Carter Nick : другие произведения.

The Green Wolf Connection

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 102
  
  
  
  
  
  De Groene Wolf terreur
  
  
  
  Actie-Pockets Amsterdam
  
  
  
  Oorspronkelijke titel: The Green Wolf Connection
  
  No 1976 Universal Award House, Inc.
  
  Vertaling: Jacob Bigge
  
  Omslagontwerp: Marius van Leeuwen GVN
  
  ISBN 90 6278 619 7
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  No 1983 NL bij Tiebosch Uitgeversmaatschappij bv Amsterdam
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Proloog
  
  
  
  
  De villa lag in de bergen ten zuiden van Rome. Dezelfde bergen die zo'n akelige verrassing waren geweest voor de Amerikaanse militairen die zich er een weg door hadden geworsteld in de Tweede Wereldoorlog: Ze hadden niet gedacht dat Italië bergen zou hebben - alleen hitte en pasta.
  
  De villa had de Amerikanen overleefd, zoals hij honderden binnenvallende legers daarvoor had overleefd. Het weelderige, oude landgoed had duizend jaar voor Italië Italië was, op zijn berg gelegen, het dorp was al beneden in het dal geweest, voor Rome Rome was.
  
  De nieuwelingen die de villa nog maar zo'n vijfhonderd jaar bezaten, woonden er nu zelden. Ze gaven de voorkeur aan la dolce vita van Rome, of een luie cruise tussen de Griekse eilanden. Het grootste deel van het jaar stond hij leeg, onderhouden door een paar oude bedienden.
  
  Maar niet deze dag.
  
  Vroeg in de ochtend waren personenauto's en vrachtwagens de slingerende wegen naar de goed onderhouden tuinen gaan bevolken. Geüniformeerde beambten, mannen in smetteloze pakken en bedienden in witte jasjes zwermden door de vertrekken. Tegen de avond waren de slaapkamers klaargemaakt. De keuken was een geroezemoes van een leger koks onder het strenge oog van twee chefs. De grote balzaal was in gereedheid gebracht voor een banket en de formidabele ontvangsthal was voorzien van een lange conferentietafel, omringd door hoge stoelen en versierd met de namen en miniatuurvlaggen van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, de Bondsrepubliek Duitsland, Italië en Israël. Toen werd de conferentiezaal afgesloten.
  
  Politiemannen, beambten en stafleden namen hun plaatsen in, beëindigden hun voorbereidingen en wachtten af. De schemering viel in.
  
  Voor elk van de twee achterramen van de conferentiezaal stond een politieman. Een ervan rookte. De ander niet. Beiden sprongen in de houding toen een donkere, luisterrijke kolonel en zijn luitenant naderbij kwamen. De kolonel gaf de roker een karateslag. De luitenant legde de niet roker neer. Twee koks en een kamermeisje kwamen te voorschijn, sleepten de twee politiemannen de struiken in, bonden hen en deden proppen in hun mond. De kolonel en zijn luitenant deden een raam open en klommen de conferentiezaal binnen. Ze plaatsten ieder een diplomatenkoffertje onder de uiteinden van de conferentietafel en stelden vervolgens de klokken van de koffertjes in. De kolonel ging naar de deur en plakte er een zwaar vel papier op. De luitenant plakte een identiek vel op een van de achterramen. Daarna klommen ze weer naar buiten, sloten het raam en liepen, met de twee koks en het kamermeisje, de berg af naar de plaats waar de telefoondraden van de villa bij de hoofdleiding kwamen.
  
  De kolonel keek op zijn horloge, grijnsde wit in de nacht en zei iets tegen één van de koks. Hij sprak Arabisch.
  
  De kok klom de dichtstbijzijnde paal in, bevestigde de draden van een draagbare telefoon, die de kolonel droeg, zwaaide naar hem en viel uit de paal met in zijn borst een zwaar mes dat er tot aan het heft ingezonken was.
  
  De tweede kok en het kamermeisje stierven met doorgesneden kelen.
  
  De luitenant van de kolonel had de tijd zijn pistool te voorschijn te halen. Dat was alles. Hij had niet de tijd om te schieten of zelfs maar te gillen. Alleen zijn benen schopten nog een tijdje toen het koord om zijn hals klemde.
  
  De kolonel stierf als laatste, zwijgend rennend bereikte hij bijna nog een paar rotsen.
  
  Geluidloos had de hele actie dertig seconden geduurd. De negen volkomen zwarte gedaanten veegden hun messen schoon en keken naar hun lange leider die bijna verscholen in de schaduw stond. Zijn onzichtbare hoofd bewoog even. De tien zwarte gestalten draafden stil de berg op naar de villa. Vlug, zwijgend, slechts handelend op met gebaren gegeven commando's.
  
  Een beweging met de hand, van de leider.
  
  Twee gestalten gingen de struiken in, vlakbij de villa, gebruikten hun messen en trokken toen de lijken van de gebonden politiemannen dieper in het struikgewas.
  
  Een scherpe knik.
  
  Negen schaduwen verspreidden zich in een halve cirkel om de achterkant van de conferentiezaal. Het leek alsof ze in de grond zonken.
  
  De leider klom de conferentiezaal binnen. Hij boog zich over de eerste diplomatenkoffer onder de lange tafel en verstelde de klok. Hij ging naar de tweede, deed hetzelfde, klom weer naar buiten en sloot het raam. Hij voegde zich weer bij de andere negen schaduwen. Gehurkt in de halve cirkel die de achterkant van de villa omsloot, wachtte hij af.
  
  Drie politiemannen verschenen en stierven.
  
  De in het zwart geklede schaduwen wachtten af.
  
  Een uur verstreek.
  
  Er klonk geroezemoes aan de voorkant van de villa en de eerste lichten van voertuigen begonnen de weg vanuit het dorp op te zwaaien. Een stroom jeeps, militaire voertuigen en grote limousines. Carabinieri en militaire politie voerden de stoet aan en vormden de achterhoede, er tussenin voerden de limousines de vlaggen van de vijf naties. De in donkere pakken geklede functionarissen begroetten de diplomaten die uit de limousines te voorschijn kwamen en leidden hen meteen naar de verzegelde conferentiezaal. De deur van de conferentieruimte werd gesloten en op slot gedaan.
  
  Schildwachten stonden voor die deur terwijl de staf het diner klaar maakte.
  
  De villa gonsde van de bedrijvigheid.
  
  En ontplofte.
  
  Een geweldige, verscheurende, versplinterende explosie. De schildwachten voor de deur van de conferentiezaal werden weggesmeten als lappenpoppen, de deur werd uit zijn scharnieren geworpen, de ramen vielen als een regen van glas over de tien in het zwart, die gehurkt achter de villa zaten.
  
  De tien zwijgende gestalten stonden op, draaiden zich om en verdwenen.
  
  De villa was stil en bewegingloos.
  
  Toen begon het gekreun. Het gejammer ... het gegil... Beneden, in het donkere dal, stegen twee helikopters op in de nacht en verdwenen naar het zuiden.
  
  In de villa klemde een politie-inspecteur, besmeurd met bloed en roet, de hoorn van een telefoon vast. Zijn handen beefden terwijl hij schreeuwde: 'Ja, godverdomme, ja! Allemaal! Dood of verminkt. Ze hebben een boodschap achtergelaten, de smerige schoften! Arabische guerrilla's! De Groene Wolf Groep!'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  'Ooooooooh!'
  
  Haar kreet was als iets dat uit haar lichaam werd gescheurd, uit haar glibberige dijen die in het donkere bed stijf tegen mijn buik waren gedrukt. Plotseling huiverend, als een schok van verrassing, alsof ze het sinds lang niet meer zo had uitgeschreeuwd. Haar naam was Lara. Ik kende haar twee dagen.
  
  'Jack... Jack ...' Ze deed mijn schouder bloeden.
  
  Ik weet niet hoe mijn stem klonk. Ik wist wel dat het niet vaak zoals nu was, zelfs niet voor mij, Nick Carter, Killmaster. Voor niemand. Een heftige, schokkende slag van pijn en genot en dan de lange, trage, uitputtende stroom van heerlijke ontspanning. Ik proefde haar zweet en het mijne. Ik had me niet meer zo gevoeld sinds n15 was gestorven. Ik wilde niet aan N15 denken. Nick Carter en AXE bestonden niet, niet nu. Nu was ik Jack Finley, wapenhandelaar, op vakantie in Las Vegas en twee dagen geleden had ik de vrouw Lara ontmoet.
  
  Ik pakte sigaretten voor ons, stak er een voor haar op en bad in stilte dat Hawk Nick Carter zou vergeten ... misschien voorgoed, maar minstens voor nog een week, een paar dagen, een...
  
  'Jezus,' zei ze onder me. Ze sloot haar ogen, rookte met lange trekken en liet traag haar benen van haar hoge, stevige borsten neerdalen. Ze liet haar benen slap worden, plat en wijd gespreid onder mijn gewicht.
  
  'Praat niet zoveel,' zei ik.
  
  Ze deed haar ogen open. 'We houden het niet nog eens een dag vol, weet je dat?'
  
  Haar ogen waren grijsgroen. Ze had rood haar, dat lang en weelderig over het grote bed stroomde, in de kamer van Caesars Palace.
  
  'Hebben we nog een dag?' vroeg ik.
  
  Ik hoorde mezelf en beet op mijn stomme tong. Bijna had ik over mezelf gepraat. Dat was niet gezond, nooit, voor N3, numero uno, Killmaster van AXE, de meest geheime organisatie in Washington en misschien wel de hele wereld.
  
  'Een dag, een uur, een week,' zei ze. Ze rookte en keek naar me op met haar diepe, grijsgroene ogen. 'We hebben de tijd die we hebben, Jack. Dat is alles wat we zullen zeggen, goed? Spreken we dat af? Niets over onszelf buiten deze kamer.'
  
  Ze was verstandiger dan ik op dat moment. Misschien zijn vrouwen dat altijd, omdat seks, voor hen, misschien iets anders is, zodat ze hun kalmte meer bewaren en zich met andere dingen bezig houden. Ik hoopte dat haar reden om niet over zichzelf te praten niets meer was dan het gezonde verstand van een sensuele vrouw, die een man wilde hebben, maar zich niet wilde vastleggen en niet iets heel anders. (Ik hoopte dat ze niets meer over mij wist dan ik over haar. Maar ik hield het in gedachten. In mijn beroep hield je alles in gedachten als je lang hoopte te leven.)
  
  'Is er buiten deze kamer nog iets?' zei ik.
  
  Ze had een prima lach. Diep in haar keel, raadselachtig en sensueel zoals de rest van haar. Ik had haar twee dagen geleden aan de pokertafel ontmoet. Haar naam was Lara en ze speelde goed poker, punt. Ik speelde goed poker, mijn naam was Jack, punt. Wie we verder waren, wat we verder in Las Vegas deden, wisten we niet en vroegen we niet.
  
  'Buiten; geen flikker,' zei ze en bewoog zich zacht en traag onder me, zodat ze me in haar duwde, heerlijk klemmend.
  
  Alles wat ik van haar wist, was dat ze één meter zeventig was, zestig kilo woog, helemaal roodharig was, dure kleren droeg die nu over de vloer gegooid lagen en geweldig was om mee samen te zijn - in en buiten het bed. Alles wat ze van mij wist, was dat ik één meter vijfentachtig was, zo'n negentig kilo woog en geen flikker om kleren gaf. Niet eens achternamen. Maar ze wist een interessant feit van me - de eerste nacht had ze Wilhelmina gezien, mijn 9 mm Luger. ik hoop dat ik nog een jaar of twee meega,' zei ik.
  
  'Dat zal je wel lukken,' zei ze.
  
  Ze had mijn Luger gezien, maar ze had er niets over gezegd. Hawk zou paars aanlopen als hij het wist. De nummer één agent van de machtigste en geheimste inlichtingendienst in de vrije wereld werd geacht meer van een vrouw te weten voor hij zijn, of haar broek uittrok. Naar de verdommenis met Hawk. Dit was mijn eigen vrije tijd, Hawk was vijfduizend kilometer van me vandaan en voor eens in zijn leven wist hij niet eens waar ik was. Mijn laatste opdracht was op een haar na mijn dood geworden en ik wilde nog een beetje leven en deze vrouw hebben.
  
  Ze had brede heupen, een hard-zachte buik, lange gladde dijen en we pasten bij elkaar. Verdomd, zoals wij bij elkaar pasten! In deze kamer waren we niet in Caesars Palace, we waren niet eens in Las Vegas. We waren in elkaar. Ik had haar willen hebben, ik had haar gekregen en ik wilde haar weer, al zouden Hawk, ikzelf en zelfs dat doodsbenauwde AXE er voor naar de vernieling moeten. Er zijn risico's die een man moet nemen.
  
  'Ik zal nog wel een tijdje meegaan,' zei ik.
  
  Ik zwol weer in haar op. Pijnlijk bonzend. Haar ogen verwijdden zich.
  
  'Oh,' zei ze.
  
  Ze lag nog een ogenblik plat onder me, terwijl haar grijsgroene ogen, zo diep als een zwart gat, naar mijn gezicht opkeken. Toen sloot ze haar ogen en begon haar benen op te trekken. Traag hief ze haar lange benen centimeter voor centimeter boven haar hoofd. Binnenin haar werd ik, met iedere centimeter, pijnlijk bonzend, harder. Toen haar volle dijen tenslotte haar borsten raakten, trok ik met beide handen haar heupen naar me toe. Wanneer het goed is, doet tijd er niet toe. Ik heb twintig minuten van louter inspanning gehad en vijf minuten van de beste ruimtevlucht die ik ooit had. Deze keer wist ik niet hoelang we daar samen op bed bezig waren. Ik weet alleen maar dat we aaneengesloten waren als magneten en klaarkwamen in een lange, natte, schitterende wolk ...
  
  
  
  Naakt kwamen ze op me af, met vlammende geweren. Drie vrouwen, ze waren naakt en vuurden AK-47s vanaf hun brede heupen, de driehoeken van hun schaamhaar glansden in de zon, hun borsten deinden. Ze hadden Wilhelmina van me afgenomen, maar ze hadden Hugo - mijn stiletto - en mijn miniatuur gasbom, Pierre, gemist. Ik wierp Pierre, greep ...
  
  
  
  ... Ik rolde om en greep naar Hugo in mijn mouw. Geen Hugo en geen mouw! Ik was naakt. Ik... ik lag op het donkere, stille bed. In Caesars Palace. Ik liet me achterover zakken, greep een sigaret en wist dat ik alleen was. Ik stak een sigaret op. Ze was weg. Lara. Wie ze was, wat ze was.
  
  Ik vloekte. Ik had geslapen en zij was weggegaan. Ongezien en onhoorbaar. Ze had me kunnen doden.
  
  Een fout en bij AXE maak je geen fouten. Nee, ze had me niet kunnen doden. Als ze het had geprobeerd had ik het zelfs slapend geweten en zou ik wakker zijn geworden.
  
  Het was eerder gebeurd, het zal weer gebeuren. Het zesde zintuig van alle agenten die leven met de rang om te doden. We slapen, maar niet als andere mensen. Maar toch, een vergissing en op een dag ... ?
  
  Rusteloos drukte ik de sigaret uit. De rooie was weg en misschien zou ik op een dag niet meer wakker worden. Het gebeurt op een dag met de meesten met mijn soort werk. Maar ik had een paar uur geslapen, had mijn eigen vrije tijd en wilde wat actie. Ik stond op, kleedde me aan en ging naar het casino op de eerste verdieping.
  
  Alle plaatsen aan de pokertafel waren bezet. Ik dronk wat. Er kwam geen plaats vrij bij het pokeren. Ik nam een kruk bij een 50 $-Blackjacktafel en won bij de eerste ronde. Het zag er naar uit dat ik mijn avond had. Dat had ik niet. Binnen een uur was ik duizend piek van AXE's goeie geld lichter. Blackjack is mijn spel niet. Ik stond op het punt op te stappen en op een pokerplaats te wachten, toen ik alle hoofden in het casino zag omdraaien om naar de ingang van de zaak te kijken.
  
  Een klein, sjofel, niemendal van een manneke stond in de ingang. Hij stond er koel en arrogant bij alsof de zaak van hem was. Het soort man dat denkt dat hij beter dan ieder ander is, omdat hij een miljoentje of twee heeft verdiend - een superieur mens, een prins.
  
  Ik kende hem, zoals iedereen - de beroemde komiek. Klein, gedrongen en spottend lachend. Hij droeg zijn overhemd open om zijn borst te laten zien. Zo draagt hij zijn overhemd zelfs als hij in het Witte Huis wordt uitgenodigd voor een galadiner. Las
  
  Vegas kruipt op zijn buik wanneer hij naar die stad komt. Ze rollen de loper uit, stoffen de troon af, stellen de spelen met onbeperkte inzet open en innen geen cent wanneer hij verliest. Ze lachen als gekken om zijn grappen, hoe slecht of oud ze ook zijn. De koning - maar dat was niet waar ik naar keek.
  
  Het was de vrouw achter hem. Een lange rooie. Lara! In een chique groene jurk die er niet eens aan begon die sterke heupen te laten zien, de volle dijen en de hard-zachte buik, die ik zo goed kende. Haar grijsgroene ogen keken naar mij, maar zagen me niet. Lege ogen. De ogen van de beroemde komiek waren bepaald niet leeg. Ze waren klein, hard en koud en ze zagen mij, bij de Blackjacktafel. Koude, gemene ogen die mij schenen te kennen, hoewel ik hem niet kende. Gewelddadige ogen die eerst naar mij keken, vervolgens naar Lara en toen weer naar mij. Ik had geen gids of uitleg nodig. De komiek wist het. Op de een of andere manier wist hij van mij en Lara. Lara was zijn vrouw en hij wist van de afgelopen twee dagen.
  
  Zijn hoofd knikte en zijn hand bewoog een paar centimeter. Vier gespierde knapen in avondkleding verlieten hun plaats naast hem en kwamen op mijn tafel af. Plotseling zat ik helemaal alleen aan de Blackjacktafel. Zelfs de dealer verdween in het niets.
  
  De vier harde jongens stonden om me heen. Een gaf een ruk met zijn hoofd naar de uitgang van het casino.
  
  'Naar buiten,' zei hij.
  
  Ik keek om me heen voor de dealer. 'Dealer! Laten we spelen.'
  
  'Luister, meester,' zei de harde.
  
  'Ik ben bezig,' zei ik. 'Ga koffie halen voor je baas, jochie.'
  
  Een tweede zei: 'Vergis je niet, makker.'
  
  'Als ik dat doe,' zei ik. 'zal ik mijn verontschuldigingen aanbieden.'
  
  De eerste greep me. Hij bewoog zich vloeiend als een getrainde bokser. Ik veegde de hamlap van een hand weg en kwam in een beweging omhoog. Dat was wat hij verwacht had. Hij grijnsde en zwaaide zijn hand naar de plaats waar ik had moeten zijn. Ik was er niet.
  
  Ik greep zijn polsen en het laatste wat ik van zijn grijns zag, was dat hij over mijn hoofd vloog, aangedreven door zijn eigen uithaal en mijn hefboomactie. Hij landde op een roulettetafel, vijf tafels verderop en gleed uit het gezicht.
  
  De andere drie kwamen op me af. Een van hen was een stap op de andere voor. Ik brak zijn neus met een karateslag, deed de derde dubbelvouwen met een schop in zijn buik en legde de vierde neer met een korte linkse. De eerste was ondertussen weer terug en viel me van achteren aan. Ik brak zijn arm. Hij kroop weg onder een tafel.
  
  Ik ging naar de beroemde komiek. Hij sloeg naar me. Ik hield zijn vuist middenin de lucht tegen, pakte een pak kaarten en sloeg hem ermee op zijn neus. Vier maal, langzaam, licht en weloverwogen. Toen liet ik zijn arm en de kaarten vallen.
  
  Een ogenblik bleef hij met een wit gezicht staan. Toen liep hij naar Lara, sloeg haar neer en verliet het casino.
  
  Er heerste stilte in de zaal.
  
  Toen begon het geroezemoes weer op te klinken. De gokkers gingen terug naar hun tafels, de dealers gingen weer aan het werk. Ik ging naar Lara toe en hielp haar overeind. Ik zei niets, ik had niets te zeggen. Killmasters kunnen geen beloften doen. Ze glimlachte, raakte mijn borst aan, knikte alsof ze wilde zeggen dat ze het begreep en volgde in de richting die de komiek had genomen. Ze was de zijne. Een vrouw moest toch leven. De komiek was haar vliegticket naar iets, ergens. Ze was zijn bezit.
  
  Ik ging de donkere, lege bar binnen. Ik had een borrel nodig.
  
  Ik kreeg hem niet.
  
  Eén paar handen begon te klappen. Ik draaide me om. Hawk zat bijna verborgen in een donkere hoek en schonk me een traag, ironisch applaus, terwijl hij een dunne, spottende grijns op zijn gezicht had.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  'Voel je je nu lekker, N3?' vroeg Hawk. Hij zat daar in zijn tweed colbert, grijze broek en sporthemd met open hals als een kleinsteedse zakenman uit het Middenwesten op een geheel verzorgde reis naar de 'Vleespotten' van Las Vegas. David Hawk, het hoofd van AXE, mijn baas en zo weinig een kleinsteedse zakenman als een mens maar kan zijn. Zijn bedrijf was dood en vernietiging en ik waren zijn voornaamste wapen.
  
  'Niet bijzonder,' zei ik, maar ik was de komiek en zijn vier zware jongens al vergeten. Hawk is het hoofd van AXE, maar nog geen vijf mensen in het land kennen hem of AXE. Ik ben N3 de Killmaster van AXE, maar niemand geeft eigenlijk toe dat ik besta, zeker Hawk niet. Dat hij in het openbaar verscheen in Las Vegas, was ongehoord en het risico met mij gezien te worden was bijna ondenkbaar. Er was iets heel groots in de maak, iets heel, heel groots.
  
  'Ze hadden niet veel kans tegen je, wel?' zei hij met zijn vlakke, nasale, slepende stem.
  
  'Sinds wanneer maakt AXE zich er zorgen over of iemand een kans heeft?'
  
  'Indien noodzakelijk, nooit. De vijand een kans geven is erger dan stom, het is een fout.' Zijn ogen stonden ijzig in zijn bedrieglijk minzame gezicht. 'Ook is het een fout dat wapenhandelaar Jack Finley laat zien dat hij zo'n ingenieus, dodelijk wapen is, zou je ook niet zeggen? De mensen zouden zich iets afkunnen vragen. De verkeerde mensen.'
  
  Het was een berisping en ik slikte het. Hawk had natuurlijk gelijk. Ik had me door kinderlijke trots en een vrouw onvoorzichtig laten maken, had laten zien dat ik geen gewone wapenhandelaar was.
  
  'Goed, ja, het was stom,' zei ik.
  
  'Ja,' zei Hawk, knikte een keer en ik wist dat het daarmee afgedaan was. We doen niet aan kleingeestige spelletjes bij AXE. Teveel fouten geven hun eigen straf - een plotselinge dood.
  
  'Het zou van u ook een fout kunnen zijn om hierheen te komen,' zei ik. 'Het moet een grote zaak zijn.'
  
  Hij antwoordde niet meteen. Omzichtig keek hij om zich heen, terwijl het leek of hij zich in het geheel niet bewoog. Zijn magere, pezige lichaam was bijna onzichtbaar in de donkere hoek van de bar. Hij bewoog zijn hand amper een centimeter, hij verspilde geen bewegingen.
  
  'Ga zitten, Nick.'
  
  Ik ging zitten. Nu het laat was en de shows afgelopen waren, gingen de drinkers naar buiten en de toeristen met hun vrouwen naar bed, hopend op gepaste dankbaarheid voor de kosten van Las Vegas. Alleen het casino naast de bar was nog vol, de gokkers speelden al maar door. Als ze er iets aan kunnen doen, slapen gokkers nooit.
  
  Hawk verspilde geen tijd meer. 'Heb je wel eens gehoord van de Groene Wolf van de woestijn, N3.'
  
  'Arabische guerrillaleider,' zei ik. 'De grote Mufti Khalid al Wahli. Aardig duistere figuur, staat aan het hoofd van een anti-Israëlische splintergroep die geen deel uitmaakt van Arafats PLO. Arafat en de Arabische regeringen haten hem bijna evenzeer als de Joden, maar ze zijn ook bang voor hem. Omdat hij zowel een religieus leider is als een revolutionair. Te sterk om in het openbaar aangevallen te worden, of zelfs maar tegengewerkt.
  
  Hawk knikte. 'Verborgen en moeilijk te vinden. Premier van Doebai, een van de Verenigde Arabische Emiraten aan de Perzische Golf. Geniet de persoonlijke bewondering en bescherming van Doebais sjeik Raschid Bin Said al Maktoum. Doebai drijft in de olie, de sjeik heeft dus een hoop poen. Khalid kan dus vrijwel doen wat hij wil en dat doet hij ook.'
  
  'Is hij geen politieke kwestie?' vroeg ik. 'Het kind van de CIA?'
  
  'De CIA heeft hulp nodig. Te groot voor hen.' Er klonk een zekere tevredenheid in Hawks stem - de CIA had AXE nodig.
  
  'Of te smerig?' vroeg ik.
  
  Ik ben niet zo gek op de CIA, of die keurige, computerlijnig denkende, zakenlieden-moordenaars die de dienst laten draaien en ervoor werken. Bureaucratische patriotten die 'negatieve' regeringen per memo omverwerpen en 'eliminatie van een probleem' in drievoud rapporteren. En het daarbij zo stom doen, dat de Verenigde Staten uiteindelijk opgezadeld zitten met fascistische regeringen als bondgenoten.
  
  'Of te gevaarlijk,' zei Hawk droog. 'Botweg gezegd, de CIA heeft het gevoel dat ze te zeer betrokken zijn bij de Arabische wereld, te bekend zijn, om deze, uh, zaak, zelf aan te pakken.'
  
  'Botweg gezegd,' zei ik, 'het klinkt mij in de oren als afschuiven.'
  
  'Ik neem aan dat je gelijk hebt,' gaf Hawk toe en keek me aan. 'Het zal niet makkelijk zijn Doebai binnen te komen en Khalid al Wahli te doden.'
  
  Nou, wat had ik verwacht? Ik ben Killmaster en Hawk was naar me toe gekomen. Ben je ooit in een slangennest gesprongen om te proberen één speciale slang te doden? Een goed verborgen slang die reden heeft om op zijn hoede te zijn? Geen wonder dat de CIA er niets van moest hebben.
  
  'Hoe kwam Khalid op de lullenlijst van de CIA?' vroeg ik.
  
  Hawk fronste, hij heeft iets tegen schuttingtaal. Maar hij zei niets, stak een sigaar op en rookte in de donkere salon.
  
  'Drie dagen geleden,' zei Hawk, 'was er een internationale conferentie in een Italiaanse villa. Vijf landen, Italië, Duitsland, Engeland, Israël en wij. Ultrageheim. De Groene Wolf Groep pleegde een bomaanslag tijdens de vergadering. Ze lieten proclamaties achter waarin ze de volle verantwoordelijkheid opeisten. Er stierven tien diplomaten, Nick en twee daarvan waren van ons.'
  
  'En dat is foei-foei,' zei ik knikkend.
  
  'Zoals de zaken de laatste tijd voor ons gegaan zijn, hebben ze aan de top het gevoel dat we een daad moeten stellen. Niet alleen vanwege die aanslag, of het vermoorden van onze mensen, maar omdat ze het aangekondigd hebben. De CIA en Washington zeggen dat we Khalid er niet zo vanaf kunnen laten komen. Deze keer is hij te ver gegaan. De Arabische organisaties moeten een lesje krijgen en er moet getoond worden dat Washington zich niet te ver laat drijven. We zullen terugslaan ... en hard.'
  
  'Maar officieus, hè?' zei ik. 'Een sterke hint.'
  
  'We kunnen niet openlijk handelen - Khalid is te belangrijk, te goed beschermd in de Arabische wereld. Maar de CIA wil dat de Arabieren weten dat we terug kunnen slaan - hard, snel en voorgoed.'
  
  'Misschien helpt het ook de olieprijzen omlaag halen,' zei ik. 'Misschien,' gaf Hawk mild toe, maar zijn ijzige ogen waren op mij gefixeerd. 'Maar met dergelijke zaken houden we ons niet bezig, Carter. Politiek, economie, diplomatie of redenen interesseren AXE niet. Wij zijn er om het land te beschermen en te verdedigen, niets meer en de orders zijn dat Khalid al Wahli gedood moet worden.'
  
  'Okee,' zei ik vlak, 'ik zal beginnen mijn plannen te maken. Ten eerste, waar precies zit Khalid en ... '
  
  'Khalid zit hoog en droog in Doebai. We zullen recht in zijn hol achter hem aan moeten,' zei Hawk en voor een van de heel weinige keren dat ik het heb zien gebeuren, ontweek hij mijn ogen. 'En het is een CIA-klus, zij hebben het plan gemaakt en we hebben opdracht het naar de letter te volgen.'
  
  Ik liet een stilte hangen in de flauw verlichtte salon in Las Vegas. Geen enkele agent van enige dienst houdt ervan een karwei op te knappen volgens het plan van een andere organisatie. Dat is zelfmoord.
  
  Ik wist het, Hawk wist het en het had geen zin erover te praten. Alleen druk, een hoop sterker dan ik kon waarmaken, had Hawk zover kunnen krijgen.
  
  'Vertelt u maar,' zei ik.
  
  'Ken je Bayou Petroleum?'
  
  'Een van de grootste, weinig misbaar. Zoals Magnolia Petroleum verkoopt het niet in het klein en zoals Creole opereert het bijna altijd overzees. Weinig publiciteit, hoge winsten.'
  
  'Met dochterondernemingen in metaal, mijnbouw en constructiewerken,' voegde Hawk eraan toe. 'Op dit moment bouwt Bayou gigantische olievoorraadtanks in Doebai en pompt daar een hoop olie op om ze te vullen.'
  
  'Zitten ze goed in Doebai?'
  
  'Precies,' zei Hawk. Hij stak een van zijn goedkope sigaren op en rookte. 'Morgenochtend zul je bij Bayou in New York solliciteren naar een beveiligingsbaan in Doebai. Toevallig moest een van hun mannen daar, naar huis komen wegens gezinsmoeilijkheden.'
  
  'Had de CIA even mazzel,' zei ik droog.
  
  Hawk negeerde het. 'Je zult natuurlijk die baan krijgen. Het Pentagon heeft, via een assistent-secretaris Bayous president overgehaald mee te werken - zonder hem natuurlijk over je werkelijke opdracht te vertellen.'
  
  'Hij zal een nare verrassing beleven,' zei ik.
  
  'De man die aan het hoofd staat van de beveiliging van Bayou is een voormalige Groene Baret, die ervan houdt Vietnam veteranen aan te nemen. Kolonel D.B. Devereaux. Ken je hem, N3?'
  
  'Ik heb van hem gehoord. Carrièremaker, dienstklopper, die zijn ontslag aanbood toen hij betrapt werd bij het executeren van een stel dubbelagenten in Vietnam en wist dat hij nooit meer een ster zou halen. Deze zaak zou hem bitter kunnen stemmen.'
  
  'Hij zal er niets vanaf weten en zolang je hem maar niet persoonlijk kent, zal je dossier wel overeind blijven. Het is helemaal geregeld en in het Pentagon opgenomen. Je bent ex-kapitein Mark I'inch, een marineheld in Vietnam. Je hebt een hoop onderscheidingen, een indrukwekkend gevechtsdossier en een rusteloze geest die je in moeilijkheden heeft gebracht. Als je de baan hebt gekregen, ga je onder Bayous leiding naar Doebai, daar zal de CIA contact met je opnemen. De codes zitten hier in.'
  
  Hij overhandigde me een enveloppe. Ik stak hem ongeopend in mijn zak. Hawk kauwde op zijn sigaar die uit was gegaan. Het ding stonk in de lege salon, maar hij merkte het niet. Hij nam me op.
  
  'Wees voorzichtig, met deze zaak, Nick,' zei hij langzaam, terwijl hij op zijn sigaar kauwde. 'Je hebt opdracht het CIA-plan te volgen, tot en met de kleine lettertjes, en met niemand anders dan de CIA contact op te nemen. Ik vind het evenmin prettig je onder hun bevel te plaatsen, als jij het vindt dat te zijn, maar AXE heeft opdracht gekregen zich erbuiten te houden - als we dat kunnen.' Hij legde nadruk op 'als we dat kunnen' en ik grinnikte, AXE heeft overal mensen en ik heb mijn privé-contacten.
  
  'Ik zal proberen een brave jongen te zijn voor de CIA,' zei ik.
  
  Hij knikte bezorgd. 'Door die bomaanslag loopt iedereen als op eieren Nick. Te veel regeringen zijn erbij betrokken en ik vertrouw de interne veiligheid van de CIA niet. Ik denk dat iedereen verwacht dat er iets zal gebeuren, zelfs Khalid al Wahli zelf, dus wees voorzichtig.'
  
  Ik knikte, Hawk stond op en verliet de salon. Toen ik hem een paar ogenblikken later volgde was hij verdwenen. Er was niemand meer in het casino, behalve de gokkers die nooit ophouden. Ik ging de bar weer in, bestelde een dubbele scotch en dacht na over deze opdracht. Het beviel me niet. Olie en bevrijdingsoorlog was een kwalijk mengsel, hebzucht en idealen - de combinatie was onvoorspelbaar. Hebzuchtige mensen vergeten hun idealen als ze optreden en idealisten vergeten de logica als ze iets doen. En de CIA bewoog zich vaak over zijn eigen ondoorgrondelijke wegen.
  
  In een zaak als deze vertrouwde een verstandig mens niemand, zelfs de CIA niet. Misschien vooral de CIA niet.
  
  Ik ging naar het herentoilet, terwijl ik verder dacht over de hele zaak, over Bayou Petroleum, Doebai, de Arabieren, de hele zaak die morgen zou beginnen en me op weg zou sturen om weer voor Killmaster te spelen. Toen kwam morgen.
  
  Ik duwde de deur van het toilet open en zag te laat de val.
  
  Het vertrek dat ik binnen ging was geen herentoilet - Het was een kantoor - met een toiletbordje buiten aan de deur gehangen.
  
  Ik draaide me om.
  
  De twee mannen stonden tegen de deur achter me - klein, grimmig en zwijgend.
  
  Een van de kleine mannen hield een pistool op mijn buik gericht.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  'Gezicht naar de muur! Handen er tegenaan! Leunen!' Met mijn rug naar hen toe, leunde ik tegen de muur, met mijn handen er plat tegenaan, zoekend naar een kans. De man met het pistool stond terzijde en keek toe, terwijl de zwijgende me fouilleerde op wapens.
  
  De tweede kwam geen moment tussen mij en de man met het pistool en hij miste geen enkele plaats waar een man een wapen kan verbergen. En ik was verdomd blij dat ik geen wapens droeg.
  
  'Ga zitten,' zei de man met het pistool.
  
  Ik ging zitten. 'Wat willen jullie verdomme.'
  
  'Je naam is Mark Finch,' zei degene met het pistool. 'Niet Jack Finley. Je staat hier ingeschreven als Finley, maar je bent Mark Finch, gewezen kapitein bij de marine, held, medaillewinnaar. Je kreeg ontslag op medische gronden, die dubieus waren. Voor wie werkje?'
  
  Het was een kleine, pezige man, donker gebrand door de zon van een of ander heet land. De leider van het tweetal had rossig blond haar en een lang litteken, van zijne ene, door de wind omrimpelde oog, naar zijn scherpe kin. Zijn rossige haar werd al grijs. Hij was geen kind en hij verstond zijn vak. Hij wist meer van de valse nieuwe biografie, die AXE voor me had samengesteld, dan ik. Ik had zelfs de enveloppe, die Hawk me gegeven had, nog niet opengemaakt.
  
  'Ik zit aan lager wal,' zei ik, de ex-marineman. 'Zonder werk. Als je mijn naam weet, weet je dat ook.'
  
  'Zonder werk?' hij nam me op. 'Misschien wel. De vraag blijft, meneer Finch, wat is je werk? Je neemt hier een kamer onder een valse naam. Je ontmoet met gemak vier beroepsjongens. Je lijkt me nogal een opmerkelijke wapenhandelaar.'
  
  Goed, het was een fout geweest die vier harde jongens af te slachten. Ik zou het weer doen, verdomme, maar de kleine man had me opgemerkt en hij verstond zijn vak. Hij sprak tevens perfect Engels. Bijna Brits Engels, maar niet helemaal. Brits Engels met een flauw spoor van een accent.
  
  'Jullie zijn zelf ook nogal goed,' zei ik. 'Wie is jullie baas in Tel Aviv?'
  
  Mijn schot op goed geluk, bracht het eerste geluid uit nummer twee - een scherpe grom. Ik had doel getroffen. Het waren Israëli's. De kleine leider maande zijn compagnon tot stilte en ging voort met het bestuderen van mijn gezicht, alsof hij me kende, zou moeten kennen. Iedere geheime dienst heeft dossiers over alle andere diensten en waarschijnlijk zat mijn foto onder een of andere naam in de Israëlische dossiers - maar niet onder mijn werkelijke naam, tenzij AXE ergens een blunder had gemaakt. Het was overduidelijk dat de kleine Israëlische agent me niet kon plaatsen en hij veranderde van tactiek.
  
  'Drie dagen geleden, vond er in Italië een terroristische aanslag plaats,' zei hij langzaam. 'Het werk van de Groene Wolf Groep van de Arabieren. Weet je daar toevallig iets van, Finch? Of misschien iets over de Grote Mufti Khalid al Wahli?'
  
  'De grote wat?' vroeg ik.
  
  'Er werd nogal veel over geschreven in jullie kranten,' zei hij droog.
  
  'Ik heb me met poker bezig gehouden,' zei ik, 'en andere dingen. Ik ben in geen jaren in Italië geweest.'
  
  Peinzend wreef de kleine Israëli zijn wang met de loop van zijn pistool. 'Er is iets heel vreemds met die bomaanslag, weet je? De bomfragmenten waren beslist van Arabische makelij, positief teruggespoord naar Doebai. De Groene Wolf liet documenten achter waarin ze de schuld opeisten.'
  
  'Maken die moderne terroristen niet altijd een verklaring openbaar waarin ze de verantwoording opeisen?'
  
  'Misschien wel,' gaf de Israëli toe, 'maar sinds Arafat en de PLO door de VN zijn erkend, hebben ze geprobeerd een fatsoenlijker imago op te bouwen. Dat is normaal, zo gaat het altijd. Altijd, wanneer een guerrilla eenmaal enige status verwerft, enige erkende macht, wordt hij plotseling minder gewelddadig. Geen internationale moorden meer. Zeker geen moorden op Amerikanen of Europeanen.'
  
  'Misschien denkt jullie Khalid hoe-heet-hij-ook-al-weer er anders over.'
  
  'Nee, Khalid al Wahli wil alle Palestijnse groepen en alle Arabische naties verenigen. Nu eist Jordanië dat hij berecht zal worden door een gemeenschap van Arabische staten, zelfs Syrië is kwaad en de PLO eist dat hij zijn groep ontmantelt en de sjeik van Doebai heeft het verrekt moeilijk hem te verdedigen.'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'Nou, iedereen maakt wel eens een foutje.'
  
  'Grappen, meneer Finch of Finley of wie je ook werkelijk bent?' zei de Israëli met opgetrokken wenkbrauw.
  
  'Weet je, ik heb sterk het idee, dat je alles wist wat ik zei, voor ik het je vertelde. Ik geloof dat je alles over de Arabieren weet en nog heel wat meer.'
  
  'Ik neem aan dat dat jouw foutje is.'
  
  'Wie was die man die je net in de salon sprak?'
  
  'Iemand die ik sprak, dat was alles. Een vreemde. Je weet hoe mensen van gezelschap houden in een bar.'
  
  'Ja, dat weet ik,' zei hij, alsof hij vaak alleen in bars zat, 'maar ik vind het moeilijk, dat in dit geval als de waarheid te accepteren. Teveel toeval. Een man die twee namen gebruikt, waarvan er een vals moet zijn, misschien wel allebei. Kennelijk getraind, vaardig in geweld en zelfverdediging. Een man die zal solliciteren naar een baan bij Bayou Petroleum - een baan met werk in Doebai, waar Khalid al Wahli toevallig premier is.'
  
  'Het lijkt er op,' zei ik, 'dat Bayou wel enige beveiliging kan gebruiken.'
  
  'We proberen op de hoogte te blijven waar we belangen hebben,' zei de kleine Israëli. 'We hebben bijvoorbeeld al lang het sterke vermoeden, dat er in Washington een machtig, geheim departement bestaat, dat de meerdere is van de CIA, met een leider, machtig genoeg om een van jullie vloten te gebruiken en met een topagent die het recht heeft om te doden, die verschijnt wanneer er ergens een moeilijk en delicaat probleem is.
  
  Deze situatie begon moeilijk en delicaat te worden en ik besloot van tactiek te veranderen. Een plotselinge verandering kan de tegenstander van zijn stuk brengen.
  
  'Ik weet er allemaal niets van,' zei ik, aarzelde en voegde er aan toe, 'maar laten we zeggen dat jullie een beetje gelijk hebben. Ik heb belangstelling voor Khalid al Wahli. Wat kan het jullie schelen? Waarom zouden jullie er ook maar iets om geven wat er met Khalid gebeurt?
  
  Een kind van tien jaar kan je vertellen dat, door het vertellen van een halve waarheid, het lijkt of je eerlijk bent. De tegenpartij wordt in slaap gesust - een vraag dichtbij de roos zorgt ervoor dat hij je vergeet en over zichzelf gaat nadenken. Je kunt een hoop van mensen leren door naar kinderen te luisteren. De kleine Israëli reageerde zoals ik hoopte, hij slikte het aas.
  
  'Khalid kan ons niets schelen,' zei hij, 'maar het machtsevenwicht kan ons wel wat schelen. Plotselinge verschuivingen in de Arabische wereld maken ons nerveus, Finch. We willen dat het er stabiel blijft, ons bekend, voorspelbaar. Als er een verandering staat te gebeuren, willen wij dat weten. Wat is precies jouw belang bij Khalid?'
  
  'Dat kan ik niet vertellen,' zei ik.
  
