No 1969 By Universal Publishing and Distributing Corp.
Nederlands van: Peter Dijkgraaf
Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
ISBN 90 283 0535 1
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
No 1978 By Algemene Uitgeverij Born BV, Amsterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part . of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Hoofdstuk 1
Het Amerikaans Natuurhistorisch Museum is een kolossaal gebouw aan het Central Park. Het is oorspronkelijk in neo-Gothische stijl opgetrokken, maar later zijn er Romaanse elementen aan toegevoegd, wat architectonisch gezien een vreemd resultaat geeft. Maar eenmaal binnen tref je een fantastisch overzicht aan van alle natuurlijke verschijnselen in onze, en in andere werelden, een getuigenis van de vele menselijke pogingen om zichzelf en zijn omgeving te leren kennen en te begrijpen, een catalogus van de wereld sinds zijn ontstaan. Terwijl ik door de hoge zalen liep, herinnerde ik me de vele aangename uren die ik hier als kind had doorgebracht, en ik nam me voor om hier spoedig terug te komen om alles nog eens op mijn gemak te bekijken.
Mijn ogen vielen op een paar welgevormde benen onder een minirok, die de lokkende vormen van een stevig kontje omspande. Jammer genoeg verdwenen de benen in de richting van de Zoogdierenafdeling, terwijl ik op weg was naar de Aardrijkskundige Geschiedenis op de vierde verdieping. Dat was de plaats waar ik hem zou ontmoeten.
In de zaal van de Aardrijkskundige Geschiedenis wandelde ik langs de vitrines. Verderop, in een hoek van de zaal, zag ik de lange, magere man. Hij stond voor één van de geologische voorwerpen. Zijn tanige gezicht, met de dunne, scherpe neus, draaide zich even om toen ik naderde, om meteen weer terug te keren naar het voorwerp dat hij stond te bekijken. Hij kon gemakkelijk doorgaan voor een geoloog, of een natuurkundige, bezig met een onderzoek. Met het enige verschil dat hij het niet was. Hij was Hawk, hoofd van de AXE-organisatie, de meest geheime contraspionage afdeling van de Verenigde Staten. Hij was sluw, bikkelhard, erudiet. Hij was fijnproever, sigarensabbelaar, vrijetijdstuinier, en mijn baas. Hij bestudeerde een groot bouwsel dat de verschillende stadia van het ontstaan van vulkanen illustreerde. Toen ik naast hem kwam staan begon hij zonder me aan te kijken te spreken, met zijn ogen strak op het bouwsel gericht.
'Wist je eigenlijk,' begon hij, 'dat ze in sommige gebieden permanente vulkaanstations hebben, net zoals er overal aardbevingsstations zijn, waar ze alle natuurkundige ontwikkelingen nauwkeurig in het oog houden?' Hij praatte verder zonder op een antwoord te wachten. 'Veel deskundigen zijn ervan overtuigd dat zoiets als een dode vulkaan niet bestaat. Onze vijftigste staat, Hawaii, is eigenlijk een verzameling vulkanen, na een enorme vulkanische activiteit uit de zee opgerezen.'
'Heel interessant,' zei ik toen hij even in stilzwijgen verviel. Ik probeerde hem niet te haasten. Hij had wel meer de gewoonte om de kern van een zaak via allerlei omwegen te benaderen.
'Weet je eigenlijk wat een spetterconus is?' vroeg hij. 'Een nieuw vlekkenmiddel?' probeerde ik. Hij keek me verstoord aan.
'Het is een kleine opening in de buurt van de vulkaankrater. Zoiets als een ventiel, waaruit druppels lava omhoogschieten, die terugvallen, stollen en kleine stenen mierenhoopjes vormen.
'Ik zal het onthouden,' zei ik.
'De belangrijke uitbarstingen vinden in Hawaii plaats om de drie à vier jaar,' vervolgde Hawk. 'De afgelopen zes maanden zijn er zes uitbarstingen geweest van kleine kraters, die men al lang dood waande. Dat is een ongehoorde en onverwachtse vulkanische activiteit. Wat denk je daarvan?'
'U verwacht toch niet werkelijk dat ik daar een antwoord op geef?' vroeg ik.
