Carter Nick : другие произведения.

The Katmandu Contract

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 91
  
  
  
  
  
  Het Katmandoe contract
  
  
  
  Oorspronkelijke titel The Katmandu Contract
  
  No by Universal Award House, Inc.
  
  No 1980 NL Tiebosch Uitgeversmaatschappij BV - Amsterdam
  
  Vertaling: Jacob Bigge
  
  Omslagfoto: F. André de la Porte
  
  ISBN 90 6278 516 6
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  Aktie-Pockets Amsterdam
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Hij was snel en leniger dan ik had gedacht. En hij was dodelijk. In één hand hield hij een stevige hardhouten knuppel van het formaat voorhamer die in staat was mijn schedel in honderden bloederige splinters uiteen te doen spatten. Menselijk bot versplintert al onder een druk van acht en een half pond en de man die de knuppel hanteerde kon gemakkelijk meer dan drie keer die kracht opbrengen.
  
  Onnodig te vermelden dat ik niet van plan was dat te laten gebeuren.
  
  Mijn voeten gleden weg Over de glad gewreven vloer toen hij zich naar voren stortte voor een aanval. Hij haalde zwaaiend met de knuppel uit met de bedoeling mijn ribbenkast te kraken. Ik reageerde zoals het me was geleerd, zoals ik keer op keer met veel pijn en moeite had geoefend. Mijn lichaam bewoog zich instinctief; de handeling was bijna een reflex. Ik rukte me naar rechts, buiten het bereik van de knuppel die door de lucht zwaaide. Ik hoorde hem door de lucht zoeven, maar ik was niet van plan doelloos te blijven staan tot ik hem tegen mijn ribben voelde smakken, bot en spieren verpletterend met de folterende kracht van een stoomwals. Ik blokkeerde de aanval door mijn handen en onderarmen neer te meppen op de arm van mijn tegenstander. De zijkant van mijn eeltige hand trof de man bij zijn elleboog. Mijn andere hand raakte zijn schouder.
  
  Voor een ogenblik was hij verlamd. Toen probeerde hij achteruit te stappen en weer uit te halen met de knuppel. Maar nu was mijn timing beter dan die van hem. Ik dook naar voren vóór hij een kans had zijn wapen te gebruiken, greep hem bij zijn mouw en trok hem naar me toe. Zijn hete adem
  
  gleed over mijn gezicht toen ik mijn andere hand ophief. Dit moest de genadeklap zijn, een venijnige uithaal van mijn hand die ik me ten slotte, een week geleden, eigen had gemaakt.
  
  Ik wilde mijn hand al omhoog brengen voor een scherpe hak naar zijn kin. Maar voor ik de beweging kon uitvoeren, kreeg hij mijn been te pakken en haakte zijn voet om mijn enkel. Een snelle beweging toen zijn hoofd naar achteren schoot, buiten bereik van mijn hand, en we lagen allebei op de grond. Ik graaide naar de knuppel in een poging het moorddadige wapen te pakken te krijgen.
  
  Mijn tegenstander hijgde, bijna buiten adem in een poging mij van zich af te gooien. Maar ik week niet. Ik drukte mijn knieën tegen de binnenkant van zijn polsen met heel mijn gewicht erachter om een folterende pijn uit te oefenen op de kwetsbare drukpunten van zijn handen. De polsbeenderen zijn belangrijk als je iemand uit wilt schakelen en mijn knieën verlamden zijn handen net voldoende om mij in staat te stellen de knuppel uit zijn verzwakte greep te wringen.
  
  Ik drukte de knuppel op zijn hals. Zijn gezicht werd rood toen ik tegen zijn adamsappel stootte en dreigde zijn luchtpijp te verpletteren. Maar toen hoorde ik hem met zijn hand tegen de goed gewreven hardhouten vloer slaan.
  
  Dat was het teken waarop ik had gewacht.
  
  Onmiddellijk trok ik terug en kwam overeind. Ik maakte een buiging vanuit het middel, hielp mijn tegenstander overeind van de vloer en keek toe hoe hij eveneens boog. Hij draaide zich om om zijn to-bok in orde te brengen, de voorgeschreven kleding van groffe, witte stof. Het hemd was vastgeknoopt met een indrukwekkende zevende graads zwarte band. Het zou als grof zijn beschouwd als hij zijn kleding in orde had gebracht zonder mij eerst zijn rug toe te keren. Ik wachtte tot hij zich weer omdraaide om me aan te kijken. Toen sloeg hij een hand op mijn schouder en knikte goedkeurend glimlachend.
  
  'Je wordt met de dag beter en behendiger, Tsjoe-Mok,' zei mijn instructeur grijnzend.
  
  In zijn geboorteland, Korea, betekende die naam 'De Vuist.' Ik was blij met het compliment omdat hij de beste meester in de vechtsporten was die onze regering en AXE in het bijzonder zich kon veroorloven. En meester Tsjoen was er niet de man naar om gul te zijn met zijn loftuitingen. Hij gaf niet snel een compliment, behalve als hij vond dat zoiets eerlijk was verdiend.
  
  'Mijn vaardigheid is uw vaardigheid, kwan-jang-nim, ' antwoordde ik, gebruikmakend van de juiste term voor de functie van instructeur.
  