  Zijn kleine, blauwe ogen zonken dieper in hun windrimpels. 'Dan vrees ik dat we je zullen moeten stoppen, voor je ... '
  
  Hij wierp een blik op zijn zwijgende partner, terwijl hij sprak. De andere man was een ogenblik in slaap gesust door mijn meewerkende houding en een moment waren zijn ogen niet op mij gericht - een fractie van een seconde, waarin hij zuchtte en een korte onwillige knik naar zijn partner gaf.
  
  Ik sprong op hem af.
  
  In een enkele beweging kwam ik uit mijn stoel omhoog, voor hij wist dat ik me bewogen had. Ik had zijn arm vast. Vervolgens had ik zijn pistool te pakken en lag hij op de grond, terwijl zijn benen in de lucht schopten en ik me al weer naar zijn partner draaide. Ik hief het pistool, dat ik uit de hand van de gevallen leider had gerukt en keek recht in de loop van een ander pistool in de hand van de zwijgzame metgezel! Pistool tegenover pistool, stonden we tegenover elkaar in het stille vertrek.
  
  Mijn rug was als ijs.
  
  Misschien had ik nog twee seconden te leven. Ik kon schieten en hem doden - maar niet sneller dan hij kon vuren en mij kon doden.
  
  Hij kon missen. Ik ook. Ik geloofde niet dat een van ons dat zou doen. Een patstelling. Ik had eerder aan het randje van de dood gestaan, maar nooit zoals nu. Nog nooit zo zeker, zonder de minste speling aan weerszijden. In evenwicht op een draad - een eindeloos moment...
  
  Een tel.
  
  Twee tellen.
  
  Ik moest schieten! Als ik nog een fractie van een seconde wachtte, zou de Israëli als eerste schieten en ...
  
  'Saul!'
  
  Het was bijna een geblaf. Kort en scherp. Van de kleine leider die op de grond lag. Het leek een uur maar er was in het geheel geen tijd voorbij gegaan en de kleine man zei, 'Saul!' En toen sprak hij vlak en snel in het Hebreeuws. 'Laatje pistool zakken, Saul'
  
  De Israëli die nog steeds niet had gesproken keek naar zijn leider en vervolgens naar mij. Mijn vinger verstrakte om de trekker van het 'geleende' pistool.
  
  Toen was het enige wapen in de kamer dat van mij.
  
  'Okee,' zei ik, 'nu ... '
  
  De stille keek me aan. De leider stond op van de grond. Beiden draaiden ze me de rug toe en liepen naar de deur. Zowel mij als het wapen in mijn hand negerend, liepen ze het vertrek uit, zonder ook maar eenmaal achterom te kijken. Wat een hombres.
  
  Ik liet hen gaan, zette de pal van het wapen op veilig en liet het in mijn zak glijden. Het zweet liep nog steeds over mijn rug. De duivel hale de CIA! Kunnen ze hun eigen smerige werk nou nooit eens goed doen? Mijn dekmantel vrijwel verpest voor ik zelfs maar begonnen was! Of misschien wel helemaal naar de knoppen. Die Israëli's waren beroeps en hoe wist ik of ze me hadden laten zien wat ze werkelijk wisten? Naar de verdommenis met de CIA en het naar de letter opvolgen van hun plannen - het werd tijd om contact op te nemen met AXE.
  
  Ik ging het stille vertrek uit, liep door het nog drukke casino en nam een lift naar mijn kamer. Binnen schonk ik me een stevige scotch in en nam de hoorn van de telefoon.
  
  Ik legde hem weer neer. Buiten in de gang van het hotel klonken zachte voetstappen. Vaag, traag en zacht op het dikke tapijt daar, maar ik hoorde het. Bij mijn werk leer je zelfs als je slaapt te luisteren, en leer je te horen, wanneer je niets kunt horen. Ik haalde het pistool te voorschijn en glipte naar de deur.
  
  De voetstappen bewogen zich weer, kwamen dichter bij mijn deur en hielden stil. Ik drukte me plat tegen de muur naast de deur. Ik luisterde. De flauwe ademhaling klonk vlak voor de deur. Ik zette voorzichtig de veiligheidspal van mijn wapen om en rukte de deur open, het pistool in beide handen geheven.
  
  'Hallo Jack,' zei Lara.
  
  Haar rode haar glansde in het daglicht, en haar glimlach was zacht. Ze ging langs me binnen met niet meer dan een vluchtige blik op het pistool in mijn hand.
  
  Ik controleerde de gang.
  
  'Ik ben alleen,' zei ze. Geen commentaar op mijn pistool, geen vragen. Ik sloot de deur, leunde er tegenaan en keek haar aan. Ze had een blauw oog, een vlekkerige blauwe plek op haar jukbeen en een kapotte lip. Ze raakte haar gezicht aan en haalde haar schouders op.
  
  'Je hebt hem vernederd,' zei ze. 'Twee van zijn mannen hebben ontslag genomen. Hij is dronken en hij slaapt. Morgen zal hij het allemaal wegkletsen.'
  
  'Waarom?' zei ik. 'Waarom blijf je bij hem? Wat kan hij je geven? Geld? Het goede leven? Roem?'
  
  'Misschien enkel dromen,' zei ze. 'Ik heb de dromen, hij heeft de macht, de relaties.'
  
  Ze draaide zich om en liep de slaapkamer in. Ik deed de deur open en controleerde opnieuw de gang. Ik kon nu geen jaloerse komiek gebruiken. De gang was nog steeds leeg. Ik sloot de deur en deed hem op slot, daarna legde ik het pistool in een la en ging naar de slaapkamer.
  
  Ze lag naakt op bed. Haar lichaam was ook gekneusd.
  
  'De klootzak!' vloekte ik.
  
  'Sssst,' zei ze en trok me op het bed.
  
  Een paar ogenblikken later gleed ik in haar en de spanning verdween langs mijn ruggengraat. Met iedere centimeter dieper in haar, verdween de spanning in mijn rug een centimeter, tot we met onze buiken tegen elkaar ineengesloten waren en er geen spanning meer was, alleen zij.
  
  Lang, traag, diep, verkende ik iedere plek in haar. Ze trok me dieper en dieper in zich. Er was een honger in haar als de laatste honger en ik probeerde alles wat ik wist, om die te stillen. Later, toen het tenslotte moest eindigen, lagen we uitgeput naast elkaar en rookten.
  
  Na een poosje stond ze op en begon zich aan te kleden. 'Dat kun je niet menen, wel, Jack? Of wat je naam ook is.'
  
  Ik zei niets.
  
  'Kun je me geven wat ik wil, als ik blijf, Jack?' vroeg ze.
  
  'Nee.'
  
  Ze boog voorover en kuste me. Toen was ze weg.
  
  Ik rookte mijn sigaret op. Ik bleef liggen - maar mijn geest luisterde naar - en hoorde het slot van de buitendeur. Voor mij was er geen manier om te ontkomen, ik had mijn werk. Ik was wat ik was, ik had mijn baan en zij haar beroemde komiek. Zo was dat. Zij was weg en ik had werk te doen. Ik greep naar de telefoon en draaide het plaatselijke AXE-nummer.
  
  'Wilson Research. Dit is een antwoorddienst, laat alstublieft een boodschap achter, morgen zal contact met u worden opgenomen.'
  
  'Ik heb gegevens nodig over strijdbijlen,' zei ik. Het woord 'bijl' was de basiscontactcode, maar een woord kan per ongeluk worden gebruikt.
  
  'Wat voor strijdbijlen, sir?'
  
  'Saksische, van voor de veroveringen.'
  
  Het was de code voor deze maand die aantoonde dat ik AXE-agent N3 was. Maar ik kon een bedrieger zijn, of N3 gevangen. 'Natuurlijk, sir. Nog een speciaal koninkrijk?'
  
  'Mercia,' zei ik.
  
  Dat was het laatste dagwoord, alleen Hawk en ik kenden het. Een reeks van klikken en gepingel brachten me in het AXE-netwerk van illegale lijnen, die zich overal naartoe uitstrekten. Ik wachtte op Hawks stem. Hij kwam niet. In plaats daarvan een diepe, koude stem:
  
  'Je hebt de instructies verbroken, N3. Je hebt de opdracht gekregen geen gebruik te maken van je AXE-contacten en alleen contact op te nemen met de CIA.'
  
  'Verdomme ..begon ik kwaad.
  
  'Je moet de CIA-contactcodes die je gekregen hebt, gebruiken,' zei de koude stem en de lijn werd verbroken.
  
  Ik hield de hoorn vast en staarde ernaar. Hawk had geen grapjes gemaakt. De CIA leidde de zaak van het begin tot het einde. Ik was in deze zaak afgesneden van AXE en stond er alleen voor met de CIA jongens die ik niet kende. Ik vloekte een hele minuut lang, maar er viel niet onderuit te komen. Op het moment tenminste niet.
  
  Ik maakte de enveloppe open die Hawk me gegeven had en las de instructies. Ik kleedde me aan en ging naar beneden, naar de lobby van het hotel, waar de gokkers zich nog steeds roerden. Ik gebruikte een munttelefoon.
  
  'Four Aces Car Rental,' zei een levendige vrouwenstem.
  
  'Ik wil een Jaguar XJ-12. Thuisbezorgd in Kingman.'
  
  'Wanneer wilt u hem, sir?'
  
  'Binnen twee dagen. En zorg dat het een blauwe is. Ik heet Finley.'
  
  'We zullen terugbellen wanneer we kunnen leveren.'
  
  Ik hing op en wachtte af. Tien minuten later werd Jack Finley omgeroepen om een gesprek aan te nemen in een andere telefooncel.
  
  'Paul Jason,' zei een vlakke stem. 'Wat is er mis?'
  
  Ik vertelde hem over de twee Israëli's en het kennelijke lek ergens in de kantoren van Bayou Petroleum.
  
  Hij vloekte.
  
  'Okee, we zullen ze vinden en afleiden. We zullen het nagaan bij Bayou. Ze schijnen nog niet veel te weten.'
  
  Ik tierde. Ik was laaiend. 'Hoe weet jij verdomme, wat zij weten? Als zij vermoedens hebben ten aanzien van Mark Finch, wie dan nog meer?'
  
  'De vlakke stem hoonde', 'Bang, N3?'
  
  'Je hebt het door, Jason!' zei ik. 'Ik ben zo bang als de pest om met halfgare padjakkers te moeten werken.'
  
  Jason klonk ijzig. 'Volg gewoon het plan. Naderhand doet het er niet toe, wie ervan weet. We willen juist dat ze het weten.'
  
  'Tuurlijk,' zei ik. 'Maar laten we er wel voor zorgen dat het naderhand is.'
  
  Ik smakte de hoorn neer en hoopte dat zijn trommelvlies zou scheuren. Toen ging ik naar boven naar mijn kamer en naar bed. Morgen zou ik bij Bayou Petroleum beginnen. Ik vroeg me af wie dat verdomme nog meer wist?
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  De matglazen deur op de tiende verdieping van de glas en staaltoren op Park Avenue in New York werd alleen maar versierd door een nummer. De ontvangsthal leek op een kantoor uit het verleden - vaalbruine wanden, een kale vloer en stevige, geluiddichte binnendeuren. Geen dik tapijt, geen chroom, geen elegante salontafels en geen ramen. Bayou Petroleum bazuinde zijn bezigheden niet uit.
  
  Nog acht mannen zaten in de hal te wachten. Ze zagen er allemaal uit als ex-soldaten en ze leken allemaal werkloos. Toen ik mijn naam opgaf bij de receptioniste van middelbare leeftijd, zei ze me te gaan zitten en te wachten. Ik speelde mijn rol - gewoon weer zo'n Vietnam veteraan, op zoek naar een baan. Ergens binnen Bayou was een spion, misschien meer dan een.
  
  Zij speelden ook hun spel en lieten me wortelschieten. Toen mijn beurt tenslotte kwam, bracht een zwijgende secretaresse me door een kale deur en een verlaten gang naar een kantoortje, waar een man met smalle schouders een potlood over wat papieren schoof. Hij sprak zonder op te kijken,
  
  'Ga zitten, meneer Finch. We moeten wat formulieren invullen.'
  
  Ik was het spelletje moe en herinnerde me dat mijn valse biografie vertelde dat Mark Finch een heethoofd was en een broertje dood had aan discipline.
  
  'Kapitein Finch,' snauwde ik, 'en ik ben hier om je baas te spreken. Hij heeft mijn dossier en ik wil hem spreken, niet jou. Ga het hem zeggen.'
  
  Hij deed zijn mond open om een vinnig antwoord te geven, zag mijn gezicht en verbleekte. Hij stond op en snelde naar buiten. Binnen twee minuten kwam hij, nog bleker, terug. Hij knikte
  
  naar me, slikte moeilijk en bracht me terug door de gang. Aan het eind ervan deed hij de helft van een dubbele deur open. Hij ging niet naar binnen. Ik wel.
  
  Het grote kantoor had vloerbedekking, ramen, helder zonlicht en een wijds uitzicht over de rivier. Een lange man zat achter een reusachtig bureau. Zijn gezicht was gebruind, mager en leerachtig. Broodmager, een meter vijfentachtig lang, woog hij waarschijnlijk minder dan honderdveertig pond, maar het was allemaal spier. Ik schatte zijn leeftijd op in de vijftig, maar hij zag er tien jaar jonger uit en ik vermoedde dat hij sterker was en een betere conditie had dan mannen tweemaal zo groot als hij en half zijn leeftijd.
  
  'Mijn naam is Devereaux, meneer Finch. Of, zoals ze me gezegd hebben, "kapitein" waar je de voorkeur aan schijnt te geven.' Zijn stem was een verrassing, traag en bijna aarzelend, ik hoop dat je niet alle discipline en routine verwerpt. Zelfs een particuliere onderneming heeft discipline nodig.'
  
  'Routine is okee, wanneer het nodig is,' zei ik. 'Maar ik houd er niet van formulieren in te vullen zonder enige reden.'
  
  Devereaux droeg een fijn gestreept pak, strak wit overhemd en een donkere das, het uniform van de zakenman. Hij frunnikte aan zijn boord en veegde langs zijn pak alsof hij afgeleid was. Op een of andere manier was hij niet zoals ik me de strenge kolonel, waarover ik had gehoord, had voorgesteld.
  
  'Nou,' zei hij tenslotte, 'je staat van dienst is goed, maar ...'
  
  Br was een beweging in de donkere hoek van het grote kantoor en ik zag een tweede man. Een slap ogende man, die te dik werd, met een opgeblazen, roze gezicht en een arrogante uitdrukking. Een bril zonder montuur troonde op zijn vlezige neus en als hij sprak, vouwde hij zijn handen als een preutse boekhouder. 'Ik zou zo zeggen dat het dossier van de kapitein veruit het beste is dat we hebben gezien,' zei hij. 'Ik geloof niet dat we verder hoeven te zoeken naar onze man, Dev.'
  
  Devereaux sprong niet precies in de houding, maar er bestond geen twijfel over wie dé baas was. Misschien verklaarde het, het ongemakkelijke gedrag van de ex-kolonel. Sommige mensen kunnen niet werken als de baas in de buurt is.
  
  'Mr. Marcus Bowie, Finch,' zei Deveraux. 'De president van onze onderneming.'
  
  De zware man was dus de president van Bayou, degene die mijn werkelijke opdracht kende. Hij schonk me een brede glimlach. 'We hebben geluk, kapitein Finch te kunnen krijgen,' zei hij.
  
  Ik kreunde inwendig. Hij deed zijn uiterste best om mijn aanstelling terecht te doen lijken, maar hij legde het er te dik op. Voor zover ik wist kon kolonel Devereaux zelf de Israëlische spion zijn. Hij leek meer op zijn hoede toen hij me weer aankeek.
  
  'Een goede staat van dienst, ja,' zei hij.
  
  'Dat is dan geregeld,' zei Marcus Bowie, 'Blij dat je bij ons komt, Mark.'
  
  Hij gaf me een slappe, pafferige hand en ik maakte een fout. Hij was te vriendelijk tegenover een nieuwe employee uit het middenkader en ik wilde hem intomen.
  
  'Bedankt,' zei ik, 'maar ik kan beter de details van het werk horen.'
  
  Kolonel Devereaux bemerkte de vergissing. 'Heb je de werkomschrijving niet gelezen, toen je naar deze baan solliciteerde? Het stond in de advertentie.'
  
  'Ik bedoel over het begin,' zei ik, de fout zo snel mogelijk verbergend. 'Wanneer ga ik naar Doebai, hoe ga ik, dat allemaal. Ik zou net zo lief meteen gaan. Ik ben moe van het niet werken.'
  
  'We zullen je laten werken, kapitein, wees maar niet bang,' zei Devereaux, terwijl hij me opnam alsof hij zich nog steeds verwonderde, maar plotseling heel wat minder slaperig of afgeleid. 'Je kunt vandaag vertrekken. Onze miss Kelly zal zorgen voor je vaccinaties en visa. Ze zal je vertellen wat je moet meenemen en met je naar Rome gaan op een gewone vlucht. Daar nemen jullie een bedrijfstoestel. Als dat alles was, kun je miss Kelly in kamer 27 vinden.'
  
  Het was een verzoek om weg te gaan en ik vertrok. Devereaux vroeg zich het een en ander over me af, hoe eerder ik uit zijn buurt was, hoe beter. In de stille, raamloze gang zocht ik naar kamer 27. Ik sloeg een hoek om, telde deuren en zag dat het de op een na laatste was aan de linkerkant en dat de deur ervan open stond. Binnen sprak een lange vrouw met zwart haar tegen een kleine, pezige man. De man had rossig blond haar en toen hij zich omdraaide zag ik zijn zongebruinde huid en het lange litteken van zijn blauwe oog naar zijn kin.
  
  De Israëlische agent uit Las Vegas!
  
  Zonder stil te houden of geluid te maken ging ik een kantoor aan de andere kant van de gang binnen. Het was leeg en ik liet de deur een paar centimeter open. Ik kon niet veel zien in kamer 27, maar de kleine Israëlische agent beende af en toe in mijn blikveld en ik wist dat het geen toevallige ontmoeting was. Het zag ernaar uit dat ik de spion bij Bayou had gelokaliseerd. Ik wachtte tot de Israëli met het litteken naar buiten kwam en door de gang wegliep, toen glipte ik voorzichtig naar buiten. Ik wilde niet dat miss Kelly zou zien waar ik vandaan kwam. Ze zag het ook niet. Ik klopte op de halfopen deur van kamer 27.
  
  'Kom binnen.'
  
  Ze zat achter een bureau en droeg een grote bril, met hoornen montuur. Ze stond op en kwam met uitgestoken hand om het bureau heen. Als haar naam geen Kelly was, had ze voor een Kelly kunnen doorgaan, zelfs in Dublin. Een meter zevenenzeventig, dik zwart haar tot op haar schouders en dat bleke, albasten, Ierse voorkomen. Haar borsten waren klein, haar ogen groen en ze liep met atletische gang.
  
  'Jij moet Mark Finch zijn,' zei ze. Haar stem was laag en helder, haar hand stevig. 'Welkom bij Bayou. Kolonel Dev lichtte me in over je staat van dienst. Een heuse, levensechte held om Bayou te bewaken.'
  
  In haar stem klonk een lach en haar ogen die me van top tot teen opnamen glansden, alsof wat ze zag haar wel beviel. Al waren haar borsten klein, haar heupen en lange benen maakten het weer goed.
  
  'Vietnam zat vol helden,' zei ik. 'Dat is verleden tijd.'
  
  'We zullen het over vandaag en morgen hebben,' zei ze grijnzend.
  
  'Wat heb je in gedachten, miss Kelly?'
  
  'Sheila,' zei ze. 'Een lange vlucht en een kort verblijf, maar daar zullen we het later over hebben. Nu hebben we minder interessante, maar noodzakelijke details te verwerken.'
  
  We gingen vier verdiepingen naar beneden, naar de bedrijfsarts. Sheila Kelly bood aan mijn visa te verzorgen en tropenkleding voor me te halen, terwijl ik mijn vaccinaties kreeg. Ik zei dat ik
  
  liever zelf boodschappen deed en stelde vragen. Ik verloor haar niet uit het oog.
  
  Ze beantwoordde mijn routinevragen over Doebai - het klimaat, het eten, wat je er in je vrije tijd deed - terwijl de dokter me vol gaten prikte. Haar antwoorden interesseerden me geen flikker, aangezien ik niet van plan was lang in Doebai te blijven, maar de vragen hielden haar in mijn buurt.
  
  Ik liet haar ook meegaan om mijn visa te halen en genoeg kleding voor een jaar - ik moest het er echt uit laten zien. Toen we terugkwamen bij Bayou, lagen onze vliegtickets klaar. Het straalvliegtuig naar Rome twee uur later. Ze zei dat ze haar koffertje moest halen en me in de lobby zou ontmoeten, daarna zouden we een taxi naar Kennedy Airport nemen.
  
  'Ik ga met je mee,' zei ik. 'We kunnen vanaf jouw huis vertrekken.'
  
  Wat ook de Israëli uit Vegas haar over me had verteld, hij wist niet dat ik haar in de gaten had, hoewel ik een heel andere reden had om naar haar huis te willen. Ze grijnsde weer.
  
  'Geduld, tijger. Ik heb mijn koffertje hier in het kantoor.' Terwijl we per taxi naar Kennedy reden, babbelde ze over haar werk bij Bayou. Bij het luchthavengebouw ontdekte ik niemand die eruit zag als een agent: ik had het ook niet verwacht. Sheila Kelly was vlakbij me. Aangezien Hawk me had gezegd, dat we met een gewoon lijntoestel naar Rome zouden gaan, had ik AXE mijn wapens naar Doebai vooruit laten zenden. Zonder moeilijkheden stapten we dan ook in het vliegtuig. Sheila droeg geen wapens, tenminste geen die door een metaaldetector werden aangetoond.
  
  We gingen in de eerste klasse zitten, het vliegtuig steeg op en voor mijn ogen veranderde Sheila Kelly volkomen. Ze rolde zich op, op haar plaats, leek kleiner te worden en haar ogen werden als donkere tunnels die diep in haar voerden - die blik die een vrouw krijgt als ze wil wat een man in gedachten heeft. Het was een krankzinnig moment om ervoor uit te kiezen. Het was alsof ze zichzelf opwarmde, de zaken regelde voor een gezellige verhouding in de ver verwijderde buitenpost in Doebai. Misschien waren mannen schaars in Doebai.
  
  We vlogen verder in de nacht, de drankjes kwamen vaak en tegen de tijd dat we boven de kust van Europa vlogen, hadden we geen twee plaatsen meer nodig. Op een zeker moment hadden we gegeten - ik herinnerde me niet precies wanneer. De meesten van de andere passagiers dommelden. Haar lange, volle lichaam zat op mijn schoot en haar handen waren op verkenning onder mijn overhemd. Ik stond op het punt te exploderen.
  
  Ik ging de knopen van haar jurk en het haakje van haar beha te lijf. Ze begon te snorren als een grote poes en ... de landingslichten gingen aan.
  
  'We naderen nu Rome, maak alstublieft uw veiligheidsgordels vast. Tijdens de landing mag er niet gerookt... '
  
  Verdomme!
  
  'Mark?' fluisterde ze. 'Hou niet op! Alsjeblieft. Ik ...'
  
  'We gaan landen,' zei ik.
  
  'Nee! Mark, ik wil je hebben.'
  
  'Je kunt beter je riem vastmaken.'
  
  Langzaam ging ze rechtop zitten en keek om zich heen, alsof ze niet wist waar ze was.
  
  Inwendig vloekte ik.
  
  Ze begon haar riem vast te maken, maar haar ogen waren nog duizend kilometer verwijderd en haar stem was dik.'
  
  'Er is een goedkoop hotel bij het vliegveld,' zei ze. 'Via Jeritza negentien. Ik moet onze vlucht naar Doebai regelen, maar wacht daar op me. We hebben een uur.'
  
  Ik knikte, terwijl het toestel laag in een Romeinse ochtend invloog en landde. We stommelden allemaal naar buiten in een slordige rij gegaap en gekrab.
  
  Nadat we gecontroleerd en goed bevonden waren door de Italiaanse douane, knikte Sheila Kelly in de richting van de taxistandplaats en ging naar buiten via een uitgang aan de luchthavenkant van het luchthavengebouw. Ik ging naar de taxi's maar stopte niet. Rennend ging ik om het luchthavengebouw heen.
  
  Op het vliegveld was Sheila halverwege de eerste rij hangars. In de ochtendzon gebruikte ik de geparkeerde vliegtuigen als dekking. Ze ging het kantoor van een hangar binnen, met de woorden Bayou Petroleum erop. Ik wachtte in de schaduw onder een 747.
  
  Binnen tien minuten kwam ze weer naar buiten, terwijl ze op haar horloge keek en ze zich, zonder links of rechts te kijken, langs me haastte. Ze ging terug naar het luchthavengebouw. Ik deed een gok, sprintte rond het hoofdgebouw naar de taxistandplaats en griste de eerste taxi weg onder de ogen van twee briesende Duitsers.
  
  'Rijd weg, parkeer langs de weg en wacht,' snauwde ik.
  
  De chauffeur haalde zijn schouders op - in Rome verbaast niemand zich ergens over - en parkeerde langs de afvoerweg. Als Sheila Kelly ergens naartoe ging, zou ze langs moeten komen. Dat deed ze ook - binnen twee minuten, in een andere taxi, bijna gretig voorover gebogen. Misschien haastte ze zich alleen maar naar ons rendez-vous in het hotel. Ik hoopte verdomd dat het zo was.
  
  'Zorg dat je die taxi in het oog houdt,' zei ik tegen de bestuurder.
  
  Als er iets is waar een Italiaanse taxichauffeur van houdt, dan is het wel een uitdaging. Hij behandelde zijn wagen alsof het een deel van zijn lichaam was, terwijl hij noch te dichtbij noch te veraf volgde - maar niet lang. Sheila's taxi draaide een straat in op nog geen tien minuten van het vliegveld en stopte voor een verlopen hotel. Ik zag haar de taxi betalen en zich het hotel binnen haastten. Ze zag er niet uit als een spionne aan het werk: ze zag eruit als een vrouw op weg naar een slaapkamer.
  
  Ik betaalde mijn chauffeur. Misschien had ik het mis wat betreft onze Kelly. Tenminste, misschien had ze op dit moment niets anders aan het hoofd dan een uur in bed met mij. Ik herinnerde me haar lange, volle lichaam, zacht en heet op mijn schoot, in het toestel - maar daardoor liet ik me niet onvoorzichtig maken. Ik ontdekte een smalle steeg naast het vunzige hotel, ging naar de achterkant en via de achterdeur naar binnen.
  
  Door een zwakverlichte gang aan de achterkant, die stonk naar het eten van gisteren en ongewassen mensen, ging ik naar de lobby. Sheila stond bij iets dat door moest gaan voor een balie en zag er half teleurgesteld en half geërgerd uit. De receptionist haalde zijn schouders op - ik was er niet. Maar Kelly krabbelde haar naam in het register, sprak even met de receptionist, nam een sleutel en ging de oude, krakende trap op. Ik nam de achtertrap.
  
  Op de tweede verdieping zag ik hoe ze langs kwam en de trap naar de derde verdieping begon op te gaan. Ik ging verder de achtertrap op - en stopte.
  
  Ik voelde ze achter me.
  
  Ze liepen zacht, als voorzichtige katten achter een vogel en ik draaide me niet om. Twee mannen, te horen aan het geluid van hun zachte voetstappen, klein en met getrokken wapens. (Een man met een pistool of een mes in zijn hand, loopt een fractie uit evenwicht. Hij leunt iets naar de kant van het wapen. Na een tijdje ga je het geluid, die fractie verschil, herkennen). Ik boog me voorover om mijn schoenveter vast te knopen, alsof ik daarvoor gestopt was en ging weer naar boven.
  
  Halverwege was er een bocht in de trap, vier treden eronder begon ik te rennen, twee treden tegelijk. Ze hadden toen ik naar boven ging niet geschoten of enige beweging gemaakt om me tegen te houden, dus verwachtte ik niet dat ze nu zouden schieten. Niet zolang ze me zagen en ik omhoog ging. Ze wilden dat ik omhoog, naar de volgende verdieping, ging. Ik hoopte dat ik het bij het rechte eind had. Ik bereikte de bocht, sprong twee treden er voorbij, draaide me razendsnel om en dook terug over de leuning naar de lagere treden.
  
  Ik zag een flits van gapende monden, witte tanden, donkere gezichten, gewelddadige ogen en twee automatische pistolen die naar me toe zwaaiden.
  
  Ik raakte hen allebei, klauwde naar hun gezichten en nam ze, terwijl ze met hun armen zwaaiden en vloekten, krakend in mijn val met me mee naar de tweede verdieping. Een pistool kaatste van de muur van de tweede verdieping terug en vloog op me af. Ik graaide hem uit de lucht net voor ik de vloer raakte, bovenop een van de twee. Hij gilde. Ik rolde om en kwam overeind met het wapen voor me uitgestoken.
  
  Degene waarop ik geland was, lag tegen de grond geslagen en bewegingloos. De andere was bijna even snel als ik. Maar alleen maar bijna. Ik had het automatische pistool en de donkere man verstijfde halverwege omhoog. Gehurkt, keek hij me woest aan, haat in zijn Levantijnse ogen - een Arabier. Ik sloeg hem met het pistool. Hij viel op zijn gezicht. Ik wendde me naar de bewegingloze. Het was niet meer nodig hem te slaan. Zijn schouder leek gebroken en hij was buitenwesten. Het werd tijd om uit het hotel te verdwijnen - en snel.
  
  Ik ging naar beneden.
  
  'Dat is de verkeerde richting, Finch!'
  
  De stem kwam van boven, van de derde verdieping. Een rustige en koude stem. Beschaafd en heel Brits. Ik stopte weer.
  
  'Nog een stap naar beneden, Finch, of misschien twee en miss Kelly is heel erg dood,' zei de afgemeten stem.
  
  Ik zag hem nu in de bocht van de trap boven me. Een lange, magere man met een smal gezicht, diep blauwe ogen en een kromme haviksneus. Zijn huid had de kleur van nat leer. Hij droeg een strak, grijs, westers pak, zoals iedere rechtgeaarde zakenman, maar met een zwart en wit geblokte keffiyeh op zijn hoofd gebonden met zilverkoord.
  
  'Het pistool graag, uh?' zei hij.
  
  Achter hem, over zijn magere schouders, zag ik nog twee donkere mannen, met Sheila Kelly tussen hen in.
  
  Ik liet het automatische pistool vallen.
  
  'Dank je, Finch,' zei de man met de haviksneus. Nu kunnen we praten. Miss Kelly is zo vriendelijk geweest een kamer te nemen waar we helemaal alleen zullen zijn.'
  
  Hij keek glimlachend op me neer, terwijl zijn mannen op me af kwamen en me onder mijn armen vastpakten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  In de vunzige hotelkamer beende de man met de haviksneus langzaam, ongehaast, heen en weer, zijn zware Semitische ogen half gesloten, bijna slaperig. Met zijn bedoeïenen keffiyeh zag hij eruit als een woestijnsjeik die dacht aan het genot van zijn harem, met vochtige en sensuele lippen, uitziend naar zijn hete verrukking. Alleen wist ik dat het voor hem een ander soort genot was, een andere sensualiteit - het genot van zijn macht, de sensualiteit miss Kelly en mij in handen te hebben, alles met ons te kunnen doen wat hij wilde.
  
  'Miss Kelly ken ik natuurlijk,' zei hij, terwijl hij met zorgvuldig afgemeten passen heen en weer liep. Hij keek niet naar ons en zijn stijve Engels klonk bijna akelig uit zijn slaperige gezicht. 'Maar wat ben jij, Finch? Een Israëlische agent, ja. Een van de zovele stomme Amerikanen, het slachtoffer van die zwijnen van Zionisten, die Bayou Petroleum gebruikt om Doebai binnen te dringen, maar waarom? Met welk doel? Welke missie?
  
  De kleine hotelkamer stonk naar oude beddenlakens en rottig sanitair. Ik zat in een stoel naast het enige raam en Sheila zat in de hoek tegenover me, met een van de zwijgende, gewapende Arabieren bij haar. Een andere stond achter me, naast het raam. De derde stond voor de gesloten deur. De blinden voor het raam waren omhoog, waardoor de kamer in de ochtend maar zwak verlicht werd.
  
  'Ik ben geen Israëlische agent,' zei ik. 'Ik ben niemands agent. Als miss Kelly het is, wist ik het niet en waarom zou ik je geloven, makker. Wie ben je in jezusnaam?'
  
  Hij hield op met ijsberen en keek me aan. Duizend jaar van woestijngeweld brandde in zijn zwarte ogen. Geweld en voorsmaak van wat hij graag met me zou doen, de manieren om me te laten gillen, die duizend jaren in een bedoeïenenkunst hadden veranderd. Maar hij had werk te doen, er was iets dat hij wilde weten. Ik zag het, en het gaf me een kans. Zoals die twee op de trap wilde hij me niet doden, of zelfs maar te erg verwonden, voor hij iets te weten was gekomen.
  
  'Wie ik ben gaat je niets aan, Finch. Ik... '
  
  Kelly kwam met laaiende ogen uit haar stoel. De Arabische bewaker greep haar en duwde haar weer omlaag.
  
  Ze spoog haar haat en woede bijna uit.
  
  'Ik zal je zeggen wie dat beest is, Mark! Heb je ooit gehoord van de Groene Wolf Groep van ...'
  
  De lange Arabier sloeg haar op haar mond. Hij droeg drie zware ringen en het bloed druppelde van haar lippen. Ze likte het weg.
  
  'Hij wordt geacht een loyaal soldaat van de sjeik van Doebai te zijn,' hoonde ze. 'Maar hij is het schoothondje van Khalid al Wahli. Hij...'
  
  Hij had haar keel in zijn stalen vingers en sneed haar adem af. Hij sloeg haar opnieuw. Haar handen klauwden naar zijn ogen en hij vloekte in het Arabisch en sprong achteruit.
  
  'Hij is generaal...'
  
  De plompe Arabische bewaker sloeg een hand over haar mond en hield hem daar. De lange leider, 'generaal wie-dan-ook,' prikte met zijn vinger in de richting van de bewaker bij het raam achter me en wees naar zijn mond. De bewaker haalde een grote halsdoek uit zijn zak en stopte die als prop in Sheila's mond. Hij scheurde haar blouse toen ze zich verzette. De twee bewakers hielden haar in haar stoel en van achter de prop keek ze woest naar de generaal met de havikskop. Hij stond over haar heen gebogen, stak toen langzaam zijn hand uit en raakte haar gezicht aan. Ze wrong zich onder zijn aanraking alsof zijn vingers besmet waren. Zijn zwarte ogen schitterden en zijn ademhaling ging sneller. Hij likte zijn lippen af. Haar kleine borsten waren hoog en hard onder de gescheurde blouse. De generaal scheurde hem verder open en trok haar beha omhoog. Hij raakte de harde, parelachtige borsten aan, streelde de roze rozetten van haar tepels. Ze keek naar hem op, huiverde ... en ik handelde.
  
  Ik handelde snel, sprong naar het raam achter me, dat nu onbewaakt was en scheurde de blinden weg. Er was een dak op nog geen anderhalve meter onder me, met andere daken die ervandaan liepen. Ik schoof het raam omhoog - maar ik was te traag geweest. Handen grepen me vast, dus ramde ik achteruit met mijn elleboog en schopte naar achteren. Ik hoorde de heerlijke muziek van een schreeuw van pijn. Het was het enige dat heerlijk was. Ik draaide me om en wilde me tegen hen verzetten, maar ze overweldigden me. Vijf man nu, twee kwamen binnenrennen vanuit de gang van het hotel. Vijf was te veel, zelfs voor mij. Grimmig gebaarde de lange generaal, dat ze me weer in de stoel moesten zetten. Vervolgens stuurde hij het tweetal terug naar de gang en de raamwacht weer op zijn post. Hij keek koud op me neer.
  
  'De volgende keer dat je van plan bent te vertrekken voor ik met je klaar ben, zul je gedood worden,' zei hij. 'Goed, waarom ga je naar Doebai?'
  
  'Om voor Bayou te werken,' zei ik.
  
  'Waarom?'
  
  'Omdat ik een baan nodig heb, waarom anders, verdomme?'
  
  'Wat voor soort werk?'
  
  'Medewerker bij de beveiliging. Vraag het kolonel Devereaux, hij is mijn baas.'
  
  'Je baas zit in Tel Aviv!'
  
  'Verdomme,' lachte ik. 'Ik ben nog nooit in Tel Aviv geweest.'
  
  'Oh?' Hij ging achteruit, stak een sigaret op - een lange Russische met kartonnen mondstuk. 'Misschien niet, nee. Een speciale agent, vermoed ik. Miss Kelly zou je contact kunnen zijn. Een speciale agent voor een of andere speciale opdracht, ja. Maar wat?'
  
  'Dat is jouw waanidee,' zei ik. Ik voelde me niet zo zeker als ik klonk. Ik had het idee dat de 'generaal' en zijn mannen zouden doden op een vingerknip, zonder er zelfs bij na te denken. Verder had ik ook het idee dat ze wisten hoe. De generaal rookte en nam me op alsof hij me wilde villen.
  
  'Jullie Amerikanen!' explodeerde hij. 'Arrogante, stomme winkelbedienden! Onwetend, onopgevoed! Denken jullie dat de rest van de wereld idioot is? Denk je dat ik geen getrainde agent herken als ik er een ontmoet? De manier waarop je op de trap aanviel, je ontsnappingspoging, het lef hier te komen. Je bent een getrainde agent, mijn beste en dit hotel is niet de plaats waar Amerikanen naartoe gaan voor een rendez-vous. Een ontmoeting denk ik. Jij en Kelly zouden hier iemand ontmoeten.'
  
  'De koningin van Engeland,' zei ik. 'Wie mag je wel, generaal, de Engelsen? Het klinkt alsof je je opleiding daar hebt gehad.'
  
  'Harrow en Camebridge,' zei hij trots, een koloniaal, nog steeds onder de indruk van de Britten. 'Naar mijn mening was het een vergissing ons te ontdoen van de Engelsen, ze begrepen ons, de zeden van de woestijnkrijger. Jullie Amerikanen zijn allemaal tweedehands autohandelaren, jullie horen bij de joodse winkeliers.'
  
  'Koning Feisal was pro-Amerikaans,' zei ik. 'Misschien werd hij daarom vermoord.'
  
  De generaal rookte. 'Ik ben er niet van overtuigd dat de moord op Feisal geen Zionistisch complot was. Een slinks complot, het doel niet meteen duidelijk, maar Zionisten zijn slinks.' Hij drukte zijn sigaret uit.
  
  'Er vond onlangs een tragisch voorval plaats in een villa in dit land. Niet zo ver van waar we nu zijn, uh? Ik ben er niet van overtuigd dat dat geen Zionistisch complot was, of Amerikaans.'
  
  'Verdomd, wat mij betreft heb je gelijk. Wat beiden betreft, misschien, wie zal het zeggen?' zei ik en zette een verbijsterde frons op mijn gezicht. 'Hé, kalm aan. Bedoel je misschien die bomaanslag op die diplomaten, een paar dagen geleden? Zeiden de kranten niet dat het een geintje van een van jullie bendes was? Jaah. De Groene Wolf Groep! Zei miss Kelly niet dat dat jouw ... ?'
  
  'De kranten berichtten slechts dat er op die plaats boodschappen waren achter gelaten van de Groene Wolf. Niemand werd werkelijk gezien bij die villa, Finch.'
  
  'Geloof je dat die boodschappen vals waren? Vertel het de wereld dan.'
  
  'De boodschappen waren authentiek, maar de dingen zijn niet altijd wat ze lijken,' zei de generaal zacht. 'Ik heb geruchten gehoord dat toen de Groene Wolf Groep die bommen liet ontploffen, zij hun instructies niet opvolgden. Er ging.iets mis.'
  
  'Waarom vraag je het ze niet. Je moet in staat zijn met hen in contact te komen, nietwaar?'
  
  'Ik zou het moeten kunnen, maar ik kan het niet,' zei hij. 'Ze schijnen in rook te zijn opgegaan. Onze sjeik in Doebai heeft geprobeerd contact met hen op te nemen, maar zonder succes. Dat is heel vreemd. Ik ruik een complot, Finch, een of andere truuk. Ik ruik geld in hun handen, maar wiens geld? Wie heeft hen omgekocht en waarom? De Amerikanen om onze zaak in diskrediet te brengen? De Israëlische Zionisten? Ik weet het niet en het bevalt me niet als ik iets, wat van vitaal belang is voor onze zaak, niet weet.'
  
  Hij stond op en begon weer te ijsberen, sneller nu, nerveuzer. 'Ik zoek dus naar een antwoord. Wat vond er in die villa plaats? Ik hou Israëlische agenten in de gaten. Ik wist van Miss Kelly bij Bayou, dat is mijn werk. Ik hou miss Kelly in de gaten en ik vind jou - een getrainde man die plotseling wordt aangenomen door Bayou, die veel meer zou kunnen zijn dan hij lijkt en die al snel contact opneemt met miss Kelly.'
  
  ik had een baan nodig en Bayou had er een vrij,' zei ik. 'Kelly moet de nieuwe rekruten naar Doebai loodsen. Dat is alles.'
  
  Hij bleef ijsberen alsof hij me niet eens gehoord had. Toen stopte hij, knikte tegen de man bij de deur en wachtte. De wacht ging naar buiten en kwam terug met een van de mannen uit de gang. Het was degene die ik op de trap had aangevallen. Bloed was opgedroogd waar ik hem op zijn hoofd geraakt had en ik zag nu dat hij kreupel was - een hoge schouder, een kort, trekkend been. Hij keek me aan. Hij mocht me niet erg.
  
  'De woestijn, Finch,' zei de generaal, 'is een harde, bittere, gevaarlijke plaats om voort te bestaan. Wij hebben daar geleefd voor de geschiedenis begon, met duizenden vijanden. We hebben manieren geleerd om onze vijanden als ze ons in handen vallen, te behandelen, die anderen zal ontmoedigen ons aan te vallen en hetzelfde lot te riskeren. We kennen iedere methode die er is om een man te laten gillen en smeken. Vele manieren zijn ingewikkeld, vereisen zeldzame instrumenten. Maar vele zijn eenvoudig.'
  
  De kreupele Arabier raakte de wond aan waar ik hem geraakt had, glimlachte en haalde het koord van zijn keffiyeh. Hij legde er twee knopen in, grote, dubbele knopen, ongeveer tien centimeter uit elkaar.
  
  Ik keek ernaar. De generaal keek naar mij.
  