'Nee,' zei hij met een zwakke glimlach, 'maar ik hoop wel dat je er een antwoord op vindt.'
Ik wist dat die opmerking iets betekende, maar ik besloot rustig af te wachten.
'Sinds wanneer bent u zo geïnteresseerd in geologie?' vroeg ik minzaam, terwijl ik probeerde mijn stem geen argwanende klank te geven.
'Dat ben ik altijd al geweest, jongen,' zei Hawk. 'Maar ik heb ook nog een paar andere dingen aan mijn hoofd. Er vertrekt om zeven uur vanavond een toestel naar San Francisco. Ik heb een plaats voor je gereserveerd. In San Francisco heb je een verbinding met vlucht 667 naar Hawaii.'
'Hawaii,' riep ik uit. 'Maar ik heb vanavond een afspraak met een meisje. Het heeft me acht maanden gekost om haar zover te krijgen. Kan ik niet morgenochtend vertrekken?'
"De weg is lang en de tijd raast voort," gaf hij als antwoord. 'Dat heeft Longfellow eens geschreven.'
Ik fronste mijn wenkbrauwen. Hawk hield er niet van om botweg nee te zeggen. In plaats daarvan nam hij liever zijn toevlucht tot dergelijke dubbelzinnige, wijsgerige citaten. Maar het kwam uiteindelijk op hetzelfde neer: nee.
'Goed dan,' zuchtte ik. 'Wat voert me naar het land van de hula? Wat betekent dit gedoe met vulkanen en sinds wanneer ben ik geoloog?'
'Dat ben je niet, maar de activiteit van die vulkanen is inderdaad erg vreemd,' zei hij. 'Ik heb hier de hele morgen met de geologen van het museum gepraat om een sluitende verklaring te vinden, maar zij begrijpen er ook niets van. Een van de mensen die je moet opzoeken als je op het eiland aankomt is dr. John Plank, Chef Vulkanoloog van het observatorium.'
Ik werkte al te lang voor Hawk om niet meteen te weten wanneer hij me maar een half verhaal vertelde. 'Wie moet ik nog meer opzoeken?' vroeg ik. 'Al die geologische informaties kunnen wel interessant zijn, maar wat heeft AXE ermee te maken? Dit ligt toch helemaal niet op ons terrein?'
'Cato Inura,' zei hij. Ik trok mijn wenkbrauwen op. 'Het hoofd van de Japanse geheime dienst?' vroeg ik. 'Die Cato Inura?'
Hawk knikte. 'We hebben gisteren een telefoongesprek gevoerd,' antwoordde hij. 'Hij belde me. Natuurlijk konden we over een open lijn niet veel zeggen, maar hij maakt zich ongerust. In bedekte termen heeft hij me meegedeeld dat hij vermoedde dat de Japanse terroristen van plan zijn een grote slag te gaan slaan.'
Ik wist wel iets over de Japanse terroristen. Het was een tamelijk grote groep en ze waren er al verscheidene malen in geslaagd behoorlijk wat last te veroorzaken. Ze speelden handig op drie thema's in: het internationale communisme en de voordelen die dat bood, het nog steeds in Japan wijdverspreide, latente anti-amerikanisme en de frustraties van de ontevredenen en de armen.
'Die Japanse terroristen hebben al jaren niets van zich laten horen,' zei Hawk. 'Ze willen misschien een grote slag slaan om de aandacht en de instemming van het Japanse volk te krijgen. De laatste tijd hebben ze geruchten verspreid dat ze de Verenigde Staten zullen dwingen zich uit de Stille Zuidzee terug te trekken. Ze hebben, nauwelijks verholen, te kennen gegeven dat zij in staat zijn te doen, wat de legers van de keizer nooit is gelukt. En ze schijnen met Hawaii te willen beginnen. Hoe gek het ook klinkt, ze beweren dat ze het eiland zullen laten zinken!'
'En wat is het verband met die vulkaanuitbarstingen?' vroeg ik.