  'Jouw vriendelijke woorden zijn zeer edelmoedig, mijn vriend.' Hierna zwegen we beiden, balden onze vuisten en brachten die voor onze borst in de klassieke Tsja-riot houding van geestelijke en lichamelijke concentratie, een positie van volledige en totale aandacht.
  
  'Kwan-jang-nim ke kyong-ne, ' blafte ik, terwijl ik me omdraaide om een buiging te maken naar de man naast me. Hij was de best geoliede, menselijke machine die ik ooit had gezien.
  
  Hij beantwoordde mijn buiging en ging me voor naar de uitgang van de do-jang, de met zorg uitgeruste sporthal waar we het merendeel van de middag hadden doorgebracht. Bij de deur draaiden we ons allebei om en bogen. Dit eenvoudige ritueel bewees zowel een wederzijds respect tussen meester en leerling als een respect voor de sporthal als een instituut voor serieuze studie. Hoewel het misschien vreemd lijkt, zijn al deze beschaafde hoffelijkheden die een zo violente bezigheid omgeven, een integraal onderdeel van Koeng-foe en van de Koreaanse vorm van karate, tai kwan do.
  
  'Ik dank u nogmaals, meester Tsjoen,' zei ik. Hij knikte, verontschuldigde zich en verdween door een zijdeur die naar zijn kantoor leidde. Ik liep de gang door naar de doucheruimtes, toen een man de hoek om kwam en me de weg versperde.
  
  'Je stinkt als een geit, Carter,' zei hij met een goedgehumeurd lachje. Maar het lachje scheen een ondertoon te hebben van een niet uitgesproken onrust.
  
  Het was niet zo eenvoudig om zijn bezorgdheid of zijn stinkende sigaar te negeren. Maar aan een grapje kwam ik niet toe, want Hawk staarde me nu aan met een koude en bijna berekenende beslistheid. Als directeur en operationele chef van AXE, de meest geheime en dodelijke tak van de Amerikaanse inlichtingendiensten, was hij er niet de man naar om al te licht op te vatten. Dus deed ik er een eerbiedig zwijgen toe.
  
  'Je kent me behoorlijk goed, nietwaar?' zei hij. Een smerige, zwarte stinksigaar bungelde tussen zijn lippen, het afgekloven einde ervan tussen zijn met teer bevlekte tanden geklemd. Hij sprak in een dodelijke ernst en ik merkte dat ik mijn hoofd op en neer bewoog, alsof het me plotseling aan woorden ontbrak.
  
  'Dat heeft u me geleerd, meneer,' zei ik ten slotte.
  
  'Maar al te waar,' zei hij. Hij keek langs me heen, zijn ogen gericht op een ver punt. 'Hoe staat het met je been?' vroeg hij een ogenblik later.
  
  Ik had een haal gekregen van een stiletto, dat als twee druppels water op mijn eigen onschatbare Hugo had geleken in mijn dij toen ik op opdracht was in New Delhi. Maar de wond was netjes geheeld en behalve een iets hinkende loop die wel snel zou verdwijnen, was ik alles wel beschouwd in een redelijk goede vorm. 'Geen moeilijkheden... alleen maar een litteken om toe te voegen aan de lijst. Maar buiten dat voel ik me prima.'
  
  'Dat hoopte ik al te horen,' antwoordde mijn chef. Hawk haalde de half opgekauwde sigaar tussen zijn lippen vandaan en bewoog zich heen en weer op de ballen van zijn voeten. Hij ademde een nerveuze spanning uit; bezorgdheid zelfs toen hij probeerde grappig te zijn en me vertelde hoe moeilijk het was om tegenwoordig nog aan goede havanna's te komen. Maar ik wist dat sigaren wel het laatste was wat hij op het moment aan zijn hoofd had.
  
  'Hoe erg is het dit keer, meneer?' hoorde ik mezelf vragen. Hij scheen niet eens verrast dat ik zijn gedachten had gelezen. 'Zo erg als maar kan,' antwoordde hij peinzend. 'Maar... dit is niet de plek om erover te praten. Ga eerst douchen en kom dan over, zeg een half uur, bij mij op mijn kantoor. Is dat voldoende om jezelf wat op te knappen?'
  
  'Ik ben er over twintig minuten.'
  
  Zoals ik had gezegd, was ik precies twintig minuten later op het kantoor van Hawk. Zijn zorgelijke stemming was nog erger geworden en lijnen van zorg en ongerustheid tekenden zich af langs zijn mondhoeken en over zijn nu gerimpelde voorhoofd. Hij keek op zijn horloge, gebaarde naar een stoel en legde zijn handen toen plat op het bureau. Terwijl hij een kristallen asbak opzij duwde die gevuld was met minstens zes peuken van zijn stinkende, favoriete sigaren, keek Hawk op en schonk me een vermoeide en bezorgde glimlach.
  
  'Wat weet je van senator Gaulfield?'
  
  Ik vroeg hem niet die naam te herhalen, maar evenmin ontspande ik of zakte ik onderuit in mijn stoel. 'Om te beginnen is hij een van de meest gerespecteerde mensen in de regering. Verder is hij hoofd van het invloedrijke Comité van Bewapende Diensten. Heeft veel te maken met de omvang van ons budget als ik me goed herinner. Vorig jaar werd hij voor een derde ambtstermijn herkozen. Nogal een indrukwekkende zaak, nu ik eraan denk. Zoiets als zevenenzestig procent van de uitgebrachte stemmen. Zijn kiezers negeerden de partijbelangen volledig. Ze wilden alleen maar Gaulfield hebben... en ze kregen hem.'
  
