been kwam omhoog. Ze hield het vol tot ze ondersteboven boven de grond hing. 'Ik wou dat ik zelf zo'n ding had,' zei ze. Ze steeg in de richting van het plafond. Een decimeter of drie eronder stopte ze. Ik had de kabel strak gehouden. Nu ontspande ik mijn greep en liet hem zo vieren dat hij boven de vitrine hing. Marlene hing er dus ook recht boven. Ze begon te dalen.
  
  Toen ze de vitrine kon aanraken, legde ik de rol kabel op de grond. Ze bevochtigde de zuignap en duwde hem op de glasplaat. Toen ging ze aan het werk met de glassnijder en sneed een cirkel van ongeveer drie decimeter doorsnee los rond de zuignap die ze vasthield.
  
  Ik liep naar de deur, leunde ertegen en voelde aan de knop. Hij was afgesloten. Ik drukte mijn oor tegen de deur. Ik hoorde niets. Toen ik terugliep naar de kabel, trok Marlene juist een cirkel van glas uit de bovenplaat.
  
  Ik keek vol bewondering naar haar. De zwarte trui was een stukje rond haar middel opgeschoven. Ik zag een streep stevige blanke huid. Haar paardenstaart bengelde als een slappe vlag omlaag. Ze legde de uitgesneden cirkel op de vitrine naast het gat. Ik zag nog steeds de fonkeling in haar groene ogen. Ze stak haar arm in de vitrine. Ik keek scherp toe toen ze met haar slanke vingers het gouden ei, de gouden dooier en de gouden kip betastte, toen stilhield boven de diamanten kopie van de keizerskroon. Ze tilde hem uit de vitrine en bekeek hem.
  
  'Nick, hij is eenvoudig prachtig,' zei ze. 'Ik heb nog nooit zulk fijn werk gezien.'
  
  'Gooi op.'
  
  Ze ging een stukje omhoog langs de kabel, draaide zich toen iets zodat ze me de kroon kon toegooien. Ze haalde uit met haar arm en liet los. Het was een hoge worp, maar ik ving hem moeiteloos. Ze keek naar me toen ik hurkte.
  
  Er was voldoende lavendelkleurig licht om te kunnen zien; ik bevond me vrij dicht bij de vitrine. Redpack had me verteld dat de kroon openging als je op het kleine slotje drukte. Ik draaide het prachtige kunststuk rond in mijn handen. Toen zag ik het slotje, het was zo klein dat je het makkelijk kon missen. Ik moest er met mijn nagel op drukken. Er klonk een zachte klik, en de kroon spleet in tweeën op een scharnier.
  
  De onschatbare, volmaakte robijnen hanger lag erin als een parel in een oester. Ik legde de kroon voor mijn voeten op de grond en haalde de hanger te voorschijn. Marlene keek nu nog aandachtiger toe. Ik haalde het vergrootglas dat ik op Tsjenkou had gevonden uit mijn zak en keek erdoor naar de prachtige steen. Ik moest hem twee keer helemaal afzoeken eer ik de microstip zag. Hij zat op het gouden hangertje. Ik haalde het aspirinebuisje van Tsjenkou uit mijn zak. Met duim- en vingernagel plukte ik de microstip voorzichtig van het hangertje en liet hem bij de andere in het aspirinebuisje vallen. Ik snoof als een kind dat rustig, geconcentreerd aan het spelen is. Het was zo stil in de zaal dat ik Marlenes ademhaling haast kon horen. De ketting aan de robijn maakte een bijna onhoorbaar tinkelend geluid. Het aspirinebuisje klikte toen ik het dichtdeed.
  
  Ik liet de kostbare steen in dezelfde zak vallen waarin ik Tsjenkous imitatie had gestopt. Het verschil was duidelijk met het blote oog waarneembaar. Uit mijn andere zak haalde ik de imitatie-robijn die ik bij Speciale Effecten en Redactie had besteld, de steen met de inscriptie waar ik om had gevraagd. Ik legde hem in de geopende diamanten kroon, deed de kroon toen met een klik dicht. Ik ging staan.
  
  Marlene hing nog steeds ondersteboven. Ze draaide rond om me aan te kijken en stak haar handen een stukje uit. 'Voorzichtig,' zei ze. 'Ik wil hem niet op de vitrine laten vallen.'
  