  'Een koord, twee knopen,' zei de generaal. 'Simpel. Maar op de juiste plaatsen tegen de slapen gelegd en aangedraaid, is de pijn ongelofelijk. Als je je te lang verzet zal het koord letterlijk je ogen uit je hoofd laten springen. Je weet wat ik weten wil. Aziz!'
  
  Twee van de mannen grepen me en hielden me omlaag. Aziz hinkte achter me om, liet het koord om mijn hoofd zakken en draaide eenmaal. Verblindende pijn! De pijn stak achter mijn ogen. Mijn mond ging open. Met knarsende tanden klemde ik hem dicht.
  
  'Veiligheidsmedewerker,' zei ik krakend. 'Vietnam veteraan. Devereaux houdt van veteranen, dat weet je. Speciale troepen. Heb je daaraan gedacht, de training?'
  
  Het koord werd strakker. Ik voelde hoe mijn ogen zich spanden om naar buiten te springen en ik dwong ze open om zeker te weten dat ik nog niet blind was. Ik spande me in om maar geen geluid te geven. Gekreun en geschreeuw zou hen alleen maar verder laten gaan, zeker ervan dat ze succes zouden hebben. Ik vocht... vocht...
  
  Toen kwam Sheila in actie.
  
  Twee bewakers hielden mij vast, Aziz bewerkte mijn ogen, de generaal keek naar mij en toen de ene Arabier die Sheila in de gaten hield zijn blik een ogenblik van haar losmaakte, kwam ze in actie.
  
  Vanuit het niets verscheen een dun mes in haar hand en de wacht viel bloedend neer. Nog steeds met de prop in haar mond en haar borsten bloot, sprong Sheila naar de deur. De twee wachten naast mij en de generaal gingen achter haar aan.
  
  Ik wachtte niet af om te zien of ze het zou halen. Ook hielp ik haar niet. Ik sloeg Aziz neer en dook het raam uit.
  
  Ik ging er recht doorheen, glas, hout en alles meenemend en landde op het dak anderhalve meter lager. Ik ving de schok op in een lange rol, kwam overeind en keek niet om terwijl ik wegrende. Vier daken verderop kwam ik aan het eind van de gebouwen. Er was een ijzeren ladder naar een balkon, een tweede balkon daaronder en het dak van een vrachtwagencabine in een smalle zijstraat. Binnen tien seconden was ik in de hoofdstraat van het halflandelijke gebied, omgeven door marktventers en afdingende vrouwen.
  
  Ik baande me een weg door de ochtendmenigte en het verkeer, naar een portiek naast een fruitstal tegenover het hotel. Ik kon de vooringang zien en ontdekte geen verdachte auto's. Het begon ernaar uit te zien dat ze niet eens hadden geprobeerd me te pakken. Misschien had de generaal nagedacht over mijn veronderstelde Vietnam training en was hij tot het besluit gekomen dat ik tenslotte misschien toch geen agent was.
  
  Ik wachtte tien minuten, er kwamen geen Arabieren uit het hotel. Ik nam een mes van vijftien centimeter van de fruitschaal, stak de straat over onder dekking van een passerende vrachtwagen en glipte door de steeg weer naar de achterdeur.
  
  Dezelfde receptionist sliep op het oude schakelbord van zijn balie. Maar hij sliep niet. Niet in deze wereld. Het koperen heft van een bedoeïenenmes stak tussen zijn ribben. Hij moet een verkeerde beweging hebben gemaakt, op het verkeerde moment.
  
  Op de derde verdieping was de deur van de kamer dicht. Nergens klonk enig geluid in het slonzige hotel. Ik ging de kamer in met het mes gevechtsklaar. Ik zou het niet nodig hebben.
  
  Sheila Kelly lag op het bed. Of liever gezegd, haar lichaam lag op het bed. Haar hoofd hing naar beneden, haar keel was zo ver en diep doorgesneden dat haar hoofd aan enkel huid hing. De prop zat nog in haar mond. Het bloed druppelde nog in een plas op de grond, uit het slappe lichaam. Haar kleine borsten, met de beha er nog steeds boven geschoven, lagen slap en los.
  
  Ik liep weg en naar beneden naar de lobby waar niemand de permanent slapende receptionist had verplaatst of waarschijnlijk zelfs maar zijn moord had gerapporteerd. Dit was een hotel waar de mensen weinig zagen en nog minder rapporteerden. Ook ik meldde de moorden niet. Ik had werk te doen.
  
  Ik nam een taxi terug naar het vliegveld. Het Bayoutoestel stond op de startbaan en de co-piloot in de deuropening keek op zijn horloge.
  
  'Verdomme! Je bent laat! Waar is Kelly? Als ze denkt dat... '
  
  'Ze heeft een nieuwe opdracht,' zei ik. 'Wacht niet.'
  
  Dat was alles wat ik hem vertelde. En dat was alles wat ik iemand anders dan Hawk zou vertellen. De generaal en zijn Arabieren hadden niets van me geweten, ze hadden me verdacht gevonden omdat ik in de buurt van Kelly rondhing, maar ook iets anders vonden ze verdacht. Misschien was de bomaanslag op de villa wel een truuk van de CIA of de Israëli's, ik achtte geen van beiden er te goed voor. Of misschien was het een Arabisch rookgordijn. Die achtte ik zeker nergens te goed voor. Hoe dan ook, ik kreeg het gevoel dat er meer aan de hand was dan de CIA AXE had verteld - misschien meer zelfs dan de CIA wist.
  
  Ik keek uit het raampje van het vliegtuig tot we boven de kust van Syrië waren en ik aan mijn vierde scotch bezig was. Toen dacht ik aan Kelly. Ik had me niet druk gemaakt over Khalid al Wahli, voor nog tegen hem. Gewoon weer een klus, een opdracht. Maar als de generaal Khalids man was, maakte ik me wel druk. Nu zou het een genoegen zijn Khalid te doden. En ik had er nu een eigen opdracht bij, een privé doel - generaal wie-dan-ook!
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Toen we onze riemen vastmaakten voor de landing strekte de Perzische Golf zich onder ons ver naar het noordwesten uit, vol eilanden beroemd door piraten en giftige slangen. Ten zuiden ervan was niets dan woestijn, wijdser en leger dan de zee, ver tot in Saoedi - Arabië - zo er al iemand was die wist waar de grenzen lagen in die onbegaanbare woestenij. Naar het oosten lag nog meer lege woestijn, ver weg de pieken van het ruige Jabal al Akhdargebergte en daar achter de Straat van Ormoez en de verafgelegen Golf van Oman naar de Arabische Zee.
  
  Het was een land waar je verwachtte nomaden, kamelen, tenten van huiden en dhows vol vurige piraten te ontmoeten. In plaats daarvan kregen we korte, professionele landingsinstructies van de verkeerstoren van Doebai en kwamen we binnen boven een drukke havenstad met zo'n dertigduizend inwoners met voorstadjes vol woningbouw projecten, die aaneengeschakeld waren door tweebaans autowegen en die me deden denken aan Ogden, Utah. Het wachtwoord was eenvoudig: olie. De stad Doebai was nu de oliehaven voor het oostelijke deel van de Golf, de luchthaven waarop we neerkwamen kon de grootste straalvliegtuigen verwerken en het luchthavengebouw van drie verdiepingen was omgeven door horden pastelkleurige Cadillacs.
  
  De douane van Doebai gaf ons geen moeilijkheden en we gingen naar buiten naar een wachtende, airconditioned Bayou-bus. Allemaal behalve ik.
  
  'Kapitein Finch?'
  
  Hij zag er tiptop verzorgd uit, met zijn bruine baret, geperste veldtenue met Bayou op een schouderepaulet en glimmend gepoetste gevechtslaarzen.
  
  'Dat ben ik,' gaf ik toe.
  
  Ik volgde hem naar een jeep waar hij mijn koffer inlaadde en in de houding bleef staan tot ik instapte. We vertrokken zwijgend, de chauffeur keek recht voor zich uit, heel militair. Het gaf me de tijd om om me heen te kijken. Ik was in geen jaren in Doebai geweest, maar al zag het er vanuit de lucht uit als Ogden, Utah, op de grond was het nog lang geen Ogden.
  
  Arabieren in bedoeïenenkleding vulden de nauwe straten van de stad die voor kamelen was gebouwd. Er waren nog steeds kamelen en ezels genoeg en de meeste Arabieren zagen eruit alsof ze je de keel zouden afsnijden voor een dirham - tegen vier dirham per dollar. Ze hadden een gloednieuwe haven, zware industrie, pijpleidingen, een modern vliegveld en een hoop Cadillacs, maar de boel was nog steeds behoorlijk Middeleeuws aan de Perzische Golf.
  
  Om het te bewijzen reden we langs een stel officieel ogende gebouwen, boven de poort waren twee mensenhoofden op speren gespietst.
  
  'Ze zetten ze daar vierentwintig uur neer,' zei de chauffeur. 'De Koran is de enige wet hier. Ze hakken je hoofd af voor moord, spionage en spuwen in het openbaar.'
  
  Er zijn tweebaanswegen tussen de voorsteden, maar de woestijn begint nog steeds bij het laatste nieuwe huis en als je het binnenland in wilt, neem je een paard of een kameel. Daarbuiten, een kilometer van de stad, is het nog steeds duizend jaar geleden, er heerst nog steeds de Koran en de wet van de woestijn: stelen van Ongelovigen is meer een hobby dan een misdaad en de dood is de beste manier om vreemdelingen te behandelen.
  
  Als om het nog sterker te bewijzen, had Bayou Petroleum zijn complex van fabriek, kantoren en huizen achter twee prikkeldraadomheiningen verborgen - niet bepaald geïntegreerd met de plaatselijke gemeenschap.
  
  We werden bij het buitenhek tegengehouden en weer bij het binnenhek naar de kantoren. De chauffeur begeleidde me vervolgens naar het hoofdkantoor van het bedrijf en verdween. Ik werd een kantoor binnengebracht. Twintig minuten later verscheen kolonel Devereaux zelf. Hij was kennelijk rechtstreeks gevlogen, maar het was niet juist geweest als ik een bijzondere behandeling had gekregen en met hem was meegekomen.
  
  'Blij dat je hier bent,' zei hij, maar hij had weer die vage, bijna slaperige houding en hij leek eigenlijk niet erg in me geïnteresseerd. 'Is miss Kelly niet tegelijk met jou aangekomen?'
  
  'Nee,' zei ik.
  
  'Nou, ik neem aan dat ze wel gauw zal komen. Ben je gereed om morgen met het werk te beginnen?'
  
  'Als iemand me zegt wat ik moet doen.'
  
  'Je begint morgen met de oriëntatie.'
  
  'Wat doe ik vanavond? Uitgaan?'
  
  'Ik vrees van niet. We verbroederen ons hier niet. De inwoners van Doebai zijn strikt moslims en ouderwets. Onze zeden zijn anders, vooral ten opzichte van vrouwen. We blijven ver uit de buurt van hun vrouwen. Je zult voorgesteld worden aan een vrouw van ons personeel.'
  
  'Voorgesteld worden?'
  
  'Ik vind dat de beste regeling. Het voorkomt conflicten en houdt de gedachten van de mannen vrij voor hun werk. Nu, is dat alles, Finch?'
  
  'Behalve waar ik slaap.'
  
  'Bungalow zeven is voor jou. We eten in de eetzaal.'
  
  Ik ging naar buiten. Er was iets merkwaardigs met Devereaux, waar ik niet precies de vinger op kon leggen. Alsof zijn geest druk bezig was, maar niet in Doebai. Misschien was het alleen maar het na-effekt van, na vijfentwintig jaar dienst, in wezen uit het leger geschopt te zijn.
  
  Ik vond bungalow zeven aan het eind van een rij bungalows bij het binnenhek. Na Rome had ik behoefte aan een douche en wat slaap. Ik vergat beiden toen ik de bungalow binnenging.
  
  Ik registreerde een vaag klenk - metaal tegen metaal - ergens vanuit de kleine, maar chique bungalow.
  
  Ik liet de buitendeur open, zette mijn koffer neer en sloop naar een van de binnendeuren. Ik had nog steeds niets anders dan het mes uit Rome. Het zou goed genoeg zijn. Ik duwde voorzichtig de deur open. Ik stond in een lege keuken.
  
  Ik ging door de woonkamer naar de tweede deur. Ik duwde hem voorzichtig op een kier, zag niets en deed hem helemaal open. Het was de slaapkamer en die was ook leeg. Een groot bed, een bureau, twee makkelijke stoelen en verder niets. Op het bed lag een zijden kamerjas. Ik keek er naar, het mes nog steeds in mijn hand en hoorde een geluid achter me. Ik draaide me bliksemsnel, gehurkt om ...
  
  Ze kwam de badkamer uit terwijl ze zichzelf afdroogde met een handdoek. Een grote vrouw, die glimlachte toen ze me zag. Een spiernaakte vrouw.
  
  'Nou,' ze nam me van top tot teen op en weer terug omhoog, tegen de tijd dat haar ogen op de terugweg mijn gezicht weer bereikten, veronderstelde ik dat ze me tot op de centimeter had opgemeten - overal.
  
  Haar glimlach verbreedde zich. 'Het ziet er naar uit dat ik voor eens in mijn leven goed heb gegokt. Het werd tijd. Het kostte me genoeg.'
  
  'Kostte je genoeg?' zei ik. Ik moest iets zeggen, mijn ogen zaten aan haar lichaam vastgekleefd.
  
  'Je leek me een levendig type,' zei ze, 'dus betaalde ik een van de meisjes voor haar opdracht. Zeg me dat ik er goed aan deed.' ik weet niet hoe het met jou staat,' zei ik, 'maar ik deed er best aan.'
  
  'Laten we eens kijken hoe we het samen doen.'
  
  Ze was even lang als Sheila Kelly, had even donker haar, maar daar hield elke gelijkenis op. Deze vrouw had grote, soepele borsten, die zwaaiden als ze zich bewoog. Haar heupen waren breed en gespierd, haar buik was gewelfd en haar wig van zwart haar, krulde dik over een stevige venusheuvel tussen volle dijen. Haar huid was van een donkergoud, alsof ergens in het verleden een Arabier of Zuid-Europeaan de hartstocht was begonnen die tot haar had geleid.
  
  Ze sloeg haar armen om mijn nek, verhief zich op haar tenen om me te kussen. Ik had nog steeds het mes vast. Ze negeerde het -als iemand die alles van messen weet, die iedere dag mannen kust die messen vasthebben - en begon mijn overhemd open te maken. Ze haastte zich niet en hield op om stil te staan bij ieder teer of erotisch plekje van mijn lichaam. Ergens halverwege dumpte ik het mes. Ze kende truuks die zelfs ik nog nooit eerder tegen het lijf was gelopen.
  
  Toen lagen we op het grote bed, zo vast om elkaar heen gestrengeld, dat haar borsten meer een deel van mij, dan van haar waren, mijn handen meer een deel van haar billen, dan van mijzelf, toen ik haar buik tegen me optrok om dieper en dieper in haar hongerige lichaam te stoten. Ik verkende iedere centimeter in haar, haar opensplijtend tot er niets meer was, dan de hete, natte, hongerige diepte, die vrouw is. Ze kronkelde zich helemaal om me heen, klemde zich vast, deinde steeds omhoog in mijn handen, steeds sneller ... steeds trager ... tot aan de rand van het lange wachten, dralen, nog niet... nog niet... niet... en dan laten gaan ...
  
  Toen ik naar het raam keek, was ik verbaasd te zien dat de zon er nog steeds was. Naast me op het reusachtige bed, zuchtte ze en strekte zich uit als een of ander groot, glad dier.
  
  'Jane maakt zich van kant,' zei ze.
  
  Ik streelde haar vochtige buik. 'Wie is Jane?'
  
  'De stomme meid van wie ik je gekocht heb.' Ze rolde zich op haar zij en keek me aan. 'Je doet het best, niet?'
  
  'Je inspireert een man,' zei ik.
  
  'Dat weet ik,' zei ze en lachte. 'We zullen het gauw weer doen. Maar nu ... '
  
  Ze wentelde zich van het bed en liep de zonnige slaapkamer door. Ze ging in een van de makkelijke stoelen zitten, kruiste haar benen en leunde achterover.
  
  'Maar eerst de zaken,' zei ze. 'Jack Finley moet weten wat voor kleur Jaguar hij in Cairo kan huren.'
  
  Ik ging rechtovereind op bed zitten. 'Rood, als hij er binnen twee dagen is.'
  
  'Groen is beter 's nachts.' zei ze.
  
  'Alles is beter, 's nachts,' zei ik.
  
  De herkenningscodes en antwoordcodes. Zij was mijn CIA-contact!
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Ze nam een kleine, dunne sigaar uit een doosje in haar handtas op de grond, stak hem op en blies de rook uit. Een en al zakelijkheid nu, ze had in een kantoorjurk kunnen zitten, terwijl ze een directeursvergadering toesprak, volkomen onbewust van het feit dat ze naakt was. Of ze gaf er geen moer om. Ze rookte de sigaar met korte trekken. 'Ik heet Candida Roye, CIA-agent voor Doebai. Moeilijkheden onderweg?'
  
  'Nee,' zei ik, terwijl ik haar opnam om te zien of ze iets gehoord had over Kelly. Het zag er niet naar uit dat dat zo was. 'Waarom heb je niet verteld wie je was toen je binnenkwam?'
  
  'Je zag er smakelijk uit - zaken hadden je misschien afgekickt.' Als een expert blies ze een rookkringetje. 'Bovendien kun je naakt niets verbergen. Ik wilde je controleren.'
  
  'Controleer je vreemden altijd zo?'
  
  'Meestal,' zei ze. 'Het is doeltreffend.' Ze rookte. 'Ben je helemaal voorbereid op de aanslag? Ben je door niemand gevolgd?'
  
  'Alleen die Israëlische agenten in Vegas waar ik jullie mensen over vertelde,' loog ik.
  
  'Die zijn in Rome, onder bewaking,' zei ze. 'Okee, dit moet snel gaan. Doden en wegwezen. Binnen twee dagen.'
  
  Ze maakte haar benen los. De zon scheen op de binnenkant van haar dijen die nog nat waren, hoog bij de donkere haarwig.
  
  'Ik heb je geweer. Een oude Springfield met grendel. Met een telescoop vizier en infrarood sniperscope voor het geval dat het 's nachts moet gebeuren.'
  
  'Ik wil graag mijn wapens controleren.'
  
  'Ze zijn in de afvoer van de douche. Daarom hebben we je bungalow zeven gegeven - hij heeft een lange afvoerpijp. Je eigen Luger is erbij, munitie voor beiden en je mes. Je vindt Arabische kleren in een mand, verder donkere make-up en een baard. Er is ook een cyanidecapsule. Niet voor ons, voor jou. Ze behandelen moordenaars afschuwelijk, in Doebai.'
  
  'Ik ben hier eerder geweest,' zei ik. 'Ik ken mijn werk.'
  
  Ze knikte. 'Twee avonden vanaf nu, zal Khalid een party bijwonen op de Japanse handelsmissie. Hij zal maar twee lijfwachten hebben en één auto buiten zijn eigen limousine. De hele dag zal tegenover het gebouw een reparatiewagen staan. Bij controle zal hij in orde blijken, evenals de chauffeur. Jij zult in vermomming de vrachtwagen inglippen, onder dekking van een afleiding die ik helemaal voor elkaar heb. Als Khalid aankomt, zul je een onbelemmerd schot hebben, misschien twee.'
  
  'Hoe kun je daar zo zeker van zijn?'
  
  'Zijn gewoonten. Hij bestuurt altijd zijn eigen limousine, dus zal hij aan de linkerkant uitstappen. Een van de lijfwachten zal ook aan de linkerkant uitstappen, maar dat zal je de tijd geven voor twee snelle schoten - maar ik raad je aan, één voldoende te laten zijn. De chauffeur van de vrachtwagen zal wegrijden op het moment dat hij het eerste schot hoort, tenzij je hem zegt dat je een tweede schot wilt lossen. Snelheid is je ontsnapping.'
  
  'De vrachtwagen zal een halve kilometer recht landinwaarts rijden, waar ze je niet zullen verwachten. Een helikopter zal op een veldje op je wachten. Hij zal je landinwaarts vliegen en dan naar het Jabal al Akhdargebergte gaan, aan de grens van Oman en Maskate, waar Bayou een installatie in een oase heeft. Vandaar zal een Learjet je over Saoedi-Arabië naar de enige veilige plek vliegen - Brits Aden. Een CIA-contact zal je daar oppikken en je thuis brengen. Heb je dat?'
  
  'Ja, ik heb het,' zei ik. 'Maar ik weet niet zeker of het me wel bevalt. Wie bestuurt die vrachtwagen? De helikopter? Welke route zal de vrachtwagen precies nemen en waar precies is die Bayou oase?'
  
  'Laat de details maar aan ons over: je krijgt geen namen. We willen geen connecties, niets waarover iemand die bij het plan betrokken is, later kan praten. We willen dat je het plan naar de letter volgt - voor ons allemaal.'
  
  'De helikopter is te dicht bij de stad. Waarom?'
  
  'Snelheid, verdomme, Carter! Alles hangt af van snelheid!'
  
  'Hoe zit het met Saoedische jagers? Ze hebben ze van ons en het is een lange vlucht naar Aden. Een Learjet is geen partij voor een gevechtstoestel.'
  
  'Alles hangt af van het tijdschema. Als je snel toeslaat, ons plan naar de letter opvolgt, zul je in Aden zijn voor Doebai contact heeft opgenomen met Riaadh.'
  
  'Hoopje,' zei ik.
  
  'Weten we zeker,' zei Candida. Ze drukte haar sigaar uit. 'Paul Jason vertelde me dat je koppig bent, maar geloof je niet dat we het verdomd goed voor elkaar hebben? Geen enkele boodschap zal van hier naar Riaadh gaan, of waar dan ook ten zuiden van Bagdad, voor er minstens vijf uur om zijn. Tevreden?'
  
  'Ik hoef alleen maar een helikopter te bereiken en te hopen dat de Doebaise jagers de helikopter niet vinden en te hopen dat er geen Doebaise patrouilles in die bergen zijn en te hopen ...'
  
  'Aan iedere moord kleeft enig risico,' zei ze.
  
  'Wat doe ik morgen de hele dag? Zal Bayou me dekken?'
  
  'Als een brave, nieuwe jongen, zul je je oriënteren. Dit is geheel en al een CIA-klus, Bayou weet van niets.'
  
  'Dan kan ik maar beter een douche nemen en beginnen te doen alsof ik een vermoeide rekruut ben, die morgen een lange, harde dag voor de boeg heeft.'
  
  Ze stond op. 'Laten we je echt moe maken.'
  
  Ditmaal viel er niets uit te kleden. In bed vocht ze tegen me, misschien omdat we nu beiden wisten wie we waren. Zij verloor. Of misschien ik, maar het was een verdomd goede manier om te verliezen. Lange tijd dacht ik dat ze me niet uit haar wilde laten gaan. Maar ik wilde niet uit haar zijn. Ik wilde voorgoed in haar blijven. Misschien vind ik op een dag een vrouw die dat voor me kan doen - of ik voor haar. Ditmaal kwam er een einde aan. Doorweekt van zweet lag ik op bed en hoorde de buitendeur sluiten. Ze was weg.
  
  Ik vroeg me af of ze de moeite had genomen zich aan te kleden voor ze vertrok. Ik had haar kleren nergens gezien en de zijden kamerjas lag nog steeds opgefrommeld aan het voeteneinde van het bed. Misschien ging ze overal naakt naartoe - haar zaak. Ik zou het haar niet voor de voeten werpen. Ze was een prima vrouw. Ik dacht nog wat meer over haar na. Toen ging ik zitten, nam een sigaret en ging weer liggen. Ik had andere dingen om over te denken.
  
  Niet belangrijkere dingen, maar wel praktischere. Zoals doden -en in leven blijven.
  
  Haar plan - het CIA-plan - beviel me niet. Het beviel me absoluut niet. Het was te rechtlijnig, te kant en klaar. Zoals ze had gezegd, het hing af van snelheid en wil snelheid werken dan moet alles goed gaan. Er zat geen enkele ruimte voor vergissingen in. Ook de aanslag zelf was te beperkt van tijd.
  
  Ik zou Khalid al Wahli moeten raken in de paar seconden tussen het moment dat hij uit de auto stapte en het moment dat hij de deur van de Japanse missie bereikte. Die tijd, en alleen maar die tijd. En de kwaliteit van het schot hing af van wat Khalid deed, niet van wat ik deed. Dit beviel me niet: ik houd ervan mijn schot zoveel mogelijk uit te kiezen. Op deze manier konden honderd ongelukjes me tegenhouden. Hij kon zijn hand verwonden en iemand anders laten rijden, aan de andere kant uitstappen. De Japanse gastheer kon naar buiten komen om hem te begroeten en tussen ons in komen. Hij zou een onverwachte vriend kunnen meebrengen. Alles kon gebeuren.
  
  Het was veel te diep in de stad, te veel in het centrum van de binnenstad. Op het moment dat Khalid neergeschoten was, zou waarschijnlijk uit het niets een menigte ontstaan. Een fout -zoals het niet starten van de vrachtwagen - en half Doebai zou zich op mij storten. De vermomming zou verdomd gammel zijn, ook al sprak ik vloeiend Arabisch, met het Doebaise accent als het moest. De vermomming zou alleen maar goed zijn zolang niemand naar een vijand zocht. Na de moordaanslag zou hij geen stand houden en ik had gezien wat er in Doebai met moordenaars gebeurde.
  
  Nee, het plan beviel me niet, maar vooral de ontsnapping niet. Het hing te zeer af van de CIA, van mensen waar ik niets van wist, zelfs hun namen niet. Het ontsnappingsplan is de sleutel van mijn werk.
  
  Iedereen kan een moordenaar zijn, als hij bereid is met zijn slachtoffer te sterven. Het moeilijkst is, te doden en het te overleven. Ik was van plan het te overleven.
  
  Met wat Candida me voorgesteld had, had ik een goede kans geen drie dagen meer te leven. Er zaten meer gaten in dan in een landweg in Arkansas en ik zou haar leven er niet op willen riskeren, laat staan het mijne. Morgen zou ik mijn eigen plan vinden - alleen, zonder medewerkers en met een minimum van het onverwachte. Vanavond had ik eten en slaap nodig.
  
  Ik gebruikte het avondeten in de eetzaal van Bayou en ging vroeg naar bed. Maar ik sliep niet meteen. Ik dacht weer aan het CIA-plan. Het was een klote plan, zelfs voor hun doen. Waarom?
  
  Ik vroeg me af of ze niet net zo lief hadden dat de moordenaar - ik - het niet zou overleven. Misschien hadden ze daarom de moord uitbesteed aan AXE. Misschien was ik zo nodig op te offeren.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Na het ontbijt meldde ik me voor de oriëntatie. Ik moest een plan hebben en ik had alleen die dag om er een te ontwikkelen, maar ik wilde geen argwaan wekken. Buiten mijzelf, waren er voor de oriëntatie nog vier technici. Na een oppepverhaal over hoe groot Bayou wel was, kwamen ze ter zake. Ik had mijn eigen besognes en terwijl de instructeur de details van het boren en de constructiewerken opdreunde, schetste ik een mentaal beeld van de Verenigde Arabische Emiraten.
  
  Landinwaarts was het hele gebied woestijn, zonder steden, wegen, rivieren en met trotse nomaden die van oase naar oase trokken. De enige steden die groot genoeg waren om je te verbergen, waren Doebai zelf en Aboe Dabi, verderop aan de kust. De eilanden in de Golf waren klein en zonder dekking of klein en druk. Aan de andere kant van de Golf, in het mohammedaanse Iran, was geen haven en de enige uitweg vanuit de Golf over zee was via de enge Straat van Ormoez. Het enige land om je te verschuilen was helemaal in het oosten - het Jabal al Akhdarge-bergte, waar een straalvliegtuig in een Bayou-veldkamp zou staan.
  
  Na de lunch, nam een man van personeelszaken ons mee voor een tocht door het hele Bayou-bedrijf en ik gedroeg me heel nieuwsgierig. Het duurde het grootste gedeelte van de middag en ik kreeg alles op het Bayou-terrein goed te zien, van paperclips tot machinegeweren. Mijn tocht eindigde op het hoofdbureau van de afdeling beveiliging, waar ik mijn onmiddellijke superieur ontmoette, majoor Arnold, us Marine Corps - gepensioneerd. Hij lichtte me in over de veiligheidsmaatregelen op de basis en toonde me de dossiers die Bayou bijhield over alle hoge beambten in Doebai en van alle buitenlandse bedrijven in het land.
  
  Tegen het avondeten had ik alles gezien wat ik nodig had. Tijdens de maaltijd in de eetzaal probeerde ik een van de jongere veiligheidsmensen over Khalid al Wahli uit te horen, maar het enige wat ik te weten kwam, was dat Khalid een hoop macht had in Doebai en dat de sjeik deed wat Khalid zei. Noch Devereaux, noch Candida Roye vertoonden zich aan het diner. Dat was mij best, ik had niet veel met een van beiden te bepraten.
  
  Ik ging terug naar mijn bungalow en wachtte tot het donker was. Toen de avond tenslotte viel trok ik mijn Arabische kleren aan, liet Hugo in de schede op mijn arm glijden, stopte Wilhelmina in de holster en ging op weg naar het kantoor van de veiligheidsdienst.
  
  Onder het Arabische personeel van het kamp merkte niemand me op. Het kantoor was donker. Ik forceerde het slot, glipte naar binnen en haalde het dossier over Khalid al Wahli te voorschijn. Ik bestudeerde het bij het licht van mijn potloodlantaarn.
  
  Khalid had een druk leven geleid en hij was niet bepaald een prettig persoon. Hij had zich door de Arabische wereld bewogen als een soort hooggeplaatste, rondreizende prediker, van land naar land. Een professionele anti-Zionist, anti-modernist, anti-Amerikaan en gekant tegen Westerse zakenbelangen. Waar hij ook verschenen was, waren opstanden, slachtingen en massa-executies geweest. Het was het beeld van een machtszieke fanaat waarschijnlijk halfgek en iemand met dubbele en drievoudige belangen. Volgens de Bayou-gegevens had hij steekpenningen aangenomen van alle partijen die hij geld kon afpersen. Maar er werd niets gezegd over wat hij met het geld had gedaan. Het zorgde ervoor dat ik me prettiger voelde ten aanzien van het 'contract', maar het was mijn opdracht hem te doden, ook al was hij een heilige geweest en ik was meer geïnteresseerd in zijn verblijfplaats en gewoonten, dan in zijn karakter. Ik ontdekte dat hij zijn privé-vertrekken had in een regeringsgebouw aan het hoofdplein van Doebai. Iedere avond, vlak voor het onder gaan van de zon ging hij naar zijn moskee. Hij liet nooit verstek gaan. Een toegewijde moslim, of iemand die daarvoor door wil gaan slaat nooit zijn gebed over. Na de moskee bracht hij in het paleis zijn dagelijkse rapport uit aan de sjeik.
  
  Ik deed de dossiers terug in de kast. Buiten in de hete nacht hurkte ik neer bij de binnenste prikkeldraadomheining. Na een tijdje kwam een groepje Arabisch keukenpersoneel snaterend voorbij, op weg naar het hek. Ik mengde me onder hen. Voor de meeste Amerikanen zien alle Arabieren in bedoeïenenkleding er hetzelfde uit en ik betwijfelde of de wacht papieren zou controleren of neuzen zou tellen bij het naar buiten gaan. Ik had gelijk.
  
  Buiten het hek verwijderde ik me van het keukenpersoneel en glipte over de donkere autoweg naar de stad Doebai. Voor het moment zou mijn vermomming goed genoeg zijn: er was nog niemand vermoord. Ik bereikte de oude stad zonder aangehouden te zijn en ging de donkere, nauwe achterafstraten tussen gebouwen van leem in.
  
  Het was alsof ik eeuwen terug was gegaan in de donkere, stille en ommuurde wereld van de Middeleeuwen. De enige beweging in de donkere straten kwam van de steelse zwerfhonden en een paar even steelse, snelle schaduwen. De twintigste-eeuw was een heel eind weg.
  
  Maar ik ontmoette hem weer bij de moderne regeringsgebouwen. Er waren lichten op het hoofdplein, wat burgers en schildwachten bij de ingangen van de gebouwen. Ik cirkelde om het plein heen tot ik het gebouw waar Khalids kantoor gehuisvest was, had gevonden. Ik forceerde een raam en liet me naar binnen zakken. Het kantoor dat ik was binnengegaan was donker, maar de gangen waren verlicht. Ik vond de naamborden in de hal. Khalid al Wahli's kantoor was op de tweede verdieping.
  
  Het was aan het eind van de gang en ik was er al bijna toen een grote Arabier in zwarte gewaden, omgord met munitieriemen, vlak voor me een deur uitkwam. Ik nam hem snel te grazen en hij maakte een fout - hij greep naar zijn pistool in plaats van me met blote handen aan te pakken. Ik greep hem toen hij zijn pistool half te voorschijn had en sloeg hem op zijn neus. Bloed stroomde toen hij achteruitwankelde en het wapen kletterde op de grond. Ik kreeg zijn nek te pakken. Hij worstelde zwijgend. Ik zette me schrap, kwam omhoog en voelde zijn nek in mijn handen knappen.
  
  Ik sleepte zijn lichaam het donkere kantoor in, waaruit hij gekomen was, schoof het in een kast en sloot de deur. Nu moest ik snel handelen. Enige gedachte aan het volgen van het CIA-plan, was nu uitgesloten. Wanneer ze de dode bewaker vonden, zouden ze gaan zoeken en een geparkeerde vrachtwagen op straat zou in het oog lopen als een diamand in een hoop steenkool.
  
  Aan het eind van de gang had ik wat meer geluk, Khalid al Wahli's kantoor was niet op slot. Ik ging naar binnen en gebruikte mijn potloodlantaarn, Khalid hield van luxe. Het kantoor was weelderig en chic, met diepe westerse banken, dikke oosterse tapijten, hier en daar poefs, weelderige draperieën en een mamoetbureau, ingelegd met wat leer, goud en edelstenen moesten zijn. Een muurkast toonde dat Wahli niet zo'n pure volgeling van de koran was als hij wilde doen geloven - de kast stond vol drankflessen. Een deur gaf toegang tot een aangrenzend kantoor, maar het was geen kantoor. Het was een slaapkamer. Een slaapkamer als een woestijntent, zonder meubilair, de grond bedekt met kleden, dikke gewaden, kussens, de muren behangen met wandtapijten. Het hele vertrek was als een reusachtig bed. Ik geloofde niet dat Khalid al Wahli het gebruikte voor zijn middagdutjes en een kleine lift toonde aan dat het vertrek een privé-ingang had. Handig.
  
  Ze konden nu elk moment de bewaker missen, dus ging ik terug naar Khalids kantoor. Een agenda lag keurig open op zijn weelderige bureau. Ik zag de notitie voor de party op de Japanse handelsmissie, een notitie voor een ontmoeting met functionarissen van twee Europese oliemaatschappijen, een inspectie van de privé wacht van de sjeik, voor 's middags - en een bezoek aan de bouwplaats van een nieuwe olieopslagtank om negen uur de volgende ochtend. De notitie over de opslagtank was met de hand, in rood, met een sterretje aangeduid. Het was precies waar ik naar had gezocht.
  
  Ik had die tanks gezien - reusachtige koepelvormige vaartuigen van twintig verdiepingen hoog, die gebouwd werden, om naar zee gesleept en in de Golf verzonken te worden, om de enorme olie-productie van Doebai op te slaan. Deze werd gebouwd door Bayou en het was de laatste plaats waarvan men zou verwachten dat een Bayou-employee hem zou gebruiken om een functionaris van Doebai te vermoorden. Als ik gelijk had, zou ik vrij veld hebben om te schieten, genoeg tijd om ...
  
  Vanuit de gang klonken kreten.
  
  Twee, misschien drie mannen. Ze hadden het lichaam gevonden van de man die ik gedood had! Ze zouden eerst Khalids kantoor controleren. Ik had misschien een minuut.
  
  Ik kon me schietend een uitweg banen en ze waarschijnlijk allemaal te pakken krijgen, wanneer ze Khalids kantoor binnenstormden. Misschien zou ik zelfs het plein bereiken. Maar het was hun stad - niet de mijne. Ze zouden binnen een paar minuten troepen op straat hebben. Ik zou opvallen, op het moment dat iemand me aanriep. En zelfs als ik erin slaagde te ontsnappen, zou de hele stad gealarmeerd zijn dat er iets aan de hand was. Een vuurgevecht is de slechtste actie die een agent kan ondernemen.
  
  Ik rende de exotische slaapkamer binnen. Ik zette de lift op omlaag en dook weg in de schaduw achter de deur. Ik had mijn stiletto. Ze vielen het eerste kantoor binnen, vloekend en jammerend in het Arabisch. Ik gaf hen vijf seconden om aan de slaapkamer te denken.
  
  Een ... twee... drie ... vier ...
  
  Ze rende de slaapkamer in. Een van hen schreeuwde en wees naar de dalende lift. Ze renden door de slaapkamer naar de lift. Maar twee man. Ik sprong te voorschijn en gaf de eerste van achteren een karateschop.
  
  Ik hoorde hoe hij naar adem snakte en zijn ribbenkast kraakte. De tweede draaide zich om. Ik stak hem met mijn mes in zijn keel. Hij ging neer in een waterval van bloed en ik draaide me om en stak de eerste neer voor hij nog eens kon ademhalen. Ik sprong naar de lift, haalde hem weer omhoog en stapte er twintig seconden later, op mijn hoede, op de begane grond weer uit.
  
  Ik stond in een klein vertrek met een deur tegenover de lift. Ik maakte het slot open en keek naar buiten. Het plein lag zwak verlicht onder de straatlantaarns, stil en verlaten. Ik ging naar buiten.
  
  Twee vrachtwagens kwamen brullend het plein op!
  
  Soldaten stroomden uit de wagens, hun gewaden wapperden in de nacht.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  Ze waaierden uit over het plein om alle zijstraten af te sluiten. Toen draaiden ze zich om en naderden in een grote cirkel, waarbij ze het gebouw insloten, waar ik weggedoken in een portiek stond.
  
  Binnen een paar seconden zouden ze me opmerken.
  
  Ik zette de veiligheidspal van Wilhelmina om. Ik had geen schijn van kans, maar ik zou een paar van hen met me meenemen. Was dit het? Het laatste Carré van N3, Killmaster? Nou, eens moest het komen. Ik had nooit verwacht mijn ouderdomspensioen te innen. Ik was heel wat langer meegegaan dan de meesten, had een verdomd goede loopbaan gehad en ik zou er niet rustig tussenuit gaan, oh, nee. Er was altijd hoop zolang je bleef vechten. Ik spande me om erop los te gaan en ... Ik zag de twee gestalten ver aan de andere kant van het plein achter de naderende Arabische militairen. Twee mannen in zwarte parapakken. Hun machinepistolen teisterden het open plein!
  
  Soldaten werden tegen de keien gesmakt. Anderen doken in dekking.
  
  Officieren schreeuwden orders en maakten heftige gebaren.
  
  Aan de andere kant van het plein hielden de mannen in het zwart op met schieten, riepen tegen elkaar en verdwenen in een zijstraat.
  
  Ze hadden in het Hebreeuws gesproken.
  
  De Arabische soldaten vergaten mij geheel en al. Officieren spoorden hen aan en ze stortten zich in de zijstraten om de Israëli's te achtervolgen.
  
  Ik wachtte niet om vragen te stellen. Voor ik stilhield om op adem te komen, was ik van het plein af en ver in een zijstraat in de tegenovergestelde richting. Ik vertraagde tot een draf, terwijl mijn ogen waakzaam door de nauwe straten dwaalden. Ik zag niemand.
  
  Twee Israëlische schutters. Toeval? Nee, geen haar op mijn hoofd. Ze hadden mijn huid gered. De vraag was, waarom? Kenden ze het CIA-plan en wilden ze Khalid tenslotte toch dood hebben? Hadden ze in Doebai een of andere eigen operatie aan de gang? Was het een actie van Hawk en AXE?
  
  Wat dan ook, nu kon het me niets schelen. Ze hadden me een kans gegeven. Het was op het kantje af geweest. Hawk zei altijd dat ik de negen levens van een kat had. Streep maar één leven door. Ik kon onderhand niet al te veel van die negen levens over hebben - er moesten maar niet teveel Van dergelijke voorvallen plaatsvinden.
  
  Ik ging terug naar het Bayou-complex. Ik sneed me een weg door de omheiningen naar binnen. Het kamp was één gloed van licht en actie, kennelijk was men gealarmeerd door het schieten in de stad en ik wist niet of er Doebaise functionarissen waren. Achter me repareerde ik de openingen in de omheiningen en bereikte zonder gezien te worden mijn bungalow. Hij was donker en stil. Binnen deed ik de Arabische kleding uit en mijn Bayou-uniform weer aan.
  
  Met Hugo weer aan mijn arm, Wilhelmina in de holster aan mijn riem, op mijn rug onder het uniformjasje, wikkelde ik de Arabische kleding in een bundel en ging ik naar buiten. Het kantoor van de veiligheidsdienst gonsde van de activiteit en bewakers haastten zich in en uit. Twee passeerden me vlakbij, pratend terwijl ze voorbij liepen.
  
  '... Een Israëlische aanval. In de stad. Drie Arabieren gedood.'
  
  'Wat wilden ze in jezusnaam?'
  
  'Wie zal het zeggen? Ze zijn niet gepakt.'
  
  Het Carter-geluk! Met Israëli's om op te sporen zou niemand in Doebai denken aan een moordenaar, of stil staan bij wat er gebeurd was in het kantoor van Khalid. Als ze het van tevoren zo gewild hadden, hadden de Israëli's het niet beter voor me kunnen doen. Misschien hadden ze het ook wel van tevoren beraamd, maar ik had geen tijd daar over na te denken.
  
  Ik draafde naar de parkeerplaats en zei de bewaker me een jeep te geven - orders van kolonel Devereaux. Strakke discipline kan
  
  een zwakheid zijn. De wacht wist dat ik een nieuwe veiligheidsof- i ficier was en ik gedroeg me alsof ik een verdomd officiële haast had, ik kreeg de jeep dus zonder dat hij vragen stelde.
  
  Ik reed naar de eetzaal waar de voedselvoorraden waren. Ik graaide weg wat ik nodig had, uit de noodrantsoenen van de sonderingploegen - vlees, kaas, groente-extracten, biscuits en water in plastic literflessen. Ik nam een voorraad voor vijf dagen en reed naar het uitrustingsmagazijn.
  