  'Ik ben blij dat je nog steeds de tijd weet te vinden om kranten te lezen,' antwoordde Hawk. 'Maar één ding heb je nog niet gelezen, Nick, en dat is dat Gaulfield moeilijkheden heeft, grote moeilijkheden.'
  
  Ik boog wat naar voren in mijn stoel. Binnenlandse veiligheid was niet iets voor AXE. Als ik te maken zou krijgen met de moeilijkheden van Gaulfield, dan zou dat alleen maar zijn omdat de moeilijkheden van de senator zich over de hele aardbol uitstrekten. Maar ik had geen enkel idee in wat voor moeilijkheden de senator verwikkeld kon zijn. 'Luister, Nick, ik heb de hele nacht wakker gelegen van deze verrekte zaak. De president belde me gistermiddag en wat hij me te vertellen had, was niet zo best. Luister, ik zal open kaart met je spelen, want ik denk dat je al wel weet waarom ik met je wil praten.'
  
  Als het Witte Huis had gebeld, betekenden Gaulfields problemen duidelijk een bedreiging voor internationale veiligheid en voor de wereldorde. Dus ik knikte, hield mijn mond en wachtte af.
  
  'Gaulfield is weduwnaar. Misschien heb je dat ook gelezen. Begin vorig jaar stierf zijn vrouw bij een auto-ongeluk. Een zinloze tragedie, nog erger door het feit dat zij niet alleen een man achterliet, maar ook twee kinderen. Een tweeling, een jongen en een meisje. Ik ken Chuck persoonlijk, Nick, hoewel dat niets met deze operatie te maken heeft. Zijn vrouw kende ik ook. Ik was erg op haar gesteld en tot op de dag van vandaag mis ik haar vreselijk. Gaulfields kinderen heb ik ook ontmoet. Nuchtere, verstandige kinderen waar elke man trots op kan zijn.'
  
  Hij zweeg abrupt, keek op zijn handen en bestudeerde zijn vingernagels; een gele nicotinevlek liep langs één van zijn wijsvingers. Ik hield me stil, wachtend tot hij me zou uitleggen waar dit allemaal mee te maken had.
  
  'Ze zijn ontvoerd, Nick,' bracht Hawk er plotseling uit. 'Allebei. De jongen en het meisje.'
  
  'Ontvoerd? Waar...? Wat is er gebeurd?'
  
  'De kinderen waren op vakantie met een groep. Een leraar en nog wat studenten van de school hier in Washington waar zij op zitten. Vijf dagen geleden bleven zij weg uit het hotel. Toen kreeg de senator een bericht.' Fluisterend voegde hij eraan toe: 'En de president eveneens.'
  
  'Waar waren ze op dat moment?'
  
  'In Athene,' antwoordde hij. 'Maar dat zegt niets, omdat zij niet langer meer in Athene zitten, Nick. Op de een of andere manier zijn zij het land uit gesmokkeld, hoewel we nog steeds geen enkel idee hebben hoe dat werd gedaan. Maar ze zitten niet meer in Griekenland.'
  
  'Waar zitten ze dan wel?'
  
  'Nepal.'
  
  Hij liet het bezinken en zelfs toen ik erover had nagedacht, was het moeilijk te geloven. 'Nepal?' herhaalde ik. Ik had een beeld van met sneeuw bedekte bergtoppen, van hippies.
  
  Verder niets, helemaal niets. 'Waarom, in Godsnaam, zou iemand ze uitgerekend daarheen willen brengen?'
  
  'Om te helpen de revolutie te financieren, daarom,' antwoordde hij. 'Daarom heeft de president AXE gevraagd aan te treden. Want Nepal is nog steeds een monarchie. De koning heeft absolute macht. 'Ja... ' hij bracht zijn hand omhoog, toen ik hem in de rede wilde vallen, 'er is een gekozen regering, een wetgeving, maar de koning heeft de bijna volledige en totale controle over het land behouden. Op dit moment is Nepal, zoals je weet, een wig, een bufferzone. Het mag dan klein zijn, niet veel groter dan Noord-Carolina, maar dat maakt zijn importantie niet geringer, niet als het landje zich precies tussen China en India bevindt. En op dit moment is de koning het westen gunstig gezind.'
  
  'En de revolutionairen in Nepal niet.'
  
  'Juist. Een succesvolle linkse revolutie daar in Nepal, zou de bufferzone wegsnijden en eventueel zou het erin kunnen resulteren dat Peking het gebied politiek annexeert. Je weet wat er met Tibet is gebeurd. Nou, hetzelfde, hetzelfde politieke scenario en dezelfde politieke machtsstrijd zou net zo makkelijk in Nepal ten uitvoer kunnen worden gebracht. En als Nepal in handen valt van Peking, weten we niet wat er met India zal gebeuren, of met het hele werelddeel.'
  
  'En in welk opzicht hebben de kinderen van Gaulfield ermee te maken?' vroeg ik, hoewel ik het antwoord al wist voor ik de vraag goed en wel had gesteld.
  