'Misschien is er helemaal geen verband,' zei Hawk. 'Maar misschien hebben ze een paar geologische geheimen ontdekt die wij nog niet kennen en zijn ze van plan daar gebruik van te maken. In ieder geval was Inura ongerust. En als hij ongerust is, ben ik het ook. Bovendien is het toch wel iets om aandacht aan te besteden als iemand dreigt één van de Amerikaanse staten te laten zinken.'
Ik had Cato Inura nog nooit ontmoet, maar hij had een prima reputatie en gold als één van de beste krachten in ons vak. Bovendien was hij natuurlijk het beste op de hoogte van de psychologie en de tactiek van de Japanse terroristen.
'Nou, waar wacht je nog op?' vroeg Hawk. 'Zorg liever dat je het vliegtuig niet mist. Ik blijf hier nog even, tot ze dichtgaan. Ik vind het hier enorm interessant.'
Ik draaide me om en maakte aanstalten om te vertrekken. 'Nog iets van uw dienst?' vroeg ik.
'Kun je wat vulkanische as voor me meebrengen?' vroeg hij. 'Dat is geweldige mest voor mijn tuin.'
Ik liep grommend weg. Ik wist dat Hawk nooit een topagent uitstuurde als hij er niet zeker van was dat er sprake was van een ernstige situatie. En tenslotte was ik zijn beste topagent. Bescheidenheid kent dan wel geen tijd, maar zo is het tenslotte. Hawk wist het en ik wist het ook, en het maakte onze verstandhouding tot wat die was, een wederzijds respect, dat we meestal verborgen achter allerlei intellectuele en sarcastische poespas. Hij had zijn onfeilbare radar voor moeilijkheden, en als er werkelijk moeilijkheden waren, wist hij dat hij op mij kon rekenen om ze bloot te leggen en er op leven en dood mee af te rekenen.
Ik liep door het museum zonder verder aandacht te schenken aan de vele waardevolle en interessante voorwerpen die ik passeerde. Toen ik buiten kwam, was de hemel smerig bruin en ik voelde de eerste regendruppels op mijn gezicht. Er kwam juist een taxi aanrijden en ik stapte snel in. Het weer droeg er niet toe bij mijn humeur te verbeteren.
Ik gaf mijn adres op en de taxi stoof weg. Ik sloot mijn ogen en dacht aan Dottie Thompson, de blondine die in de veronderstelling verkeerde met mij vanavond uit te zullen gaan. Ik verheugde me er niet bepaald op die afspraak af te zeggen.
De taxi was een van die grote, ouderwetse wagens. Ik strekte mijn benen voor me uit en zonk dieper weg in de zachte kussens. Eén van de wielen reed door een kuil in de weg, waardoor mijn hoofd plotseling voorover schoot. Mijn ogen waren nu gericht op het portier en het viel me ineens op dat de deurknop aan mijn kant verdwenen was. Ik keek rond. Alle knoppen waren verdwenen: van de deuren en ook van de ramen.
Ineens was ik klaarwakker. Misschien was het alleen maar een oude, gammele taxi en had niemand de moeite genomen tijdig reparaties te verrichten. Maar het idee dat ik op eigen houtje niet uit de wagen kon komen beviel me helemaal niet. Ik greep mijn revolver en leunde voorover om iets tegen de bestuurder te zeggen, maar de glazen afscheiding, die kort geleden in alle taxi's was aangebracht om het gevaar van roofovervallen te verminderen, maakte dat onmogelijk.
Ik tikte tegen het glas maar de man leek me volkomen te negeren. Hij nam opnieuw een bocht en nu zag ik waar hij naartoe reed: een verlaten stuk weg in de buurt van de Hudson.
Ik begon een vreemde, scherpe lucht te ruiken, en merkte, dat de bestuurder sneller ging rijden. Ik kon niets zien of horen, maar de vreemde lucht werd steeds scherper. Ik begon me licht in mijn hoofd te voelen, en mijn oogleden werden loodzwaar; ik zou ze niet lang meer open kunnen houden.