  De kikvorsuitrusting voor onderwater-onderzoek was in een speciale ruimte. Ik laadde de jeep met ademhalingsapparatuur, dertien luchttanks van een uur en vier onderwaterdrijvers. Ik pakte wat touw, twee magnetische zuignaptillers, die gebruikt worden bij booreenheden en vijf pond springplastiek met waterdichte ontstekingen en lonten.
  
  De laatste halte was mijn bungalow. Ik nam de oude Springfield en zijn twee telescoopvizieren, liet mijn slaapkamerlicht aan en ging door de chaos in het Bayoukamp, op weg naar de poort.
  
  De schildwacht bij het binnenhek liet me met een gebaar van zijn hand passeren, maar bij het buitenhek werd ik aangehouden en vroeg de wacht naar mijn pas. Ik vertelde de wacht dat het een spoedgeval was en dat hij kolonel Devereaux of majoor Arnold kon bellen voor bevestiging. Toen hij zich omdraaide naar de telefoon legde ik hem, met een lichte slag, neer en tien minuten later reed ik al om Doebai heen.
  
  De knuppel was nu in het hoenderhok. Ik geloofde niet dat Bayou het zou uitbazuinen dat een van zijn mannen los rondliep en ik was er verdomd zeker van dat de CIA het niet zou doen. Candida Roye zou mijn verdwijning rapporteren, Paul Jason zou zich paars vloeken en tegen Candida zeggen haar mond te houden en af te wachten hoe de zaak zich zou ontwikkelen. Tegen Hawk zou hij briesen als een stier, waarschijnlijk tot aan het Witte Huis toe. Het zou de CIA geen goed doen. Zij hadden me afgesneden van AXE. Dat zou het eerste zijn waar Hawk op zou wijzen en hij zou hen vertellen dat wat ik ook deed, ik het op eigen houtje deed.
  
  En zo was het, ik stond er alleen voor. Als ik probeerde contact op te nemen met AXE of Hawk, zou ik tegen de blokkades van de CIA oplopen. En dat was het laatste wat ik nu wilde. Als ik gelijk had, werd ik gebruikt door de CIA of werd de CIA gebruikt door iemand anders. Wilde ik het overleven dan was ik helemaal op mezelf aangewezen.
  
  Een kilometer ten westen van het laatste voorstadje van Doebai, reed ik van de weg af, een zoutmoeras in, dat aan de Golf grensde. Ik oriënteerde me op punten in het landschap en begroef mijn Arabische kleding, het eten, Wilhelmina en de Lugermunitie. Vanaf dit punt was het laatste huis van Doebai een zwak lichtje in het oosten. In het zuiden en het westen was niets anders dan de donkere woestijn.
  
  Terug in de jeep, ging ik terug naar het oosten. Ik werd tweemaal aangehouden door politiepatrouilles, maar mijn papieren als officier van Bayou, waren in orde en ze waren enkel op zoek naar Israëlische terroristen. Ze lieten me passeren - hetgeen betekende dat ze de Israëli's nog niet hadden en dat Bayou mijn verdwijning nog niet gerapporteerd had. Ik schatte dat ik nog eens vierentwintig uur had, voor Bayou tenslotte zou besluiten mijn vermissing te melden. Zolang zou ik niet nodig hebben.
  
  Ik reed langs het Bayou-terrein naar de plaats waar ze de nieuwe olietank aan het bouwen waren. De bouwplaats was omheind en binnen de afrastering torende de reusachtige tank op in de nacht, als een enorme borst met een extra lange, stalen tepel. Het zag eruit als het Astrodome in Houston, met een smalle toren als mast erbovenop. Twintig verdiepingen hoog, gebouwd om 80.000.000 liter ruwe olie te bevatten, stond hij naast een kunstmatige lagune, die door een hoge zanddijk van de open zee gescheiden was. Wanneer de tank klaar zou zijn, moest hij de lagune in, de zanddijk zou worden doorgestoten en de hele kolossus zou de golf in gesleept worden en naar de ondiepe bodem worden verzonken, gereed om Doebais olie op te slaan.
  
  Ik hurkte neer buiten de afrastering en bestudeerde de gigantische schaduw van de opslagtank. Het koepelvormige gedeelte was waar onder water de olie zou worden opgeslagen, de dunne toren bovenop was om hem vanaf het oppervlak te vullen. Helemaal op de top van de toren, waar hij boven het water van de golf zou uitsteken, was een soort 'kroon', de behuizing voor pompen, leidingen en instrumenten. Aan de basis van die kroon was een cirkelvormig platform, dat buiten op zee de aanlegpier moest vormen. Stalen trappen liepen van dit platform op de toren omhoog, naar het dak van de kroon, die voor de veiligheid een stalen reling had.
  
  Ik bestudeerde de enorme tank zorgvuldig. Vanaf de grond was de eigenlijke top van de toren verborgen. De bovenkant van de koepel, het vlakke gedeelte, voor de toren begon, was vanaf de grond ook onzichtbaar. Ik keek naar de open Golf. Helder in de kalme nacht, toonden navigatielichten waar de drie andere tanks verzonken en gevuld met olie lagen. De dichtstbijzijnde was minder dan anderhalve kilometer recht tegenover de plaats waar ik verborgen zat.
  
  Ik nam de kikvorsuitrusting - twaalf tanks, het springplastiek, de ontstekingsmaterialen en de zuigmagneten - uit de jeep, bond het allemaal bij elkaar, maakte het touw vast en sleepte de hele lading naar de rand van de zee. Daar kleedde ik me uit en trok het duikerpak aan met een luchttank. Ik bond de extra tanks bijeen, bevestigde de vier drijvers, deed de magneten en explosieven erbij en waadde het water in.
  
  Met mijn drijvende lading op sleeptouw bleef ik een tijdje aan het oppervlak - het ging sneller en het spaarde lucht - maar de Perzische Golf wemelt van de haaien en met haaien staan je kansen beter onderwater. Ik richtte me op de eerste tank recht voor me en ging onder. Ik zwom snel met mijn zwemvliezen, bespeurde geen haaien in de donkere diepte en zag de tank voor me opdoemen als een gezonken berg.
  
  Ik dook naar de bodem, bevestigde de zuignappen op de olietank en hing de extra luchttanks aan de magneten. Daarna ging ik omhoog naar de plek waar de toren aansluit op de koepel, plaatste de vijf pond springstof op de verbinding en ging terug naar de kust.
  
  Ik kwam boven water aan de zeezijde van de zanddijk, tussen de Golf en de nieuwe opslagtank. Ik vond enige rotsen en verborg mijn duikuitrusting, behalve het rubberpak dat ik droeg.
  
  Toen ging ik terug naar de jeep. Hij was niet ontdekt en ik ging zitten om de bouwplaats te bekijken. Er waren twee bewakers in het verlichte wachthuisje. Ieder uur kwam er een naar buiten om de ronde te doen. Mensen zijn gek op routine. Ik nam mijn overhemd, vulde het op met de broek, sokken en laarzen - een arm en een schouder waren nu vol - en wachtte af.
  
  Toen de bewaker klaar was met zijn ronde en het huisje weer inging, nam ik het geweer en de vizieren, de half opgevulde dummy en groef me een weg onder de omheining door. Ik werkte snel en stil, vulde de gang die ik had gemaakt weer op, veegde alle sporen weg en sloop over het spookachtige bouwterrein naar de schaduw van de reusachtige tank. Aan land, van dichtbij, zag de bijna voltooide tank eruit als een op het strand gelopen zeemonster, kolossaal en dreigend.
  
  Ik bestudeerde hem. Hij was geconstrueerd in cirkelvormige lagen, iedere laag week terug van de laag eronder, in steeds kleinere cirkels tot waar de toren, bijna onzichtbaar in het donker, omhoog stak. Ik haalde het dekzeil van een compressor aan de voet van het monster en ging omhoog. De laatste laag voor de toren, was aan de bovenkant wijder en, zoals ik vanaf de grond had opgemerkt, iemand tegen de voet van de toren, zou van beneden af verborgen zijn. Ik liet het dekzeil daar liggen, samen met het geweer en de twee vizieren en nam de halve dummy mee naar de bungelende kabel van een kraan.
  
  Ik klom de kabel in naar het platform en ging de trap op naar de eigenlijke top. Daar propte ik mijn dummy aan de landkant zo tegen de reling, dat een arm en schouder, voor iemand die goed keek, zichtbaar waren. Vervolgens ging ik weer naar beneden. Op het vlakke staal aan de voet van de toren, laadde ik de Springfield, stelde mijn telescoopvizier in en ging op het metaal onder het dekzeil liggen.
  
  Ik was van beneden af verborgen en vanuit de lucht zou alleen het dekzeil te zien zijn, voor het geval een vliegtuig of helikopter bij toeval over zouden komen. Ik hoefde nu alleen nog maar af te wachten. Afwachten en slapen.
  
  Ik zou alle slaap nodig hebben die ik kon krijgen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Door het canvas zag ik het flauwe licht van het opgaan van de zon in de woestijn.
  
  Ik was meteen wakker. Stijf en luisterend.
  
  Er klonk geen enkel geluid. Alleen het licht had me wakker gemaakt. De wekker van soldaten en spionnen - het ochtendlicht.
  
  Heel langzaam schoof ik het dekzeil van me af. Ik wist dat ik van beneden af verborgen was, maar ik neem nooit een risico als dat niet hoeft. Zo blijft een Killmaster in leven. Je spaart je geluk op voor wanneer je het werkelijk nodig hebt, je neemt geen risico als er een andere manier is. Ik kroop dus voorzichtig vanuit mijn canvasdekking en keek omzichtig overal om me heen voor ik een vin verroerde. Er was enkel de lege lucht, de dunne stalen toren boven me en de bewegingloze bouwkraan.
  
  Ik wentelde me op mijn buik, kroop naar de rand van de tank en keek naar beneden.
  
  Er bewoog niets op het bouwterrein.
  
  Ik wachtte. Meer dan een uur verstreek.
  
  Toen kwamen de twee Bayou bewakers uit het huisje. Ze strekten zich uit, gaapten en liepen langzaam om het terrein heen, waarbij ze de dekzeilen van het materiaal afnamen en het hele terrein onderzochten. Toen ze de hele bouwplaats tenslotte hadden gecontroleerd, ging een van hen de hoofdpoort openen, waarna hij in een stoel bij de ingang ging zitten.
  
  Ik kroop terug naar mijn canvas, controleerde en herlaadde de Springfield, bevestigde het telescoopvizier en ging op mijn buik terug naar de rand van de tank. Nog een uur verstreek en de zon was nu helemaal boven de horizon. Boten voeren in de Golf. Toen zag ik het stof ver weg op de weg naar de bouwplaats.
  
  Vrachtwagens en arbeiders arriveerden het eerst. De werklieden verspreidden zich over het terrein naar hun verschillende plaatsen. Ze gingen niet aan het werk, maar hielden zich bezig met het opbergen van gereedschap en het schoonmaken van het terrein in het algemeen. Daarna slenterden ze rond, wachtend op het officiële bezoek van Khalid al Wahli en, zoals arbeiders overal ter wereld, maximaal gebruikmakend van de onderbreking van de werksleur.
  
  Vervolgens arriveerden jeeps en Bayou-bedrijfswagens, in de laatste zaten kolonel Devereaux en Marcus Bowie.
  
  Een of andere strooplikker haalde snel een kampeerstoel te voorschijn voor de grote, zware bedrijfspresident. Bowie ging zitten, maar Devereaux niet en een koude rilling liep over mijn rug! Kolonel Devereaux keek overal om zich heen, hief toen plotseling zijn hoofd en keek recht omhoog naar de top van de tank!
  
  Ik verstijfde. Was ik zichtbaar? Ik geloofde het niet maar ik was er niet volkomen zeker van en ik kon me niet bewegen. Een man kon ergens recht naar kijken en het niet zien. Maar de geringste beweging kan zijn aandacht trekken en dan zal hij het zien. Ik bewoog me dus niet en zag Devereaux's blik verder gaan, langs me heen.
  
  Zijn blik ging naar de uiterste top van de toren.
  
  Mijn halve dummy was daar, opdat hij gezien zou worden, onder de juiste hoek, en op het juiste moment. Devereaux leek lange tijd naar de top van de toren te kijken. Had hij de dummy gezien? Als dat zo was, leek het dan nu ergens op? Ik wachtte. Devereaux bleef nog een ogenblik kijken, liet toen zijn blik zakken en draaide zich om, om met Marcus Bowie te praten.
  
  Langzaam liet ik mijn adem ontsnappen.
  
  Tien minuten later kwam een stoet Cadillacs en Rolls Royces de weg af en draaide het bouwterrein op. Mijn horloge vertelde me dat het precies negen uur was.
  
  Omringd door gewapende mannen in wapperende bedoeïenen gewaden, stapte Khalid al Wahli uit een Cadillac, een lange heerszuchtige man met een haviksneus en een korte baard. Hij droeg wapperende, met goud versierde gewaden en een helder groene tulband. Hij was een hadji, hij had de pelgrimstocht naar Mekka gemaakt en leek boven alle anderen uit te torenen, hoewel
  
  hij niet veel langer was.
  
  Marcus Bowie ging hem begroeten, bijna buigend voor de Arabische leider. Kolonel Devereaux salueerde, maar bleef op een afstand, keurig stijf rechtop als bij een inspectie. De Arabische lijfwachten verspreidden zich over het terrein, terwijl ze iedere Europese arbeider met open wantrouwen en vechtlust opnamen.
  
  De rondleiding over het terrein begon. Khalid al Wahli en Marcus Bowie waren omgeven door Bayou-veiligheidsmensen en Arabische lijfwachten, zodat de arbeiders op de grond op uitrusting moesten klimmen om een glimp van Khalid op te vangen. Maar vanaf de top van de tank kon ik hem duidelijk zien.
  
  Ik wachtte tot ze het punt bereikten precies tegenover de golf.
  
  Ik schoot tweemaal. Khalid al Wahli werd achterover geworpen als een lappenpop, dood bij mijn eerste schot. Maar ik vuurde opnieuw om er zeker van te zijn dat ze allemaal wisten waar de schoten vandaan kwamen.
  
  Om er nog zekerder van te zijn, wierp ik het geweer zo, dat het aan de landkant van de tank naar beneden kletterde, middenin het pandemonium dat op de grond losbarstte.
  
  Het was een brullende, wervelende massa chaos. De Arabische lijfwachten slingerden mensen achteruit en bogen zich over de dode Khalid, hysterisch jammerend. Ik kroop naar de zeekant van de tank en wachtte af. Ik hoefde niet lang te wachten.
  
  Een stem schreeuwde in het Arabisch. 'Daarboven. Bovenop de tank!'
  
  'Ik zie het zwijn.'
  
  'Hij heeft de Mufti vermoord!'
  
  'De Mufti is vermoord! Moordenaar!'
  
  'Dood hem ... dood hem ... op de toren ... dood hem!'
  
  Ze hadden de dummy bovenop de toren gezien. Schoten barstten los, toen de woedende Arabieren de top van de reusachtige tank bestookten. Mensen zijn geneigd te zien, wat ze verwachten te zien. Het enige wat ik had gedaan, was hen helpen verbeelden dat ze de moordenaar hadden gezien, door daarboven een dummy te plaatsen - een dummy die alleen vanaf de landkant van de tank kon worden gezien.
  
  Binnen een paar seconden was er niemand aan de zeezijde, iedereen was aan de landkant en keek omhoog naar de 'moordenaar'.
  
  Ik glipte naar beneden aan de zeekant van de glooiende tank en rende om de lagune heen naar de hoge zanddijk. Niemand zag me, niemand riep, iedereen had het te druk met de dummy op de toren.
  
  Ik moest bovenop de dijk stoppen en wachten tot iemand me tenslotte zag.
  
  'Kijk! Nog een! Houd hem tegen!'
  
  Ik sprong aan de zeezijde van de dijk naar beneden, nam mijn duikuitrusting, bond de luchttank om en waadde het water in. Nogmaals moest ik wachten tot de eerste van de Arabieren, gevolgd door wat Bayou-veiligheidsmensen, over de top van de dijk heen kwamen. Ze zagen me en begonnen te schieten. Toen de kogels het water om me heen deden opspatten, zonk ik uit het gezicht en begon ik, zo'n drie meter onder het oppervlak, de Golf in te zwemmen.
  
  Ik zwom op mijn gemak, om lucht te sparen, ervan overtuigd dat ze geen getrainde duikers hadden in Doebai.
  
  Toen hoorde ik de pulserende schroeven van snelle boten die uit het westen kwamen - boten hadden ze wel in Doebai.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  De boten boven me waren precies wat ik wilde. Onderhand zouden ze de afleidingsmanoeuvre met de dummy hebben ontdekt, en zouden ze de ontsnapping van de echte moordenaar, met behulp van kikvorsuitrusting, hebben gerapporteerd. Minstens één van de Arabische lijfwachten zou er zeker van zijn dat hij me geraakt had toen ik onder water verdween.
  
  De motorboten boven me zouden zich over het hele gebied verspreiden, om te zoeken naar een duiker of een lijk. Ze zouden geduldig zijn, ervan overtuigd dat een duiker met maar een luchttank niet zou ontkomen en dat ik nergens aan land kon komen zonder dat er politie of soldaten zouden staan te wachten.
  
  Toen de schroeven boven mijn hoofd dreunden, liet ik me naar de bodem zinken en zwom voort. Ik had geen haast en bereikte de eerste verzonken tank met nog tien minuten lucht in mijn tank. Ik bond mezelf aan een van de zuigmagneten die vastgeklemd zaten aan de opslagtank, zodat ik geen kracht of energie hoefde te gebruiken om op de bodem te blijven. Daarna kon ik alleen nog maar wachten.
  
  Ik rustte tegen de hellende wand van de tank, af en toe dommelend en luchttanks wisselend als er weer een leeg was.
  
  De hele dag kwamen en gingen boten. Voor het grootste gedeelte voeren ze hun patrouilles tussen mijn tank en de kust. Maar ieder uur kwam een van de boten recht boven mijn hoofd over, cirkelde rond de toren van de tank die boven het water uitstak en wendde dan weer de steven naar de kust.
  
  Van tijd tot tijd hoorde ik ver weg, aan het oppervlak, schoten en voelde ik het plotselinge zuigen van schroeven wanneer boten aanvoeren op een drijvend voorwerp dat ik zou kunnen zijn. Ze
  
  gaven het niet op, door de uren heen kwam het plotselinge schieten en brullen van motoren steeds weer terug. Ik had hun Mufti vermoord, hun premier, een religieuze martelaar en revolutionaire held.
  
  Ik vroeg me af of Bayou hielp bij de speurtocht naar de afgrijselijke moordenaar en wat Candida Roye en de CIA dachten en deden. Ik had hun werk gedaan, zoals opgedragen, maar niet op hun manier. Had ik een deel van hun plan, waarover ze met Hawk niet hadden gesproken, verpest? Tierden ze nu tegen Hawk en Washington? Ik glimlachte in de donkere diepte van de Golf, toen ik me Hawks gezicht voorstelde en in gedachte hoorde ik wat hij hen zou vertellen!
  
  Of hadden ze Hawk helemaal niets verteld? Misschien waren ze er evenzeer als de Arabieren daarboven in hun boten, van overtuigd dat ik geen schijn van kans had te ontsnappen. Dat ik allang dood was, ergens onder het oppervlak van de Golf, omlaag gehouden door het gewicht van mijn lege luchttank. Misschien verliep hun plan precies naar verwachting - Khalid dood, de moordenaar dood, maar iedereen wist dat de CIA een strenge les had gegeven. Of had Candida het ontbreken van kikvorsuitrusting en luchttanks bij Bayou ontdekt?
  
  Die mogelijkheid deed me schrikken, daar op de bodem van de troebele Golf. Maar als iemand mijn list had geraden, hield hij het stil. De hele dag kwam er niemand naar beneden en tenslotte moesten zelfs de fanatieke en meedogenloze Arabieren besluiten dat de moordenaar dood was. Het geluid van het zoeken nam af, terwijl het oppervlak boven me tegen de avond donkerder werd. Er werd niet meer geschoten. Als er nu iets boven kwam zou het niet meer leven. De moordenaar was verdronken, gestorven aan verwondingen of voedsel voor de haaien.
  
  Toen de duisternis het bevel over het wateroppervlak overnam, hoorde ik hoe de motorboten zich begonnen te verzamelen en op halve snelheid ergens tussen de tank en de kust deinden. Ze cirkelden langzaam rond, hier en daar lange banen beschrijvend, maar de noodzaak was verdwenen. Ze zochten nu enkel naar een bewijs dat zou bewijzen dat Khalid al Wahli's moordenaar zich tenslotte bij zijn slachtoffer had gevoegd. Spoedig zouden ze het opgeven en aan land gaan tot de volgende ochtend. Dat wilde ik
  
  juist niet. Het werd tijd om in actie te komen.
  
  Ik nam mijn laatste reservetank, maakte mezelf los van de zuigmagneet en zwom omhoog naar de plaats waar de toren op de koepel stond. Ik controleerde het springplastiek dat ik daar op de gelaste voeg geplaatst had. Het zat goed. Ik sneed de lont zorgvuldig op precies een uur af en haalde de ontsteking over. De lont brandde in zijn waterdichte schede. Ik liet de lege tank van mijn rug zakken, bevestigde de laatste volle en begon in zuidwestelijke richting te zwemmen.
  
  Ik zwom gelijkmatig, terwijl ik mijn waterdichte kompas in de gaten hield. De geluiden van de motorboten vervaagden achter me, waar ze in steeds kleinere cirkels rondvoeren. Het liep tegen de tijd dat ze het voor deze dag zeker op zouden geven, mijn veronderstelde lijk aan de haaien zouden overlaten en tot de volgende ochtend de haven in zouden gaan. De motoren stierven weg, terwijl ik dichter naar de kust toe zwom.
  
  Er bewoog niets onder het stille wateroppervlak, geen enkele haai viel me lastig en ik voelde hoe de zee snel ondieper werd, terwijl de lucht in mijn tank aan zijn laatste paar minuten toe was. Stil verbrak ik de zeespiegel en op mijn gemak watertrappend, keek ik naar de donkere, nachtelijke kust.
  
  Ik bewoog me langzaam. Aan land, vlakbij het strand en de autoweg verderop, schenen lichten. Het licht van auto's en patrouillerende soldaten. Ik had niet verwacht dat ze het makkelijk zouden opgeven. Ik keek op mijn horloge. Er was nog een minuut over van het uur. Ik telde de minuut langzaam af, éénduizend, tweeduizend ... bij de vierenveertigste tel scheen de hele nacht, ver achter me in de Golf, in vlammen uit te barsten.
  
  Het springplastiek was de lucht ingegaan.
  
  Schermen van vuur werden de lucht ingesmeten, optorenend en zich verspreidend als de uitbarsting van een vulkaan.
  
  De hele nacht laaide door de vlammen van 80,000.000 liter brandende ruwe olie die zich over de Golf verspreidde. Vanaf mijn plaats kon ik zien hoe de motorboten weg brulden om te ontsnappen. Een ervan haalde het niet en verdween, omgeven door het loeiende vuur, uit het gezicht.
  
  Ik liet me tot aan mijn ogen in het water zakken, aangezien het licht van de brandstapel zelfs tot hier reikte en de soldaten langs het strand duidelijk aftekende. Ze dachten niet meer aan een man vlakbij in zee, ze staarden met open monden naar het oplaaiende vuur, een gezicht alsof de hele Golf in brand stond. Maar ik verwachtte niet dat ze in paniek zouden raken, niet de Arabieren. Ik hoopte het niet. Ze zouden verbijsterd zijn en dan bedenken wat de explosie te betekenen had - namelijk dat ik, de moordenaar, nog leefde en ergens in de buurt van de gesaboteerde tank was.
  
  Ik wachtte af, zacht watertrappend.
  
  Het duurde niet lang.
  
  Ver weg op het land hoorde ik kreten, zag dat de soldaten zich omdraaiden en rennend teruggingen naar de autoweg. De voertuigen op de weg lieten hun banden krijsen en ijlden weg naar het oosten en de brand. Er bewoog zich nu niets meer langs de kust. Ik wachtte.
  
  Een half uur lang passeerden vrachtwagens, jeeps en personenauto's de plek waar ik afwachtte. Ze gingen in volle vaart naar het oosten. Sirenes jankten. In de vrachtwagens stonden soldaten. Toen kwamen er geen wagens meer.
  
  Ik gaf ze nog tien minuten.
  
  De kust en de autoweg bleven leeg en stil.
  
  Ik zwom langzaam naar het strand, onderzocht iedere schaduw en stond tenslotte op het droge land. Ik luisterde, controleerde de nacht. Ik was alleen. Het enige licht was van een enkel raam van het laatste nieuwe huis ver links van me. Ze waren allemaal naar de oliebrand gegaan en het zou ochtend zijn voor ze eraan zouden denken dat ik hen erin geluisd had. Ochtend voor ze achter me aan zouden komen. Tegen die tijd was ik allang verdwenen.
  
  Ik groef mijn Arabische kleren op en Wilhelmina en het eten. Ik begroef het rubberpak, de kikvorsuitrusting en de laatste tank. Met de Lugermunitie in mijn wapperende boernoes verborgen, het eten en het water in een rugzak, begon ik te lopen.
  
  Aan de andere kant van de nu verlaten weg begon de woestijn die zich, ongebaand in de nacht, naar het zuiden uitstrekte. De genadeloze woestijn, die een man te voet nooit kon betreden en overleven. Iedereen in Doebai en heel Arabië wist dat.
  
  De zelfmoordwoestijn.
  
  Waar ik naartoe ging.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  De dageraad kwam over een land, zo leeg, dat de beweging van een hoge wolk me bijna gealarmeerd omhoog deed kijken. Vlak zand met uitsteeksels en rotsblokken strekten zich, zover het oog kon zien, in alle richtingen uit. Ik kwam langs grijze, doornige woestijnstruiken - bladloos, kleurloos, één met het zand en de rotsen. Eindeloos, verder dan het oog kon zien. Twee ogen - de mijne. Andere ogen waren er niet in deze onbetreden woestenij. Met de dageraad kwam de genadeloze hitte. Als een muur steeg het uit de woestijn op - een trillende lichtmuur, die het zand en de rotsen leek op te lossen in een zee van kolkende vloeistof. Maar ik liep voort. Ik had de hele nacht doorgelopen, zonder eenmaal te stoppen - zelfs niet om te drinken - en ik liep door zover mijn weerstandsvermogen zou voeren. Precies zover en geen stap verder. Tot de exacte grens van de volle kracht. En op het moment dat ik mijn kracht voelde wankelen, stopte ik. Het vergde nauwkeurige berekening van kracht versus afgelegde afstand, om deze trotse woestijn te overleven. Tot de uiterste grens van mijn uithoudingsvermogen, maar geen centimeter of seconde verder, anders zou mijn vermogen te overleven langzaam afnemen, tot het moment zou komen dat er geen kracht meer was en de woestijn zou winnen, het zand zou zich over me plooien, zoals het ook de zoveelste grijze en levenloze steen bedekte.
  
  Ik hield stil in de schrale schaduw van een rotsblok, schepte het zand weg tot ik in volle lengte in de schaduw paste en ging liggen. Zelfs geen vogel verbrak het strakke, metaalblauw van de hemel. De ene, bewegende wolk was verdwenen. Er was enkel het golvende land vol van hitte. Ik nam mijn eerste water en spoelde langzaam en zorgvuldig mijn mond. Ik had een lange, trage, eentonige weg te gaan.
  
  De onmogelijke ontsnapping. Ik moest door de lege, brandende woestijn, waar enkel een paar geharde nomaden, geboren in het land, zich waagden en geen Europeaan kon hopen alleen en te voet te overleven. Er waren geen dorpen, geen wegen, de weinige oasen waren verborgen en onbekend aan iemand die niet getraind was in het leven in de woestijn. De enige karavaanroute was ver naar het zuiden - een route die ik ver links zou laten liggen. Maar terwijl zij de stad, de kust en de zee afzochten, zou ik op de enige plaats zijn die ze nooit konden verwachten - de onmogelijke woestijn.
  
  Ik zou zo ver ik kon naar het zuiden gaan, terwijl ik ver ten noorden van de karavaanweg naar Maskate bleef, en vervolgens naar het oosten naar het Jabal al Akhdargebergte en de buitenpost van Bayou waar de Learjet op me moest wachten om me het land uit te brengen.
  
  Hetzelfde toestel, maar vier of vijf dagen later dan de CIA van plan was geweest. Tegen die tijd zouden de autoriteiten van Doebai het kamp onderzocht hebben en weer verdwenen zijn. En als de CIA van plan was geweest om me voor de wolven te gooien, zou het de laatste plaats zijn waar ze me verwachtten.
  
  Dat was mijn plan: een onmogelijke, onverwachte route en de meest onwaarschijnlijke bestemming - een bestemming die al onderzocht en ongebruikt bevonden was. Winnen of verliezen, het was een beter plan dan de CIA me had willen opdringen. Alles beter dan verraad te riskeren. Beter dan als een rat in de hoek gedreven te zijn, verborgen in Doebai of pogend te ontkomen aan de onverzoenlijke Arabieren, die iedere centimeter van de kust, de eilanden en de Golf afzochten. Ik rustte precies een uur en ging verder naar het zuiden - steeds dieper de trillende woestijn in. Twee uur lang. Toen at en sliep ik.
  
  Twee uur lang en toen weer naar het zuiden, lopend. Een langzame, gestage pas, gehaast noch zwoegend. De ene voet voor de andere, stevig en vast.
  
  De hele dag was er niets te zien in de hete blauwe lucht. Geen wolken, geen vogels, geen rook - en geen vliegtuigen. Ik glimlachte. Geen vliegtuigen betekende dat ik goed gegokt had - ze hadden niet eens gedacht aan de mogelijkheid dat een Europeaan, de krankzinnigheid van een ontsnapping door de woestijn zou
  
  wagen.
  
  Ik begon te zingen om de veerkracht in mijn pas te houden en om mezelf gezelschap te houden. Ik moest een geluid horen, een geluid in de uitgestrekte stilte van zon en hitte, zand en lucht.
  
  
  
  Nacht. Ik had nog twee uur geslapen, mijn derde slok water gedronken, gedroogd vlees gegeten en toen de nacht viel en een scherpe kou bracht, de boernoes strakker om me heen gewikkeld, vervolgens was ik verder gegaan.
  
  Nu leefde ik met de kou en de scherpe rotsen, die bewogen en me deden struikelen in de nacht, terwijl de zware stilte als lood drukte. In de nacht zonder herkenningspunten, moest ik mijn kompas volgen. De kou hielp me sneller te lopen, maar het kompas remde me af - het kompas, de onzichtbare groeven en de droge, hard geworden waterlopen. Ik kon me geen val riskeren. Een gebroken been betekende een zekere dood.
  
  's Nachts was de strijd ook psychologisch - de angst voor de nacht zelf en de angst voor een verkeerde stap stonden tegenover de drang tot snelheid en de noodzaak aan de nacht zelf te ontkomen.
  
  Ik moest mezelf dwingen te rusten en mijn kracht te sparen -zelfs 's nachts. In mijn kleding gewikkeld, niettemin huiverend, verstijfden mijn spieren. Toch was berekende rust even belangrijk als water.
  
  Een uur, koud en stijf en dan verder.
  
  
  
  De dageraad. Hij komt plotseling in de woestijn - alsof een zware lap plotseling van een kooi wordt getrokken. Ik kon niet stoppen. Nog niet. Voort zwoegend tot de vlammende hitte mijn longen schroeide bij iedere verzengende ademteug. Ik voelde de slapte in mijn benen een half uur eerder dan gisteren.
  
  Het was te verwachten.
  
  Als mijn berekeningen klopten, was ik precies volgens schema. Het eten en drinken was in afgemeten voorraad en binnen vier uur zou het tijd zijn om naar het oosten te gaan.
  
  Een uur rust en toen ging ik weer naar het zuiden. Waar een grote, vlakke berg opstak uit het woestijnlandschap, dat geen steen was veranderd sinds de dageraad van gisteren, zou ik naar
  
  het oosten gaan. Ik liep op mijn kompas en gegist bestek, daar de woestijn even ongebaand is als de zee, iedere mijl hetzelfde als de vorige.
  
  Een van de dodelijkste gevaren van de woestijn is het gevoel op dezelfde plaats te lopen, in een tredmolen, nergens naar toe. Het zand lijkt onder je voeten weg te glijden en je staat steeds op dezelfde plaats - zonder te bewegen, hoe hard je ook hebt gelopen, altijd en eeuwig op dezelfde plaats.
  
  Een illusie van de woestijn. Maar ik had eerder woestijnen overgestoken en weigerde me over te geven aan die illusie en precies vier uur na mijn ochtendrust, ging ik naar het oosten, in een boog om de beschaduwde voet van de platte berg heen en kwam weer te voorschijn in de beukende zon ...
  
  De twee schoten weergalmden in de uitgestrekte leegte alsof het er vijftig waren.
  
  Weergalmden, dreunden en stierven weg in de huiverende stilte.
  
  Ik draaide me om, boog voorover, rende naar de schaduw ... maar rende niet.
  
  Ik werd opgetild en tegen een rots gesmakt!
  
  Een derde schot dreunde en explodeerde van alle kanten.
  
  Ik lag bewegingloos op het zand in de schaduwvlek van een eenzame rots aan de rand van de schaduw van de berg. Ik haalde licht adem. Mentaal inventariseerde ik mijn schade. Er was geen schade. Ik lag ongekwetst, niet geraakt op de grond. Toch had iets me opgetild ...
  
  De schaduw bewoog!
  
  Ik lag stil, de Luger nu onder mijn lichaam in mijn hand.
  
  De schaduw werd een gestalte. De gestalte werd een donkere man met trotse ogen die langzaam over het zand liep, met een geweer in zijn handen en een paard dat zijn leidsels liet slepen, achter hem. Hij droeg een zwart en wit geblokte keffiyeh en vlekkeloos, groen veldtenue.
  
  Ik rolde me om.
  
  Zonlicht flitste van zijn tanden en het gerichte geweer.
  
  Ik schoot.
  
  Zijn geweer schoot en mijn Luger maakte een enkel geluid dat door de stilte ratelde. Ik voelde de kogel langs mijn oor janken en zand in mijn oor en gezicht opwerpen. De donkere soldaat hoorde mijn kogel niet. Hij viel achterover. Ik schoot nog tweemaal voor hij het zand raakte. Zijn lichaam schokte en hij lag met open mond en dode ogen in het zand.
  
  Ik krabbelde overeind en hijgde, terwijl ik hem trillend opnam. Hijgen, beven en overdreven reageren! Ik had teveel mannen gedood om niet met een blik te weten wanneer iemand dood was. Maar ik beefde en staarde als een groentje bij zijn eerste aanval.
  
  Ik zocht het land af voor zover ik door de hitte golven kon zien. Er bewoog niets - of alles bewoog. Rotsen schenen te bewegen, de golvende zandheuvels, zelfs de woestijnschaduwen. Ik moest weten of de dode soldaat alleen was geweest, dus beklom ik de afgeplatte berg.
  
  Als er andere soldaten waren - een patrouille of een compagnie -dan waren ze op zoek naar mij. Dat ik het onmogelijke deed had hen tenslotte toch niet voor de gek gehouden.
  
  Als hij alleen was, dan was het een verkenner, een soldaat gestationeerd op een of andere buitenpost. Vanaf de top van de berg kon ik vijf maal zo ver zien. Door het hoge punt kon ik een rots van een mens onderscheiden, een schaduw van een paard, een verschuivend duin van een voertuig. Ik bestudeerde het lege land, kwadrant voor kwadrant, de volle 360 graden. Er was niets en niemand. Alleen, ver in het zuiden een enkele rookkolom van een kamp of een buitenpost.
  
  De dode soldaat was alleen geweest, op routine patrouille vanuit een afgelegen Doebaise of misschien wel Saoedische regeringspost. Hij zocht niet naar mij, maar wist wel van me af. Misschien had hij mijn beschrijving opgevangen via de radio, in een algemene uitzending vanuit Doebai. Tenminste, dat hoopte ik... een radio!
  
  Ik gleed en slipte de berg af. Het paard stond met zijn hoofd omlaag over het lichaam gebogen, zachtjes snuffelend. Ik vond de radio vastgemaakt aan het zadel. Een korte golf zendontvanger, in gebruik bij veldeenheden om in contact te blijven met het verafgelegen hoofdkwartier, draagbaar en werkend op batterijen.
  
  Het gaf me een alternatief. Ik wist zijn exacte bereik niet, maar AXE had overal luisterposten. Ik stemde af op ons geheime AXE-noodkanaal - privé en zo illegaal als de pest - en begon mijn speciale mayday signaal uit te zenden. 'Drie-N Halfdan, Drie-N Halfdan, meldt u N-Een Donald!' Steeds weer, drie minuten lang en toen stopte ik. Ik wilde niet dat er iemand anders dan AXE een positiebepaling kreeg. Er zou geen antwoord komen, niet op een mayday, maar AXE had uitrusting die mijn positie binnen een paar seconden zou bepalen, sneller dan enige andere eenheid.
  
  Als ik hen bereikte.
  
  Ik stemde weer af, gereed om nog drie minuten te zenden, toen ik vocht langs mijn rug voelde druipen. Mijn maag krampte van afgrijzen. Ik was toch geraakt! Die eerste twee schoten! Bloed. Gewond waren mijn kansen.
  
  Ik raakte het vocht aan, keek, proefde. Geen bloed. Nee! Ik voelde een huivering van opluchting - en toen wist ik het. Geen bloed, iets veel ergers.
  
  Water.
  
  Het vocht op mijn rug was water. Ik rukte mijn rugzak af en maakte hem open. Het schot dat me had opgetild en me op het zand had gesmakt, had mijn rugzak geraakt, mijn waterflessen doorboord. In paniek, toen met meer greep op mezelf, haalde ik alle flessen te voorschijn.
  
  Een was niet geraakt. Een maar. De andere hadden hun inhoud over het zand laten stromen, hadden mijn dikke lagen Arabische kleding doorweekt en het water had pas mijn huid bereikt toen ze allemaal leeg waren.
  
  Allemaal op een na.
  
  Ik ging in het zand zitten en keek naar mijn voeten, toen keek ik naar de lege flessen. Ik keek om me heen in het uitgestrekte, lege land dat trilde in de hitte. De radio was een alternatief geweest. Nu was het mijn enige hoop - als AXE me hoorde.
  
  Eén fles water.
  
  Ik begon te zenden.
  
  Nu werd het een race.
  
  
  
  Ik zond mijn mayday met korte tussenpozen, de hele derde nacht lang. Ik reed te paard door de nacht, in kalme pas. Het was niet mogelijk het dier in het donker van dat zand en rotsland te laten draven.
  
  Ik zond de hele derde dag.
  
  Tegen de avond van de derde dag schoot ik het paard dood. Ik had geen water voor hem toen hij in de hitte viel.
  
  Ik liep verder naar het oosten.
  
  
  
  De vierde dag gaf de radio het op. Ik ging wankelend verder.
  
  Ik viel nu af en toe. Zwoegde om me aan het trage, gestage schema te houden. Soms ging ik nu, mijn schema vergetend, te lang door in de genadeloze hitte. Ik sliep te lang in de bittere nachtkou.
  
  Bergen op de vijfde dag! Blauwe bergen, golvend, ver weg versmeltend, dichtbij en toch zo ver weg. Door de hittetrillingen zo dichtbij en in de nacht - ver weg verdwenen.
  
  
  
  Op de zesde dag was het water op.
  
  De bergen waren paars. Rezen voor me op als een muur. Een muur die ik kon aanraken! lachte ik. Ik strekte mijn hand uit om ze aan te raken. Ik viel op mijn gezicht. Zand ... steen ... hitte... kruipen ...
  
  Zand en stank. Smerige, bruine, natte, gebroken tanden. Huid, een gezicht, bebaard. Smerige grijze baard ... vunzige gewaden ... een mes ... krom ... hete adem die zich over me heen boog ... omlaag ... tanden ... mes ...
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Het gezicht keek sluw omlaag ... de zware gewaden hingen op mijn gezicht neer.
  
  Ik sloot mijn ogen en deinsde terug. Angst. Het ineenkrimpen van zenuwen en spieren die we allen in ons dragen vanuit het duistere verleden, toen we zwakke dieren waren die worstelden in de oerjungle. Een reflex uit de tijd toen voortbestaan het privilege was van degene die het eerst en het verst rende.
  
  Angst: noodzakelijk om te overleven, maar slecht voor de overwinning. De reflex die uit een agent, een Killmaster, was weggetraind. Terwijl mijn verzwakte lichaam ineenkromp, was mijn geest aan het observeren en berekenen - objectief en koel. Hoewel ik terugdeinsde, viel ik aan.
  
  Het glurende gezicht kwaakte, de magere nek zat in mijn handen.
  
  Ik kneep.
  
  Het donkere, vuile gezicht met de voddige baard verzette zich, kokhalsde.
  
  Ik zette me schrap, hield vast en zag rond me de koele schaduw, het paard en de kameel, de handelswaar in een kleine hoop voor een lage tent. Ik hoorde water druppelen.
  
  De ogen puilden uit het hoofd van de broodmagere man. Een Arabier in versleten, smerige kleren.
  
  Ik zag geen mes, geen geweer. Zijn handen waren leeg, afgezien van een natte doek waar koel water uitdroop. Ik knipperde met mijn ogen, hief de druk op, maar hield hem in de gaten.
  
  Hij viel achterover, hoestend en kokhalzend. Toen ging hij op de rotsachtige grond zitten, terwijl hij zijn kippennek wreef.
  
  'Bij Allah,' hoestte en spuugde hij. 'Word ik zo beloond, effendi?'
  
  Hij sprak Arabisch, een Saoedisch dialect uit het verre noorden. Dat plus de kameel en de handelswaar bestempelden hem tot een rondzwervende koopman, een van een soort dat leeft van list in een land waar vreemdelingen vaak niet welkom zijn. Slechts getolereerd zolang ze goederen hadden die de nomaden nodig hadden en de kunst verstonden dieven te slim af te zijn.
  
  'Wie ben je?' vroeg ik in zijn eigen dialect.
  
  Hij hield op zijn nek te wrijven, hield op met hoesten en staarde me aan met iets van echte angst - wie en wat was ik? Een Europeaan die niet alleen Arabisch sprak, maar ook nog zijn eigen dialect?
  