  'Ze worden vastgehouden voor diamanten ten waarde van één miljoen dollar. In dat opzicht hebben zij ermee te maken, N3,' zei hij. Hij leunde achterover in zijn stoel en liet zijn vuist dreunend neerkomen op het bureaublad. 'Eén miljoen als Chuck Gaulfield zijn kinderen ooit nog terug wil zien... dat wil zeggen, levend. Eén miljoen die we niet zo graag betalen, als het aan ons ligt. Ik zit dus op de klassieke manier klem. Betaal de ontvoerders en China pikt Nepal in alsof het niets is. Betaal de losprijs niet en Gaulfield heeft alleen nog maar twee heel erg dode kinderen.'
  
  'En u wilt dat ik het ze breng, niet?'
  
  'En terug,' zei hij. 'Duidelijk?'
  
  'Brengen... en terugnemen... '
  
  'Niet alleen de diamanten, maar ook de twee kinderen van de senator. Zo wil de president het aangepakt hebben, doodsimpel.'
  
  Er was niets simpels aan de opdracht. Helemaal niet. 'Zo gemakkelijk wordt het niet,' zei ik.
  
  'Daarom ben jij erbij, N3.' Hij glimlachte vermoeid, stak zijn hand uit en drukte met één vinger een knop van zijn intercom in. 'Je kunt de senator vragen binnen te komen,' zei hij tegen zijn secretaresse. 'Je kunt het beter uit de eerste hand horen. Dan heb je minder kans op vergissingen, Nick.' Het viel niet te ontkennen dat senator Gaulfield een indrukwekkende intree maakte. De krantenfoto's die ik van hem had gezien, deden hem onrecht aan. Hij had een vierkant en scherp gesneden gezicht, maar het was niet langer het gezicht van iemand die zelfverzekerdheid en vastberadenheid uitstraalde. Hij zag er bleek en weggetrokken uit toen hij het kantoor binnenkwam. Hij plofte in een stoel neer en liet Hawk de nodige introductie verrichten.
  
  'Het zijn nog maar kinderen, tieners,' mompelde hij. 'Daar kan ik niet tegen, dat mensen zo maar kinderen te pakken kunnen nemen, ze doden zonder zich er druk om te maken. En ik dacht nog wel dat de Zwarte September beweging onmenselijk was. Ze hebben huns gelijke gevonden... ten koste van mij.'
  
  Ten koste van ons allemaal, dacht ik bij mezelf.
  
  Gaulfield keek mijn richting uit en schudde droevig met zijn hoofd. 'U bent sterk aanbevolen, meneer Carter. Volgens Hawk bent u de enige die misschien in staat is dit aan te pakken.'
  
  'Ik dank u voor uw vertrouwen in mij, senator,' antwoordde ik. 'Maar mag ik u iets vragen voor u me vertelt wat er precies is gebeurd?'
  
  'Zeker.'
  
  'Waarom is er geen contact opgenomen met de regering van Nepal? Waarom al deze geheimzinnigdoenerij? Waarom die zwijgzaamheid? Misschien is het een stomme vraag, maar ik dacht toch wel dat die terecht was.'
  
  'Het is geen stomme vraag, meneer Carter,' antwoordde de senator. Hij haalde een witte, verkreukte envelop uit de zak van zijn colbert. Gezien de staat van het papier, nam ik aan dat het ding al door vele mensen was onderzocht.
  
  Hij gaf het mij en ik bestudeerde het aandachtig. Het had een Grieks poststempel en was in Athene op de bus gedaan. Erin zat een velletje doorslagpapier, zonder watermerk, keurig in drieën gevouwen. 'Machineschrift,' merkte ik op. 'Oh, ze zijn zeer professioneel, meneer Carter. Bijna beangstigend,' mompelde de senator somber.
  
  De brief had de volgende inhoud:
  
  
  
  SENATOR: GINNIE EN MARK NOG IN LEVEN. MAAR NIET IN ATHENE. ZE ZIJN IN NEPAL IN GOEDE GEZONDHEID. ALS U ZE TERUG WILT ZIEN MOET U ONS EEN MILJOEN AMERIKAANSE DOLLARS BETALEN. MAAR NIET IN KONTANTEN. BETALING MOET GESCHIEDEN IN RUWE DIAMANTEN. ZO SNEL MOGELIJK ZULLEN WE REGELING LATEN WETEN. PROBEER NIET KINDEREN TE VINDEN. ALS NEPALESE REGERING OP DE HOOGTE WORDT GESTELD WORDEN ZIJ GEDOOD. DIAMANTEN MOETEN HIER ZIJN OP 27STE VAN DE MAAND. NIET LATER OF KINDEREN WORDEN GEDOOD. PROBEER NIET IN CONTACT TE KOMEN. WE ZULLEN U OP TIJD ALLES LATEN WETEN.
  
  
  
  'Dat is nu over twee weken,' zei Hawk. 'Twee weken voor de aanschaf van die glinsterdingen en je naar Katmandoe te begeven.'
  
  'Waarom Katmandoe?' vroeg ik. 'Waarom geen andere stad?'
  
  'Gistermiddag had ik een gesprek met mijn dochter,' antwoordde de senator. 'Het gesprek werd teruggevolgd naar het hoofdtelegraafkantoor van Katmandoe, dat tevens dienst doet voor het hele land. Zelfs de woningen met privé-toestellen zijn niet uitgerust voor interlokale gesprekken.'
  
  'Wat zei ze tegen u?'
  
  'Heel weinig, het spijt me om dat te zeggen. Ze lieten haar niet langer met me praten dan een minuut of wat. Maar ze bevestigde alles wat u net heeft gelezen. Ze vertelde me dat zij wanhopig waren. En ze vertelde me waarvoor het geld bestemd was.'
  