  Ik was heel, heel voorzichtig. Ik zakte iets door de knieën en wierp haar de kroon toe. Ze greep hem, liet hem even glippen, klemde hem tegen haar borst. We slaakten beiden een diepe zucht. Ze liet zich, begeleid door het zachte snorren van de kleine lier, weer naar de vitrine zakken. Ze duwde de kroon door het gat en legde hem precies op dezelfde plaats terug. Toen keek ze mij aan.
  
  'Wat doen we met het gat?' vroeg ze.
  
  'Laat maar. Ze mogen het vinden.'
  
  De lier snorde weer toen ze naar het plafond klom. Opnieuw hield ze ongeveer drie decimeter van het plafond stil. Ze zwaaide naar me. 'Okay, schat, trek de kabel maar aan.'
  
  Ik stond naar haar te kijken. Ik had de kabel in mijn hand. Ik maakte geen aanstalten de kabel strak te trekken.
  
  'Nick?' zei ze fronsend. 'Nick. Trek de kabel nou aan.'
  
  Ik ging in kleermakerszit zitten. Ik wierp Marlene een brede grijns toe. Ik zei: 'Ik zal de kabel strak trekken zodat je naar beneden kunt komen, nadat je mij verteld hebt wat er met de Zeester Diamant is gebeurd, Marlene.'
  
  'Nick, d ... d ... dat... dat meen je niet. Ik heb je al gezegd dat ik niets van die Zeester Diamant weet.'
  
  'Ik weet wat je me verteld hebt, Marlene. Maar de zaken staan er nu een tikje anders voor. Zie je, jij hangt daar in de hoogte, en ik zit hier beneden, en zonder mijn hulp kun je niet omlaag komen. Dus wat je me eerder hebt verteld, telt niet mee. Waar het op aankomt, is wat je me nu vertelt.'
  
  Ik zag haar gezicht rood worden van woede. 'Verdomme, Nick Carter, en nog wel nadat ik je geholpen heb. Ik heb je geholpen en ik heb niet eens iets voor me zelf gegapt.'
  
  'Dat stel ik op prijs, Marlene, maar dit is gewoon geklets. Laten we het nu over de Zeester Diamant hebben.'
  
  'Dat ding bestaat niet.' Ze balde haar vuisten en sloeg op haar dijbenen. 'O, je maakt me zo kwaad dat ik wel zou kunnen spugen. Ik vertel je niks, versta je me? Niks!'
  
  Ik legde de rol kabel op de grond. Ik kwam overeind en liep door de zaal naar de open buis van de airconditioning.
  
  'Nick?' riep Marlene. 'Nick? Waar ga je heen?'
  
  'Ik ga weg. De groeten aan de Russen.'
  
  'Wacht!' riep ze. Ze draaide zich om en keek naar me. 'En als ik ga gillen? Of als ik me zo laag laat zakken dat het alarm afgaat?'
  
  Ik glimlachte tegen haar. 'Dan zou ik in die buis springen en al weg zijn voor er iemand door die deur kwam. De Russen zouden erg overstuur raken als ze een gat in hun vitrine zagen en merkten dat hun mooie robijn verdwenen is. Maar er zou ook heel wat voor ze te zien zijn. Deze kabel in het plafond, en jij, Marlene, een prachtige blondine die daar hangt te bengelen om het ze allemaal uit te leggen. Als ze je tenminste niet eerst doodschieten.' Ze liet haar hele lichaam verslappen. Ze veegde met een gekromde wijsvinger in haar ogen. 'Je bent gemeen, Nick Carter. Dat is chantage.'
  
  Ik grinnikte nog steeds. 'Zo noemt men dat, ja.'
  
  Ze zuchtte. Toen zei ze: 'Toen ik zei dat er geen Zeester Diamant meer bestond, was dat waar. Het ding was veel te beroemd en ik wist dat ik hem niet kon houden. Je weet dat hij heel ongebruikelijk van vorm was; hij leek inderdaad op een zeester - met een groot middenstuk en vijf kleinere vertakkingen. Een expert in Rome heeft hem voor me gekloofd, Nick. Toen heb ik ze laten zetten, vijf grote diamanten ringen en een reusachtige diamanten hanger. Ik heb ze verkocht aan mensen die ik niet eens kende.'
  
  'Voor hoe veel?' Ik was teruggelopen naar de kabel. Ik bukte me en pakte hem op.
  
  'In totaal voor iets meer dan negenhonderdduizend,' zei ze dof.
  
  'Okay,' zei ik. Ik greep de rol kabel beet en trok de kabel strak.
  
  Toen Marlene naar beneden kwam vroeg ze: 'Moet ik het terugbetalen? Al dat geld?'
  