  'Een arme koopman die je vond, gevallen in het zand, alles behalve in Allahs boezem. Een arme man die veel te verliezen heeft, maar tegen zichzelf zei - wat doet deze arme ongelovige hier? Zover van het zwarte goud en de zee? Alleen? Heb ik ooit een dergelijke man hier alleen gezien? Nee, zei ik, dat heb ik niet, misschien verdwaald. Ik zal hem brengen waar water en leven is en hij zal me dankbaar zijn.'
  
  We waren in een soort kleine, doosvormige kloof, beschaduwd met een stroompje dat van een rotswand in een kleine poel droop en daar in het zand wegzonk. Er was zelfs wat groene vegetatie, niet veel en het strekte zich niet ver uit. Ik nam aan dat de oase periodiek was en vaak droog. Een verborgen oase die ik nooit zelf had kunnen vinden. Ik had waarschijnlijk mijn leven te danken aan de smerige koopman. Ik nam aan dat hij hetzelfde dacht. Terwijl hij me opnam voelde ik dat mijn Luger weg was.
  
  'Hoe kun je ons dialect spreken,' vroeg hij. Zijn kleine ogen waren zwart en hebzuchtig. Hij begon te merken dat hij een veel grotere vangst had gedaan dan hij ooit gedroomd had.
  
  'Ik spreek vele talen,' zei ik en voegde eraan toe, 'en dialecten.'
  
  'Een man van veel belang,' zei de koopman. 'En heel kundig om zover in de woestijn te komen, alleen en zonder paard.'
  
  'Misschien zelfs een moordenaar,' zei ik.
  
  Vage paniek flikkerde achter zijn hebzuchtige ogen. Hij wist van de moord op de Mufti.
  
  'Hoe is je naam?' vroeg ik.
  
  'Said, effendi, die alleen maar van dienst wil zijn. Om de effendi te helpen te komen waar hij naartoe wil.'
  
  'Een dienst die van grote waarde zou zijn,' zei ik.
  
  'Wie kan de waarde meten van een vriend, in de woestijn?'
  
  'Niemand,' zei ik. 'Zo'n vriend is zonder prijs. Beloning aanbieden zou een belediging zijn. Niettemin, zou onder vrienden een kleine gift geweigerd worden? Dat zou ook een belediging zijn. Een kleine gift nu, een boodschap later van ver weg, voor een nieuwe vriend die al diensten van onschatbare waarde bewezen heeft.'
  
  Ik tastte onder mijn boernoes naar de verborgen zak in mijn riem waar ik mijn geld bewaarde. Ik haalde alles wat ik had te voorschijn - twee honderd Amerikaanse dollars - en hield het hem voor. Zijn zwarte ogen glansden en hij kwam dichter bij, zijn hand uitgestoken. Ik gaf hem het geld. Hij grijnsde, een wolfachtige grijns en knikte, maar zijn ogen namen me nog steeds hongerig op.
  
  Hij had Hugo niet afgenomen. De stiletto sprong uit mijn mouw en ik drukte de punt ervan tegen zijn keel.
  
  'Je bent betaald voor mijn leven,' siste ik, terwijl mijn gezicht bijna het zijne raakte. 'Nu wil ik mijn wapens en mijn voedsel terug hebben.'
  
  Zijn zwarte ogen rolden wit in zijn hoofd. Angst en bijgeloof werkten op hem in. Ik had een stiletto, hij was betaald voor het redden van mijn leven. Ik had geen morele verplichtingen meer en Allah stond niet meer aan zijn kant. Hij knikte. Ik liet hem naar zijn tent strompelen, de stiletto nog steeds op zijn keel. Op zijn knieën schepte hij het rotsachtige zand weg en ontblootte een lange, omwikkelde bundel. Het was het geweer dat ik de soldaat had afgenomen en Wilhelmina. Ik nam de Luger en liet hem toen los.
  
  'Je kunt het geweer met de munitie houden,' zei ik. 'Het is nog een gift. In de naam van de Profeet, als ik het overleef zal ik een gift uit mijn eigen land zenden. Zeg me waar?'
  
  Het was het beste wat ik kon doen om mezelf te beschermen, zonder hem te doden. Ik kon hem niet meenemen. Dat was te gevaarlijk. Ik moest hem eigenlijk doden, maar hij had mijn leven gered en er waren een paar dingen die ik zelfs niet kon doen. Om je een beetje menselijk te voelen, moet je soms risico's nemen. Ik had betaald voor zijn hulp, mijn kracht getoond en genoeg kennis van zijn wereld om zijn dialect te spreken en hem de hoop op toekomstige beloning voorgehouden als ik levend uit de woestijn kwam. Een woestijn Arabier is een praktisch mens.
  
  'Said ben Muzzuz, Avenu al Ridah, Aboe Dhabi,' zei hij en realiseerde zich dat hij mij zijn naam had genoemd. Hij likte zijn lippen af. 'Ik weet dat ik met een man van eer spreek. Ook ik ben zo'n man.'
  
  En of hij dat was - zolang er aan mijn leven meer te verdienen viel dan aan mijn dood. Zolang en niet meer. Ik rustte en bouwde mijn kracht weer op, tot een uur of drie voor het ondergaan van de zon. Ik vulde mijn enige waterfles en drie huidenzakken van Said en verliet de verborgen oase toen de ergste hitte begon af te nemen. Ik wilde zoveel mogelijk afstand afleggen voor de volgende ochtend. Ik schatte dat ik niet meer dan twee dagen te gaan had om het Bayou-kamp te bereiken. Ik had het Said kunnen vragen, maar ik was niet van plan de koopman te laten weten waar ik van plan was heen te gaan.
  
  De oase bleek in een lange, rotsachtige bergrug te liggen, die boven het woestijnzand uitstak. In het oosten waren meer van dergelijke rotsformaties en in de verte, voorbij de bergruggen de paarse bergen van de Jabal al Akhdarketen. Ze leken zo dichtbij, door de gloed van de hitte en toch nog zo veraf.
  
  Ik trok om de voet van de bergrug heen tot ik aan de andere kant was en ik weer naar het oosten kon gaan - maar ik ging niet naar het oosten. In plaats daarvan ging ik terug, beklom de rotsen en keek naar de plaats waar de verborgen oase uitkwam op de woestijn. Als Said ben Muzzuz slinkse plannen had, was ik van plan hem met geweld te ontmoedigen.
  
  De koopman was nergens te zien.
  
  Maar iemand anders wel!
  
  Minstens twintig man. Met geblokte keffiyehs, mantels en dezelfde groene uniformen als de soldaat die ik gedood had.
  
  Dit was geen routine patrouille! Ik herkende de leider, een slanke man in rijbroek en zwarte laarzen, op een groot zwart paard. Het was de generaal die in Rome Sheila Kelly had vermoord.
  
  Ze reden de oase binnen.
  
  Daar was nog steeds Said ben Muzzuz! Als hij hen vertelde ...
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Ik ging stil over de bergrug naar een plek waar ik plat kon liggen en de schaduwrijke oase kon overzien. De soldaten kwamen de kleine kloof in en verspreidden zich. Said ben Muzzuz' tent, kameel en goederen waren er nog steeds, maar de koopman zelf zag ik niet. Toen wel.
  
  Vier soldaten sleepten hem tussen de rotsen vandaan en smeten hem op de grond voor de generaal. Bevend bleef Said daar liggen, hij kroop in het stof en keek niet op. De lange generaal keek op hem neer. Zijn smalle gezicht en diepzwarte ogen waren dodelijk en stonden vol afkeer. Zijn haviksneus was gebogen als een mes. Na een tijdje keek Said ben Muzzuz behoedzaam op, zijn donkere ogen als die van een hond, gereed om kwispelstaartend naar zijn baas te kruipen.
  
  De generaal glimlachte. Said begon overeind te komen. De generaal schopte hem in zijn gezicht en lachte toen Said languit op zijn gezicht viel en bloed uit zijn mond liep. De generaal begon lui te spreken en Said schudde dof zijn hoofd. De generaal beende naar Saids goederen en schopte er met afkeer doorheen, alsof ze besmet waren. Hij scheen niets interessants te vinden en maakte, zonder zich om te draaien, een gebaar naar de soldaten om de koopman te laten verdwijnen - hem weg te sturen.
  
  De soldaten hadden Said overeind geholpen en de koopman scharrelde naar zijn spullen om ze bij elkaar te rapen, toen een soldaat kwam aanrennen. Hij droeg het geweer dat ik Said had gegeven - het wapen van de soldaat die ik gedood had - en een handvol dollars. Het natieren gezicht van de soldaat werd zo strak als een scheermes, zijn sabelneus schitterde als iets dat de lucht doorkliefde. Hij beende naar Said en sloeg hem met zijn vuist op de mond. Said lag weer languit in het zand. De generaal boog zich voorover en hees de koopman op zijn knieën. Het donkere, gewelddadige gezicht van de militair, was slechts een paar centimeter van Saids bebloede mond.
  
  De generaal sprak op scherpe, dringende toon. Heftige woorden werden in het angstige gezicht van de koopman gespogen. Ik greep mijn Luger stevig vast. Het zou nu niet lang meer duren voor de generaal wist dat ik minder dan een uur tevoren vertrokken was en dat ik naar het oosten ging, slechts gewapend met een Luger en een mes. De race zou een jacht worden. Een jacht waarin alle kansen tegen mij waren. Het was een kwestie van minuten, misschien seconden.
  
  Maar dat was het niet.
  
  Ik lag tussen de rotsen en keek meer dan een uur, maar Said ben Muzzuz zei niets. Het bleek duidelijk uit het gedrag van de generaal, zijn heftige woede, de schoppen de slagen die hij de koppige koopman gaf. Het duurde meer dan een uur, toen snauwde de generaal een bevel en de verminkte Aziz verscheen, op de geknielde koopman neergrijnzend.
  
  Said wist wat het betekende en begon plotseling te praten - heel snel. De generaal stond te luisteren en zijn gezicht werd donkerder, kwader. Toen Said klaar was, staarde de militair hem alleen maar aan. Hij gebaarde naar een van zijn soldaten, een officier en sprak traag met hem. De officier keek naar Said, haalde toen zijn schouders op en begon langzaam te knikken, alsof hij wilde zeggen, ja, hij geloofde wat de koopman zei. De generaal knikte en keek naar de handelaar. Heel traag, heel zorgvuldig, zei hij iets, gebaarde naar vier soldaten en liep weg.
  
  De vier soldaten haalden schoppen en begonnen in het zand te graven op nog geen drie meter van de poel. De generaal keek niet. Hij blafte een order, wachtte tot al zijn mannen hun veldflessen hadden gevuld, nam zijn paard en gebaarde zijn mannen op te stijgen. De hele troep galoppeerde de oase uit. Ik keek toe en zag dat ze naar het westen gingen! De hele troep ging in langzame draf naar het westen en verdween uit het gezicht.
  
  Allemaal, behalve de vier die nog aan het graven waren. Ze maakten hun gat zo'n anderhalve meter diep en een meter breed. Toen ze klaar waren sleepten ze de gillende Said ben Muzzuz naar het gat en lieten hem erin gaan staan. Toen vulden ze het weer tot er niets meer te zien was dan het hoofd van de koopman. Een van de soldaten keek omhoog, om zich ervan te overtuigen dat waar de koopman begraven was de zon hem de hele dag zou verzengen. Ze lachten en gingen naar de paarden. Ze stegen op en reden in korte galop achter hun hoofdmacht aan.
  
  De stilte werd verbroken door een onheilspellend geluid: Het verkillende, lage gegil van iemand die maar half bij zijn verstand is. Said ben Muzzuz schreeuwde tegen een lege hemel, tegen de enorme leegte van de woestijn.
  
  Ik wachtte vijftien minuten.
  
  Toen ik voorzichtig de oase binnenging, hoorde de begraven koopman me en probeerde zijn hoofd te draaien. Hij kon het niet. Zijn stem was een verschrikkelijk, angstig gekraak:
  
  'Wie is dat? Wie is daar?'
  
  Er was angst in zijn stem - angst voor een aanval. Begraven tot aan zijn nek, zonder hulp ten dode opgeschreven, was hij toch nog bang voor een aanval, bang nu te sterven.
  
  'Stil,' snauwde ik. 'Ze zouden daarginds, buiten de oase, kunnen luisteren.'
  
  Zijn zwarte ogen puilden uit met werkelijke hoop toen hij me zag.
  
  'Blijf gillen,' zei ik.
  
  Hij begon weer te gillen, terwijl zijn vuile gezicht grijnsde. Ik vond een schop in de tent en begon te graven. Toen ik zijn handen had bevrijd, werkte hij gretig om me te helpen. Binnen een half uur had ik hem eruit. Hij krabbelde uit de dodenval en viel aan mijn voeten neer.
  
  'Je kunt beter geen tijd verliezen,' zei ik. 'Verdwijn van hier.'
  
  Hij knikte, krabbelde overeind en begon zijn spullen bijeen te graaien en op zijn kameel te laden. Zijn goederen waren zijn bestaan - hij kon ze niet achterlaten. Zijn goederen, zijn kameel en zijn paard. Ik hielp hem.
  
  'Waarom lichtte je hen niet in over mij,' vroeg ik.
  
  Hij spoog op de grond. 'Ik spreek niet tegen Doebaise generaals!' Said spoog opnieuw en haalde toen zijn schouders op. 'Als ik het hem verteld had zou hij me ook gedood hebben.'
  
  'Hij zou foltering hebben gebruikt,' zei ik. 'Wat heb je hem verteld, dat hem tegenhield, hem ertoe bracht je alleen maar te laten begraven?'
  
  Said lachte. 'Dat ik het geweer en het Amerikaanse geld had omdat ik de soldaat had gedood. Zo'n bekentenis was een zekere dood, daarom moest hij me wel geloven.'
  
  Afgezien van de waarheid, was het zo ongeveer het enige wat de generaal zou geloven. Een zelfmoordbekentenis, onmiddellijke dood of erger en de generaal kon zich niet voorstellen waarom een man een dergelijke bekentenis zou afleggen als die niet waar was. Weer een voorbeeld van teveel discipline, te zeer de straffe hand. Said had zeker geweten dat hij toch gedood zou worden, dus had hij mij beschermd om de generaal te dwarsbomen - hij had niets te verliezen. Je moet een man altijd hoop geven, altijd de hoop op ontsnapping overlaten. Foutje van de generaal.
  
  'Waar ga je heen?' vroeg ik toen zijn spullen tenslotte opgeladen waren.
  
  'Ik ken paden die niemand anders kent. Zuidoostelijk naar Maskate.' Hij haalde zijn schouders op. 'Generaal Rashid zal ervan overtuigd zijn dat ik hier gestorven ben.'
  
  'Rashid?' zei ik. 'Is dat zijn naam? Een Doebaise generaal?'
  
  'Voor de sjeik, maar misschien meer voor Khalid al Wahli. Een heimelijk man die met vele monden spreekt, misschien meer macht zoekt dan hij geboren was te krijgen. Dient misschien sjeik noch Mufti, maar slechts zichzelf en hen die hem willen helpen.'
  
  Ik stond op het punt meer te vragen, toen we beiden een geluid hoorden.
  
  Een paard.
  
  Uit het westen waar de zon nu laag stond.
  
  Said versmolt net zo snel tussen de rotsen als ik.
  
  De ruiter verscheen. Het was een van de vier soldaten die Said ben Muzzuz hadden begraven. Een onvoorzichtige soldaat. Waarom hij terug was gekomen zou ik nooit weten, maar waarvoor het ook was, hij kreeg het niet. Hij reed zonder te stoppen de oase binnen, steeg arrogant af voor hij ook maar een blik wierp op de plaats waar de koopman begraven moest zijn.
  
  Ik raakte hem van achteren, voor hij het lege gat ontdekte. Het paard schrok en ik moest rennen om het te vangen voor het zou ontsnappen en terug zou galopperen naar zijn makkers - en generaal Rashid. Ik kreeg hem te pakken, bond hem vast en draaide me om, om de soldaat te ondervragen.
  
  'Said!'
  
  De koopman had de gevallen soldaat het eerst bereikt. Zijn mes flitste neer.
  
  'Zwijn van een hond!' snauwde de koopman, terwijl hij de buik van de soldaat openreet.
  
  Met een gil van pijn opende de soldaat zijn ogen en probeerde terug te deinzen. Said ben Muzzuz grijnsde. De kromme dolk flitste opnieuw, scheurde het groene uniform open en verwondde de hand bij de pols toen de soldaat probeerde zich te beschermen.
  
  'Hou op, verdomme,' schreeuwde ik. 'Hij kan ons vertellen ...' De koopman keek naar me op als een hongerige hond met een been in zijn bek. Hij schopte de bebloede hand weg, hurkte een ogenblik en keek toe hoe de soldaat dood bloedde. Toen, terwijl ik naar hem toe kwam, sloeg hij opnieuw toe.
  
  De gil van de soldaat was een hoge, ijle, rauwe kreet van folterende pijn als de laatste schreeuw van een oerdier.
  
  Said liet de dolk, druipend van het bloed, aan de stervende man zien. De doodsangst en het afgrijzen van de soldaat werden nog groter toen zijn blik van de dolk naar zijn onderbuik daalde en hij gilde om het onvermijdelijke van zijn eigen dood. Toen sneed Said de man de keel door en liep kalm naar zijn paard.
  
  De koopman steeg op, keek naar mij en lachte traag.
  
  Zonder een woord te zeggen draaide ik me om, klom zonder om te kijken de rotsen op en haalde mijn rugzak met voedsel en water op. Ik stak de rotsachtige bergrug over en ging naar het oosten in de laatste stralen van de zon over de uitgestrekte en lege woestijn. Het was een ruig en dodelijk land waar weinigen konden leven en nog minder lang leefden. Een land waar vreemdelingen geen kwartier konden verwachten en het ook niet gaven. Mensen van voorbij de grens van je kamp, van buiten je eigen stam waren geen mensen, niet eens menselijk. Oog om oog, de enige moraal. Dood nu om morgen te leven.
  
  Maar waren we in de beschaafde wereld zoveel anders? Waren de regels zo anders? We zijn alleen subtieler, minder primitief en gewelddadig, maar zijn we uiteindelijk ook maar iets minder wreed? Hier is het leven goedkoop, wordt het lichaam met een vingerknip gedood. Bij ons is het leven veilig, maar de kwaliteit van het leven kan erg goedkoop zijn. Hier vernietigen ze het lichaam, wij vernietigen de geest en de ziel. Ik was niet van plan me te laten vernietigen, naar lichaam of ziel. In beide werelden was de buit - het leven - voor de overwinnaar. Ik was van plan een overwinnaar te zijn en liep voort in de zonsondergang, de koude nacht tegemoet.
  
  
  
  Twee nachten later glipte ik een steile helling van het Jabal al Akhdar gebergte af, naar de rand van de buitenpost van Bayou Petroleum.
  
  Ik had het gehaald.
  
  Palmbomen ruisten in de bergwind. Ik zag bloemen, struiken en donkere gebouwen rond een waterpoel in het midden van de oase. Dat was alles. Er was niets anders - geen licht, geen beweging. De buitenpost was verlaten.
  
  Omzichtig ging ik in een boog om het kamp heen. Generaal Rashid en zijn mannen waren ergens in de woestijn of de bergen en ik geloofde niet dat hij zover was gekomen zonder het idee dat ik deze kant kon hebben gekozen. Ik liep dus zachtjes en maakte de cirkel helemaal vol.
  
  De landingsstrip was aan de oostelijke kant van de oase: een korte baan, met een enkele Learjet, die stil opdoemde bij de enige hangar. Waar waren de arbeiders van Bayou? Ik kon slapend een Learjet besturen, maar eenmaal in het vliegtuig zou ik kat in 't bakkie zijn en ik wilde er zeker van zijn dat niemand in hinderlaag wachtte.
  
  Het hoofdkantoor van het kamp was een laag gebouw met een veranda, middenin de oase, even donker en stil als de rest. Ik ging de trap op en deed de voordeur open. Het grote kantoor was keurig opgeruimd en onverstoord, maar leeg. Ik stapte naar binnen ... Het licht ging aan! De man kwam uit een ander kantoor. Een kleine, gezette, grijze man in een blauw pak.
  
  Hij had een zwaar automatisch pistool in zijn hand.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 15
  
  
  
  
  De man glimlachte. 'Je hebt het gehaald, Carter! We waren ongerust.'
  
  Hij sprak Engels - Amerikaans Engels. Ik keek naar het automatische pistool, dat nog steeds op mij gericht was.
  
  'We ontvingen je mayday, maar we konden ... '
  
  Het pistool zakte en ik sprong op hem af. Ik had mijn mayday uitgezonden op het geheime AXE-kanaal. Maar deze man was geen AXE-agent - hij zou anders meteen een teken hebben gegeven. Ik sprong op hem af, maar hij deinsde snel terug, terwijl het pistool weer omhoogkwam.
  
  'Wacht!' riep hij.
  
  Gehurkt keek ik hem aan. 'Je bent niet van AXE! Je kent me niet en ik ken ...'
  
  'Maar ik ken je wel, N3,' zei de gezette man. 'Kalmeer, ik sta werkelijk aan jouw kant. Zie je, David Hawk stuurde me om je te helpen ontsnappen.'
  
  Nog geen vijf mensen weten van Hawk af of zelfs maar dat hij bestaat. Als deze man Hawks naam kende ...
  
  'David Hawk?' vroeg ik. 'Wie is dat in jezusnaam?'
  
  Hij tastte in een zak van zijn blauwe pak en haalde een kleine gouden penning te voorschijn. Hij wierp hem naar me toe. Hawk maakte ze zelf, zijn herkenningsteken, er was zelfs geen kans op een miljoen, dat iemand hem exact na kon maken. Hawk veranderde ze ieder jaar. De gezette, grijze man glimlachte dunnetjes.
  
  'Hawk zei dat je moeilijk te overtuigen zou zijn.'
  
  Het betekende dat deze man zich in hoge regionen bewoog - heel hoge regionen.
  
  'Je hebt een prachtige aanslag gepleegd,' zei hij. 'We willen je nu niet kwijtraken als we er iets aan kunnen doen, nietwaar?'
  
  Ik knikte. 'Wie ben je? Wat doe je in deze zaak?'
  
  'MacGregor Peters, assistent secretaris bij, nou, laten we zeggen, het Pentagon. Ik zit vanaf het begin in deze zaak.'
  
  Dus dit was de grote jongen van het Pentagon die de hele Bayou Petroleum zaak via Marcus Bowie had geregeld. Een assistent secretaris op een afdeling van het ministerie van defensie - maar ook dik aan met de CIA. Zoals het eruit zag, ook dik aan met heel wat hogere regionen.
  
  'Waarom heeft Hawk jou gestuurd? AXE handelt zijn eigen zaken af. En hoe wist je trouwens van mijn boodschap?'
  
  'Natuurlijk heeft de CIA je boodschap ontvangen. Aangezien dit hun zaak is, moet je begrijpen dat ze een machtiging tot onderschepping op alle AXE-kanalen hebben. Een uiterst delicate zaak en ik vrees dat je niet precies de orders hebt opgevolgd, wel?'
  
  'Het waren stomme orders,' snauwde ik. 'In het veld maak ik mijn eigen orders. Ik heb er de rang voor.'
  
  Hij stak het pistool in zijn zak, stak een sigaret op en blies een trage rooksliert in het licht van het stille kantoor.
  
  'Je wist dat dit een simpele moord was. De Arabieren moesten weten wie het had gedaan, maar niet in staat zijn het te bewijzen. Daarom stond de CIA erop ieder moment controle over de zaak te houden, om zeker te zijn van de gebeurtenissen. Door hun plan terzijde te schuiven, de zaak alleen aan te pakken, was je buiten hun bereik en riskeerde je gearresteerd te worden. Je had de hele zaak kunnen verpesten en hen het bewijs kunnen geven dat het een aanslag van ons was.'
  
  Hij rookte en nam me op. 'Je zou nog steeds gepakt kunnen worden en de Arabieren zo hun bewijs geven. Daarom ben ik hier.'
  
  'Om er zeker van te zijn dat ik veilig ontkom.'
  
  'Precies.'
  
  'De CIA weet dat niemand kan bewijzen dat een AXE-agent in Amerikaanse dienst is,' zei ik. 'Ze zouden niet eens kunnen bewijzen dat ik een Amerikaan ben. Misschien wilde de CIA hen een dode moordenaar geven, een Amerikaan zonder bewijsbare relaties. Iemand die niet zou kunnen praten. Je hebt er de tijd voor genomen me te "helpen", Peters.'
  
  'Het was onmogelijk je te helpen zonder je te lokaliseren,' snauwde MacGregor Peters. 'We konden je niet lokaliseren zonder die Doebaise Patrouilles opmerkzaam te maken op je aanwezigheid daar in de woestijn. Jouw plan, zo onregulair als het was, was gewaagd en slim. In Doebai hebben ze er geen moment van gedroomd dat een Europeaan zou proberen via het binnenland te ontsnappen. Ze kwamen hier dagen geleden en zijn weer weg. We moesten je je eigen hand laten uitspelen, Hawks was het daarmee eens.'
  
  Ik bestudeerde hem. Op een of andere manier was ik niet zeker van hem. Waarom zou een politieke hoge ome het gevaar van het veldwerk riskeren? Maar het was wel de manier waarop Hawk het gespeeld zou hebben.
  
  'Je hebt nog steeds niet gezegd waarom jij gestuurd bent,' zei ik.
  
  Peters haalde zijn schouders op. 'Hawk wilde zelf komen. De CIA wilde het afhandelen. Aan de top werd, laten we zeggen, tot een compromis besloten - ik. De, uh, Baas, wilde niet dat AXE er direct bij betrokken werd en jouw Hawk wees erop dat de plaatselijke CIA kennelijk de samenwerking met jou verpest had. Dus ... '
  
  Ik knikte, het was precies het soort, iedereen-en-niemand-tevreden compromis, waar ze in Washington zo gek op zijn. Een onervaren politicus sturen. Toen zag ik achter MacGregor Peters een deur open gaan.
  
  Candida Roye stapte het vertrek binnen. De grote, donkere CIA-agente droeg een groen uniform en een kwade uitdrukking op haar gezicht.
  
  'Wij hebben niets verpest,' zei ze kortaf en met dunne lippen. "Meneer Carter denkt dat hij een eenmansleger is. Ons plan zou perfect hebben gewerkt en hij zou allang het gebied uit zijn. In plaats daarvan is hij nog steeds hier en brengt hij het hele plan in gevaar.'
  
  MacGregor Peters legde haar met een gebaar het zwijgen op. 'Hij zal gauw genoeg veilig uit het gebied zijn. We hebben geen tijd voor wederzijdse beschuldigingen, miss Roye. De moord en de ontsnapping zijn heel goed gegaan.'
  
  'Hij is een verdomde opschepper!' tierde Candida Roye, terwijl ze me woest aankeek.
  
  Ik grijnsde tegen de lange, kwade vrouw. Ze had waarschijnlijk op haar donder gehad omdat ik haar te slim af was geweest. Woede deed haar grote borsten deinend opstaan en ik herinnerde me de volle rondingen van haar heupen onder me, de spieren in haar lange benen, die om me heen gewikkeld hadden gezeten in de bungalow in Doebai. Mijn grijns maakte haar nog kwader, maar toch was er iets achter haar ogen. Ik zag het en Peters ook.
  
  'Ik stel voor dat we het verleden laten rusten en onze hersens bij de zaak houden,' snauwde de Pentagonman. 'Jij blijft hier wachten met Carter, tot je mijn teken krijgt, begrepen?'
  
  Candida knikte.
  
  'Waar wachten we op,' zei ik. 'Ik kan de Lear vliegen.'
  
  'Ik ook, Carter,' zei Peters. 'Maar er is een patrouille in het gebied, zoals je vermoedelijk weet. Ik wil er zeker van zijn dat ze te ver weg zijn om onze start te verhinderen. Verder zijn er overal in het Jabal al Akhdargebergte spionnen van Doebai. We willen niet dat iemand ziet dat jij aan boord van de Learjet gaat en jagers uit Doebai of Saoedi Arabië alarmeert. Een Lear is nou niet bepaald een gevechtstoestel. Zo gauw ik er zeker van ben dat we onopgemerkt zijn en er niemand anders in het kamp is, gaan we.'
  
  'Waar zijn de Bayou-mensen die deze basis zouden moeten bemannen?' vroeg ik.
  
  'De regering van Doebai gaf hen opdracht terug te gaan naar Doebai en sloot het kamp,' zei MacGregor Peters. 'Een klein bijproduct van jouw actie. Khalid vermoorden op de manier waarop jij dat deed, vestigde de aandacht en de blaam op Bayou. Het was een bouwplaats van Bayou en "Finch" werkte voor Bayou.'
  
  'Op onze manier zou Bayou er niet bij betrokken zijn,' zei Candida.
  
  'Jullie wilden dat het bekend werd dat de moordenaar een Amerikaan was,' zei ik.
  
  'Ja, dat is zo,' zei Peters, 'maar we willen nog steeds niet dat het publiekelijk bewezen wordt, wel? Ik ga het toestel controleren en opwarmen. Miss Roye zal op mijn teken wachten en je dan ongezien naar het toestel brengen. Hou je ondertussen verborgen en stil.'
  
  Hij beende naar de deur en naar buiten. In de stilte van het kantoor ging ik zitten, stak een sigaret op en grijnsde naar Candida. Ze keek me kwaad aan.
  
  'Roekeloze idioot,' zei ze. 'Devereaux en Bowie waren zo kwaad -en bang - dat ze de lijnen naar Washington hebben laten doorbranden. Bowie, in ieder geval. De poppen waren aan het dansen.'
  
  Ik lachte. 'Ik neem aan dat jullie de zaak geregeld hebben.'
  
  'We zijn erin geslaagd Bowie te laten bewijzen dat Bayou niets over Mark Finch wist, dat Finch een CIA-agent was. Feitelijk liep het daar heel goed mee af. We hebben bereikt wat we wilden.'
  
  'Je bedoelt dat ik dat heb gedaan,' zei ik.
  
  'Je hebt de CIA ook zo'n twintigduizend dollar gekost,' snauwde ze. 'Dat is wat we verknoeid hebben aan ons plan.'
  
  'Maak dan ook geen waardeloze plannen,' zei ik.
  
  'Jij verrekte klootzak,' vloekte ze en sprong op me af.
  
  Ze zwaaide een harde karateslag naar me. Ik boog een paar centimeter achterover en greep haar pols, toen de slag vlak langs mijn oor hakte. Ik hield haar pols in mijn greep en draaide. Haar donkere gezicht was dicht bij het mijne en haar ogen vlamden van woede. Ze haalde moeilijk adem. Ze verzette zich, weigerde neer te gaan onder de druk op haar pols. Toen veranderden haar ogen. Plotseling waren ze heet, diep en bodemloos, als twee brandende putten die me zonder te knipperen aankeken. Ik liet haar los. Ze ging achteruit, zwaar hijgend en keek me aan. Die blik van haar die door me heen leek te gaan, alsof ik geen kleren aanhad. Ik weet niet hoe ik naar haar keek, maar aan de onderkant van mijn rug werd ik warm en aan de andere kant, de voorkant, zwol ik. Haar hand ging omhoog en ze begon haar uniformblouse los te knopen.
  
  'We kunnen je beter klaar maken om naar de Lear te gaan,' zei ze.
  
  'Beslist,' zei ik.
  
  Ze trok haar blouse uit. Haar zware borsten puilden uit haar kleine, witte beha.
  
  'Het is Peters' idee,' zei ze. 'Je gaat naar buiten in mijn kleren. Ik heb een pruik voor je. Je kunt mijn beha opvullen.'
  
  'Je bent groot,' zei ik, 'maar niet zó groot.'
  
  'Het uniform is wijd. In het donker zul je ermee door kunnen.'
  
  Ze deed haar beha uit. Haar borsten zwaaiden zacht en soepel, toen ze zich voorover boog. Ik zou heel wat opvulling nodig hebben voor die beha. Ze stapte uit haar broek.
  
  'Je moet langzaam naar buiten lopen,' zei ze, legde haar broek opzij en stond in een blauw bikinislipje.
  
  'Ik zal je dekken.'
  
  'Oh, ja,' vroeg ik.
  
  'Helemaal,' zei ze.
  
  Ze liep naar me toe. Ze had haar slipje niet uitgedaan. Er zijn van die dingen waarvan een vrouw wil dat een man die voor haar, met haar, doet. Het slipje drukte tegen me aan. Ze drukte zich tegen me aan en begon de koorden los te maken, die de boernoes om me heen hielden. Ik raakte haar buik aan en het vliesdunne slipje. Ik voelde haar en keek in de diepe, afwezige ogen.
  
  'Nu,' zei ze.
  
  Het verkeerde moment, de verkeerde plaats. Het was tijd voor de ontsnapping. Het was een kaal kantoor met niets om op te liggen dan de vloer, met potentiële vijanden, daarbuiten ergens in de nacht. Vijanden die elk moment konden komen. Het kon haar niets schelen. Mij wel?
  
  'Nick,' zei ze bevend met een keelstem.
  
  Ik herinnerde me Doebai, de bungalow en ik wilde haar nu, al zou ik ervoor sterven. Ik rukte haar slipje uit, scheurde het van haar af en tilde haar toen op. Mijn boernoes zou een deken voor op de vloer zijn. Ze klemde zich aan me vast en beet me zo hard in mijn nek, dat ik een straaltje bloed voelde.
  
  'Langzaam, Nick,' fluisterde ze. 'Oh, langzaam, langzaam.'
  
  Ik legde haar neer, en frommelde aan de koorden van de boernoes. Ergens buiten jankte de aanjager van de straalmotor, jankte nog eens en stopte. Ik luisterde. Hij jankte opnieuw. De motor startte niet. Het moest het signaal zijn. MacGregors teken aan Candida om me naar buiten te sturen. Ik hield op met uitkleden en keek op haar neer. Haar ogen waren wijd open, op mijn gezicht gefixeerd.
  
  'Nick?' zei ze. 'Alsjeblieft, Nick.'
  
  Het sein kwam opnieuw. Ze scheen het niet te horen. Ze wilde het niet horen. Ik evenmin, maar ik hoorde het en dit was het verkeerde moment. Ze keek naar mijn gezicht.
  
  'Het kan me niet schelen, Nick. Hij wacht wel. Nick?' MacGregor Peters zou wel wachten, maar zouden onze vijanden daarbuiten in de donkere nacht, wachten? Iedere seconde kon fataal zijn. Ze was een agente, ervaren, ze wist het. Maar ze stak haar hand omhoog en greep mijn boernoes.
  
  'Nu, hoor je. Doe het nu. Neuk me!'
  
  In de verte kwam de straalmotor hoestend tot leven, het gebulder vulde het bergdal. Ik wilde het ook niet horen. Niemand kan eeuwig leven en er zijn momenten die nooit meer zullen komen. Ik keek op haar neer. Haar donkere ogen waren groot, helder en vurig. Een geweld in haar en mij, dat alleen gestild kon worden door...
  
  Het schot verscheurde de nacht, boven het gebulder van het vliegtuig uit.
  
  Een besluit dat voor me genomen werd! Ik draaide me razendsnel naar de deur.
  
  'Blijf hier!' siste ik tegen Candida. 'Blijf op de grond.'
  
  'Nee,' ze greep mijn been. 'Het is veiliger hierbinnen. We ... ' ik trok mijn been los en schopte haar naakt tegen de grond. 'Wees niet zo stom! Je weet hoe het ervoor staat. Kleedje snel aan en als ik binnen vijf minuten niet terug ben, ren je als de bliksem naar het vliegtuig.'
  
  Ik deed de deur open, boog me diep voorover en dook de nacht in. Ik kwam languit neer, sprong overeind en bereikte de eerste rij struiken en bomen die in een kring om de gebouwen stond. Ik had de Luger in mijn hand, gehurkt luisterde ik.
  
  Het vliegtuig brulde nog steeds.
  
  Ik zag een schaduw rechts van me, aan de rand van de landingsbaan. Ik ging zacht en stil tussen de bomen door naar de plek waar ik de schaduw had gezien. Er was één schaduw. Ik zag geen andere en hoorde geen geluiden boven het gedreun van het toestel.
  
  De gestalte zweefde tussen de bomen, nog geen drie meter voor me.
  
  'Hé, jij!' fluisterde een stem schor. 'Finch!'
  
  Ik antwoordde niet maar kroop in een boog in de richting van de stem. Candida Roye kwam uit het kantoor aan de andere kant van de oase. Rennend, gebruikte ze de gebouwen en nachtschaduwen als dekking. Voor me verhief de man die ik besloop, zich plotseling en staarde naar Candida toen die het vliegtuig bereikte. Ik viel op hem neer en in een worstelende massa gingen we tegen de grond.
  
  'Finch! Ik...'
  
  Ik kreeg zijn keel in mijn handen. Hij wrong zich los. Het was een kleine, gedrongen man en verbazend sterk. Hij rukte zich los en kwam overeind. Ik ging achter hem aan.
  
  Ik greep hem - en toen verschenen ze overal rond de buitenpost.
  
  Mannen in donkere uniformen. Minstens vijftig.
  
  'Candida! Peters! Stijg op! Stijg op! schreeuwde ik.
  
  Ze kwamen aanzetten, wapens in de aanslag en gericht. De kleine man probeerde te ontkomen. Hij werd omsingeld en met een geweerkolf neergeslagen.
  
  'Stijg op! Nu!' brulde ik.
  
  Handen grepen me en hielden me vast. Ik schopte, sloeg, vocht met iedere list die ik kende en legde er een half dozijn neer. Maar het waren er teveel. Ze hadden me op de grond vastgepind en ik hijgde zwaar.
  
  Ze hielden me vast en trokken een zak over mijn hoofd. Ik bleef me verzetten en voor ze me tenslotte hadden overmeesterd, zag ik de Learjet de lucht in gaan en in de nachtelijke lucht verdwijnen.
  
  Toen kraakte er iets tegen mijn schedel en ik raakte bewusteloos.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 16
  
  
  
  
  Ik kwam bij met mijn handen achter me gebonden en de zak over mijn hoofd. Ruwe handen rukten me omhoog.
  
  Een stem sprak vlakbij:
  
  'Nee, verdomme, de generaal wil met allebei spreken! Breng hem weg. Nu!' Het was een harde, norse stem, gewend orders te geven - en hij sprak Engels. Zonder accent. Een Amerikaan! Er klonken andere Engels sprekende stemmen en stemmen die in het Arabisch jammerden. Geen ervan zei iets over Candida of Peters en het vliegtuig. Ik voelde me wat prettiger.
  
  Maar meer ook niet. Ik was stevig gebonden, blind door de zak over mijn hoofd en ze voerden me weg, terwijl handen mijn armen stevig vasthielden. Ze liepen snel en door de zak over mijn hoofd struikelde ik over rotsen en uitsteeksels. Ik concentreerde me op het terrein, op het gevoel waar ik heenging en probeerde te berekenen hoeveel meters we aflegden.
  
  De grond was rotsachtig en we gingen over een kronkelend pad op een lichte helling - rond de voet van een berg. Dat betekende, ten zuidoosten van de Bayoupost in de oase. Tijd en afstand worden allebei langer wanneer je loopt zonder te weten waarheen, dus telde ik mijn passen. We hadden minder dan driekwart kilometer afgelegd toen we in een nauwe bergengte schenen te komen. Onze voetstappen en de lage stemmen weergalmden alsof bergwanden hoog rond ons optorenden. Toen waren we er doorheen en op open terrein. Ik voelde mensen en gebouwen om me heen. Een soort stad of kamp. Ik hoorde paarden, voertuigen en deuren in houten gebouwen.
  
  Ik moest drie houten treden oplopen en werd door een deur geduwd. Mijn handen werden losgemaakt en de zak werd van mijn hoofd genomen. Ik wreef mijn verdoofde polsen. De twee
  
  gewapende bewakers die me los hadden gemaakt, waren beiden Arabieren met zwart en wit geblokte keffiyehs en witte boernoesen. Zwijgend gingen ze naar buiten en de deur werd op slot gedaan. Ik keek om me heen. Ik was in een groot vertrek met een houten vloer, als bij een barak, met een enkel, getralied raam hoog in de wand. Ik was niet alleen.
  
  De kleine rossige Israëlische agent met het getekende gezicht, stond een meter of wat van me vandaan zijn polsen te wrijven. Hij knipperde met zijn ogen tegen het licht van de enige gloeilamp in het vertrek. Zijn zongebrande gezicht was even uitdrukkingloos als in Las Vegas, toen hij op de kale vloer ging zitten en me aankeek.
  
  'De CIA-vrouw en de man zijn in de Learjet ontkomen,' zei hij. 'Je hebt het druk gehad, Finch. Waarom doodde je Khalid?'
  
  Ik zei: 'Waarom schoot je vannacht in het Bayou-kamp op ons?'
  
  'Dat deed ik niet. Ik zag die soldaten komen en schoot om jullie te waarschuwen. Ik probeerde het je te zeggen, maar je besprong me.'
  
  'Me waarschuwen?' zei ik. Dan was jij het samen met een andere Israëlische agent, op het plein in Doebai?'
  
  'We zagen hoe je inbrak in Khalids gebouw, daarna creëerden we een afleiding, om de Doebaise troepen weg te lokken. Waarom heb je Khalid gedood?'
  
  'Orders,' zei ik. 'Waarom ben je me gevolgd?'
  
  Hij glimlachte dun. 'Orders. Zoals ik al zei in Vegas, we weten graag wat er gaande is in de Arabische wereld.'
  
  Ik ging naar het hoge raam en kon net naar buiten kijken. Het enige wat ik zag waren wat barakken, een paar tenten en de bergen die dichtbij, in de nacht optorenden. De paar gestalten die zich bewogen waren moeilijk te onderscheiden in het donkere kamp. Ergens hinnikte een paard en een accordeon speelde een droevig wijsje. Ik stak een sigaret op. Die hadden ze me gelaten, maar verder niets. Ze hadden zelfs Hugo in de mouw van mijn boernoes gevonden. Ik wierp de Israëlische agent een sigaret toe.
  
  'Hoe heet je?' vroeg ik.
  
  'Mendel Tadah,' zei de kleine Israëli, terwijl hij rookte. 'Hoe stierf Kelly?'
  
  Ik vertelde het hem. Hij knikte, rookte toen verder, in het stille vertrek.
  