Ik vuurde een schot af op de dikke nek van mijn ontvoerder, maar de kogel ketste af op de kogelvrije glaswand, zonder enige schade aan te richten. En in het compartiment werd steeds meer van het vreemde, scherp ruikende gas geblazen. Mijn hoofd suisde en ik kon het rode licht vóór ons nog maar nauwelijks zien. De taxi reed er met topsnelheid doorheen en ver achter me hoorde ik plotseling het geluid van een sirene. Ik slaagde er met moeite in om me om te draaien en ik zag iets dat op een politiewagen leek achter ons aan komen. Ik probeerde te glimlachen, maar mijn spieren gehoorzaamden niet meer. Die klootzak, dacht ik half slapend, reed door een rood stoplicht en nu kwam de New Yorkse politie hem grijpen en mij terloops bevrijden.
De taxi helde sterk over, en de bestuurder gaf vol gas toen de politiewagen dichterbij kwam. Ik was te verzwakt en te doezelig om de gebeurtenissen verder te volgen, maar even later bracht de scherpe fluittoon van een revolverschot me bij mijn positieven. Een rossig gezicht keek me aan en sterke handen openden de bovenste knoopjes van mijn overhemd. 'Wat ... wat is er gebeurd?' vroeg ik aan de agent die me probeerde te helpen. 'Dat zouden wij ook wel eens willen weten,' antwoordde hij. 'Waarom reed die taxi zo hard?'
Ik schudde mijn hoofd in een poging weer helemaal bij mijn positieven te komen. 'Ben je wel in orde, jongen?' vroeg de agent. 'Ik denk dat mijn maat wel wat hulp kan gebruiken om die wagen te vinden. Ik kan je wel even hier achter laten, niet? Maar zorg dat je hier blijft. We willen nog wel even met je praten.'
Ik knikte en wachtte tot hij was verdwenen. Toen wankelde ik overeind en verdween in de tegenovergestelde richting. Een paar blokken verderop nam ik een andere taxi, die me naar huis bracht.
Ik was nog geen minuut binnen, toen de blauwe telefoon in de la van mijn bureau begon te rinkelen. Ik nam hem op en luisterde naar de stem van Hawk.
'Ik heb je nog niet verteld waar je Inura kunt vinden,' zei hij kortaf. 'Ik heb andere dingen aan mijn hoofd gehad,' antwoordde ik op scherpe toon. Hawk zweeg. Hij wist dat ik zelden mijn kalmte verloor en begreep dat er iets gebeurd moest zijn.
'Wat is er Nick?' vroeg hij. 'Ik had vervelend gezelschap nadat ik het museum verliet,' zei ik en beschreef hem mijn ongewone taxirit. 'Ik denk dat u wel het een en ander aan de New Yorkse politie zult moeten uitleggen,' vertelde ik Hawk.
'Daar zorgen we wel voor,' antwoordde hij. 'Intussen kun je je beter concentreren op Inura. Je kunt hem vinden in een klein vakantiehuisje in Waikiki; huisje nummer twaalf. Begrepen?'
Ik had het begrepen en hing op. Ik verkleedde me, stak Wilhelmina, mijn trouwe 9 mm Luger, weer in haar schouderholster en schoot mijn jasje aan. Wilhelmina hoorde bij me als mijn eigen huid; in de taxi had ik niet veel aan haar gehad, maar ze kon nu eenmaal geen wonderen verrichten, al had ze al heel wat keren mijn leven gered. Haar enige concurrent was Hugo, die aan mijn onderarm was bevestigd in een scheermesdunne schede. De stiletto was een perfect uitgebalanceerd, vlijmscherp, geruisloos en zeer dodelijk wapen. Samen waren ze me meer waard dan zes lijfwachten.
Ik dacht niet langer aan het voorval met de taxi en vroeg me niet af hoe ze wisten dat ik in het museum was en of ze iets met mijn nieuwe opdracht te maken hadden. De kantoorjongens van AXE zouden dat wel voor me uitvissen. Ik had al mijn energie nodig voor de dingen die vóór me lagen, niet voor het verleden. Je leert al gauw niet lang stil te staan bij het verleden in dit vak.
Ik belde Dottie Thompson vanaf het vliegveld, in dé hoop dat het geluid van opstijgende vliegtuigen en het omroepen van vertrekkende vluchten op de achtergrond een extra dringend karakter aan mijn mededeling zou geven. Ze hoorde mijn diepe verontschuldigingen even aan en had niet veel tijd nodig om een bits antwoord te verzinnen: 'Maak vooral geen haast om terug te komen.' Ik schrapte haar naam uit mijn kleine, zwarte boekje.