  Ik lachte. 'Marlene, het kan ons geen bliksem schelen wat je met dat verdomde ding gedaan hebt. Washington houdt er alleen van op de hoogte te zijn. Niemand wist wat er met die diamant was gebeurd. We wilden het alleen maar weten, zodat het dossier kan worden afgesloten.'
  
  Ze stond op de vloer, trok de schoen uit en wikkelde haar armen om mijn nek. Ze kuste me her en der. 'O, Nick, ik dacht... daarom wilde ik je er nooit iets over vertellen. Ik dacht...'
  
  'Ik weet wat je dacht. Kom, laten we als de bliksem verdwijnen.'
  
  Ze bleef staan. 'Nick, kan ik niet iets pakken ...'
  
  'Nee!' Ik duwde haar naar de buis van de airconditioning.
  
  Ze hinkte terwijl ze haar sok en schoen aantrok. Toen ze vlak onder buis bij de muur stond, keek ze nog een keer naar de vitrine. 'Laat je alles gewoon zoals het is, Nick?' vroeg ze.
  
  'Reken maar. Wat maakt het voor verschil? Zodra ze dat gat in het glas zien, weten ze toch meteen dat we iets gegapt hebben. Op deze manier ontdekken ze het alleen een beetje vlugger.'
  
  Marlene klakte met de tong. 'Onprofessioneel,' zei ze. 'Erg onprofessioneel. Nick, als juwelendief zou je nooit slagen.'
  
  Ik vormde een stijgbeugel met mijn handen en hield die voor haar op. 'Kom, ik zal je een zetje geven.'
  
  Ze stapte erin en ik tilde haar op naar de buis. Ze draaide zich om en keek naar me. 'Nick, de zaklantaren.'
  
  Ik rende terug naar de rugzak, haalde de lantaren te voorschijn en stak hem tussen mijn riem. Toen liep ik terug naar de buis, sprong op zodat ik mijn handen om de rand kon klemmen, en trok me zelf op naar binnen. We keken allebei nog één keer achterom. Marlene zei: 'Zonde om zo'n fortuin daar zo maar te laten liggen.'
  
  'Je komt er wel overheen. Laten we gaan.'
  
  We krabbelden naar de hoofdbuis waar de kabel in afhing. Met onze handschoenen aan klommen we naar de installatie op het dak. Toen we op het dak waren, aarzelde ik.
  
  'Wat is er?' vroeg Marlene.
  
  We lagen naast elkaar geknield bij het apparaat van de airconditioning. De wind was opgestoken, een bijtende, koude wind. De geluiden van Tours waren op dit late uur gedempt.
  
  Ik keek haar aan. 'Marlene, de bewakers hebben nu allemaal hun posten ingenomen, niet?' Toen ze knikte zei ik: 'Er gaat een ladder omlaag naar een soort werkruimte. Weet je soms of daar ook een bewaker is?'
  
  Ze knikte weer. 'Ik heb ook aan de zijdeur gedacht, toen ik vorig jaar overwoog hier in te breken. Er zijn twee bewakers, een in de ruimte zelf, de tweede net voor de deur met het hangslot. Langs die kant komen we niet weg, Nick.'
  
  Ik streek over mijn kin. 'Er is nog een andere weg mogelijk,' zei ik zacht.
  
  'Natuurlijk.' Marlene ging rechtop zitten, 'Terug over de daken. Die ladder die naar dat dakappartement voert, moet ook omlaag gaan. We kunnen helemaal tot de straat afdalen en dan met een omweg teruglopen.'
  
  Ik boog me naar voren en kuste haar wang. 'Je bent een geweldige vrouw, Marlene. Ik wist wel dat er een reden moest zijn waarom ik jou heb meegenomen.'
  
  Ze wendde haar hoofd van me af. Haar hese stem klonk enigszins gebarsten toen ze antwoordde: 'En jij bent blind, Nick Carter, stekeblind. Je weet hoe veel ik ...'
  
  'Kom op.' Ik sprong overeind en tikte haar op de schouder. Het was nu niet het moment om sentimenteel te worden. 'Laten we wat over de daken gaan springen.'
  
  We zochten onze weg naar de ladder en daalden af. Ditmaal sprong ik niet te hard en bespaarde mijn scheenbenen een tweede botsing. Toen we op straat stonden was Marlene zwijgzaam. We liepen door verlaten stegen en straten terug naar de geparkeerde Citroën. Ik deed het portier voor haar open en ze stapte in. Ik ging achter het stuur zittenen zuchtte. Toen keek ik naar het passieve gezicht van Marlene.
  