  'Rashid, ja,' zei hij. 'Ik dacht het al, een sadist en erger. We houden hem allang in het oog - een gevaarlijk man. Het was Rashid die ik naar de buitenpost van Bayou volgde.'
  
  'Heb je Rashid daar vannacht gezien?'
  
  Hij schudde zijn hoofd. 'Nee, eerder vandaag. Ik raakte hem kwijt, maar het lijkt erop dat hij ons gevonden heeft. Hoorde je dat ze het over een "generaal" hadden?'
  
  'Ja,' zei ik. 'Een soort basis. Waarom?'
  
  Mendel Tadah scheen een stomme film te zien op de kale wand van de gevangenisbarak. Zijn getekende gezicht stond grimmig en bleek onder zijn bruine huid. 'Rashid is een raadselachtig mens, gecompliceerd en venijnig. Ik heb hem vele jaren lang in de gaten gehouden. Nu zal ik hem doden.'
  
  'Voor Sheila Kelly?'
  
  'Ja. Een Iers meisje dat ons kwam helpen in onze strijd. Ze leefde een goed leven, Finch. Rashid zal ervoor boeten, maar nog niet meteen. We moeten eerst weten wat hij uitvoert.'
  
  'Wat zou het kunnen zijn?'
  
  'Alles wat zijn macht kan doen toenemen, in Doebai en op het hele Arabische Schiereiland,' zei Tadah grimmiger. 'Hij komt uit een familie van Saoedische krijgers, die aan het kortste eind trokken in een oorlog met de oude Ibn Saoed. Ze werden verbannen, dus legde de jonge Rashid het aan met de sjeik van Doebai en schopte het ver in het Doebaise leger. Maar we hebben al lang vermoedt dat hij een paar jaar geleden zijn trouw heeft verplaatst van de sjeik naar Khalid al Wahli. Recentelijk hebben we sterke aanwijzingen gekregen, dat Rashid in Doebai alleen Khalid boven zich had en dat zelfs Khalid hem misschien in de weg stond.'
  
  Ik dacht erover na. 'Rashid was machtig geïnteresseerd in de bomaanslag op de Italiaanse villa. Bezorgd over wat ik van de aanslag wist, over wat er werkelijk was gebeurd. Alsof hij er heel zeker van was dat er iets raars was gebeurd. Hij zei zoveel, dat de Groene Wolf-mensen die de aanslag pleegden, verdwenen waren.'
  
  'Zo?' zei Mendel Tadah. 'Wilde hij weten wat er gebeurd was, of wilde hij er achter komen wat jij wist?'
  
  'Moeilijk te zeggen,' zei ik. Vanuit het hoge raam keek ik naar het aflossen van de wacht. Het kamp was onderworpen aan strenge, professionele discipline en was zwaar bewaakt.
  
  'Wat zal er in Doebai gebeuren, nu Khalid dood is?'
  
  'Rashid zal sterker worden,' zei Tadah. 'Niet zelf eerste minister - nog niet - maar de sjeik heeft Raziz bin Zaid al Denga al aangewezen, een oude man van over de tachtig en een intieme vriend van Rashid. De daadwerkelijke controle zou in handen kunnen zijn van Rashid.'
  
  'Zou hij Khalids dood gewild hebben?'
  
  'Of iemand zou gewild kunnen hebben dat Rashid omhoog zou klimmen,' zei Mendel Tadah. 'Weet je zeker voor wie je Khalid doodde?'
  
  Wist ik dat? Zeker? De CIA, ja, en misschien Washington, maar... ? Ik gaf de kleine Israëli geen antwoord en toen zijn sigaret op was, ging hij op de harde vloer liggen en leek te gaan slapen. Het was een man met stalen zenuwen. Dat had ik in Las Vegas gezien. Een beroeps die wist dat het geen zin had zich zorgen te maken over morgen. Morgen zou komen. Ik bleef lange tijd bij het hoge raam staan. Er was iets met dit geheime kamp. Van wat ik uit het raam kon zien, was het een groot kamp, georganiseerd en minstens semi-permanent, met strenge, militaire discipline. De sfeer van een geregeld leger, geen guerrillagroep. Vlot en efficiënt. Maar wat had het te maken met de dood van Khalid al Wahli? Wat was generaal Rashid van plan? En waar stond ik? Wilden ze me dood of levend? De moordenaar op een presenteerblaadje aanbieden of de moordenaar verbergen? Hoe dan ook, ik was voor generaal Rashid belangrijk genoeg, om hem persoonlijk een kleine patrouille de woestijn in te laten leiden. Het was een kenmerk van de man die nog niet de macht had. Een man die zijn kaarten onder tafel uitspeelde, orders opvolgde, maar uitsluitend om een positie te bereiken, waarin hij degene was die de orders kon uitdelen.
  
  Ik bleef erover nadenken, met het gevoel dat ik ergens een sleutel miste ... iemand speelde een spelletje dat nog niet aan de oppervlakte te merken was. Met wat Mendel Tadah me verteld had, klonk het naar generaal Rashid, maar toch ... ? Was Rashid groot genoeg?
  
  Enige tijd voor zonsopgang, verliet ik het raam en ging zelf ook liggen. Ik had slaap nodig en morgen zou vroeg genoeg komen. Het eerste licht van de dageraad in de bergen vulde langzaam het hoge raam en toen dit zo ver was, sloeg een luik voor het raam dicht, met een dreun die me wekte. Mendel Tadah sliep nog steeds. Hij had betere zenuwen dan ik of misschien had hij minder om over na te denken, zeker van wat er met hem zou gebeuren, wanneer er geen hulp kwam. Ik was er niet zeker van wat er met mij zou gebeuren, wist niet waar ik in de zaak paste. Toen was de nieuwe dag er.
  
  De deur ging open en vier Arabische soldaten kwamen binnen en grepen me, zoals cipiers binnenrennen en de veroordeelde grijpen bij Franse gevangenisexecuties. Ze sjorden me omhoog, hielden mijn armen vast, maar bonden me niet. Ze trokken de zak weer over mijn hoofd en voerden me weg.
  
  Een zak over mijn hoofd, bij daglicht een luik voor het raam. Wat mocht ik niet zien?
  
  Toen ze me naar buiten voerden en tussen de gebouwen door, over een open terrein, hoorde ik overal om me heen mannen lopen. Het klonk als een exercitieterrein. Een hoop mannen, als een hele divisie.
  
  Ik werd struikelend enige treden opgeduwd een kantoor binnen. De generaal heeft deze gevangene laten komen,' zei een stem in het Arabisch.
  
  'Ik zal kijken,' zei een andere stem. In het Arabisch, maar het was geen Arabier. Een accent, een Engels accent.
  
  Ik wachtte in het donker van de zak over mijn hoofd, stevig vastgehouden door de Arabische bewaker.
  
  Een deur ging open en ik werd naar voren, een kleiner kantoor binnen geduwd. Ik voelde dat de bewakers verdwenen en de deur gesloten werd. Er was een stilte.
  
  Toen zei een kalme, zachte stem, 'je kunt de blinddoek afdoen, kapitein Finch.'
  
  Een Engelse stem. Een stem die ik kende. Ik zette de zak af.
  
  'Ga zitten, kapitein.'
  
  Kolonel Devereaux zat achter een keurig veldbureau.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 17
  
  
  
  
  Een bewaker bleef in het kantoortje. Hij stootte me aan met zijn geweer.
  
  'Groet de generaal.'
  
  Ik groette Devereaux. Generaal? Van welk leger? De Arabische soldaat porde me opnieuw, harder.
  
  'Ga zitten, als de generaal je dat zegt, zwijn!'
  
  Ik ging zitten. De wacht sprong stijf in de houding. Devereaux had het allemaal, zonder iets te zeggen onbewogen aangezien. 'De gevangene staat tot uw dienst, sir!' zei de Arabische soldaat.
  
  Devereaux knikte: 'Wacht buiten.'
  
  'Sir? U kunt niet.'
  
  'Buiten, korporaal,' snauwde Devereaux. De man stampte op de grond in de correcte Britse stijl, maakte rechtsomkeer en ging naar buiten. De deur ging dicht.
  
  Devereaux scheen te walgen van het vertrek van de Arabier, maar het scheen hem toch ook te amuseren. Hij schudde zijn hoofd en schoof een pakje sigaretten naar me toe.
  
  'Die tinnen soldaatjes,' zei hij. 'Rook als je wilt, kapitein.'
  
  Zijn stem was levendig, zeker en vast. Alle aarzeling was eruit verdwenen. Bijna een ander mens, zonder vaagheid of aarzeling. Het streepjespak was weg, de das en het witte overhemd ook, misschien was dat mijn antwoord - hij was onzeker en niet op zijn plaats in een kostuum of achter een kantoorbureau in de stad. Hij droeg stijf geperste legerkleding, gepoetste parachutistenlaarzen en een zwarte militaire baret, met een insigne dat ik niet kende. Hij hoorde in veldtenue. Vastberaden en in commando. Hier was hij in zijn element.
  
  Ik rookte. 'Waarom word ik gevangen gehouden, Devereaux?!'
  
  'Dat gebeurt meestal met moordenaars, wanneer ze gepakt worden,' zei Devereaux. 'Jij vermoordde de leider van een bevriende natie.'
  
  'Ik doodde de moordzuchtige leider van een terroristengroep,' zei ik. 'Ik handelde op bevelen en met medewerking van Bayou.'
  
  'Laten we zeggen dat je dat laatste te duidelijk maakte door je methoden,' zei Devereaux droog. 'Je hebt Bayou in een moeilijke positie gebracht, weet je?'
  
  'Is dat zo?' vroeg ik, terwijl ik hem opnam. 'Weet je dat zeker?' Hij bleef uitdrukkingloos. 'Ik weet het zeker, kapitein Finch.'
  
  'Ben je van plan me over te geven aan de mensen van Doebai? Misschien aan generaal Rashid? Voor je dat doet kun je beter eerst praten met Marcus Bowie of de CIA in Washington - generaal.'
  
  'Ik ben niet van plan je over te dragen aan Doebai.' Hij leunde achterover en bestudeerde me. 'Je bent een goed getrainde soldaat, kapitein. Een neiging om er alleen op af te gaan, misschien, maar je kunt een goede reden gehad hebben. Mannen met jouw bekwaamheid en gezag zijn tegenwoordig niet makkelijk te vinden. Misschien zou je je bij mij willen voegen?'
  
  'Bij wat?' vroeg ik. 'Waar ben je generaal van?'
  
  Hij fronste. 'Vergeet dat "generaal" maar. Onder ons, kapitein, geef ik er de voorkeur aan, kolonel genoemd te worden. Wij waren officieren van een echt leger - een trots, professioneel leger, eh? Die Arabieren met hun speelgoedlegertjes, "generaals" van een incompetente tinnensoldaatjes troep!' Zijn ogen leken ver weg te gaan, alsof hij zijn echte leger zag. 'Wij waren echte soldaten, kapitein en wat deden ze met ons? Ons land, dat we alleen maar correct wilden dienen? Ze zonden ons naar Vietnam om ons land te verdedigen en vernietigden ons toen, omdat we dat deden. Onrecht voor ons, ja, maar veel erger dan dat. Een stomme vergissing van die zwakke idioten in Washington! Ons leger in de handen van de verkeerde mensen, kapitein. Waarachtige soldaten worden naar pestholen als dit gestuurd.'
  
  'Om wat te doen, kolonel?' vroeg ik. 'Wat doe je hier? Niet alleen beveiliging geven aan Bayou, nee. Wat is het dat niemand hier mag zien? Waarom een geheime basis, waarom gebruik je de bekende buitenpost van Bayou, in de oase, niet?'
  
  Devereaux stak een sigaret op. 'Doet het er toe, kapitein, wat we aan het doen zijn? Kan het je wat schelen? Ik bied je de kans, weer te dienen als echt soldaat in een echt, hoewel klein, leger. Geen politiek of politici meer. Geen moorden of clandestiene ontsnappingen meer.'
  
  'Ik zou willen weten waar ik aan meedeed, kolonel.'
  
  'Zo?' zei Devereaux. Hij scheen na te denken. 'Goed. Laten we zeggen dat we hier een kader vormen. Niet om Arabische soldaten te trainen zoals sommige Amerikanen doen, maar Arabische guerrilla's. Noem het een geheim Arabisch leger, van alle Arabische landen. Het is duidelijk dat Bayou niet wil dat dit bekend wordt, niet thuis en niet in de wereld. Ons werk zal goed getrainde leiders leveren aan de Arabische guerrilla's, leiders die de vrienden zullen zijn van de VS en onze ondernemingen.'
  
  'Niemand mag het weten? Vooral de Israëli's niet?'
  
  'Juist, kapitein.'
  
  'Die Israëlische agent dan, die gelijk met mij werd opgepakt,' zei ik. 'Wat gebeurd er met hem?'
  
  Hij rookte met gesloten ogen. 'Maak je je daar ook druk over?'
  
  'Ik neem aan van niet,' zei ik. 'Denk je dat ik in je leger zou passen?'
  
  'Ik weet het zeker,' zei hij, terwijl hij zijn ogen opende. 'Je zou een goede rang en een goed salaris hebben - laten we zeggen - kolonel, aan het hoofd van een regiment. Een echt regiment, de beste mannen.'
  
  Ik knikte. 'Het klinkt verleidelijk. Ik ... '
  
  Devereaux legde me met een scherp gebaar het zwijgen op en boog zich naar voren toen het geluid van opschudding van buiten het kantoor klonk. De deur barstte open en een man kwam binnen. Het was geen Arabier, hij droeg hetzelfde uniform als de kolonel en ik herkende hem als een van de veiligheidsofficieren uit Doebai.
  
  'Ik heb je gezegd, niet... ' begon de kolonel.
  
  De officier haastte zich naar hem toe, boog zich voorover en fluisterde in zijn oor. Tenslotte knikte de kolonel en de officier ging naar buiten. Devereaux bleef zwijgend zitten, terwijl hij naar de deur keek en met zijn vingers op zijn veldbureau trommelde. De officier kwam terug met twee Arabische soldaten en drie burgers.
  
  Twee van de burgers waren jong, een man en een vrouw, ze zagen er bang en verward uit. De derde burger was een dikke man met een rood gezicht die woedend tierde:
  
  'Haal je smerige handen van me af! Wat is er hier aan de hand? Wie denken jullie dat je bent? Ik ben een Amerikaans staatsburger, hoor je dat? Je haalt je grote moeilijkheden op je nek! Wie heeft de leiding?'
  
  Devereaux legde hem het zwijgen op. 'Ik heb de leiding, meneer ... ?'
  
  'Connors,' zei de dikke man. 'James J. Connors uit Chicago en laat ik je zeggen dat niemand me ... '
  
  'Zwijg, meneer Connors,' sneed Devereaux hem kortaf af en keek naar de Bayou-officier. 'Wat doen ze hier?'
  
  De officier was niet op zijn gemak. 'Ze reden in een Land-Rover recht het kamp in, sir. Ik weet niet hoe ze langs de schildwachten kwamen, maar ze waren binnen de omheining voor ze het wisten. Ze zagen het zuidelijke gedeelte, sir. De noordkant ook. Die jongeman.'
  
  Bleek en nerveus zei de jongeman, 'Tony Zudick. We waren niet van plan iets te doen dat we niet mochten, ik bedoel, mijn vrouw en ik zijn op huwelijksreis, we kwamen hier op vakantie'. Ik bedoel, we komen uit L.A., Audrey en ik.'
  
  De jonge vrouw stond heel dicht bij haar man en hield zijn arm stevig vast, haar kleine knokkels wit.
  
  'We wilden eens iets anders doen,' stamelde ze. 'De gids zei dat hij ons naar de Jabal al Akhdarbergen kon brengen, naar een afgelegen oase. Het klonk opwindend, dus ... '
  
  Devereaux wendde zich tot zijn officier. 'Die gids?'
  
  'Smeerde hem, maar we zitten achter hem aan,' zei de officier.
  
  'Hij ...'
  
  Connors snauwde: 'Jullie twee klinken als Amerikanen. Wat denken jullie verdomme dat jullie doen? Ik waarschuw jullie...'
  
  'Luister, sir,' zei de jongeman, 'het spijt ons als we iets verkeerds deden. Maar dat wilden we niet. Zoals meneer Connors al zei, u klinkt als Amerikanen, zeg ons hoe we terug moeten naar Doebai en we zullen ... '
  
  'Natuurlijk, meneer Zudick,' zei Devereaux kalm. 'Ik weet zeker dat jullie er geen kwaad mee bedoelden, niet wisten dat dit verboden gebied is. Ik reken erop dat ik ... '
  
  De officier zei: 'Hij nam foto's, kolonel. Die jonge vent. Ze waren helemaal in het zuidelijke gedeelte.'
  
  'Foto's?' vroeg Devereaux. 'In het zuidelijke gedeelte?'
  
  'We hebben de kamera,' zei de officier.
  
  'Ja,' zei Devereaux peinzend. 'Maar ze waren daar, eh? Nou,' tegen de drie toeristen glimlachend, stond hij op, 'ik zal contact op nemen met Doebai. Onder tussen houden we jullie vast.'
  
  'Ons vasthouden?' zei Zudick. 'Maar we moeten ...'
  
  'Het zal niet voor lang zijn. Het spijt me,' zei Devereaux.
  
  James J. Connors tierde: 'Je kunt ons niet hier houden. Hoor je me, kerel?'
  
  'Ja, dat kan ik wel, meneer Connors,' zei Devereaux.
  
  De dikke man deed zijn mond open en sloot hem toen weer. Hij was plotseling bleek geworden. Hij keek om zich heen en likte zijn lippen af. De jonge echtgenote klemde zich aan haar man vast. Devereaux knikte tegen de officier.
  
  'Breng ze weg.'
  
  De Arabieren voerden de drie toeristen naar buiten. Devereaux bleef een ogenblik zwijgend zitten, zijn raadselachtige gezicht stond peinzend. Ik nam hem op, me bewust van een zekere spanning in het kantoor. De spanning van een man die weet dat hij iets moet doen, dat hij niet wil doen.
  
  'Je maakt je niet zo druk over die mensen omdat ze een kaderkamp hebben gezien waar Arabische guerrilla's worden getraind,' zei ik. 'Je zou je niet zo druk maken om het verbergen van een trainingskamp.'
  
  Hij scheen me niet te horen. Maar hij had me wel degelijk gehoord, hij draaide zijn hoofd om en keek me zonder met zijn ogen te knipperen aan.
  
  'Niet, kapitein?'
  
  'Nee,' zei ik. 'Je zou je daar niet zo druk om moeten maken.' Hij bleef me aankijken. 'Ga je met ons meedoen, kapitein?'
  
  'Het klinkt als een goed leven en een hoop lol,' zei ik, 'maar nu wil ik precies weten wat er gaande is, voor ik meedoe.'
  
  Devereaux knikte. 'Goed kapitein, ik zal het je vertellen.'
  
  De deur achter me ging kalm open en weer dicht. Ik draaide me om. Candida Roye stond in het kantoor.
  
  'Nee, generaal,' zei ze. 'We kunnen hem niet vertrouwen. Hij zal niet met ons meedoen. Hij is een spion, geen soldaat.'
  
  Ze ging naast Devereaux's bureau staan.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 18
  
  
  
  Candida Roye glimlachte, haalde haar schouders op en zei: 'Laten we zeggen dat de CIA niet genoeg betaalt. Of misschien bevalt het gene wat ze doen me gewoon niet meer.'
  
  'MacGregor Peters?' vroeg ik.
  
  'Hij vloog weg, dankzij jou. Ik ging niet met hem mee. Ik hoor hier.'
  
  'Hier?' vroeg ik.
  
  'Miss Roye, of eigenlijk luitenant Roye,' zei kolonel Devereaux, 'maakt deel uit van mijn groep. Al geruime tijd. Een goed soldaat en een waarachtig patriot.' Nu wist ik waarom ze er in het kantoor op de Bayou-basis zo opgestaan had met me te vrijen, zo hartstochtelijk was geweest, op het verkeerde moment en de verkeerde plaats.
  
  'Het was een truuk,' zei ik, 'vannacht in die oase. Naakt in dat kantoor vannacht, beslist willen vrijen, ondanks potentiële vijanden overal om ons heen, ondanks MacGregor Peters' teken. Ze hield me daar vast tot Devereaux's mannen zouden komen en me gevangen zouden nemen. De Pentagonman was tenminste ontsnapt. Allemaal een truuk om me uit de buurt van het straalvliegtuig te houden.'
  
  'Niet helemaal,' zei ze. 'Noem het plicht en een genoegen. Jammer dat die Israëlische spion het allemaal verknoeide, Nick.'
  
  'Een spion, zeg je, luitenant Roye?' zei Devereaux. 'Je noemde hem Nick?'
  
  'Nick Carter, generaal,' zei Candida. 'N3 zelf, Killmaster nummer één van AXE. Uitgeleend aan de CIA om Khalid al Wahli te doden.'
  
  'AXE?' zei Devereaux.
  
  'Ja, sir,' zei Candida. 'Ultra-top-geheim. Zelfs bij het Pentagon zijn geen twee mannen die van AXE afweten of van zijn operaties en niemand die daar van N3 weet. Ik had zelf ook nooit van AXE gehoord, behalve als vaag gerucht, tot een maand geleden. Zij zijn de superagenten die ons allemaal in de gaten houden en slechts rapport uitbrengen over de rode telefoon.'
  
  'Is dat AXE betrokken bij de operatie in Doebai?' vroeg Devereaux, terwijl hij me opnam.
  
  'Eigenlijk niet,' zei Candida. 'Alleen Nick. Daar heeft de CIA wel voor gezorgd. We hadden het volkomen onder controle, tot Nick op eigen houtje begon. Maar we hebben hem nu terug, niet?'
  
  'Inderdaad,' zei Devereaux, me traag bekijkend. 'En denk je dat we hem niet kunnen vertrouwen, als hij zich bij ons voegt, luitenant?'
  
  'Ik geloof het niet, generaal,' zei Candida, 'geen moment.'
  
  'Jammer,' zuchtte Devereaux. 'Ik geloof dat kapitein Finch of Carter of hoe hij ook heet, een heel goede soldaat is. Ik had hem graag bij ons willen hebben. Wat stel je voor, luitenant Roye?'
  
  'Hij weet al teveel, generaal,' zei Candida. 'Hij zou nu nooit meer stoppen, voor hij alles ontdekt heeft. We kunnen hem met geen mogelijkheid vertrouwen. Sorry, Nick.'
  
  'Het spijt mij ook,' zei ik. 'We hadden het goed, samen.'
  
  'Heel goed,' zei ze.
  
  Devereaux gaf de wacht een teken. Ze kwamen binnen. 'Breng hem terug naar de barak,' zei Devereaux.
  
  Ik keek naar Candida Roye. 'De CIA heeft een grote schoonmaak te doen. Het ziet er naar uit dat ze gebruikt zijn.'
  
  'Jammer dat je het hen nooit zult vertellen,' zei Candida.
  
  'Neem hem mee,' zei Devereaux.
  
  Ze namen me mee, opnieuw geblinddoekt, terug over het open terrein, naar de barak waar ik de hele vorige nacht was vastgehouden. Binnen haalden ze de zak van mijn hoofd en gingen weg. Ik hoorde de deur weer op slot gaan, zag dat het luik nog steeds het raam bedekte en dat Mendel Tadah nog steeds in een hoek op de grond zat.
  
  'Iets te weten gekomen?' vroeg hij.
  
  'Nee,' zei ik, 'behalve dan dat het niet Rashids onderneming is, maar die van kolonel Devereaux.'
  
  'De Bayou-veiligheidschef? En waar is hij mee bezig?' Ik gaf niet meteen antwoord. Er was een verandering in onze gevangenis. De drie Amerikaanse toeristen waren er. Het jonge stel zat zover als mogelijk was, van de deur vandaan. De dikke man uit Chicago beende kwaad heen en weer.
  
  'Weet jij wat er aan de hand is?' vroeg hij me op eisende toon. 'Die daar,' zei hij, naar Mendel Tadah wijzend, 'wil niets zeggen. Hij lijkt me een of andere vervloekte spion. Wat willen ze, verdomme, me hier opsluiten. Ik eis de Amerikaanse ambassadeur te spreken.'
  
  'Misschien zal dat spoedig gebeuren,' zei ik.
  
  Ik wierp een blik op Mendel Tadah. De Israëli haalde zijn schouders op en schudde zijn hoofd. Hij wist het, net als ik. Het jonge stel was zo bang als wat, maar ze probeerden te glimlachen, probeerden te doen alsof ze wisten dat ze niet bang hoefden te zijn, dat het allemaal een misverstand was.
  
  'Ik veronderstel dat we hier niet hadden moeten komen,' zei de jongeman. 'Ik ben Tony Zudick, meneer ...'
  
  'Mark Finch,' zei ik. 'Het was een fout.'
  
  'Het is allemaal mijn schuld,' jammerde de jonge vrouw. 'Het was allemaal mijn idee, om eens ergens anders naar toe te gaan. Nu zal het weken duren voor we terug kunnen. Ik weet het zeker.'
  
  'Hé, Aud,' zei Tony Zudick, 'niets daarvan. Het was evengoed mijn idee als het jouwe.'
  
  'Pa zal ziek zijn van ongerustheid, Tony,' zei Audrey Zudick. Ze keerde zich naar mij. 'Mijn vader. Hij kwam samen met ons en betaalde de hele reis. Een huwelijksgeschenk. Hij is in Doebai, hij zei dat de woestijn te heet voor hem was. Hij moet intussen doodsbang zijn.'
  
  'Hij weet waar we zijn!' zei Tony en zijn stem klonk opgewekter. 'Dat was ik vergeten. Gauw zal hij iedereen naar ons laten zoeken. Hij zal naar de Amerikaanse ambassadeur gaan. Het is okee, Aud. Beslist.'
  
  Hij grijnsde tegen zijn vrouw en klopte haar op de arm. Ze glimlachte en knikte. James J. Connors hield op met ijsberen.
  
  'Dat is beter. Je hebt beslist gelijk. De ambassadeur zal meteen troepen hierheen sturen. Ze kunnen een Amerikaan niet zo behandelen. Verdomme, die baas is zelf een Amerikaan. Wat voert hij trouwens uit?'
  
  'Ik weet het niet zeker,' zei ik.
  
  De drie toeristen verzonken in zwijgen. Ik ging naast Mendel Tadah zitten. De Israëli keek naar de drie toeristen.
  
  'Wat is Devereaux van plan?' vroeg hij.
  
  Ik vertelde hem over de kaderoperatie, de training van Arabische guerrilla's. Hij luisterde peinzend.
  
  'Geloof je hem?' vroeg hij.
  
  'Ik weet het niet,' zei ik. 'Niet helemaal.'
  
  'Nog meer aan de hand?'
  
  'Dat denk ik wel.'
  
  De dag ging langzaam om. Tegen het middaguur brachten ze ons eten. Een soort stamppot. Ik at het allemaal op, evenals Tadah. De Zudicks probeerden te eten, maar lieten het meeste staan. Connors smeet het zijne op de vloer, zeggende dat hij dergelijk varkensvoer niet at!
  
  'Wat hebben jullie drieën daarbuiten gezien?' vroeg Mendel Tadah, nadat de bewakers onze metalen borden hadden weggehaald en wat water hadden achtergelaten.
  
  'Alleen maar een bende tinnen soldaatjes!' snauwde Connors. 'Een heleboel soldaten,' zei Tony Zudick. 'Een hoop vrachtwagens, wapens en zelfs een paar tanks. Maar voor het grootste deel alleen maar soldaten die aan het oefenen waren.'
  
  'Wat voor soldaten?' vroeg ik. 'Heb je iets bijzonders aan hen opgemerkt, iets bijzonders aan hun uitrusting, hun voertuigen of de gebouwen hier?'
  
  Zudick schudde zijn hoofd. 'Gewoon soldaten zoals je die in het leger ziet. Niets bijzonders.'
  
  'Gewoon, marcheren en rondrennen, gillen en schreeuwen,' zei Audrey Zudick. 'Mannen en hun spelletjes!'
  
  'Weten jullie het zeker?' vroeg Tadah. 'Soldaten en niets anders?'
  
  De Zudicks knikten en James J. Connors ook. Ik leunde tegen de muur achterover, sloot mijn ogen en dacht na. Kolonel leek geschrokken te zijn vanwege de drie toeristen en zijn officier had zo ongeveer geschreeuwd dat ze iets hadden gezien dat ze niet hadden mogen zien. Iets dat gevaarlijk was voor Devereaux Wat?
  
  De hete middag kroop voorbij in de stilte van de gevangenis. Mendel Tadah zat bewegingloos, zoals ik, maar J.J. Connors beende van muur tot muur en de Zudicks spraken tegen elkaar en de stille ruimte in het algemeen.
  
  'Waarom duurt het zolang, Tony?' vroeg het meisje. 'Mijn vader zal doodziek zijn van ongerustheid.'
  
  'Hij zal ons wel vinden, Audrey, maak je geen zorgen. Waar ik me zorgen over maak, is dat we misschien onze hele vakantie kwijt raken. Ik moet over een week weer terug zijn op kantoor.'
  
  'Bedoel je dat ze ons hier een hele week zouden kunnen vasthouden?' vroeg Audrey Zudick.
  
  Connors vloekte. 'Dat kunnen ze godgloeiende god, maar beter vergeten. Ik moet belangrijke mensen spreken in Iran.'
  
  'Ik weet het niet Aud,' zei Tony Zudick. 'Ik neem aan dat ze dat zouden kunnen doen. Zelfs een boete opleggen. Ik denk dat dit een soort verboden gebied is. Die gids wist het, weet je? Daarom smeerde hij hem.'
  
  'Oh, Tony, zouden ze al ons geld afnemen? Dan zouden we naar huis terugmoeten.'
  
  'Ik veronderstel dat we zelfs uitgewezen kunnen worden,' zei Zudick.
  
  'Onze hele huwelijksreis geruïneerd,' huilde het meisje.
  
  'Nou,' zei J.J. Connors, 'mij intimideren ze niet! No, sir. Ze krijgen geen cent van me en als ze me uitwijzen, zullen ze te maken krijgen met de regering van de vs.'
  
  De zakenman uit Chicago keek kwaad om zich heen, alsof hij iemand in het vertrek uitdaagde hem tegen te spreken. Niemand die dat deed. Dat scheen de dikke, tierende man onrustig te maken en hij keek naar de enige deur in het vertrek - net toen die open ging.
  
  Vier Arabische soldaten kwamen binnen. Het was nu laat in de middag, tegen de avond en de laagstaande zon schitterde op hun geweren toen ze binnenkwamen. Ze sloten de deur niet. Een van hen gebaarde naar mij. Een andere boog zich voorover, waar de Zudicks tegen de muur zaten. Een derde greep J.J. Connors arm.\De geërgerde ingezetene van Chicago duwde de Arabier weg. Deze sloeg hem met zijn geweerkolf, zodat de dikke man op zijn
  
  knieën sloeg. Connors keek op met wijd open gesperde ogen, terwijl zijn mond bloedde.
  
  'Jullie moeten meekomen,' zei de vierde Arabier, een officier. De Arabier die Connors had geslagen, hees hem overeind en duwde hem naar de deur. De Zudicks stonden zelf op en volgden Connors. Mendel Tadah begon overeind te komen.
  
  'Jij blijft,' zei de Arabische officier.
  
  Tadah ging weer zitten. Een ogenblik ontmoetten onze ogen elkaar. Hij glimlachte en haalde zijn schouders op. Ze hadden voor hem iets anders in petto. Hij sloot zijn ogen weer en leunde tegen de muur. Ik ging met de anderen naar buiten.
  
  De zon stond laag en het was bijna de schemering die vooraf gaat aan het plotseling vallen van de woestijnnacht. Ze hadden een vrachtwagen met zijn achterkant bij de deur van de barak staan. Ik kon niet veel van het kamp zien. Ze dreven ons in de vrachtwagen, lieten het achterzeil zakken en reden weg met twee Arabische bewakers voor de laadklep. Wij vieren waren niet de enigen in de laadbak. Twee smerige, haveloze Arabieren, zaten bijeengekropen voorin. Connors probeerde met hen te spreken, maar ze keken hem alleen maar met diepe, lege ogen aan. Een van hen las een boek. Het was de Koran.
  
  'Nou,' zei Tony Zudick, weliswaar nerveus, maar hij probeerde te glimlachen. 'Ik neem aan dat we er nu gauw achter zullen komen. Ze zullen ons wel naar iemand hogerop brengen, een of andere functionaris, misschien een rechter.'
  
  'Je zult beleefd zijn, niet, Tony?' vroeg Audrey Zudick.
  
  'Beleefd, verdomme!' hoonde Connors, terwijl hij zijn bebloede mond afveegde. 'Iemand zal hiervoor moeten boeten. Ze kunnen een Amerikaans burger niet zo toetakelen.'
  
  Ik keek naar de twee Arabieren. Terwijl de vrachtwagen voort hotste over de slechte weg - zo te voelen niet eens een echte weg -schenen die twee als gehypnotiseerd te zijn. De een bleef in de Koran lezen, de ander mompelde in zichzelf. Ze waren aan het bidden!
  
  'Ik zal zijn wat ze maar willen, Aud,' zei Zudick. 'Ik zal doen wat ze vragen. Als ze ons maar snel laten gaan. We hebben nog altijd bijna een week. Als ze ons beboeten zal ik nog wat geld van je vader lenen. Dan krijgen we toch nog een goede vakantie,
  
  okee?'
  
  Ik nam de twee magere Arabieren op die in de donkere vrachtwagen zaten te bidden.
  
  'Zudick,' zei ik. 'Luister naar me. Ik wil dat je luistert naar De vrachtwagen stopte. Het was een korte rit, minder dan een kilometer en overal om ons heen heerste stilte in het licht van de ondergaande zon. De twee bewakers trokken het canvas op, sprongen omlaag en gebaarden ons naar buiten te komen.
  
  We stonden in een smalle kloof tussen de bergen, een lege kloof zonder een tent of een gebouw. Audrey Zudick keek om zich heen, alsof ze naar een teken zocht, van degene waar we naar toe waren gebracht, een of ander officieel gebouw.
  
  'Tony?' zei ze, 'er is niets ...'
  
  Voor ons, aan het einde van de smalle kloof, maar uit het gezicht, achter een bocht, verscheurde een mitrailleur plotseling de schemering met een lange, eindeloze vuurstoot.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 19
  
  
  
  
  Het lange, aanhoudende vuren van een mitrailleur! Voor ons in de kloof hing een weergalmende stilte. J.J. Connors stond in de schemering met zijn ogen te knipperen en keek om zich heen naar de leegte.
  
  'Wat was dat in jezusnaam?' vroeg de dikke man op gebiedende toon.
  
  Niemand zei iets. Het geluid van de mitrailleur hing nog steeds in de kloof. De bewakers dreven ons in een groepje bijeen, en lieten ons toen op de grond gaan zitten.
  
  'Een schietbaan, denk ik,' zei Tony Zudick. 'Wat anders.' De Arabieren keken de kloof in. Ergens achterin zag ik iets bewegen. De bewakers porden de twee magere Arabieren omhoog en voerden ze weg, de kloof door en uit het gezicht. Ik keek omhoog naar de wanden van de kloof. Moeilijk, maar niet onmogelijk. Achter ons stonden nog twee vrachtwagens en dan strekte de wijde vallei zich uit. Veel verder kon ik soldaten zien marcheren. Maar de bergen leken ...
  
  De mitrailleur gaf een lang, verscheurend salvo, verderop in de nauwe kloof, rond de bocht, waar de twee Arabieren naartoe waren gebracht.
  
  Audrey Zudick gilde. 'Tony! Tony! Ze ...!'
  
  'Nee, schat, nee!' zei Tony en klemde het meisje dicht tegen zich aan. 'Alleen maar een krankzinnig toeval. Het is okee, Aud! Het is okee!'
  
  Maar zijn gezicht dat me over haar schouder aankeek, was zo bleek als de dood zelf. Zijn ogen waren zwarte gaten in een strak masker, terwijl hij zijn jonge vrouw vasthield. Hij was een Amerikaan, een jonge knaap uit Los Angeles. Dingen als dit gebeurden niet met gewone mensen uit L.A.
  
  'Het is okee, liefje,' zei hij bijna fluisterend. J. J. Connors wankelde en viel bijna. Hij keek naar mij en vervolgens naar de kale kloof. 'Ze ... ze gaan ... ze zullen ... ons neerschieten! Ze gaan ons vermoorden!'
  
  Hij keek wild om zich heen, rende plotseling naar een Arabische bewaker en greep zijn boernoes vast. 'Luister, ik meende niets van wat ik zei! Ik neem het terug. Ik heb niets gezien! Ik ben niemand, hoor je? Zeg het hem! Zeg het tegen je baas! Ik meende niet
  
  De Arabier sloeg hem van zich af, wierp hem wankelend weg. Connors stond een ogenblik met asbleek gezicht te beven van angst. Toen liet hij zich op zijn knieën vallen, zijn handen hingen slap aan zijn armen neer.
  
  Bevend kreunde hij: 'Nee ... nee ... nee ...!'
  
  Audrey Zudick maakte zich los van haar man. 'Ze gaan ons... doodschieten, Tony.'
  
  Haar stem had een vreemde klank, als van iemand die heel ingespannen probeert een moeilijk probleem te begrijpen. 'Ze gaan ons doodschieten. Omdat we hier kwamen. Dat is alles. Alleen maar omdat we hier kwamen. We gaan sterven, Tony. Nu.'
  
  'Nee, Aud ...' begon Zudick.
  
  'Jawel,' zei ze, terwijl ze mij aankeek. 'Omdat we hier zijn. Ze gaan ons neerschieten, omdat we iets zagen. Wat hebben we gezien? Weet jij het?'
  
  'Nee,' zei ik. Het zou niet helpen hen het weinige te vertellen, wat ik van Devereaux wist. Ze wilde het niet echt weten.
  
  'Ik wil weten waarom ik moet sterven!' gilde ze met verwrongen gezicht en verwilderde, jonge ogen. 'Wat hebben we gezien, Tony?'
  
  'Niets! Alleen maar een hoop soldaten, zoals alle andere vervloekte soldaten die ik ooit heb gezien!' schreeuwde Tony razend, bijna hysterisch.
  
  Audrey Zudick leek ineen te zakken, slap te worden en viel tegen haar man aan. Hoewel zijn eigen benen slap waren hield hij haar vast en vocht om overeind te blijven, haar vast te houden. 'Tony,' haar stem was een laag gehijg, 'ik wil niet sterven. We kunnen niet sterven. Niet nu. We zijn net getrouwd! Tony Tony Zudick keek in de schemering om zich heen. Het was bijna nacht. Hij keek wild om zich heen en toen, terwijl de Arabieren op hem afkwamen, werden zijn ogen vast. Zijn benen hielden op met beven. Hij gebaarde zijn bewakers weg en begon zelf naar de bocht in de kloof te lopen, terwijl hij zijn vrouw stevig vasthield en haar hielp bij haar langzame passen.
  
  Ik volgde met een bewaker twee stappen achter me. Twee bewakers sleepten de kreunende J.J. Connors mee. We kwamen rond de scherpe bocht van de kloof. Hij werd hier breder, een lange, lage richel was aan de linkerkant met een steile berghelling er achter. Deze helling was dicht begroeid met doornige, bruine struiken - struiken die versplinterd en uit elkaar gerukt waren. Tegenover de richel, zo'n twintig meter er vandaan, stond een mitrailleur op een driepoot. Twee Arabische soldaten zaten achter het wapen en toen we naar de richel liepen, liet een van hen de grendel terugschieten, naar voren slaan, gereed om te vuren.
  
  J.J. Connors begon te lachen.
  
  'Ik weet het! Natuurlijk!' Connors duwde zijn bewakers weg, glunderde tegen ons en lachte. 'Ze proberen ons bang te maken! Het is een oude truuk, snap je? Ze willen geld! Ze willen me afpersen! Het is niet echt, snap je? Losse flodders! Dat is het, ze schieten met losse flodders om ons bang te maken.'
  
  Tony Zudick zei niets en klemde zijn vrouw dicht tegen zich aan. Het meisje struikelde terwijl ze naar de lage richel liep, greep zich vast aan Tony en herstelde zich. De Arabieren duwden ons tegen de richel.
  
  'Een grap, snap je?' zei Connors, terwijl zijn rode ogen maniakaal stonden. 'Het is niet echt, nee. Het is niet wat we denken. Een slechte grap. Het is niet echt, alleen maar een spelletje. Een smerig spelletje. Zulke dingen gebeuren niet, niet met ons. Wel, jullie zijn te jong! Snap je?'
  
  De bewakers lieten ons omdraaien, met het gezicht naar de mitrailleur toe. Hij leek zo groot als een kanon, in de smalle kloof. De twee Arabieren zaten met uitdrukkingloze gezichten achter het wapen.
  
  'Losse flodders,' lachte J.J. Connors. 'Het is niet echt.'
  
  De bewakers draaiden zich om en liepen weg.
  
  We stonden tegenover de mitrailleur. Tony Zudick kwam naar voren.
  
  'Alsjeblieft! Niet mijn vrouw! Ik zal jullie alles geven! Kijk,' hij morrelde aan zijn pols. 'Ik heb een horloge! Ik'
  
  Hij hield op. Geen van de Arabische soldaten bewoog zich. Zudick keek naar het horloge alsof hij zich de grap realiseerde - zijn horloge, en binnen een paar seconden zou het zijn van wie het maar wilde.
  
  'Tony, nee,' zei Audrey Zudick. 'Smeek ze niet. Kom met me mee. Wij samen.'
  
  Ze stonden naast elkaar en hielden eikaars hand vast.
  
  'Een grap, dat is alles,' zei J.J. Connors. 'Ze kunnen mij niet voor de gek houden, no sir. Losse flodders! Ons bang maken Zie je ...'
  
  Plotseling kwam een groot zwart paard rond de bocht in de kloof galopperen. De man in het zadel droeg een geblokte keffiyeh, laarzen en een rijbroek. Generaal Rashid.
  
  Hij reed tussen de mitrailleur en ons en toomde zijn paard vlak voor me in. Zijn havikskop, glanzend van het zweet op de donkere huid, keek op me neer. Zijn zwarte ogen waren helder, opgewonden en lachten me uit. In de nu bijna gitzwarte schemering, zag ik zijn witte tanden.
  
  'Zo, kapitein Finch, uiteindelijk hebben we je,' zei Rashid. 'En niet zomaar kapitein Finch, ja? De legendarische N3, de Killmaster. Je bent me tweemaal ontsnapt, maar nu ontkom je niet.'
  