De vlucht naar San Francisco verliep zonder problemen, maar daar moest ik enige tijd op mijn verbinding wachten. Toen ik door de ramen van de wachtruimte naar buiten keek, zag ik dat er mist was komen opzetten, zodat de hangars op het vliegveld stuk voor stuk uit het gezicht verdwenen. Tenslotte werd omgeroepen, dat vlucht 667 pas over twee uur zou vertrekken.
Twee uur? Nonsens! Er was geen spoor van wind, en deze mist zou na twee uur weer optrekken? Het leek me niet waarschijnlijk. Ik heb een vreselijke hekel aan wachten in de hal van een vliegveld, en dus besloot ik een wandeling in de buitenlucht te maken. Ik zette de kraag van mijn jas op en liep langs de rand van het vliegveld. In de mist leken de helder fluorescerende lichten van de landingsbaan op enorme, blauwgrijze paddenstoelen. Toen ik langs een van de diffuse lampen wandelde, zag ik plotseling een meisje opduiken aan de andere kant van het licht. Ik kon haar gezicht niet zien, maar het was me onmiddellijk duidelijk dat ze in moeilijkheden verkeerde.
Ze rende als een verschrikt hert, en wierp af en toe een angstige blik achter zich. Toen zag ik de schaduwen van enkele andere gestalten, die haar in de mist achtervolgden, en op hetzelfde moment zag zij mij. Ze begon naar me toe te rennen. Ze droeg een regenjas en een flodderige hoed, verder kon ik alleen het donkere haar zien dat tot op haar schouders viel. 'Alstublieft,' hijgde ze. 'Wilt u me helpen! Ik moet vlucht 667 hebben.'
Ik ving een glimp op van een paar grote ogen en een aantrekkelijk neusje, maar de slonzige hoed wierp een brede schaduw over haar gezicht. Achter haar verschenen twee mannen, toen nog een derde, in het blauwgrijze licht van de startbaanverlichting. Ze keek om, zag de mannen, en keek naar me omhoog. 'Help me alsjeblieft,' zei ze. 'Ik leg het later wel uit. Alsjeblieft!'
De twee mannen hadden haar nu ingehaald, en één van hen greep haar arm, en rukte haar naar zich toe. Ze boog zich voorover en beet hem in zijn hand. Hij slaakte een kreet van pijn en liet haar los. Ze probeerde ervandoor te gaan, maar de tweede sloeg haar hard in haar gezicht. 'Vuile hoer,' snauwde hij. 'Hou ermee op anders zullen we je nog beschadigen.'
'Laat me los,' riep ze, terwijl ze hem tegen de schenen trapte. 'Ik zal dat vliegtuig nemen.'
Ik vond dat ik nu wel genoeg had gezien en deed een pas naar voren. 'Laat haar met rust,' zei ik op onverschillige toon. 'Wat heeft dit allemaal te betekenen?' De eerste van het drietal keek me met een kille blik aan. Ik taxeerde het drietal snel. Ze hadden de botte, onverschillige smoelen van gehuurde zware jongens. 'Flikker op,' zei de dichtstbijzijnde. Hij rukte dreigend op.
'Waarom proberen jullie te verhinderen dat het meisje het vliegtuig neemt dat ze wil nemen?' vroeg ik beleefd.
'Bemoei je er niet mee, stommeling. Het gaat je geen moer aan.'
'Ik heb besloten dat het me wél aangaat,' zei ik op effen toon. 'Mijn ridderlijke gevoelens ... begrijp je?'
De eerste fronste niet-begrijpend zijn wenkbrauwen. 'Verspil toch geen tijd met die idioot,' zei de tweede. 'Maak hem liever onschadelijk.'