  'Wat is er?'
  
  Ze keek me aan en knipperde fel met haar. ogen. 'Het is afgelopen, helemaal afgelopen. Het verbijstert me dat ik niets voor me zelf gestolen heb.'
  
  'Ja. Waar heb jij je auto geparkeerd?'
  
  'Ik had geen auto. Ik ben met Martell komen vliegen. Ik was bij hem, weet je nog?' Ze zocht naar een sigaret. 'Mijn auto staat in Parijs.'
  
  Ik gaf haar vuur en nam zelf een sigaret. Ik startte de auto en begon te rijden. 'Luister eens, Marlene,' zei ik. 'Ik breng je naar het dichtstbijzijnde vliegveld. Ik wil dat je een vliegtuig neemt naar een plaats aan de Spaanse kust. Neem contact op met de Amerikaanse ambassade in Parijs. Zeg alleen maar dat je het afleveringsadres hebt voor de röntgenapparatuur. Dan geef je het adres op waar je zit. Ik kom over een paar dagen naar je toe.'
  
  Ze wikkelde zich om mijn arm. 'Dank je, schat,' zei ze hees fluisterend. Toen ging ze rechtop zitten en stak haar lippen pruilend naar voren. Ze keek me aan. 'Ik ben een zoet meisje geweest, Nick; ik heb alles gedaan wat jij zei. Ik heb je zelfs over de Zeester verteld. Ik was zo dicht bij al die juwelen en ik heb niks gegapt. Ik verdien toch zeker wel iets, omdat ik zo zoet geweest ben?'
  
  Ik boog me opzij en kuste haar wang. 'We zullen zien,' zei ik. Ik zette haar bij het vliegveld af en reed toen regelrecht met de Citroën terug naar Parijs.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 15
  
  
  
  
  Twee dagen later zat ik in het privé-kantoor van de Amerikaanse ambassadeur in Parijs en luisterde door de telefoon met spraakvervormer naar Hawk. Ik had het adres waar Marlene op me wachtte. En ik had Hawk de hele zaak al verteld.
  
  Hawk zei: 'We hebben alles ontvangen dat je met de speciale koerier had meegegeven, Carter - de negatieven, de afdrukken, de microstippen en de imitatie-robijn van Tsjenkou.'
  
  'Gelukkig, meneer. Hebt u nog iets van kolonel Sprewitsj gehoord?'
  
  Hawk zat kennelijk op een onaangestoken sigaar te kauwen. 'Een van onze agenten in Moskou heeft gemeld dat de NKWD de kolonel in zijn slaapkamer heeft gevonden met een kogel in zijn hersens. Er waren geheimzinnige omstandigheden rond zijn dood. Het is gerapporteerd als zelfmoord, maar volgens onze agent had de kolonel de revolver in zijn rechterhand. Kolonel Sprewitsj was linkshandig. Er was ook iets vreemds aan de hoek waaronder de kogel de hersens was binnengedrongen. Volgens onze agent had kolonel Sprewitsj een slangenmens moeten zijn om zich zelf op die manier dood te schieten. De Russen maken een hoop werk van zijn nagedachtenis, ze maken een grote held van hem. De dood is zelfmoord genoemd, met als reden dat de kolonel door persoonlijke omstandigheden wanhopig was.'
  
  'Juist.' Ik stak een sigaret op. 'Dat was de kolonel dan. En hoe zat het met Tsjenkou, meneer? Hoe is hij door de beveiliging van de silo's in de Rocky Mountains gekomen?'
  
  Hawk gromde. 'Daar zullen nog koppen over gesneld worden, Carter. Het schijnt dat alle papieren van die Tsjenkou deskundige vervalsingen waren. Volgens zijn geboorte aangifte was hij in San Francisco geboren, in Oakland opgevoed, en heeft hij een half jaar in Berkeley gestudeerd. Hij had een baantje in de keuken van de basis; was er gewoon in dienst. Er was geen enkel bezwaar tegen hem gerezen op veiligheidsgronden. Pas nadat de foto's waren gemaakt, ontdekten we dat hij in China was geboren en pas sinds kort in Amerika was. We hebben gehoord dat de Russen zijn nek redden, hem hierheen stuurden en papieren gaven. Ze verwachtten terugbetaald te worden. Tsjenkou kreeg dat baantje op de basis en toen hij daar de weg eenmaal wist, nam hij contact op met de Russen om te zeggen dat hij bereid was zijn schuld af te doen. Hij was bereid de foto's van de raketbasis aan hen te verkopen. De rest weet je, Carter, hij werd gewoon te inhalig en toen hij de Russen beduvelde, moest er met hem worden afgerekend.'
  