  'Ben je gekomen om van je succes te genieten?' vroeg ik.
  
  Hij lachte. 'Ja, het is heel zoet. Zoeter dan het einde van miss Kelly.' Zijn donkere gezicht vertrok. 'De grote Khalid was mijn meester en mijn beste vriend. Het zal een genoegen zijn, zijn moordenaar tenslotte te zien sterven.'
  
  'Voor Khalid?' zei ik. 'Weet je zeker dat je hem niet dood wilde, Rashid?'
  
  Hij sloeg zijn zweep over mijn gezicht. Ik veegde het bloed weg en keek toen naar zijn kwade gezicht.
  
  'Het is jouw tijd om te sterven, hond!' spoog hij. Hij liet het paard op de achterbenen omdraaien, galoppeerde weg naar de zijkant en toomde het dier weer in. Hij knikte naar de mannen achter de mitrailleur en hief zijn hand.
  
  'Losse flodders,' zei J.J. Connors. 'Je kunt mij niet voor de gek houden! Nee!'
  
  Ik gilde. 'Jij bent dus de winnaar? Topman in Doebai nu? En Devereaux werkt voor jou?'
  
  'Ja,' schreeuwde Rashid. 'Ik ben de winnaar, zwijn!'
  
  'Of is het andersom?' riep ik. 'Jij werkt voor Devereaux. Een lakei. Hoelang zul je het volhouden? Als hij je niet meer nodig heeft?'
  
  Op een afstand zag ik zijn gezicht verstrakken. Zijn hand, gereed om te vallen als teken tot vuren, ging langzaam naar beneden en scheen te blijven hangen. Toen spoorde hij zijn paard aan en reed naar me toe.
  
  'Zo? Wat denk je te weten, eh? Wat... ?
  
  De Arabieren keken naar Rashid, zelfs de twee mannen aan de mitrailleur. Ik wachtte af. Pratend reed hij dichterbij, toen was hij tussen mij en de mitrailleur, in de vuurlijn.
  
  Ik aarzelde geen moment.
  
  Ik sprong op de richel achter ons.
  
  'Vuur!' bralde Rashid. 'Vuur! Vuur!'
  
  Maar een ogenblik lang gebeurde er niets - Rashid en zijn zwarte paard waren nog in de vuurlijn van de mitrailleur Ik dook over de kam van de lage richel op hetzelfde moment dat ik Rashids paard hoorde weg galopperen. Rashid had zijn fout ingezien.
  
  Het salvo van de mitrailleur verscheurde de avond.
  
  Ik hoorde de hoge gil van een vrouw.
  
  De mitrailleur bleef vuren, de richel teisterend en de struiken op de berghelling erachter vernielend. Hij bleef te lang vuren. Een fout. Zolang hij schoot kon niemand achter me aankomen. Ik wachtte niet maar rende onder dekking van de richel dieper de kloof in en een steile, rotsachtige helling op, aan het andere einde. Achter me hield de mitrailleur op met schieten. Ik keek om.
  
  Drie lichamen aan de voet van de richel. Ze hadden niet geprobeerd me te volgen. Verstijfd van angst in een wereld van geweld die ze niet kenden.
  
  Drie toeristen hadden de fout gemaakt 'iets anders' te willen zien in Doebai en hadden iets gevonden dat ze niet aankonden, iets dat niet gebeurde in hun wereld.
  
  Maar iets dat wel gebeurde in mijn wereld en gebeuren zou, als ik weer gepakt werd.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 20
  
  
  
  
  Maar ik zou niet weer gepakt worden, niet nu. Nu was het mijn spel.
  
  Vrij en alleen, zou niemand me in het donker gevangen nemen. Dit was mijn element, mijn wereld. Zelfs gewapend zouden ze me niet kunnen verslaan, of zelfs maar tegen me opgewassen zijn. Zij waren de lammeren, ik was de wolf en zou niet lang meer ongewapend zijn. Stil klom ik de rotsachtige helling op. Beneden kon ik Rashid horen schreeuwen. Ook hoorde ik de Arabische soldaten die uitwaaierden door de kloof en het struikgewas. Ze werkten naar de mond van de kloof toe, terwijl de schildwachten uit de vrachtwagens de nauwe uitgang versperden, in de veronderstelling dat ik zou proberen langs die kant te ontkomen. Ze zouden zich realiseren dat ik de andere kant had genomen en nog steeds in de kloof was, maar tegen die tijd zou het te laat zijn.
  
  Ik ging om de hoge helling heen naar de top van de berg, tot ik tegenover de richel was, bijna recht achter de mitrailleur. Hij werd nu nog maar door een Arabier bemand.
  
  Hij heeft nooit enig geluid gehoord toen ik achter hem omlaag glipte en met een enkele draai zijn nek brak. Ik sleepte hem het donker in, verwisselde mijn keffiyeh voor zijn geblokte en ging zwijgend achter de mitrailleur zitten.
  
  Bij de mond van de kloof schreeuwde generaal Rashid orders. Ik zag hoe de rij Arabische soldaten weer de kloof door kwam. Ze hadden besloten dat ik nog steeds opgesloten zat. Ze liepen op hun gemak, vol zelfvertrouwen en maakten grappen met elkaar tot Rashid naar hen toe reed en hen uitvloekte. Hij beval hen op hun hoede te blijven en hun gedachten bij het werk te houden. Toen ze langskwamen, maakte ik een kort, spottend gebaar naar de dichtstbijzijnde - soldaat tegen soldaat, wanneer de generaal al te erg dienstklopper speelt. De soldaat grijnsde, haalde zijn schouders op en zei iets tegen de man links van hem. De tweede soldaat knikte en maakte een gebaar om aan te geven dat ik een mazzelkont was, daar achter de mitrailleur. Rashid, die achter hen heen en weer reed, spoorde hen aan en schonk mij alleen een vernietigende blik, terwijl hij het tweetal dat geintjes met mij had gemaakt, vervloekte.
  
  Ze gingen langs me heen. Toen ze bijna aan het andere einde van de kloof waren, sleepte ik de man die ik had gedood terug en glipte naar de nu bijna verlaten mond van de kloof.
  
  Een Arabische chauffeur leunde tegen de achterste vrachtwagen. Ik vroeg hem om een vuurtje en doodde hem toen met een enkele stoot van het mes dat ik de soldaat bij de mitrailleur had afgenomen. Ik hield hem omhoog, liep met hem naar de achterkant van de vrachtwagen en schoof hem naar binnen.
  
  Toen liep ik naar de tweede chauffeur, die tegen een wiel van zijn wagen zat en doodde hem. Ik liet hem daar zitten. De derde chauffeur zat slapend in zijn cabine. Hij werd niet eens wakker toen hij stierf.
  
  Drie om drie, en een voor de goede orde. Maar deze Arabische soldaten waren niet de oorzaak geweest van het sterven van de Zudicks en J.J. Connors uit Chicago, ze hadden hen alleen gedood. Dat was genoeg. Laten we maar zeggen dat ze op de verkeerde plaats waren.
  
  Ik nam de drie pistolen van de lijken, haalde de stroomverdelers uit twee van de vrachtwagens, klom in de cabine van de derde en startte de motor. Het was een lange rit naar de kust en nog heel wat verder naar de stad Doebai, maar ik had geen keus.
  
  Toen wel.
  
  Gebrul vulde de open vallei, een helikopter vloog laag in over mijn vrachtwagen en landde vijftig meter van me vandaan. Twee gewapende Bayou-mensen sprongen eruit, gevolgd door kolonel Devereaux. Het onaandoenlijke gezicht van de kolonel stond vastbesloten. Hij en de twee wachten liepen in strakke pas langs de vrachtwagens het nauwe ravijn in.
  
  De piloot zat alleen in de helikopter. Ik wachtte niet op een uitnodiging. Ik dook onder de nog draaiende rotorbladen door, schoot de piloot neer toen hij me zag en naar zijn pistool greep en klom
  
  naar binnen. Ik duwde de piloot naar buiten en bekeek de instrumenten, Het was een Amerikaanse legerhelikopter en ik kon hem met mijn ogen dicht vliegen. Dat was goed, want ze konden nu ieder moment de dode Arabieren vinden. Ik zette de hoofdrotor in vliegstand en steeg op als een kwelende leeuwerik.
  
  Toen ik de helikopter naar het noorden liet zwenken en begon te klimmen om eventuele bergen te ontwijken, hoorde ik beneden vaag schoten en de lichten van alle vrachtwagens gingen aan. Er klonk verwijderd schieten, als het knallen van vuurwerk.
  
  Ze hadden me gezien, wat niet best was, maar op het moment had ik te maken met dringender gevaren - de onzichtbare bergen. Ik wist dat de hoogste top van de Jabal al Akhdar zo'n drieduizend meter hoog was, maar dat was ver in het zuiden, in Oman en Maskate. Maar om veilig te zijn, bracht ik de helikopter op 2400 meter en deed de neuslichten aan.
  
  Vlak voor me doemde een piek op.
  
  Ik bracht de helikopter in een scherpe, schuine bocht naar links en vloog zo dicht langs de berg dat ik een verschrikte buidelrat had kunnen zien als die er geweest was.
  
  Zwetend vloog ik weer rechtuit op 2700 meter. De pieken gingen stil onder me door. Ik deed de neuslichten uit. Vervolgens alle lichten. Devereaux en Rashid hadden me gezien, een van hen zou beslist de macht hebben te allen tijde jagers op te roepen, maar niet 's nachts. Het donker was mijn troef. Ze konden me aanvallen als ze me vonden, maar 's nachts zouden ze me niet makkelijk vinden.
  
  Overdag zou het een andere kwestie zijn.
  
  Ergens rond twee uur vloog ik weg van het Jabal al Akhdar- gebergte. Toen ik daar zeker van was, daalde ik tot ik maar nauwelijks boven de woestijn vloog. In het noorden, het westen en beneden, was geen straaltje licht, geen enkele aanwijzing van beweging of leven. Voor de dag aanbrak, zag ik voor me de kust en de Golf. Ik daalde nog lager, op zoek naar wat ik nodig had.
  
  Ze zouden naar een helikopter zoeken - wie er ook zou zoeken - en ze zouden lang moeten zoeken. Ik rekende erop dat ze er het grootste gedeelte van de volgende dag mee bezig zouden zijn, misschien de hele volgende week. Ik rekende erop dat ze zouden zoeken, maar niets zouden vinden.
  
  Ik zag het eiland in de schemering die vooraf gaat aan het opkomen van de zon.
  
  Het was een klein eiland, vlak voor de kust, met een olieboortoren en een aanlegsteiger. Er bewoog zich niets, beneden, niemand kwam naar buiten om naar de helikopter te kijken. Helikopters waren bepaald niet ongewoon in het oliebedrijf rond de Perzische Golf.
  
  Ik vloog het eiland voorbij tot ik bijna uit het gezicht was. Toen maakte ik een schuine bocht, klom weer naar 2400 meter, zette de motor af en liet de helikopter met vrije rotorbladen dalen. Toen ik dertig meter boven het water was, zo'n vijftig meter van het eiland en net toen het eerste zonlicht de hemel wit kleurde, startte ik de motor weer, vertraagde de val van de helikopter en liet hem zachtjes in het water zakken.
  
  Ik zette de motor af, op het moment dat ik het water raakte. Toen liet ik de helikopter tot rust komen, klom er bovenop en wachtte tot hij zou zinken. Terwijl hij zonk, hield ik de kust van het eiland in de gaten. Er was niemand te zien, het toestel zonk met een zuigend geluid en ik zwom naar het eiland. Ze zouden lang naar de helikopter moeten zoeken voor ze hem zouden vinden. Dat zou me tijd moeten opleveren en de rest was makkelijk.
  
  Ik stak ongezien het eiland over naar de steiger, ontdekte een barkas van de oliemaatschappij en verstopte me in het vooronder tussen booruitrusting. Spoedig nadat het eiland ontwaakte, begon het boren, mannen werkten en praatten. Op het midden van de ochtend werd de boot gestart en vertrok hij over het gladde water. Niemand zou naar me zoeken, aan boord van een willekeurige barkas en de boot kon nergens anders naartoe dan naar Doebai. En hij ging naar Doebai.
  
  Ik wachtte tot de bemanning aan land was en ging toen openlijk de boot af. Ik droeg dezelfde Arabische kleding, waarin ik de woestijn was overgestoken en niemand keurde me een blik waardig. Maar vroeg of laat zouden ze zoeken naar een lange Arabier in versleten gewaden en een geblokte keffiyeh. Tenminste, wanneer Rashid nadacht over het ontbreken van enig teken van de helikopter. En nadenken zou hij.
  
  Het werd tijd om contact op te nemen met AXE.
  
  Ik had nieuwe kleren nodig, vervoer en voor wat ik te doen had, goede wapens. Ik zou ook wel wat hulp kunnen gebruiken, maar ik wist vrij zeker dat Hawk geen idee had van wat er hier aan de hand was en dat de CIA nog steeds de AXE-verbindingen per radio of telefoon zou onderscheppen.
  
  Daar zou Candida Roye wel voor zorgen. Ze had nog steeds de leiding hier, van de CIA. Dat was een van de dingen die ik moest regelen.
  
  In de straten van de stad werd ik tweemaal aangehouden door politiepatrouilles. Aangezien mijn Arabisch perfect is, lieten ze me gaan. Tot en met het accent dat klopte met waar ik zei vandaan te komen - Bahrein.
  
  Mijn doel was een koffiehuis, diep in de smalle straten van de oude stad. Hier hield geen politieman me tegen. Als ik aangehouden werd, zou het zijn door geheimagenten die zich voordeden als arme sloppenbewoners. Ik werd niet aangehouden en nam een hoektafel in de kleine zaak. Een kreupele, schuifelende kelner met een vuile handdoek als tulband, kwam voor mijn bestelling. Ik nam aan dat de koffie hier dodelijker was dan kogels.
  
  'Ik wil koffie,' zei ik. 'Ik zal mijn bijl als betaling verkopen.'
  
  De kelner haalde zijn schouders op en liep weg. Een dikke, kalende man in flodderige, westerse kleren, kwam aanlopen - de eigenaar.
  
  'U heeft een bijl te koop? Wat voor soort?'
  
  'Een scherpe bijl, effendi, uit Denemarken. Een Vikingbijl.'
  
  'Kom binnen, ik zal die fraaie bijl onderzoeken.' Achter de eigenaar aan, liep ik naar een achterkamer. Hij sloot de deur.
  
  'Wat heb je nodig?'
  
  'Een zwarte overall, hoed en nachtsmeersel. Een oude Sten met munitie. Ongeveer vijfentwintig granaten - brandgranaten en gewone. Een Land-Rover met de kentekens van de Doebaise politie en benzine voor achthonderd kilometer. In de Rover, water en voedsel.'
  
  'Vannacht in "The Sign Of The Jackal". Ga je koffie drinken.' Ik ging terug naar mijn tafel. Niemand keek naar me, maar je wist het nooit zeker, dus moest ik gaan zitten en koffie drinken. Ik had er de voorkeur aangegeven om voor een mitrailleur te staan, maar er zijn een hoop verschillende gevaren in mijn werk. Ik dacht na over wat me te doen stond. Kolonel Devereaux, generaal Rashid en Candida Roye speelden een of ander dodelijk spel en ik was de enige levende buitenstaander die dat wist. Voor het te laat was, moest ik erachter zien te komen wat het was, hen tegen houden als het moest - en ik het kon.
  
  Nadat de laatste druppel van de smerige koffie op was, verliet ik de zaak en ging naar de autoweg. Mijn uitrusting zou pas over een paar uur klaar zijn. Het zag er naar uit dat Rashid Khalid al Wahli had gebruikt, Candida Roye de CIA en Devereaux misschien Bayou Petroleum. Misschien zou er een of andere aanwijzing in Devereaux's Bayou-kantoor zijn.
  
  Ik bereikte het buitenhek van de Bayou-basis en wachtte ongezien buiten het hek. Vier groepen gingen door de poort in auto's of te voet, maar geen ervan was wat ik hebben moest. Het duurde bijna twee uur voor de geschikte groep kwam - een Arabische werkploeg te voet. Ik mengde me onder hen en koos de man met het sluwste uiterlijk uit. Ik bood hem één van de Lugers die ik gestolen had, als hij een hasjiesjverkoper voor me zocht en hem naar 'The Sign Of The Jackal' zou brengen. Hij nam het pistool en haastte zich weg. Hij zou niet in de buurt van 'The Sign Of The Jackal' komen, maar hij zou ook niet teruggaan naar de Bayou-basis.
  
  Toen we door het hek gingen telde de wacht alleen maar neuzen.
  
  Eenmaal binnen, ging ik naar Devereaux's kantoor. Met de kolonel in de buitenpost, zou het leeg moeten zijn. Dat was het ook en het raam waardoor ik naar binnenkeek was open. Niemand lette op me. Ik schoof het raam omhoog en begon te zoeken. Het kantoor van de kolonel was kaal en Spartaans, ik vond niets van belang. Ik ...
  
  Voetstappen en stemmen klonken in de gang buiten het kantoor.
  
  'We zullen Devs kantoor gebruiken,' zei een stem - die van Marcus Bowie.
  
  Ik kroop in de muurkast, liet de deur op een kier open en hield de Luger in mijn hand. De deur van het kantoor ging open en weer dicht. Er waren twee mannen in het kantoor. Een van hen beende heen en weer.
  
  'Carter is gevaarlijk,' zei een stem. Generaal Rashid. Zijn stem
  
  klonk hard. Hij was het, die heen en weer beende.
  
  'Hij zal ons niet tegenhouden, Rashid,' zei Marcus Bowie kalm en koel. Ik hoorde een lucifer afstrijken. Hij stak een sigaar op. 'En als hij de sjeik bereikt?'
  
  'Dat is jouw werk - zorg ervoor dat dat niet gebeurt. Hoelang duurt het voor je de nieuwe premier kunt kwijtraken en de zaak kan overnemen?'
  
  'Een paar weken, niet meer,' zei Rashid. 'De oude al Denga zal zeggen dat het werk te zwaar is en zich terugtrekken ten gunste van mij. De sjeik zal naar hem luisteren.'
  
  'En als de sjeik niet jou aanwijst?'
  
  'Dan zal hij sterven. Khalids Groene Wolf zal mij volgen.'
  
  'Goed,' zei Marcus Bowie. 'Dan is er niets om ons zorgen over te maken. Jij zult Doebai regeren en wij kunnen voortgaan met onze ondernemingen.'
  
  'Ten zij Carter Washington bereikt,' zei Rashid.
  
  'Dat zal niet gebeuren en als dat wel zo zou zijn, geloof ik niet dat hij werkelijk iets weet.' Marcus Bowie lachte. 'Niets dat we niet kunnen ontkennen, tenminste.'
  
  'Ik zou me prettiger voelen als hij dood was,' zei Rashid.
  
  'Dood hem dan, generaal. Vind hem en dood hem. Het is jouw land. Vertel me niet dat een man je hier kan verslaan.'
  
  'Nee, het is mijn land. Je hebt gelijk.'
  
  'Natuurlijk heb ik gelijk,' zei Bowie zelfvoldaan. 'Kom mee, ik bied je een borrel aan en dan kun je Carter gaan vervangen.' Rook wolkte in het kantoor en ik hoorde de buitendeur sluiten. Er heerste stilte. Ik wachtte een volle minuut en kwam toen uit de kast.
  
  Kolonel Devereaux gebruikte niet Bayou Petroleum, nee. Bayou of Bowie gebruikte hem. Wat het ook was, ze zaten er samen in. En ik begon het idee te krijgen dat we allemaal gebruikt waren. Ik beëindigde mijn speurtocht door Devereaux's kantoor. Ik vond niets en klom het raam weer uit. Ik draaide me om, om het raam achter me te sluiten - en voelde het pistool hard in mijn rug steken.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 21
  
  
  
  
  Het pistool porde me naar links. Ik liep.
  
  Een van de veiligheidsmensen. Nee, een bewaker zou me hebben aangekeken en me vragen gesteld hebben - wat ik aan het doen was, wie ik was. Deze man deed niets van dat alles. Ik draaide mijn hoofd om ...
  
  'Nee!' zei een gedempte stem in het Engels.
  
  Ik draaide me niet om. We liepen naar de hoek van het gebouw. Op het binnenterrein zag ik dat het eerste hek open stond, een bewaker leunde tegen de muur van het wachthuisje.
  
  Het pistool porde me vooruit.
  
  'Geen woord,' zei de gedempte stem.
  
  Ik liep verder over het binnenterrein naar het open hek. De wacht keek lui naar ons op, maar deed niets. Zijn gezicht stond nieuwsgierig, meer niet. Ik liep door naar het buitenhek. Net toen we dat bereikten, kwam een Cadillac toeterend aanrijden. Iedereen verzamelde zich rond het hek. Mijn bewaker spoorde me aan en ik liep door, maar niet voor ik Marcus Bowie en Rashid achterin de wagen had zien zitten. Ze keurden me geen blik waardig. De Cadillac reed door het hek en liet op de weg een spoor van stof achter.
  
  Het wapen prikte weer.
  
  Ik liep door het open hek met een groep arbeiders, op weg naar een vrachtwagen buiten. Ditmaal staarde de wacht een tijdje toen ik langs kwam, maar niet naar mij. Hij staarde naar degene die achter me liep, met het pistool diep in mijn gewaden verborgen. Hij bleef kijken maar maakte geen aanstalten ons tegen te houden.
  
  We liepen verder over de autoweg. Degene die me gevangen genomen had maakte geen aanstalten de open weg te verlaten en
  
  haastte zich niet. We liepen alleen maar rustig langs de kant van de weg, zoals - zoals de andere Arabieren die naar Doebai en hun woningen wandelden! Wie het was die me te pakken had, hij moest gekleed zijn als een Arabier of Arabier zijn.
  
  'Wil je me zeggen wat dit allemaal betekent?' vroeg ik.
  
  Het pistool prikte.
  
  'Okee,' zei ik. 'Blijven we gewoon verder wandelen?'
  
  De gedempte stem werd ongeduldig, geërgerd. 'Wees stil, Finch. Je weet wel beter.'
  
  Finch? Dan was het niet een van Devereaux's mensen. Niet de CIA tenminste, niet iemand die Candida Roye kende, of hoog genoeg in rang was om van mijn bestaan af te weten. Rashid? Een van zijn mannen, die een privé spelletje speelde, ten koste van Bowie of Devereaux?
  
  'Ik vraag me af of je werkelijk zou schieten,' zei ik.
  
  'Ja,' zei de gedempte stem. ik zou schieten. Ik zou het liever niet doen, maar het wapen is gedempt en ik heb eerder geschoten, Finch.'
  
  Ik geloofde het. Het bleek uit alles, iedere handeling. En tegen mijn kleren gedrukt, gedempt, zou het schot nauwelijks gehoord worden. Ik liep door. We stopten niet voor de eerste huizen van Doebai vlak voor ons, ver van het Bayou-terrein. Toen stak het pistool weer.
  
  'Naar rechts,' zei de gedempte stem. 'Een pad. Neem dat.'
  
  Ik nam het smalle pad tussen de rotsbegroeiing. Het ging in een boog om een ondiepe kloof heen, dook naar beneden tussen wat taaide, dorre bomen door en kwam uit bij de ruïnes van een woestijngebouw. Een leeg, stil gebouw, alleen in de kloof en ver van de buitenwijken van de stad. Afval en kapotte voorwerpen lagen rond het vervallen gebouw.
  
  'Naar binnen,' zei de gedempte stem, terwijl ik weer aangestoten werd.
  
  Ik begon verdomd moe te worden van gepor met pistolen. 'Goed,' zei de stem, plotseling lichter en minder gedempt, 'ga op de grond in de uiterste hoek zitten, met je gezicht naar de muur. Doe niets stoms.'
  
  Ik ging zitten.
  
  'Je kunt je nu omdraaien,' zei de stem.
  
  Ik draaide me om. Het pistool was een klein, gedempt automatisch pistool, niet meer dan kaliber .25. De man die het vasthield, was klein, slank, met fijne handen en een gesluierd gezicht! De man was een vrouw. In Arabische kleren, een sluier en met sandalen aan haar kleine voetjes, die nauwelijks zichtbaar waren onder de slanke gewaden. Het was geen vermomming.
  
  De donkere ogen die me trots van boven de sluier opnamen, waren de ogen van een vrouw en het gezicht dat ik zag toen ze de sluier liet zakken was het zachte, smalle gezicht van een vrouw. Een donker, Arabisch gezicht en niet een vrouw, een meisje. 'Goed, Finch,' zei ze in helder Engels met een flauw accent dat ik herkende, 'waar is Mendel Tadah?'
  
  Geen wonder dat we zo gemakkelijk naar buiten waren gekomen - een Arabische man met zijn vrouw die dicht achter hem liep! De Bayou-mensen hadden hun orders aangaande Arabische vrouwen - Afblijven. Een Arabische vrouw met haar man zou dus nooit aangeroepen worden, de schildwachten zouden naar de vrouw kijken, maar dat was alles. Handen af van Arabische vrouwen. Maar ze was natuurlijk geen Arabische. Vaak vergeten de mensen dat Joden en Arabieren tenslotte neven van elkaar zijn en dat vele Joden naar Israël kwamen vanuit Arabische landen, waar hun gezichten even donker waren geworden als die van de Woestijn Arabieren zelf.
  
  'Waarom denk je dat ik iets weet over iemand die Mendel Tadah heet?' vroeg ik.
  
  'Geen tijdrekken!' Haar stem werd hoger, met een flauwe trilling erin. 'Ik heb geen tijd voor kunstjes.'
  
  'En wat zul je verdomme doen om me te stoppen?'
  
  Ik schreeuwde het uit, ziek van mensen die wapens op me richtten, ziek van het heen en weer gesol. Ze wilde inlichtingen, dus kon ze me niet doden. Maar ze schoot, het kleine pistool spoog vuur door de demper. Het schot sloeg scherven uit de muur naast mijn hoofd. Ik lachte haar uit.
  
  'Lach niet... '
  
  Ze schoot opnieuw, rechts van me. Ik spuwde op de vloer. Woedend kwam ze op me af, terwijl ze in haar kleren rommelde. Ze haalde een mes te voorschijn, en ik had het idee dat ze wist hoe ze het moest gebruiken. Toen ze anderhalve meter van me vandaan was, en het pistool omlaag gericht, sprong ik. Met een sprong had ik haar te pakken, raakte haar vol op de kaak, toen haar mes omhoog kwam. Ze was goed, het mes sneed een wond in mijn arm op hetzelfde moment dat mijn vuist haar kaak raakte.
  
  Maar ik kreeg haar goed te pakken en ze vloog achterover, als iemand die door een tientonstruck werd geraakt. Ze woog misschien 95 pond en ik had alles wat ik had in de slag gelegd. Ze bewoog zich niet op de grond, het mes was nog steeds in haar kleine hand, maar het pistool was weggevlogen. Ik ging er naartoe en pakte het op om het te controleren. Ik nam het mes uit haar bewusteloze hand. Ze begon te kreunen en te bewegen. Ik bleef boven haar staan tot haar ogen open gingen.
  
  'Blijf liggen,' zei ik.
  
  Haar donkere ogen keken naar me op. Haar kleren waren omhoog gekropen en open, en ik zag haar slanke donkere benen, de ronde, olijfkleurige dijen en een rood slipje boven de dijen met een donkerder rood bij de wig waar haar dijen bijeen kwamen. Een jong meisje, stevig en mooi.
  
  'Ga je gang!' zei ze met dikke stem. 'Verkracht me maar. Ga je gang!'
  
  'Kop dicht,' zei ik, misschien omdat ik het, verdomme, wel wilde.
  
  Haar ogen vonkten. 'Jij hebt het wapen, ik ben een vrouw. Verkracht me! Ik weet wat er met vrouwelijke agenten gebeurt! Schiet op! Doe het dan!'
  
  'Doe het dan?' zei ik, 'hoeveel messen heb je nog meer verborgen in die kleren?'
  
  Ze keek kwaad omhoog. Ik boog me plotseling voorover. Ze kromp ineen, bijna sissend, maar ook bang. Ik trok haar kleren naar beneden en bedekte haar. Toen haalde ik mijn sigaretten te voorschijn, stak er twee op en gaf haar er een. Ze nam hem behoedzaam aan. Ik ging op mijn hurken zitten.
  
  'Okee, laten we praten. Ben jij een Israëlische agente?'
  
  Ze zei niets, rookte en bleef liggen.
  
  'Goed,' zei ik. 'Ik zal openkaart spelen. Ik ben een Amerikaanse agent, geen CIA. Ik ben de man die Khalid al Wahli vermoordde, uit wraak voor de Italiaanse bomaanslag. Maar er klopt iets niet, begrijp je? Niet met die aanslag en niet met wat er hier in Doebai gaande is. Ik zit achter generaal Rashid aan, die jullie Sheila Kelly heeft gedood. En ik wil Devereaux hebben. De laatste keer dat ik Mendel Tadah zag, was hij als gevangene in handen van Devereaux. Hij leefde nog, ze hadden een of andere reden om hem in leven te houden. Nou, hoe ken je mijn naam? Waarom dacht je dat ik zou weten waar Mendel Tadah is?'
  
  Met vaste blik nam ze me op. Haar ogen waren donker en helder. 'Mendel vertelde ons over jou en Sheila Kelly, hij beschreef je. Hij zei dat hij er achter wilde komen wat je uitvoerde. Hij had gisteren contact met me moeten opnemen, maar dat deed hij niet. Mijn opdracht was Bayou Petroleum in de gaten te houden. Ik zag jou daar. Leeft Mendel?'
  
  'Ja,' zei ik. 'Hoe heet je?'
  
  'Judith,' zei ze. 'Waar is Mendel nu?'
  
  'Dat zal ik je later vertellen,' zei ik. 'Ik heet niet Finch, ik heet Nick Carter. Zelfs Mendel weet dat niet, begrijp je? Ik vertrouw je. Vertel me eens waarom Tel Aviv zich zo druk maakt over Doebai?'
  
  Ze ging op de met afval bezaaide vloer zitten. Ze scheen me te bestuderen. In hoeverre zou ze me vertrouwen?
  
  'Er klopt hier iets niet,' zei ze. Ze drukte haar sigaret uit en ik gaf er haar nog een. Ze rookte.
  
  'Khalid speelde om de hoogste macht, we zijn er zeker van dat hij een politiek van matiging omhelsde. Een demonstratie in die villa, ja, maar om zovelen te doden? Het was een stomme zet van Khalid. Toen jij hem doodde werd het nog stommer - een daad die de wereld provoceerde. En terwijl we weten dat de Groene Wolf Groep de bommen plaatste, heeft niemand de terroristen daarna nog gezien. Wij niet en de Arabieren niet.'
  
  'Rashid liet doorschemeren dat ze hun orders te buiten gingen.' Ze knikte. 'Mendel zei dat het was alsof ze zich verkocht hadden aan iemand anders, iemand die tegen de Mufti was. Om hem vermoord te krijgen.'
  
  'Of,' zei ik, 'misschien doodde iemand hen bij die villa en veranderde hij de demonstratie in een dodelijke aanslag.'
  
  'Veranderde?' zei ze.
  
  'Ja. Iemand met zijn eigen privéleger,' zei ik. 'De Groene Wolf Groep had een demonstratie in gedachten, propaganda, zonder
  
  de bedoeling iemand te doden. Daarom lieten ze boodschappen achter waarin ze de verantwoording opeisten. Alleen maar om te demonstreren wat ze hadden kunnen doen. Maar iemand kwam die nacht naar binnen en verstelde de bommen zo, dat ze zouden ontploffen wanneer de diplomaten binnen waren. Om de Groene Wolf Groep eruit te laten zien als Krankzinnige moordenaars.'
  
  'Waarom?' vroeg Judith.
  
  'Om Khalid al Wahli te laten vermoorden! Doorgestoken kaart! Om de CIA, of jullie, of MI-5 Khalid te laten elimineren. Iemand in Doebai die Khalid uit de weg wilde hebben, maar onschuldig wilde lijken.'
  
  Judith zei langzaam: 'Hoe kon iemand er zeker van zijn, dat de aanslag zou leiden tot het sturen van een moordenaar?'
  
  'Ik weet het niet zeker, maar ik geloof dat ik gebruikt ben - misschien zijn we allemaal wel gebruikt - en ik ben er aardig zeker van dat ik weet wie ons gebruikt.'
  
  'Wie? Bayou Petroleum?'
  
  'Ja. Bowie, Devereaux en generaal Rashid. Zij wilden Khalid al Wahli uit de weg hebben.'
  
  'Waarom?'
  
  'Dat weet ik niet,' zei ik grimmig, 'maar dat ga ik uitzoeken.'
  
  'Wij zullen het uitzoeken,' zei Judith.
  
  Ze stond op en bekeek me met haar grote, heldere ogen.
  
  'Nee,' zei ik. 'Sorry. Ik ga alleen.'
  
  'Waar je naar toe gaat, is dat waar Mendel is?'
  
  'Ja,' zei ik.
  
  'Dan zullen we samen gaan.'
  
  Uitdagend en vastbesloten keek ze me aan in de stille ruïne, die als een oven in de middagzon van het woestijnland lag. Slank en jong, een getrainde spionne. Ik had het gevoel dat als ik probeerde haar tegen te houden, ze alsnog, als ze kon, haar mes tegen me zou gebruiken. Ik had het gevoel, dat als er iemand alleen zou gaan, zij zou proberen ervoor te zorgen, dat zij het was. Ze zou alles doen wat ze moest, wilde.
  
  Evenals ik en plotseling wilde ik haar hebben. Daar in die hete ruïne. Ze keek naar mijn gezicht en een flits van angst trok door haar donkere ogen. Alleen maar een flits, toen was hij verdwenen en ik had de vreemde gewaarwording dat ze daar naakt stond - afwachtend.
  
  De stille ruïne scheen opgehangen te zijn in de hitte. Ik ging naar haar toe en begon haar kleren los te maken. Zonder te bewegen stond ze daar. Niet stijf, niet verkrampt, ze stond gewoon te wachten, terwijl ik langzaam haar gewaden rond haar enkels liet zakken.
  
  Ze droeg geen beha, haar borsten waren klein, hoog en jong, de tepels een donkere rozet tegen de satijnen, olijfkleurige huid. Ze droeg alleen het rode slipje met de opzwellende heuvel van haar donkere schaamhaar.
  
  Bewegingloos bleef ze staan met haar Arabische kleren aan haar voeten, terwijl ik mijn boernoes uitgooide. Tegen mijn huid en diep in me voelde ik de hittegolven en ik zwol hard en stijf. Ze keek me aan, nog steeds roerloos, met haar kleren rond haar voeten gegooid.
  
  Toen gingen traag haar ogen dicht, haar hoofd schuin naar achteren en omhoog als een blind schepsel dat de gloed van de zon zoekt. Haar mond opende zich vochtig en wijd, de volle lippen bewogen zich zacht.
  
  Onze tongen ontmoetten elkaar, verkenden, stootten en zij maakte een geluid - laag en dringend.
  
  Toen was ze onder me.
  
  Klein, vochtig, opgerold in een harde bal van donkere huid en wringend zweet, toen ik steeds dieper in haar zuigende lichaam dreef. Haar kleine handen bewogen zich over me heen, overal zoekend, scheurend en klauwend en overal zacht strelend. Haar slanke benen spreidden zich plotseling wijd. Haar armen ook. Ze lag volkomen open - ogen, mond, lichaam. Ik kon het deze keer onmogelijk uithouden, niet berekenen om het langer te laten duren, geen manier vinden om mijn drang of lust te manipuleren. Mijn lichaam ontnam me de beheersing en toen het zich helemaal moest laten gaan, deinde en draaide Judith onder me en haar lach vulde de ruïne. Een lach van puur genot, haar witte tanden ontbloot en trots van verrukking.
  
  Ik voelde mijn eigen, brede dierlijke grijns. Ik had een gevoel in mijn buik, mijn rug en mijn hoofd dat ik lang niet had gevoeld. Noem het hartstocht. Nee, noem het - liefde? Zo gauw, zo plotseling en dat voor mij? Tijdens een opdracht? Nee. Maar toch...
  
  Ze keek naar me op en zag het in mijn gezicht.
  
  Ik zag het ook, in haar ogen.
  
  En ik voelde me reageren. Voelde mezelf reageren - er zijn dingen die een agent niet kan hebben. Niet nu, misschien eigenlijk nooit. Maar toch, misschien ... ?
  
  'Ik ga met jou mee,' zei ze. 'Nick? Is dat je naam?'
  
  'Nick,' zei ik.
  
  Ik stond op en kleedde me aan. Toen ik gekleed was, was zij dat ook. Ik gaf haar het pistool terug. Ze liet het in haar gewaden glijden en wachtte.
  
  'Kom mee,' zei ik.
  
  Ik wilde het niet zeggen. Nee. Voor het eerst in een hoop jaren, wilde ik iemand beschermen. Maar ik wilde haar ook een plezier doen. En dat kan gevaarlijk zijn in mijn wereld.
  
  'Vergeet je sluier niet,' zei ik.
  
  We verlieten de ruïne.
  
  We gingen naar 'The Sign Of The Jackal'. Het was een stinkende kelder waar de ellendigsten van de armen van Doebai komen om zwijgend dikke koffie en zoete thee te drinken. We wachtten. We zeiden niets, maar lagen op de oude stenen met onze lichamen dicht tegen elkaar. Tot diep in de avond.
  
  Mijn AXE-contact bezorgde mijn spullen om negen uur. De Land-Rover stond buiten in de maanloze avond te wachten.
  
  We controleerden de wapens, het eten en het water en een uur later waren we ver de koude woestijn in, op weg naar het zuidoosten.
  
  Deze keer zou het niet zo lang duren.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 22
  
  
  
  
  We bereikten het Bayou Petroleumkamp in het Jabal al Akhdar-gebergte vroeg in de avond van de tweede dag. Het kamp was nog steeds verlaten.
  
  'Jij rijdt,' zei ik tegen Judith.
  
  Ze reed de buitenpost uit met mij naast haar, met gesloten ogen -ik voelde de sensatie van de nacht dat ik lopend was weggevoerd, ik telde de afstand, gaf haar aanwijzingen, terwijl ze langzaam in het stille avondlicht van het gebergte reed. Ik voelde dat we minder dan een halve kilometer van de verborgen basis waren. 'Verberg de Rover,' zei ik. 'We lopen verder.
  
  Ik nam de Stengun en deelde de granaten met Judith. Ik droeg nu de zwarte overall, de zwarte hoed zat in mijn zak en het vet was gereed voor een nachtaanval. Zij droeg nog steeds de Arabische kleren, maar ze waren zwart en ze had de lange rokken tussen haar harde, slanke benen opgebonden. Ze had haar sluier afgedaan, de maskerade was nu voorbij. Buiten zou geen enkele vermomming ons dekken als we gezien werden. Het was nu tijd voor actie.
  
  Ik liep mijn blinde stappen na.
  
  'Liggen!' beet ik haar toe.
  
  De ingang van het verborgen kamp lag recht voor ons. Een nauwe pas tussen steile rotswanden met neergestorte keien aan weerszijden. Ik bestudeerde de nauwe toegang, vanuit de dekking van gevallen rotsen.
  
  'Als ik het goed uitgerekend heb,' zei ik, 'is de poort van het kamp aan de andere kant van de smalle pas, maar waarschijnlijk hebben ze wachtposten aan deze kant van het hek uitgezet.'
  
  'Devereaux is een ervaren commandant,' zei Judith.
  
  'Het kamp geeft toegang tot een brede vallei aan de andere kant van de pas,' zei ik omhoog kijkend. 'We kunnen er komen als we over de berg gaan.'
  
  'Tenzij ze daarboven wachten hebben.'
  
  'Laten we het uitzoeken.'
  
  Ze klom als een kat, jong en soepel in haar opgebonden kleren, zodat er af en toe flitsen van het rode slipje te zien waren, terwijl ik achter haar aan, omhoog kwam. Zelfs nu, in vijandelijk gebied en terwijl we de steile, moorddadige berg beklommen, wilde ik haar hebben. Alles in me wilde haar. Ik vervloekte mezelf: Ik had dit lang niet meer voor een vrouw gevoeld en er was in mijn leven geen ruimte voor dergelijke gevoelens. Killmasters kunnen niet verliefd zijn. Nee! Verdomme ...
  
  'Schildwachten,' fluisterde ze rustig. 'Twee. Op de top.'
  
  We drukten ons plat tegen de steile helling en kropen omhoog. De twee soldaten hadden hun kamp opgeslagen in een met zandzakken omwalde spleet in de rotsen net over de kam. In het late avondlicht aten ze iets, dat er uitzag als een soort pastei. Dat betekende dat ze net op hun post waren gekomen: de wacht zou minstens de eerste vier uur niet meer afgelost worden.
  
  Zo'n tweehonderd meter naar weerskanten rond de gebogen kam van de berg, waren andere tweemans wachtposten. Kolonel Devereaux wist wat verdediging was. Maar waarom?
  
  'Hij is wel erg sterk verdedigd,' zei Judith mijn gedachten weergevend. Ook zij verstond haar vak. Arabieren trainen in een Arabisch land. Wie waren dan de vijanden waar Devereaux zo'n sterke verdediging tegen had opgezet, vroeg ik me af. Alle andere landen rondom waren ook Arabisch. Bang voor Israëlische agenten of terroristen? Mogelijk, maar zover van Israël?
  
  'Geen vijanden die ze buiten willen houden, maar een of ander geheim dat ze binnen willen houden,' zei Judith. 'Ze willen geen ontdekking, zelfs niet door nomaden of kamelendrijvers. Ze willen dat er geen woord van bekend wordt.'
  
  Ik knikte terwijl ik naar de twee wachten keek op hun post. Ze kauwden op hun pastei, ontspannen, ze verwachtten geen vijanden. De beste commandant is afhankelijk van zijn manschappen. Maar dat was niet hetgeen me verwonderde. De twee wachten waren geen Arabieren. Ze zagen eruit als Europeanen, in het groen van het Amerikaanse leger, gewapend met m-16 geweren.
  
  Bayou-mensen? Devereaux's privé bewakers, die de bescherming van het kamp was toevertrouwd?
  
  'De andere posten kunnen deze zien, maar ik denk dat we achter de richel, achter hen langs kunnen. Als we snel handelen, kunnen we hen te pakken krijgen zonder opgemerkt te worden,' zei Judith.
  