Maar het meisje maakte gebruik van hun verslapte aandacht en trapte met de hak van haar schoen hard op de wreef van haar bewaker. Hij schreeuwde van pijn, en het meisje trok zich los en begon naar de startbanen te rennen. Ik zag haar figuurtje verdwijnen in de mist, in de richting van de rode en gele knipperlichten van een toestel. Toen ik goed keek, zag ik de lichten bewegen. Het grote toestel taxiede langzaam over het veld, en ik hoorde duidelijk het geluid van een motor. Het was een propellerjet, en de propellers draaiden, natuurlijk niet op topsnelheid, maar snel genoeg om een mens in tweeën te scheuren. Of in vieren, of in nog veel kleinere flarden. Ik begon achter haar aan te rennen, met de drie uitzendkrachten op mijn hielen. Ze was door de mist opgeslokt, maar ik hoorde het geluid van haar hakken op de startbaan. Ze rende recht op het vliegtuig af, ongetwijfeld hopend er hulp te vinden. Ik probeerde sneller te lopen. Ik haalde haar snel in en zag de wapperende panden van haar regenjas. Maar het vliegtuig was al bijna bij haar. Het rolde langzaam, met de priemende zoeklichten die de mist nauwelijks doorboorden, op haar af. Ze zouden haar onmogelijk kunnen zien. Ze zouden zich trouwens niet kunnen voorstellen dat er, zeker bij deze mist, iemand op de startbaan liep. Een zware mistbank rolde over ons heen op het moment dat ik haar inhaalde en haar aan haar arm achteruit trok.
'Sta stil, verdomme!' riep ik tegen het gierende geluid van de propellers in. 'Ik ben het.'
Ze draaide zich om en ik ontdekte opluchting in haar ogen. Ik kon de vleugel van het toestel niet zien, maar ik begon de zuiging in de lucht al te voelen.
'Op de grond!' schreeuwde ik, terwijl ik me liet vallen. Met één hand had ik haar meegetrokken zodat ze bovenop me lag, en ik voelde dat de enorme vleugel langzaam over ons heen gleed. De mist werd door de blaaskracht van de propellers enigszins verdreven, zodat ik een glimp opving van de sneldraaiende bladen van de propeller in de reusachtige motor. Ik hoorde de voetstappen van onze achtervolgers niet, maar plotseling klonk een hoge rauwe kreet, maar een halve seconde. Toen werd het opgenomen in het gegier van de motor. Ik trok het meisje van me af en hield een hand voor haar mond ten teken dat ze zich stil moest houden. Ze bleef liggen zonder geluid te maken. Het toestel verdween in de mist en het geluid van de motoren werd snel geabsorbeerd door de dichte atmosfeer. Plotseling hoorde ik een kreet van afschuw.
'Jezus,' klonk de stem van een van onze achtervolgers. 'Dat was Charley. Hij is er in gerend.'
'Waar is hij?' klonk een andere, verschrikte stem.
'Ik weet het niet, maar laten we dat kleine kreng gaan zoeken,' antwoordde de ander. 'We moeten haar vinden voor Charley.'
Ik zag dat de mist optrok. Het zou maar even duren, maar het was genoeg. We kregen elkaar tegelijkertijd in de gaten. Ik deed geen moeite om rond te kijken naar de derde, of liever naar wat er van hem over was gebleven.
'Daar zijn ze,' riep een van hen. 'Erop af!' Ze begonnen naar ons toe te rennen. Ik bleef op één knie zitten en keek het meisje aan, dat zich op haar elleboog had opgericht en angstig naar de twee aanstormende mannen keek.
'Jij houdt je stil. Probeer niet opnieuw weg te lopen,' gromde ik tegen haar. Ik wachtte tot ze vlakbij waren en dook, niet naar boven, zoals ze hadden verwacht, maar recht naar voren. Ik ramde kniehoog op hen in, greep ze alle twee bij een knie en dook naar voren. Alle twee gingen ze tegen de grond. Ik rolde naar rechts en raakte de eerste met een karateslag die niet precies doel trof, maar voldoende was om hem jankend van pijn te zien kronkelen. De andere frunnikte wat in de buurt van zijn heup, waarschijnlijk om een blaffertje tevoorschijn te halen. Ik trof hem met een rechtse die hem een meter verderop tegen de betonnen vloer deed belanden. De revolver kletterde een paar meter verder tegen het beton. Ik ging achter hem aan en ontweek een trap in de maagstreek. Voor een tamelijk korte spierprop bewoog hij zich snel. Hij stond op en kwam slingerend als een stier op me af. Ik stopte hem met een snelle, korte uppercut die ik liet volgen door een krachtige linkse hoekstoot die hem op zijn smoel terecht deed komen, nadat hij zestig centimeter door de lucht was gevlogen. Ik keek het meisje aan en zag haar ogen groter worden. Ik draaide me snel om en incasseerde een slag tegen mijn slaap. Hij was sneller hersteld dan ik had gedacht.