  'Ja, Hawk vertelde me dat voor u hier was. Nog iets?'
  
  'Niets,' zei hij. 'Zij en Mark zijn veilig... dat wil zeggen, voor zolang het duurt. En ze is doodsbang, Carter. God, wat is dat kind bang.'
  
  'Ik neem het haar niet kwalijk,' mompelde ik. 'Het is niet de meest prettige ervaring voor iemand die... hoe oud zei u dat uw kinderen waren, senator Gaulfield?'
  
  'Zestien, sinds twee maanden.' Hij vouwde zijn handen in zijn schoot en probeerde zichzelf een houding te geven, maar ik zag hoe hij trilde en niet langer in staat was zijn emoties te beheersen. 'Ik heb hun instructies precies opgevolgd,' zei hij ten slotte. 'Ik had niet het idee dat de internationale veiligheid op het spel stond, tot men mij vertelde waarom de kinderen voor een losgeld werden vastgehouden. Maar nu de mogelijkheid bestaat dat Nepal een satellietstaat wordt van Peking... '
  
  '... is het noodzakelijk dat de revolutionairen worden tegengehouden,' viel Hawk in de rede.
  
  'Precies,' antwoordde Gaulfield.
  
  'En het miljoen dollar?' vroeg ik.
  
  'De president heeft er al voor gezorgd,' zei Hawk tegen mij. 'Dus het is nu mijn taak de ruwe diamanten te kopen en ze af te leveren vóór de zevenentwintigste van deze maand, de twee kinderen van de senator in veiligheid te brengen en dan de stenen zien terug te krijgen,' zei ik. 'Dat geeft me niet veel tijd.'
  
  'We hebben geen andere keuze,' zei Hawk somber. 'Denk je dat je het aankunt?'
  
  'Ik doe mijn best, meneer. Maar nog iets...' Ik keek naar Hawk, die een nieuwe sigaar tussen zijn dunne, samengeperste lippen had geklemd. 'Hoe krijg ik die diamanten precies langs de douane van de grenzen die ik allemaal passeer?'
  
  'Door ze te smokkelen,' antwoordde hij. Hij liet zijn ogen op me rusten.
  
  'Smokkelen, meneer?' Hij knikte. 'Maar er kunnen toch wel een paar dingen geregeld worden... '
  
  Hawks monotome stem interrumpeerde me. 'Het Witte Huis wil niet dat er andere regeringen bij betrokken worden. Dit moet geheel en al een zaak van ons worden en volledig geheim. Als we aan iemand anders vertellen, in het bijzonder aan de regering van Nepal, dat we op het punt staan voor één miljoen dollar aan diamanten dat land binnen te smokkelen, dan zullen ze zeker van ons wel enige uitleg willen hebben. We hebben gewoon geen tijd om een redelijk verhaal te verzinnen.'
  
  Senator Gaulfield drukte zijn vingers tegen zijn slapen. 'En wie weet waar die Sherpa zijn agenten heeft zitten, zijn informanten? Als hij ook maar denkt dat de Nepalese regering lucht van deze zaak heeft gekregen, dan kunnen mijn kinderen... ' Hij liet zijn stem in een zucht wegzakken. 'Daar heeft u gelijk in,' zei ik. 'De kans bestaat dat ik in de gaten zal worden gehouden, als ze eenmaal weten dat de diamanten onderweg zijn.'
  
  'Om er zeker van te zijn dat je hun instructies opvolgt,' voegde Hawk eraan toe. 'Wat inhoudt dat niemand anders van die losprijs afweet.'
  
  'Smokkelen...' Ik wist dat het tot immense complicaties kon leiden.
  
  'Dat is de enige manier, Nick. De enige manier waarop we in zo weinig tijd de diamanten daar krijgen en dit allemaal stilhouden.'
  
  Senator Gaulfield stond op, terwijl hij ons bedankte voor het aannemen van de missie. Zijn hand was stevig, en de felle blik van zijn ogen verried wat hij van binnen moest voelen.
  
  Toen hij weg was, wendde ik me tot Hawk. Hij was al bezig met het scenario waarin ik de hoofdrol zou vertolken. 'Je krijgt een bankwissel, Nick. Iets dat je kunt omzetten in een miljoen dollar aan Zwitserse franks.'
  
  'Ik neem aan dat ik onmiddellijk moet vertrekken, meneer?'
  
  'Morgen.' Hij trok een geel blocnote uit zijn bureaulade en bestudeerde wat erop stond. 'Maar voor je naar je volgende halteplaats vertrekt, naar Amsterdam, ga je naar je tandarts.'
  
  'Meneer?'
  
  'Je eigen tandarts is voldoende. Hij is nagetrokken en vormt geen veiligheidsrisico. Maar toch, vertel hem niet meer dan het werk dat je hem wilt laten doen.'
  
  Ik luisterde tevreden naar dat gedeelte waarvoor AXE tijd had gehad om het uit te werken. Veel bleef er nog voor mij over om te verzinnen op de momenten dat de situaties zich voordeden.
  
  Toen hij klaar was met zijn briefing, kwam Hawk overeind uit zijn stoel. 'Ik reken op jou, Nick. De president, en moet ik nog zeggen, Gaulfield, vertrouwen op het succes van deze opdracht.'
  