  Ik ging voor, over de kam kruipend onder dekking van de lage richel links van ons, tot we achter en een paar meter onder de post op de helling waren. Alleen de hoofden van de twee schildwachten staken boven de rotsen en de zandzakken uit. We kropen stil omhoog. Judith had een koord. Ik gebruikte mijn handen.
  
  De twee wachten stierven zonder geluid of beweging, er was niets boven de rand van de post te zien dan onze handen in het avondlicht. De twee soldaten bleven dood zitten waar ze gestorven waren. We trokken twee lagen zandzakken weg, kropen de post in en legden de zandzakken weer op hun plaats. We hielden de twee andere posten in de gaten. Ze deden niets.
  
  Een van de twee dode mannen, was klein geweest. Zwaarder dan Judith, maar niet groter. We ontkleedden hen waar ze zaten, beschermd door de borstwering en trokken hun uniformen aan. Judith zat een ogenblik alleen maar in haar slipje. Ik raakte haar aan. Ze kuste me en ik geloof dat ze dan en daar naar me toe zou zijn gekomen. Ik moest er tegen vechten, mezelf vervloekend, maar ik wilde haar ontzettend graag hebben. Daar.
  
  'Nick, ik wil...' begon ze.
  
  'Nee,' zei ik. 'Nee!'
  
  Ze keek me aan en knikte. Een paar ogenblikken later waren we in de uniformen van de dode mannen, terwijl we over de zandzakken de helling afgluurden. We keken naar de geheime basis.
  
  Hij was nog groter dan ik had gedacht. Het kamp besloeg de hele vallei, zover ik kon zien. Er waren vijf exercitieterreinen, omgeven door rijen barakken. Vier parkeerplaatsen stonden tjokvol met vrachtwagens, tanks, gemotoriseerd geschut. Overal marcheerden soldaten in de late avond. Ik ontdekte het hoofdkwartier, in het gedeelte niet ver van het hek, aan de andere kant van de smalle ingang van de vallei.
  
  'Laten we naar beneden gaan,' zei ik.
  
  We lieten de twee dode soldaten zitten, zodat hun helmen en
  
  hoofden te zien waren, glipten de post uit en kropen de helling af. Na zo'n twintig meter waren we buiten het gezicht van de posten op de kam. Maar als Devereaux zijn vak verstond zou er een tweede linie posten zijn, halverwege de helling. Die was er. Ongezien kropen we tussen de posten van de tweede linie door. Het licht vervaagde nu snel, terwijl we omlaag gingen naar de bodem van de brede, drukke vallei. Op de laatste bergrug voor de berg uitliep in de vallei, hielden we stil en keken neer op het hoofdkwartier en het bewaakte hek.
  
  'Wat nu?' vroeg Judith, terwijl ze flauw glimlachte.
  
  Wij waren met zijn tweeën en in het kamp moest minstens een volle divisie zijn, misschien wel twee!
  
  'We zullen naar beneden gaan - zien wat we kunnen doen,' zei ik. 'Op zijn minst moeten we er achter komen wat daar aan de hand is en er weer uitkomen, als we kunnen.'
  
  'Waar is Mendel?'
  
  Ik bestudeerde het kamp beneden in de schemering en schatte op het oog de afstand die ik had afgelegd toen ze me naar Devereaux's kantoor hadden gebracht.
  
  Ik wees naar een kleine barak rechts.
  
  'Hoe komen we er?' zei Judith, naar beneden kijkend.
  
  Het antwoord werd voor ons gegeven.
  
  Een oude Cadillac, met stomende radiator, kwam brullend door de nauwe pas, barstte door het hek heen onder een kogelregen en kwam slippend tot stilstand tegen de wand van een barak!
  
  Van alle kanten kwamen wachten aanrennen. Ik zag kolonel Devereaux uit zijn kantoor snellen, terwijl hij tegen de schildwachten schreeuwde dat ze op moesten houden met schieten. Dat was onze dekking!
  
  'Lopen!' siste ik. 'Rennen, naar beneden!'
  
  Judith was overeind en rende de helling af met haar m-16 hoog geheven. Soldaten liepen overal door de vallei, zodat we niet opgemerkt zouden worden in onze gestolen uniformen.
  
  Ik keek een laatste maal over de vallei om zeker te zijn, voor ik naar beneden ging - en verstijfde.
  
  Ik keek en zag de duizenden soldaten in de schemering over de exercitieterreinen lopen.
  
  Ik zag het antwoord op de hele vraag.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 23
  
  
  
  
  Ik haalde Judith in op het vlakke terrein bij de hoek van een stille barak. De soldaten en schildwachten dromden rond een gezette man van in de zestig, die bloedend uit de stomende Cadillac was gewankeld. Devereaux drong zich door de menigte soldaten naar de gewonde man.
  
  Maar ik had nu geen oog voor Devereaux. Ik trok Judith neer in de schaduw van de barak, het kamp in het dal was nu bijna donker.
  
  'Het zijn allemaal Europeanen,' zei ik. 'De soldaten! Allemaal Westerlingen, waarschijnlijk Amerikanen - geen Europeanen - nee! Amerikaanse soldaten, Vietnam veteranen! Een hele divisie, Judith, misschien wel twee! Dertigduizend Amerikaanse veteranen onder Devereaux's commando!'
  
  Ik herinnerde me de woorden van Tony Zudick! Alleen maar een hoop soldaten, zoals alle andere vervloekte soldaten die ik ooit heb gezien! Dat was wat de drie toeristen hadden gezien - soldaten, net zoals die waar Tony mee gediend had! Amerikanen, hier verborgen in de Jabal al Akhdar, op Doebais gebied. De toeristen hadden de betekenis niet begrepen van wat ze hadden gezien. Maar ze hadden het zich ieder moment kunnen laten ontvallen en Devereaux had dat risico niet willen nemen.
  
  'Een privé-leger?' vroeg Judith. 'Waarvoor?'
  
  'Legers zijn er maar voor een ding ... macht,' zei ik. 'Macht voor Marcus Bowie en Devereaux, voor Bayou Petroleum, misschien voor meer. Amerikaanse veteranen goed getraind en bewapend. De Arabische soldaten waren manschappen van Rashid, een handvol, om te laten zien en het wantrouwen weg te nemen. 'Weet Mendel dit?' Haar stem klonk angstig.
  
  'Ik weet het niet. Ik ... '
  
  Rond de stomende Cadillac werkten de kampwachten de soldaten weg, door hen naar hun eigen terrein terug te sturen. Als het Arabische soldaten waren geweest, waren we opgevallen, maar nu bereikten we zonder problemen het hoofdkwartier. Het was daar een en al verwarring. Ik pikte twee dossiermappen van een onbeheerd bureau en gaf er een aan Judith. Haar kleine borsten waren verborgen onder het ruime overhemd en in deze dagen van lang haar voor mannen, zag zij er met haar halflange haar uit als een spichtig achterbuurtjoch in het leger.
  
  In Devereuax's kantoor sprak de Bayou-officier, die de vorige dag de drie toeristen had binnengebracht, door de telefoon. 'Ja, sir! Ik zal het rapport meteen brengen. De lijken zijn in de morgue.'
  
  De officier greep een dossier uit Devereaux's bureau en haastte zich naar buiten. We volgden hem. Hij klom in een jeep en riep om zijn chauffeur. Vlak achter hem stond een lege jeep geparkeerd. Judith nam het stuur en ik stapte in met de map onder mijn arm. De chauffeur van de officier verscheen, stapte in en reed weg.
  
  We schaduwden de jeep door de vallei, door het barakkenkamp en over de exercitieterreinen naar de andere kant. Een laag, onregelmatig gebouwd huis met lemen muren als een of ander plomp kasteel, stond op de helling van de berg: Eens de fortwoning van een lang vergeten woestijnsjeik. Zonder om te kijken haastte de officier zich naar binnen. Het gebouw was waarschijnlijk het privé-verblijf van kolonel Devereaux.
  
  In het donker trokken we om het gebouw heen. Zo ver in de vallei waren geen schildwachten, maar alle ramen op de laagste verdieping waren voorzien van tralies. Judith wees omhoog naar de tweede verdieping. Uit de muren staken donkere houten balkons. Op mijn schouders staand, kon ze bij het balkon en trok zich op. Neerhangend hees ze mij omhoog, terwijl ik mijn voeten schrap zette tegen de muur. De deur naar het balkon stond open. Binnen staken we een donkere, lege ruimte over naar de bovengang. Het was een zwakverlichte, tunnelachtige doorgang met een laag plafond, tussen zware deuren. De deuren waren allemaal gesloten maar aan het andere einde van de gang scheen licht. Ik ging voor, zacht. De gang gaf toegang tot een smal balkon, dat hoog bovenin een groot vertrek rondliep. Het licht kwam uit het vertrek beneden.
  
  Het was een rustiek vertrek, ingericht als de grote tent van een woestijnhoofdman, die het Westen had bezocht. Overal lagen kleden, kussens, stonden lage sofa's, kamelenzadels, tafels van gehamerd koper en er hingen wandkleden, speren en kromzwaarden. Tussen dit alles stonden twee Westerse banken, hoge armstoelen, die in een of andere Londense club thuishoorden en glazen salontafels van verschillende vormen.
  
  De gezette man die zijn Cadillac door het hek had gereden, zat op één van de banken. Kolonel Devereaux stond naast hem, met zijn hand op de schouder van de man. Marcus Bowie lag lui op een van de Arabische sofa's. De Bayou-officier die later gekomen was, stond zwijgend in een hoek. Devereaux's stem klonk helder en vast.
  
  'Een tragedie. Meneer Rizzo, wees overtuigd van mijn medeleven. Dit is een ruw land, vaak gewelddadig en Amerikanen die alleen buiten de normale routes komen, zijn bijna hulpeloos. Ik voel me wanhopig, omdat mijn mannen te laat kwamen. Wij Amerikanen moeten hier één lijn trekken.'
  
  'Bandieten zei u?' De verbonden man veegde zijn ogen droog. Hij had gehuild. 'Werden ze ook beroofd? Misschien werd mijn dochter ook ... ?'
  
  'Beroofd, ja,' zei Devereaux, 'maar ik ben blij, te kunnen zeggen dat meneer Zudick niet aangevallen werd.'
  
  'Ginds in de woestijn? Maar de gids zei dat het soldaten waren in groene uniformen! Hij zei dat het soldaten uit dit kamp waren . . '
  
  'En stuurde u hier naartoe, ja. Maar die gids is een Arabier, meneer Rizzo, niet? Misschien heeft hij uw dochter en haar man naar die bandieten geleid, of misschien heeft hij hen eenvoudig in de steek gelattn. Hij moet hebben gezien dat mijn mensen aankwamen en dat valse verhaal hebben verzonnen om geld van u los te krijgen door u hier naartoe te sturen. Waarom zou ik tegen u liegen?'
  
  Rizzo veegde weer in zijn ogen. Devereaux was overtuigd. Waarom zou de vader van de dode Audrey Zudick twijfelen aan zo'n indrukwekkende Amerikaan?
  
  'Was er geen ... kans?' zei Rizzo terwijl hij naar Devereaux en Marcus Bowie opkeek. 'Waren ze... allemaal dood?'
  
  'Toen onze mannen daar kwamen en de bandieten wegjoegen,' zei Devereaux. 'Wanneer ze van patrouille terugkomen, kunt u met de mannen praten die hen gevonden hebben. De lijken zijn in onze ...'
  
  Rizzo beefde heftig. De dood van jonge mensen was bijna iets onbekends in zijn wereld. Devereaux behandelde hem tactvol, waarom?'
  
  'U heeft rust nodig, meneer Rizzo,' zei de magere kolonel. 'De schok, de reis. U heeft geluk gehad dat u überhaupt heelhuids door de woestijn bent gekomen. Mijn assistent zal u naar een kamer brengen en later kunt u praten met de mannen die hen gevonden hebben.'
  
  Rizzo knikte, hij was nog steeds in shocktoestand.
  
  De Bayou-officier voerde hem het vertrek uit en door de gang waarboven Judith en ik gehurkt op het balkon zaten. Devereaux beantwoordde mijn onuitgesproken vraag: 'De mensen in Doebai weten waar hij is,' zei de kolonel tegen Marcus Bowie, 'we moeten hem voorzichtig aanpakken, zijn wantrouwen sussen en ervoor zorgen dat hij niets ziet.'
  
  'Maar wat doet het er nog toe of iemand in Doebai iets weet?' zei Bowie met dringende en boze stem. 'Doodt hem, net als die anderen! Stomme onbenullen die mijn plannen in gevaar brengen!'
  
  'Dat zou een onnodig risico zijn,' zei Devereaux kalm. 'We weten niet, wie er weet dat hij hier is. Misschien weet die Carter het en totdat Rashid hem vindt, zal ik niet riskeren dat er verhalen naar buiten lekken die moeilijkheden veroorzaken.'
  
  'Nee,' zei Bowie met een stem vol machtsgevoel. 'De eerste stap is gezet, niet, Dev?' Je hebt een goede groep opgebouwd. Een leger dat Bayous belangen over de hele wereld zal beschermen tegen die vervloekte buitenlanders, die ons willen overnemen, rondschuiven, de hele wereld tegen ons willen regeren!'
  
  'Niet alleen de vreemde naties, Bowie,' zei Devereaux met iets hards in zijn stem.
  
  'We zullen ook niet meer hoeven te buigen voor Washington,' lachte Bowie. 'Het bedrijf is wat telt en nu hebben we ons eigen leger om ons te verdedigen, net als ieder ander land, nietwaar?'
  
  'Het zal stand houden tegen ieder land, behalve de machten van de eerste orde,' zei Devereaux trots. Er was een lange stilte, alsof de mannen rookten en hun eigen gedachten hadden. Of misschien dezelfde gedachten. Bowies stem verbrak de stilte.
  
  'Veel meer dan bescherming, Dev,' zei de president van Bayou. 'Veel meer. Aanvallen, overnemen. Bayou zal de macht, de leider zijn in een hoop landen, met wat we hier hebben opgebouwd. Met wat we hier hebben en met waartoe je het kunt uitbreiden, naarmate we verder gaan. Alle tweederangs naties van niets - we zullen ze overheersen, Dev. Bij Bayou weten we hoe we een land moeten besturen en hoe we het het beste kunnen laten draaien. We moeten die godvergeten Arabieren met hun oliechantage neerslaan, die vervloekte Israëli's neerslaan en al die andere postzegellanden zonder een pot om in te pissen, die Amerika en bedrijven als Bayou af willen houden van de macht die we overal zouden moeten hebben! Misschien zullen we te zijner tijd zelfs ... '
  
  Weer stilte. Ik wachtte met een kil gevoel in mijn rug. Naast me zette Judith haar nagels diep in mijn arm.
  
  'Zelfs thuis,' maakte Devereaux de zin voor Marcus Bowie af. 'De VS regeren. Waarom niet? Een groots land dat door tuig naar de verdommenis wordt geholpen. Al eerder zijn grootse naties, beheerst, geregeerd en groter gemaakt door minderheden van de besten. Het is niet onmogelijk, Marcus en misschien niet zo erg ver weg. Een elitemacht, goed samengesteld, onder superieure leiding, heeft geen grote aantallen nodig om te regeren.'
  
  Ze waren krankzinnig, knettergek, maar toch - was dat wel zo? Er waren momenten dat ik er zelf aan dacht, hoe makkelijk het zou zijn voor een vastberaden, eensgezinde, meedogenloze minderheid, om Amerika over te nemen. Een elitaire minderheid, getraind en efficiënt, die wist hoe ze de meerderheid moest geven om hem tevreden, dik en zwak te houden. Een kader van mannen als Devereaux, magnaten als Bowie en ... ?
  
  'Misschien niet zo ver weg,' zei Bowie in het bonte Arabische vertrek. 'We hebben een goede start gemaakt door ons van Khalid te ontdoen. Spoedig zal Rashid eerste minister zijn, de sjeik wordt oud, Doebai is nu van ons. Je hebt goed werk geleverd in die Italiaanse villa.'
  
  'Het was geen probleem,' zei Devereaux, 'mijn mannen verstaan hun vak. Ik had het liever niet gedaan, maar aangezien Khalid van onze onderneming hier afwist en op het punt stond het te onthullen aan de sjeik om zijn nieuwe imago van verantwoordelijkheid op te bouwen, viel er niets anders te doen.'
  
  'Om het er nog niet eens over te hebben dat hij Bayou liet doodbloeden met zijn chantage, toen hij er achter kwam wat we hier uitvoerden,' zei Bowie. Toen lachte hij weer. 'Een briljante zet om de CIA de zaak te laten behandelen en de schuld op zich te laten nemen. Nu, door wat Rashid in zijn oor fluistert, haat de sjeik Washington, is hij gek op Bayou en weet hij dat wij het niet eens zijn met de huidige mensen in Washington.'
  
  'Ik zou alleen willen,' zei Devereaux, 'dat de CIA een van zijn eigen mannen had gestuurd, niet die Killmaster, Carter. Hij baart me zorgen. Hij is een vaardig man en gevaarlijk. Hij... ' De grootste fout die een agent kan maken, is te sterk opgaan in één enkele actie, een enkele aandacht. Judith noch ik, hoorden een stap. Niet tot hij achter ons stond.
  
  'Laat Carter je geen zorgen meer baren, kolonel,' zei generaal Rashid vlak achter ons, op het balkon.
  
  En Rashid fluisterde, 'draai je om, Carter. Ditmaal ben je er geweest.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 24
  
  
  
  
  Er was maar één kans. Ik greep hem aan.
  
  Ik draaide me om en in dezelfde beweging sprong ik op Rashid. Ik deed het meteen - zonder er langer dan een seconde over na te denken, zonder te proberen te zien waar hij was, wat voor soort wapen hij had of waar zijn wapen was. Draaien en springen, naar hem grijpen, in een beweging, zo snel, dat het meer een reflex was. Zonder na te denken bij wat ik deed - zonder hem ook maar een moment te geven om na te denken.
  
  De meeste mensen, negenennegentig op de honderd, zullen een fractie van een seconde terugdeinzen - zelfs getrainde mannen. De vinger aan de trekker zal een, twee, drie seconden wachten voor hij de boodschap van de onvoorbereide hersenen krijgt. Rashid deinsde een paar centimeter terug - misschien meer. Misschien drie seconden voor hij schoot.
  
  De kogel rukte vlees uit mijn schouder.
  
  Ik had zijn pols te pakken. Ik klemde, draaide en voelde zijn nek breken. Ik lachte hardop toen zijn nek knapte en het levenslicht uit zijn ogen verdween. Met een heftige vloek, gooide ik zijn al dode lichaam over de balustrade van het balkon en liet het dreunend op de vloer beneden belanden. Inwendig raasde ik - dat was voor Sheila Kelly! Zelfs voor Khalid al Wahli, die ik zonder reden vermoord had.
  
  Ik raasde inwendig, maar handelde, ondanks mijn woede, toch goed. Ik sprong over de balustrade, om gehurkt, met mijn Luger in de aanslag, op een van de beklede Arabische sofa's te landen. Judith was nog sneller geweest, ze was als eerste van het balkon gesprongen en stond beneden, in het ruime vertrek met haar kleine pistool in haar hand.
  
  'Dev!' riep Bowie uit.
  
  Het was zo snel gebeurd dat Devereaux nog aan zijn pistool stond te trekken. Marcus Bowie schreeuwde en tierde, terwijl hij probeerde zijn wapen uit zijn zak te krijgen.
  
  Voetstappen bonsden door de gang van de eerste verdieping - de Bayou-officier die te hulp snelde! De buitendeur ging met een ruk open en twee wachten kwamen het vertrek binnen.
  
  Ik kreeg hen beiden te pakken met één schot de man. De een vloog achteruit tegen de deur, sloeg hem daarbij dicht en gleed dood omlaag. De andere dook voorover en bleef stil liggen. Judith stond tegenover Bowie. De zware bedrijfsleider met zijn rode gezicht, probeerde nog steeds zijn pistool te trekken. Hij keek naar Judith. Al het bloed trok uit zijn blozende gezicht weg. Zijn vlezige handen begonnen onbeheerst te beven. In zijn ogen zag ik het afgrijzen - hij had zich plotseling gerealiseerd dat ook hij kon sterven! De man die van Bayou Petroleum een staat had willen maken, geïntrigeerd had om naties te overheersen en tientallen had gedood om dat doel te bereiken. Nu zag ik de vrees van een man die wist dat hij kon sterven - zou sterven.
  
  Judith schoot driemaal op hem. Hij viel in een stroom van zijn eigen bloed. In zijn ogen stond vrees en ongelovige verbazing getekend.
  
  Ik schoot de Bayou-officier neer, toen hij binnenrende. Hij wankelde door het vertrek, dood op zijn benen, en sloeg tegen me aan. Ik ging neer en mijn pistool kletterde weg.
  
  Vanuit mijn ooghoek zag ik, terwijl ik achter mijn pistool aankrabbelde, Judith neergaan. Haar been bloedde door het te wijde uniform heen.
  
  Ik graaide naar mijn pistool. Hij scheen weg te springen, in stukken uit elkaar te vliegen. Ik zocht naar een ander wapen. Er was niets.
  
  Kolonel Devereaux hield zijn pistool op me gericht. Ik lag zwaar hijgend op de grond. Devereaux was niet eens uit de plooi.
  
  'Dit is het einde, Carter,' zei hij met kalme, koude stem. 'Sta alsjeblieft op.'
  
  'Schiet, ga je gang,' zei ik woest. Ik had genoeg gehad.
  
  Op zijn hoede liep hij om me heen en schopte wapens naar de verre hoeken van de kamer. Judith zat tegen een bank. Ze omklemde haar been, maar keek vol haat naar de stijve kolonel.
  
  Toen hij alle pistolen en geweren had weggeschopt, draaide hij zich om en keek me weer aan.
  
  'Ik ben niet van plan je neer te schieten, Carter. Het schijnt dat je een belangrijk man bent, je zou waardevol kunnen zijn. Mijn mannen zullen spoedig komen, er is geen haast bij. Rook als je wilt.'
  
  Ik stond op en liep naar Judith toe.
  
  'Niet in mijn vuurlijn, alsjeblieft,' zei Devereaux. 'Is de jongedame in onmiddellijk gevaar? Een Israëlische, vermoed ik?'
  
  'Ja, Israëlische,' zei Judith. 'En ik zal je overleven.'
  
  'Nee, dat denk ik niet,' zei Devereaux. 'Zo'n klein land en zo'n last. Jullie zijn allebei een last geweest.'
  
  Hij keek om zich heen naar de slachting in het vertrek. Generaal Rashid dood op de grond met een gebroken nek, zijn been gebroken door de val. De twee soldaten en de Bayou-officier. Hij schudde droevig zijn hoofd terwijl hij naar de dode Bayou-man keek, alsof hij diens dood het meest betreurde - een van zijn officieren. Enige tijd keek hij naar de nog bloedende Marcus Bowie.
  
  'Je hebt de dingen bijzonder gecompliceerd gemaakt, vrees ik,' zei hij, terwijl hij naar Marcus Bowie staarde. 'Maar misschien ook niet. Marcus' ambities waren niet veel waard, wel? Hij had het geld, de macht bij Bayou, maar dat was alles, zie je?'
  
  Hij keek me aan en ik zag de krankzinnigheid in zijn ogen. Een krankzinnigheid die niet steeds te zien was, zijn vermogen om soldaat te zijn niet aantastte, maar er wel was. Het was er waarschijnlijk al geweest voor hij in Vietnam de dubbelagenten vermoordde, maar de schok dat het leger - zijn leger - zich tegen hem had gekeerd, had de zaak afgemaakt. Een krankzinnig mens en een fanaat.
  
  'Het was mijn werk, het leger hier. Helemaal van mij. Ik trainde ze, vormde ze. Nu zal ik het volledige commando op me nemen. Het commando dat ik al in Amerika had moeten hebben, zie je? Mijn sterren, mijn commando.'
  
  'Je zult zelfs geen ster op je graf krijgen, Devereaux, zei ik.
  
  Hij scheen het niet te horen. 'Mijn plaats in een eerlijk Amerika, ja. We moeten een beter, sterker gedisciplineerder Amerika hebben. De tijd voor waarachtige Amerikanen, soldaten. Politici hebben ons al te lang geruïneerd. We moeten een sterk, veilig en rijk Amerika hebben, Carter. Een Amerika dat zijn bestemming zal volgen. Niet een Amerika dat zijn waarachtige patriotten weggooit, zijn toegewijde mannen.'
  
  'De wereld overheersen, Devereaux?'
  
  Hij knikte. 'Ja, precies. Dat is onze bestemming en we hebben mannen nodig om het te doen - soldaten. Jij bent een soldaat, Carter. Doe mee. Doe met ons mee in onze komende kruistocht!'
  
  Ik zag een beweging. Waar hij stond, was Devereaux's rug naar de donkere opening van de zijgang op de eerste verdieping gewend. Verloren in zijn dromen van macht en glorie, hoorde hij de beweging niet. Een behoedzame, angstige beweging in de donkere gang en een bleek gezicht. Alleen maar een gezicht dat bang en voorzichtig naar binnen gluurde.
  
  'Een Amerika dat jonge mensen op huwelijksreis vermoordt?' zei ik. 'Is dat wat je wilt, kolonel? Geleidt door mannen als jij, die onschuldige toeristen gevangen nemen, tegen de muur zetten en neerschieten!'
  
  'Dat speet me, ja,' zei Devereaux. 'Maar het was noodzakelijk. Ze hadden teveel gezien, foto's genomen. Ik kon niet riskeren dat ze zich iets zouden herinneren en het zouden vertellen, al was het maar per ongeluk.'
  
  'Dus schoot je Tony en Audrey Zudick neer! Je liet hen executeren! Hen en een onschuldige zakenman uit Chicago - een van je eigen soort.'
  
  Het gezicht in de deuropening werd een heel mens. Meneer Rizzo, wakker geworden door het schieten, waarschijnlijk bang dat de 'bandieten' waren gekomen en aanvielen, was bevend in zijn kamer gebleven tot het schieten ophield. Rizzo kwam de gang uit achter de dienstkloppers rug van kolonel Devereaux.
  
  'Je hebt hen laten vernietigen,' zei ik. 'Als ongedierte!'
  
  'Ja,' zei Devereaux, terwijl hij zijn dunne lippen opeenklemde, 'ik heb hen laten neerschieten. Goede mannen zullen sterven om thuis een goede wereld te maken wat kan het ons schelen dat een deel van het tuig, ook moet sterven?'
  
  Gehypnotiseerd door zijn eigen krankzinnige plannen, hoorde Devereaux geen moment de kleine, gezette vader, achter hem uit de gang komen. Rizzo keek met knipperende ogen naar de kolonel, als een man die wakker wordt, hij handelde als een man die slaapwandelde.
  
  Hij boog voorover, pakte een van de M-16 geweren, die een van de soldaten had laten vallen en door Devereaux naar die kant van het vertrek was geschopt. Hij trok de grendel naar achteren - een man die vroeger in het leger was geweest.
  
  Devereaux hoorde het geluid van de grendel.
  
  Hij draaide zich razendsnel om.
  
  Rizzo haalde de trekker van de m-16 over en hield hem ingedrukt. Op automatisch vuur, smakten de kogels Devereaux achteruit en sneden hem bijna in tweeën.
  
  Het geweer stokte. Met knipperende ogen keek Rizzo er op neer, liet het vallen en keek om zich heen alsof hij niet wist waar hij was. Toen ging hij op de grond zitten en hield zijn hoofd in zijn handen.
  
  Ik knielde bij Devereaux neer. Zelfs nu was de dienstklopper taaier dan de meeste mannen. Met in tweeën gesneden lichaam, opende hij zijn vlakke ogen. Zijn vaste stem was slechts een flauw gefluister. Ik boog me voorover om hem te verstaan.
  
  'Stom ... stomme ... vergissing ... ik ... vergat hem ...!' Hij stierf.
  
  Ik ging naar Judith. Ze had haar been verbonden met repen stof. De kogel was dwars door het vlees gegaan, het bloeden was gestopt. Ze zou het wel halen.
  
  'We hebben niet zo verdomd veel tijd,' zei ik snel. 'De troepen kunnen hier ieder moment zijn. We moeten Rizzo meenemen, moeten proberen over de berg te gaan, achter dit gebouw. Terug naar het water en eten in de Land-Rover. Met wat geluk We kregen het geluk niet.
  
  'Nick,' riep Judith uit.
  
  Ik draaide me bliksemsnel om. Een gezicht gluurde naar binnen, door de voordeur. Ik hief mijn pistool en vuurde. Judith raakte mijn arm op het moment dat ik schoot. De kogel miste. Ik draaide me naar het Israëlische meisje.
  
  'Mendel!' zei ze.
  
  Ik keek weer naar de deur. 'Tadah?'
  
  'Mendel!' riep Judith. 'Het is in orde.'
  
  Hij kwam op een drafje binnen. Hij droeg een m- 16 en bloedde uit een lichte wond in zijn gezicht. Hij verspilde geen tijd aan vragen of uitleg.
  
  'Ze komen er aan, twee compagnies van Devereaux's keurtroepen. De rest van het kamp is in oproer en ze delen munitie uit.'
  
  'Hoe lang?' vroeg Judith.
  
  'Drie minuten na mij, misschien vijf!'
  
  Ik nam de m-16's en wat er aan munitie was op de lijken van de twee soldaten. We grepen Rizzo en gingen de achterdeur van het oude woestijnfort uit. In het donker gingen we de steile berghelling op. Achter ons bereikten de twee compagnies keurtroepen het huis, kwamen er weer uit en verspreidden zich.
  
  We bereikten een steile, onbeklimbare bergwand.
  
  'Onmogelijk,' zei ik. 'We zullen terug moeten.'
  
  De eerste kogels wierpen stof rond ons op.
  
  'Tussen de rotsen,' zei Mendel Tadah.
  
  We kropen ineen tussen de rotsen aan de voet van de bergwand. Toen openden we het vuur met de drie m-16's. De mannen beneden wierpen zich op de grond en begonnen vanuit dekking te schieten.
  
  'Hoeveel munitie hebben we?' vroeg Judith.
  
  'Misschien voor tien, vijftien minuten,' zei ik. De twee compagnies beneden trokken zich terug, buiten ons bereik, om ons van twee kanten af te snijden en onbeweeglijk op de onbeklimbare bergwand vast te pinnen. Nog tien minuten, vijftien, misschien een half uur.
  
  Ik hoorde de straaljagers het eerst.
  
  Ze kwamen aanvliegen vanuit het zuidoosten. Geen Doebaise of zelfs Saoedische toestellen - Amerikaanse. Het waren marinetoestellen van twee vliegkamp schepen. Ik kon hun kokardes zien in de gloed van de brandende struiken, die hun raketten hadden aangestoken, toen ze overal rond de vallei in de rotsen sloegen en explodeerden. Ze schoten de raketten enkel in de omringende bergen, niet in het dal zelf. Ik zag de vlammen en hoorde vervolgens voertuigen ver weg, aan het begin van de vallei: een heleboel voertuigen - waarschijnlijk Doebaise troepen.
  
  Toen hoorde ik de helikopters. Ze zwenkten laag in vanuit het oosten, scheerden over de bergpieken en bleven boven de vallei hangen. Commandohelikopters, troepenhelikopters en geschutshelikopters. Misschien wel honderd, allemaal Amerikaans. Hun lichten streken over de vallei en verlichtten het gebied bijna even helder als overdag. Vier helikopters zweefden vlak boven de elitetroepen onder ons.
  
  'Amerikaanse soldaten!'
  
  De stem dreunde over de hele vallei, uit de luidsprekers van zo'n twintig helikopters.
  
  'Dit is generaal-majoor Manders. U bent bedrogen door kolonel Devereaux en tot een onwettig leger gemaakt. U maakt deel uit van een samenzwering tegen Doebai en uw eigen land! Ik beveel u de wapens neer te leggen en naar huis te komen! Ik ben gemachtigd u een veilige terugkeer naar de VS te verzekeren - en volledige betaling! Amerikanen, wilt u zich verzetten tegen uw eigen land?'
  
  Er was een korte stilte terwijl een diep gegons door de hele vallei trok, toen het privé-leger de zaak besprak.
  
  'Soldaten!' dreunde opnieuw de stem. 'Als iemand van jullie de toffe jongen wil uithangen, luister dan goed! U heeft geen luchtafweer - in deze vallei zit u in de val! De jagers zullen over tien minuten terug zijn met opdracht te doden als u zich verzet. De uitgang is nu afgegrendeld door het volledige leger van Doebai en Amerikaanse mariniers! U zit in de val, verzet is zinloos.' Beneden ons voelde ik een lange aarzeling en toen begonnen de elitesoldaten van kolonel Devereaux op te staan met hun handen in de lucht. Ik kon niet de hele vallei overzien, maar het gedeelte dat ik zag, was vol militairen met hun handen omhoog. De helikopters landden in de vallei.
  
  De vier toestellen boven ons landden ook, een op nog geen vijftig meter onder de plek waar ik zat met Judith, Mendel Tadah en Rizzo. We stonden op en liepen de steile helling af.
  
  Twee generaals en een admiraal stapten uit de helikopter en kwamen ons tegemoet. Achter hen liep een kleine, magere burger in een slonzig tweedjasje. Zijn magere gezicht stond sardonisch en hij kauwde op zijn sigaar - David Hawk!
  
  'Nou, N3,' zei Hawk, terwijl hij een lucifer afstreek en aan zijn smerige sigaar trok tot die tenslotte brandde, 'dat was op het nippertje.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 25
  
  
  
  
  'De mariniers snellen te hulp,' zei ik. 'Hoe heeft u me in jezus-naam gevonden?'
  
  Hawk haalde zijn schouders op. 'Bedank onze contactman in Doebai maar. Toen je niet om hulp vroeg, of probeerde contact met mij op te nemen, nam hij aan dat je daar een reden voor had. Hij plakte dus een verklikker op de Land-Rover zonder het je te vertellen en had hij het slimme idee, via een publieke telefooncel, rechtstreeks contact met mij op te nemen. Ik nam aan dat je een verdomd goede reden had om de CIA niet op de hoogte te brengen, door ze geen kans te geven een boodschap aan mij te onderscheppen.'
  
  'Dat was ook zo,' zei ik.
  
  We vonden Candida Roye, toen we teruggingen door de verborgen vallei, waar Devereaux's privé-leger de wapens overgaf aan een handjevol mariniers, terwijl de helikopters nog steeds boven de vallei hingen en de straaljagers in dekkingsvluchten over kwamen. Ze lag dood voor een barak. Iemand had haar neergeschoten. Zelfs dood, was haar volle lichaam genoeg om me pijn in mijn buik te bezorgen.
  
  'Wat een vervloekte verspilling,' zei ik, terwijl ik me afwendde. 'Toen de verklikker urenlang geen beweging aangaf,' ging Hawk voort, 'riep ik de vloot op, nam contact op met Doebai om te melden dat we aanvielen en vertelde Washington dat ik mijn verontschuldigingen zou aanbieden als ik het mis had. Ze krijsten als speenvarkens, maar hier zijn we dan.'
  
  'Jaah,' zei ik. 'Bedankt.'
  
  Toen we de vrachtwagens voor de nauwe ingang bereikten hield ik stil met Mendel en Judith. Meneer Rizzo was weggevlogen met de lichamen van zijn dochter en schoonzoon. Ik glimlachte tegen Judith. Misschien dat deze keer... ?
  
  'Ik weet zelfs je achternaam niet,' zei ik.
  
  'Tadah,' zei ze. 'Judith Tadah. 'Mendel is mijn man.'
  
  Mendel Tadah stak een sigaret op en keek de andere kant op. Zijn getekende gezicht stond kalm en onbewogen. Hij wist van Judith en mij - hij had het geraden. We leefden in een ruwe, koude, donkere, eenzame wereld, Mendel, Judith en ik. In de korte momenten van rust, gebeurden de dingen heet en plotseling. Hij was Judiths man, maar dat had ze niet gezegd. De folterende angst die ze moet hebben gevoeld, bij de gedachte wat er met hem kon gebeuren, in handen van Devereaux, had ze geen moment geuit.
  
  'Gefeliciteerd,' zei ik.
  
  'Het spijt me, Nick,' zei ze.
  
  Ik liep weg naar de verborgen Land-Rover. Er was geen plaats in mijn werk en leven voor wat ik was begonnen te voelen voor Judith Tadah. Hawk liep naast me.
  
  'Waar ga je heen?' vroeg hij. 'We hebben hier dingen op te ruimen, glad te strijken.'
  
  'Ik ga naar huis,' zei ik. 'Strijkt u het maar glad.'
  
  Ik stapte in de Land-Rover en reed weg. Het was een lange, hete, genadeloze rit naar Doebai. Misschien zou het helpen.
  
  
  
  Ik landde in Washington aan boord van een gewone lijnvlucht vanuit Rome. Ik nam een taxi naar het Pentagon. Ik gebruikte de geheime, ondergrondse ingang en ging omhoog in de lift, die alleen bekend was aan topsecretarissen, generaals en admiraals - de kennis ervan en de sleutels had ik dankzij mijn admiraalsrang.
  
  MacGregor Peters was alleen in zijn kantoor. Hij hoorde me niet binnenkomen door de geheime deur. Ik stond enige tijd achter hem en keek toe hoe hij aan wat papieren werkte. Het zag er naar uit dat hij ze klaar maakte om te verbranden.
  
  'Peters,' zei ik.
  
  Hij sprong niet op: hij had goede zenuwen. Hij draaide alleen maar zijn hoofd, om me aan te kijken.
  
  'Je hebt het dus gehaald?' vroeg hij.
  
  Ik ging naar de deur en deed hem op slot. Hij had zich nog steeds niet verroerd. Hij pakte een sigaret en stak hem op.
  
  'Zit je iets dwars, Carter?'
  
  Ik ging voor zijn bureau staan.
  
  'Iemand vroeg me, hoe Bayou Petroleum zo zeker wist dat de CIA Khalid voor hen zou vermoorden. Dat konden ze niet weten - tenzij ze het zelf konden regelen. Ze wisten dat ze het konden versieren, omdat jij voor hen werkte. Jij zette de hele zaak op. Je hebt de CIA niet geholpen Marcus Bowie gebruiken, jij en Bowie hebben deze hele zaak van het begin af aan zelf geregeld.'
  
  Peters rookte. 'Werkelijk?'
  
  'Je kwam niet naar Doebai om me te helpen, maar om te proberen me tegen te houden. Daarom kwam je zelf, zette je AXE buitenspel. Jij en Candida werkten beiden voor Bowie en Devereaux en moesten de CIA tegenhouden. Je had nooit in de Learjet kunnen ontsnappen als de soldaten van Devereaux je niet hadden laten gaan. Je was van het begin af aan betrokken bij de plannen van Bowie en je stond op de betaallijst van Bayou.'
  
  Hij zat me op te nemen - een hoge regeringsman, een ambtenaar, door iedereen vertrouwd. Marcus Bowie was hebzuchtig geweest en machtsziek, bouwend aan een privéstaat, genaamd Bayou Petroleum, een staat verheven boven enig ander land. Devereaux was een krankzinnige soldaat geweest - verbitterd, fanatiek, een puriteinse elitair denkende, anti-communist en Spartaan. Candida Roye was een idiote geweest die geloofde dat ze belangrijk werk deed om een degenererend Amerika te redden. Generaal Rashid had een leider willen zijn. Maar geen van hen zou iets hebben kunnen doen zonder hulp van politici, van mensen in overheidsdienst, van een vertrouwde ambtenaar die verraad pleegde. Peters was volkomen in handen geweest van Marcus Bowie - voor geld, hebzucht en het goede leven. Peters dook naar het pistool in zijn bureau.
  
  Ik schoot tweemaal. Precies middenin zijn voorhoofd. Met de gedempte Luger. Hij viel op zijn schitterende bureau neer. Ik nam zijn pistool en legde het mijne in zijn hand. Iemand zou het moeten verklaren en mijn pistool zou hem helpen een goed verhaal te maken.
  
  Zelfmoord, slechte gezondheid.
  
  Ik hoorde de geheime deur open gaan. Ineengedoken keek ik naar de man die binnenkwam. Hij schudde zijn hoofd.
  
  'Ik kreeg het idee, maar te laat,' zei David Hawk. 'Dit was niet nodig, N3. Wij zouden Peters netter hebben behandeld.'
  
  'Het was wel nodig,' zei ik. 'Voor een hoop mensen.'
  
  Hij was kwaad, werkelijk kwaad.
  
  'Dit was een rondje van mij,' zei ik.
  
  Ik liep langs hem heen naar buiten. Hij zou wel over zijn woede heenkomen.
  
  Buiten op straat nam ik een taxi en ging terug naar het vliegveld. Ik nam het eerste toestel naar het zuiden, naar de eilanden. Hét kon me niet veel schelen welk eiland, ik ging op goed geluk. De eerste halte bleek Barbados te zijn. Barbados was best.
  
  Ik leunde achterover voor de start, op het moment dat ik mijn eerste scotch in mijn hand had. Voor zover ik hem kende, zou Hawk binnen een paar dagen wel over zijn woede heen zijn. Het zou mij heel wat langer kosten om over de herinnering heen te komen aan Sheila Kelly, het hete, vochtige lichaam van Candida Roye, het moment met Judith. Een heel lange tijd om Judith te vergeten en wat er in mijn ziel voor haar gegroeid was.
  
  Maar ik zou er overheen komen. Judith was wat ik opgegeven had toen ik Killmaster werd. Er waren andere dingen. Een daarvan liep het middenpad door met leuk deinende, stevige heupen. Ik dronk verder - de deinende heupen zouden iets zijn om op Barbados te onderzoeken.
  
  
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  De Arabier: Khalid al Wali, de Groene Wolf. Opgegroeid in de woestijn, expert in het doden en martelen ...
  
  De Israëli: Mendel Tadah. Zelfs vanuit zijn cel vindt hij wegen om succesvolle, vernietigende raids te doen uitvoeren ...
  
  De Ierse: Sheila Kelly. Donkerharig, mooi, opgeleid door de IRA. Ze weet hoe ze haar slachtoffers in dodelijke hinderlagen moet lokken...
  
  De kolonel: Een mysterieuze Lawrence van Arabië, maar met een kronkel. Hij wil de wereld aan zijn voeten...
  
  -
  
  Nick Carter moet ze tegen elkaar uitspelen voordat een geheim plan in werking kan treden en de belangrijkste wereldsteden de dodelijke klappen zouden krijgen ...
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"