  'Nou, het was stom van hem om te proberen de Russen honderdduizend dollar af te zetten. Maar ik neem aan dat hij dat pas te laat heeft ontdekt.'
  
  Hawk pufte nu, hij had de sigaar waar hij op had zitten kauwen, ongetwijfeld opgestoken. 'Carter, je hebt iets gemist door er niet bij te zijn toen ik de tekst voor de inscriptie opgaf die op jouw verzoek in de imitatie-robijn is gegraveerd. Je zou geschud hebben van het lachen als je hun gezichten had gezien toen ik zei dat ze er GELUKKIG PAASFEEST op moesten zetten.'
  
  'Ik kan het me voorstellen. Maar ik geloof niet dat de Russen ons gevoel voor humor hebben.'
  
  'Nou, je hebt nog verlof. Je weet zeker al waar je heen gaat?'
  
  Ik glimlachte. 'Ik was van plan een poosje naar de Spaanse kust te gaan.'
  
  'Er zit me één ding dwars, Carter. Ik heb alles,ontvangen dat je per speciale koerier had gestuurd, behalve de echte robijnen hanger. Wat is daarmee gebeurd?'
  
  Ik schraapte mijn keel. 'Ik ben bang dat die voorgoed verloren is gegaan, meneer.' Toen veranderde ik het onderwerp van gesprek. 'Hebt u de boodschap over het uiteindelijke lot van de Zeester Diamant ontvangen?'
  
  'Ja, ja, Carter, in orde. Veel plezier.' Hij hing op.
  
  Ik reed de hele dag door om naar haar toe te gaan. De villa was veel kleiner dan het huis van Mignon. Er moest nodig het een en ander gerepareerd worden - de pleisterkalk was gescheurd, de waterbuizen lekten, het dak zou onder de regen bezwijken. Maar ze had het eten klaar staan. Het was donker toen ik arriveerde.
  
  We aten bij kaarslicht en dronken wijn en spraken over onbelangrijke dingen. Ik vertelde haar de details. Ik vertelde haar over de achtergrond van Tsjenkou en hoe hij toegang tot de plannen van de raketbasis had gehad.
  
  Maar toen was het tijd om de wereld achter ons te laten, hem ergens onder een van de wankele stoelen in de villa te stoppen. Na het eten gingen we de kleine tuin in. Ik rook de lentebloemen, vermengd met de geur van het parfum dat ze op had. Er stond een volle maan die ver onder de villa in de Middellandse Zee glinsterde. In het donker van de tuin duwde ze zich dicht tegen me aan en kuste me. Toen verontschuldigde ze zich.
  
  Toen ik haar korte tijd later weer zag was het in de slaapkamer. Ze had er de tijd voor genomen om een uiterst doorzichtig nachthemd te kopen. Ze stond naast het bed te wachten en het maanlicht viel door de open deuren naar binnen. Toen gaf ik hem aan haar. Ik had hem in mijn hand en ik maakte de ketting om haar hals dicht.
  
  Ze bedankte me zoals geen vrouw me ooit bedankt heeft. Maar ik kreeg eigenlijk geen kans hem te zien tot nadat we de eerste keer naar bed waren geweest. Ik en mijn Marlene.
  
  Ze verhief haar naakte lichaam boven me en keek op me neer. 'Is hij niet prachtig?' vroeg ze op die hese fluistertoon.
  
  Ik keek naar de twee volmaakt gevormde borsten met hun grote, verrukkelijke, pruimkleurige tepels. En toen zag ik hem, een glinsterende vlek van robijnrood, prachtig, volmaakt, onschatbaar, en hij hing aan zijn ketting tussen die volmaakte borsten te glinsteren. De robijnen hanger verkeerde in goed gezelschap. En ik antwoordde: 'Ja, Marlene, mijn lief, hij is prachtig. Hij is volmaakt wonderbaarlijk.'
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Een uiterst waardevolle robijn verplaatst zich via tussenpersonen en langs duistere omwegen in de richting van Rusland. Uiteraard is het geen gewone robijn, maar een door de Russen met de modernste elektronische systemen, maar ook door de geheime politie, beschermd kleinood.
  
  Nick Carters opdracht is te verhinderen dat de robijn het Kremlin bereikt.
  
  Hoe? Wel, dat is zijn zaak, als het maar snel en efficiënt gebeurt...
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"