  
  
  Een heleboel dingen moesten er nog worden geregeld voor ik aan boord ging van de vlucht naar Amsterdam.
  
  Onder andere was daar dat bezoek aan mijn tandarts, waar ik te boek stond als: Carter, Nick.
  
  Niet als: Carter, Nick, Killmaster N3.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Iedereen had zijn orders gekregen.
  
  Die van Gaulfield waren het eenvoudigst van allemaal. Zodra hij een bericht kreeg van de ontvoerders, moest hij doorgeven dat de koerier ene Nicholas Carter was, van zijn eigen kantoor. We wilden geen enkel risico lopen. Gewoonlijk doe ik mezelf voor als een werknemer van Amalgamated Press and Wire Services, maar Hawk dacht niet dat het als dekmantel zou voldoen, zeker niet nu ik zo ver van huis zou gaan.
  
  De orders van AXE waren heel wat directer. Het Witte Huis wilde dat de missie verliep zonder één enkele kink in de kabel. Als er iets misging, als er iets niet zou gaan zoals het was gepland, dan zou Hawk zich het ongenoegen van de president op de hals halen.
  
  Mijn orders waren me al op een gouden dienblad gegeven tijdens mijn briefing in het kantoor van Hawk. Net voor ik een taxi naar het vliegveld zou nemen, zette hij alles nog eens op een rijtje. 'Nick, het hangt verder helemaal van jou af,' had Hawk gezegd. 'Geen revolutie. Geen dode kinderen. Geen verdwenen diamanten.'
  
  Alles wat ik kon doen was knikken. Het was een linke situatie, om maar zacht uit te drukken, met een heleboel zorgvuldige, maar haastige planning erachter wat misschien een van de vele redenen was dat ik de vorige middag had doorgebracht met een bezoek aan mijn tandarts Burton Schalier.
  
  
  
  'Nick, je meent het niet...' had hij gezegd.
  
  En ik had gezegd: 'Burt, bewijs me een grote dienst en vraag me niets. Geloof me, er is een reden voor mijn krankzinnigheid. Daarbij, hoelang kennen we elkaar nu al?'
  
  'Beroepsmatig gezien? Vijf jaar.'
  
  'Zeven,' corrigeerde ik. 'Dus als ik je vraag om een speciale kroon voor een van mijn onderkiezen, wat doe je dan?'
  
  Hij zuchtte en haalde zijn schouders op, terwijl hij me een vermoeide tandartsenglimlach toewierp. 'Dan breng ik een speciale kroon aan zonder vragen.'
  
  'Je bent een beste kerel, Burton Schalier,' zei ik. Toen leunde ik achterover in mijn stoel en opende mijn mond.
  
  De beste man toog aan het werk zonder verder nog iets te zeggen.
  
  Ik was blij dat hij me vertrouwde, want zonder zijn gespecialiseerde vakkennis zou mijn missie met het verkeerde been zijn begonnen, of liever gezegd met de verkeerde kies. Deze dingen hielden mijn gedachten bezig toen ik aan boord was van de 747-vlucht naar Schiphol, Amsterdam. Toen de stewardess terugkeerde met mijn dubbele whisky met water, liet ik mijn ogen over haar lichaam dwalen, klonk met haar met mijn hongerige blik en klonk toen op alle mensen die werkten in de topgeheime laboratoria van AXE. Het zijn de onvolprezen helden, want zonder hun kennis en kunde zou mijn missie nooit behoorlijk van start zijn gegaan. Op dit moment bevond zich, knus in de buik van de jumbojet, een canvas koffer met de mooiste dubbele bodem die ooit door mensenhanden is vervaardigd. Zonder dat ingenieus verborgen compartiment zou ik nooit in staat zijn geweest Wilhelmina door de minder ingenieuze elektronische uitrusting van het vliegveld te smokkelen, om maar te zwijgen van mijn twee andere lievelingen, Hugo en Pierre.
  
  Toch was het een vreemd gevoel daar op duizend voet boven de Atlantische Oceaan zonder mijn drie waardevolle medewerkers waaraan ik zo gewend was. Ik had de schouderholster niet om gegespt die normaal de Luger bevatte. De zeemleren schede, die normaal de stiletto droeg, zat niet aan mijn onderarm vastgebonden. En er was geen metalen ding dat tegen mijn dijbeen wreef: de kleine gasbom die ik zo teder de bijnaam Pierre had gegeven.
  
  De komende zes uur zouden het makkelijkst van alles worden, want op het moment dat ik aankwam in Amsterdam zou er geen tijd meer zijn om me te ontspannen, om achterover te leunen met een glas in mijn hand en om mijn gedachten en ogen wat te laten dwalen.
  
  Op dit moment probeerden ze zich te bevrijden van een heerlijk stuk in een denim rok en een bruin suède vest. Ik kende haar type. Maar ik kende dat van de druk bevolkte straten van Hongkong, van de verlopen gokholen van Macao, van de gevaarlijker, maar net zo drukke hoofdstraten van Manilla, Singapore en Taipé. Ze was een Eurazische, voor zover ik kon zien, met ongelooflijk lang, stijl, zwart haar en het meest voluptueuze lichaam aan deze zijde van de Kreeftskeerkring.
  