Ik liet me vallen en rolde naar links. Hij trapte ongecontroleerd tegen mijn dijbeen, en ik kwam onmiddellijk weer overeind. Ik liet hem een paar keer uithalen, deed alsof ik bang was en bleef ontwijken. Toen hij zich zelfverzekerd klaarmaakte voor een krachtige rechtse, dook ik plotseling ineen en liet mijn vuist in zijn zachte buik zinken. Hij maakte een geluid als een leeglopende ballon. Toen hij dubbel klapte maakte ik hem af met een harde, korte rechtse.
Ik draaide me naar het meisje en zag hoe ze toe stond te kijken, terwijl de mist zich weer om ons sloot.
'Bedankt,' zei ze.
'Kom mee,' antwoordde ik. 'Laten we hier weggaan. Je hoeft je niet te haasten, want er is geen vliegtuig dat in deze mist opstijgt. En kijk maar niet meer zo bang. Die twee zijn wel even uitgeschakeld.'
'Dat is het niet,' zei ze. Ik voelde haar lichaam trillen onder de aanraking van mijn hand op haar schouder. 'Ik dacht aan die ... die andere man. Als jij er niet geweest was ... was dat mij overkomen.'
'Misschien,' zei ik. 'Wat hem betreft, ik denk niet dat het een groot verlies voor de mensheid is.'
Ze keek me fronsend aan. 'Jij bent een harde. Maar ik geloof dat ik je wel een verklaring schuldig ben. Die zal ik je geven. Maar eerst wil ik boeken voor dat toestel.'
'Oké,' stemde ik in. 'Ik loop wel met je mee. Ik reis met hetzelfde toestel.'
We liepen samen terug door de mist en ik kon haar nauwelijks zien. Ze had een zachte stem, een stem met een fluwelen ondertoon. Een oase van licht doemde voor ons op toen we het gebouw bereikten. Ze zette de flodderige hoed af en trok de regenjas uit, en de verandering was meer dan verbazingwekkend. Ze schudde het vocht van de mist uit haar haar, en ik zag een waterval van glimmende, zwarte krullen. Toen ze naar me opkeek zag ik een paar prachtige, diepbruine ogen, en een dunne, smalle neus. De wenkbrauwen, die aan het eind enigszins krulden, gaven haar gezicht een elfachtige uitdrukking. Haar schoonheid werd nog versterkt door haar koperkleurige, satijnzachte huid. Ik vermoedde dat ze uit Hawaii kwam. Ze had die typische mengeling van rassen in zich die resulteert in monumentaal mooie vrouwen. Ze droeg een simpele, witte jurk met een losse ceintuur van koperen ringen. De jurk bedekte haar zoals een blad een boomtak bedekt, beschermend maar tegelijkertijd uitnodigend.
'Ik voel me een stuk beter,' zei ze, toen ze terug kwam van het loket, waar ze voor de vlucht had geboekt. Ze glimlachte goddelijk naar me. Haar volgende zin werd afgebroken door het omroepsysteem. 'Attentie, alstublieft,' klonk de stem van een omroepster. 'Tot onze spijt moeten wij u mededelen dat vlucht 667 als gevolg van de slechte weersomstandigheden pas morgenochtend half acht zal vertrekken.'Alle beschikbare kamers in het Luchthavenmotel zijn voor u gereserveerd. Wilt u zich naar het motel begeven om de sleutels van uw kamers in ontvangst te nemen. Dank u.'
De gelaatsuitdrukking van het meisje veranderde onmiddellijk.
'Ben je bang voor je vriendjes?' vroeg ik.
'Ze zullen proberen me opnieuw tegen te houden,' fluisterde ze. Haar hand, die ze op mijn arm had gelegd, begon te trillen.