  Ze zat twee stoelen verderop in een rij van drie, dicht tegen het raampje aan; haar slanke schouders voorover gebogen, haar ogen gericht op een boek dat zij in haar beide tengere handen hield geklemd. Ik kon er niets aan doen. 'Zal ik je vertellen wat er gebeurt op pagina honderddertien?' zei ik grijnzend, terwijl ik hoopte dat zij erop in zou gaan.
  
  Ze keek op, negeerde de grijns en zei, met meer verwarring en terughoudendheid dan waarop ik had gerekend: 'Pardon? Ik hoorde niet wat u zei.'
  
  'Ik vroeg of ik u zou vertellen wat er op pagina honderddertien gebeurt.'
  
  'Niet doen,' zei ze. 'Ik ben al op pagina... ' en ze keek naar haar boek 'vierhonderd. Het zou niet eerlijk zijn.'
  
  Ze vertoonde geen spoortje van een accent. Haar stem klonk zo Midden-Amerikaans als maar kon, hoewel ze uiterlijk veel tekenen vertoonde van het geheimzinnige Oosten. 'Wilt u iets drinken?' vroeg ik, terwijl ik me voorstelde. 'Dank u,' zei ze. 'Ik heet Andrea. Andrea Yuen, meneer Carter.'
  
  'Nick,' corrigeerde ik automatisch.
  
  'Goed, Nick.' Ze keek me omzichtig aan, nieuwsgierig en een beetje geamuseerd. 'Ik zou graag een glas wijn willen.'
  
  'Wit of rood.'
  
  'Wit,' zei ze. 'Rode wijn geeft zo af op je tanden.' Ze trok voor een ogenblik haar lippen terug en ik zag met één oogopslag dat zij in al haar ruim twintig jaren nog nooit rode wijn had aangeraakt.
  
  'Ik heb een tandarts die er heel wat voor over zou hebben om aan zo'n mooie mond te mogen werken.'
  
  'Dat kun je op verschillende manieren uitleggen.'
  
  'Neem de manier die je het beste bevalt,' zei ik glimlachend en ik belde de stewardess.
  
  Tegen de tijd dat het diner werd geserveerd, was een aanzienlijk lossere Andrea van plaats verwisseld en zat nu direct naast me. Ze was een freelance journaliste, op weg naar Amsterdam om een serie artikelen te maken over het drugprobleem van de jeugd van die stad. Twee jaar geleden had ze haar studie beëindigd. Nu voelde ze zich toegerust om alles wat er maar kon gebeuren onder ogen te zien. 'Alles?' vroeg ik, terwijl ik de grijze substantie probeerde te negeren die op mijn bord voor biefstuk moest doorgaan. 'Je vindt het heerlijk om vragen te stellen, nietwaar, Nick?' zei ze, minder als vraag dan als vaststelling.
  
  'Ligt eraan wie.'
  
  Ze keek me aan met haar diepe, donkere ogen en schonk me een brede glimlach. Maar toen ze neerkeek op haar bord, verdween de glimlach en trokken er wolken achter haar ogen.
  
  'Ik geloof dat de volgende drankjes wel op hun plaats zijn, Miss Yuen,' zei ik.
  
  'Andrea,' verbeterde zij mij nu.
  
  Het was dus niet zo vreemd dat we met dezelfde taxi van Schiphol naar de stad reden. En toen Andrea Hotel Ambassade voorstelde, dat volgens haar redelijk van prijs was en centraal gelegen, hoefde ik er niet tweemaal over na te denken haar aanbod aan te nemen. Maar aangezien er zoiets bestond als 'te dicht op mijn nek om me lekker te voelen,' zorgde ik ervoor dat we ons lieten inschrijven in twee verschillende kamers. Die van haar was aan de andere kant van de gang. Het hotel was aan de Herengracht. Heel wat anoniemer dan het Hilton aan de Apollolaan. Hotel Ambassade was van alle gemakken voorzien, zonder de opzichtigheid die Amerikaanse toeristen zo graag zien.
  
  Elke keer dat ik Amsterdam bezoek, probeer ik te eten in Bali. Hun specialiteit is rijsttafel. We waren net op tijd en ondanks het tijdsverschil dat we allebei voelden, was er geen plezieriger manier denkbaar om de rest van de avond door te brengen.
  
  Andrea begon te vertellen. Ze vertelde over haar jeugd, over haar Chinese vader, haar Amerikaanse moeder. Ze was het prototype van het meisje-uit-de-buurt, maar dan een fractie beschaafder dan haar Midwest-achtergrond deed vermoeden. En hoe langer ik naar haar keek, daar tegenover me aan de tafel, hoe meer ik haar wilde hebben. Dit zou waarschijnlijk mijn laatste vrije avond zijn voor de komende tijd en ik wilde er alles uithalen wat erin zat.
  
  Buiten het restaurant riep ik een taxi aan die door de Leidsestraat reed. Andrea kroop tegen me aan, onderdrukte een geeuw en sloot haar ogen. 'Op reis ontmoet je de leukste mensen,' zei ze. 'Het was een perfecte avond, Nick.'
  
  'Hij is nog niet voorbij,' herinnerde ik haar.
  
  Ik had al een telegram naar AXE gestuurd om hen te laten weten waar ik logeerde, maar toen we terugkeerden in het hotel lagen er bij de balie geen boodschappen op me te wachten. Mocht de balieklerk een beetje nieuwsgierig hebben gekeken (en een beetje jaloers, kan ik me voorstellen), dan merkte ik het nauwelijks. Op dit moment had ik maar één ding aan mijn hoofd en Andrea hoefde niet overgehaald te worden om mee te gaan naar mijn kamer voor een laatste glas cognac.
  