'Wees maar rustig,' zei ik. 'En geef me liever die verklaring die je me hebt beloofd. Laten we samen naar het motel lopen. Daar kun je me dan alles uitleggen.'
Ze zette de flodderige hoed op en trok de regenjas aan toen we opnieuw naar buiten liepen. 'Mijn naam is Iolana Kamu,' zei ze, terwijl ze me een arm gaf. 'Ik ben op weg naar de eilanden ... naar huis.'
'Het lijkt erop dat iemand dat wil verhinderen.'
'Mijn vader,' zei ze, met woede in haar stem. 'Ik zou wel eens willen weten waarom. Ik weet wat hij me heeft verteld en waar we over hebben geredetwist, maar ik denk dat er meer achter zit.'
'Wat heeft hij je verteld, en waarover verschilden jullie van mening?' vroeg ik.
'Ik heb op het vasteland gestudeerd,' begon ze. 'Maar ik wil op de eilanden lesgeven. Er is een enorme behoefte aan onderwijs. Vader vindt dat ik beter hier les kan geven. Dat heeft hij me gezegd, maar zo hebben we altijd al gekibbeld. Hij bezit een grote ananasplantage en het is hem erg goed gegaan, maar hij leeft helemaal in het verleden. Hij heeft veel bezwaren tegen allerlei dingen die op het eiland gebeuren. Hij heeft me gezegd niet terug te komen voordat hij me toestemming geeft. Ik heb hem gezegd dat hij naar de hel kon lopen en dat ik terug kwam. Hij heeft die ... bandieten gehuurd om me tegen te houden.'
'Nogal radicaal, vind je niet?' gaf ik commentaar. 'Niet als je mijn vader kent,' zei ze. 'Hij is koppig. Niemand durft hem een strobreed in de weg te leggen.'
'Behalve jij,' grinnikte ik.
'Behalve ik,' zei ze. 'Dat is de reden dat we met elkaar in de clinch hebben gelegen sinds ik oud genoeg was om er een eigen mening op na te houden.'
'Ben je werkelijk bang dat ze het nog een keer zullen proberen?' vroeg ik.
'Ik ben er erg bang voor,' antwoordde ze.
'Ik heb een voorstel,' zei ik. 'We kunnen mijn kamer delen. Ik kan op de bank slapen, aangenomen dat er een bank is. Of op de grond. Dat doet er niet zoveel toe. Op die manier ben je in ieder geval niet alleen.' Ze keek me even bedachtzaam aan. Ik grinnikte inwendig en keek terug zonder een spier op mijn gezicht te vertrekken. Ik had geen zin haar twijfels op te lossen.
'Goed,' zei ze tenslotte. 'Graag, wat mij betreft.'
'Weet je het zeker?' vroeg ik. 'Soms is het middel erger dan de kwaal. Dit zou wel eens één van die gevallen kunnen zijn.'
Ze keek me effen aan. 'Dat geloof ik niet,' zei ze langzaam.
'Oké,' zei ik. 'Ik heet Nick ... Nick Carter. En ik ben op weg naar Hawaii om iemand uit Japan te ontmoeten.'
'Heel interessant,' zei ze, terwijl ze me van opzij aankeek. 'Maar dat vertelt me nog niet wat je doet.'
'Ik ben een amateurgeoloog,' zei ik. Het leek me een aardige dekmantel.
'Jij bent nergens een amateur in, Nick,' antwoordde ze.
Ik stelde voor om nog een drankje te gaan halen in de motelbar. Toen ik met Iolana binnenkwam draaiden zowat alle hoofden zich om. Zelfs de vrouwen keken op en staarden naar ons met die mengeling van jaloezie en afgunst, waar vrouwen patent op hebben.
'Denk je dat ze het nog eens zullen proberen?' vroeg Iolana na haar eerste slok. 'Die bandieten, bedoel ik.'
'Misschien,' antwoordde ik kalm. 'Ze zullen niet veel moeite hebben ons te vinden. Ze maken er hier geen geheim van waar ze hun gasten onderbrengen. Maar eerlijk gezegd denk ik niet dat we nog last van ze zullen hebben.'