  'Laat me me alleen wat opknappen,' zei ze; het oude gezegde, dat evenwel, komende van haar volle, vochtige lippen, een geheel nieuwe klank had.
  
  En ze was haar woord getrouw. Ik was nauwelijks uit mijn kleren en bezig een gemakkelijke badstoffen kamerjas aan te trekken, toen ze zacht op de deur van mijn kamer klopte. Alles wat ze niet hoefde te zien, Wilhelmina en de twee waardevolle luitenants, Hugo en Pierre, was veilig weggestopt. Ik ging de kamer nog één keer, vluchtig, na voor ik de deur voor haar opende.
  
  'En ik dacht nog wel dat ik gewaagd was,' zei ze, in haar zwartzijden peignoir die tot op de grond hing. De nachtjapon was doorzichtig. Haar kleine, stevige borsten drukten warm tegen me aan toen ik haar naar me toe trok. Een voet schoot uit en schopte de deur dicht. Met mijn vrije hand deed ik hem op slot en een ogenblik later liet ik haar zacht op het bed zakken.
  
  Ze bewoog zich onder me, terwijl haar tong tussen haar zachte en hongerige lippen naar buiten schoot. Het was geen schoolmeisje meer en ik was geen schooljochie. Ik voelde haar lange nagels ingewikkelde patronen trekken over mijn rug. Haar tong boorde zich in mijn mond, terwijl ik mijn handen langs haar dijen omhoog liet glijden in een verlangen haar te verkennen.
  
  'Langzaam, langzaam, Nick,' fluisterde ze. 'Er is tijd genoeg.'
  
  Maar mijn ongeduld nam het van mij over en toen ze haar hand uitstak en mijn badjas openmaakte, wachtte ik niet langer. De peignoir lag vergeten naast het bed op de grond. In het zachte, gele licht zag haar huid er getaand uit, glad en soepel. Ik kon maar niet genoeg van haar krijgen toen ze zich uitstrekte en haar benen spreidde om mijn ogen de gelegenheid te geven het zachte bont tussen haar dijen te bewonderen. Daarin begroef ik mijn gezicht, terwijl ik me omdraaide om haar in de gelegenheid te stellen alles over mij aan de weet te komen. Alles, behalve het feit dat achter mijn naam de aanduiding N3 kwam.
  
  
  
  De gloed was verdwenen van haar huid. Het enige dat nu licht gaf was de wijzerplaat van mijn reiswekker. In de donkere kamer zag ik hoe laat het was. Drie uur. Ik wachtte tot mijn ogen gewend waren geraakt aan het bijna volledige duister. Toen liet ik me langzaam en zonder een geluid te maken uit het bed glijden en ging staan. Ik keek op haar neer. Haar gezicht was mijn kant op gedraaid en ze had een hand naar haar lippen gebracht als een kleine vuist, een verwelkte bloem. Ze zag eruit als een kind, kwetsbaar. Ik hoopte dat ze me niet zou teleurstellen.
  
  Ik vond haar kamersleutel waar ze die op de grond had laten vallen. Weer keek ik naar haar. Andrea's ademhaling klonk diep en regelmatig, geen enkele aanwijzing dat ze slaap of onschuld veinsde. Maar iets knaagde er in mijn achterhoofd, een zesde zintuig van verhoogd bewustzijn dat me de rust had geweigerd die mijn lichaam zo nodig had.
  
  Ik zit al te lang in dit vak. Steeds weer ben ik gedwongen geweest beslissingen en risico's te nemen. Zo ook vanavond en toen ik de kamer verliet wilde ik er zeker van zijn of mijn dierlijke instincten niet in de plaats waren gekomen van het gezonde verstand.
  
  De gang was verlaten, terwijl het dikke, pluche tapijt mijn voetstappen dempte. De sleutel gleed soepel in het slot. Ik draaide de knop om en stapte naar binnen. Ze had haar koffer op het bed achtergelaten, wijd open om een stapel kleren en toiletartikelen te laten zien. Haar schoudertas van Gucci stond als een trofee op de houten kast bij het bed. Ik maakte de gesp los en rommelde door de inhoud. Ik zocht Andrea's paspoort, hopend dat het alles zou bevestigen wat ze me had verteld.
  
  Maar het was er niet.
  
  
  
  De volgende ochtend vreeën we nog een keer. Maar de zoete, plezierige tinkeling die ik de vorige avond had gevoeld, was verdwenen. De zon stond al hoog aan de metaalblauwe hemel toen ik uit het hotel vertrok, nog steeds zonder het bewijs dat ik nodig dacht te hebben. Misschien was ze precies wat ze had verteld, een gewoon Amerikaans meisje met gemengd bloed. Maar tot ik haar paspoort had gezien, was ik niet van plan ook maar half zo vertrouwend en half zo goedgelovig te zijn als de avond tevoren.
  
  Mocht Andrea de verandering van stemming opgemerkt hebben, dan liet ze het niet blijken. Het speet me, het speet me ontzettend, maar ik was niet op vakantie en er moest nog teveel worden gedaan om me druk te maken over haar gekwetste gevoelens.
  
  Direct na een omvangrijk ontbijt arriveerde ik bij de Credit Suisse. Er komen niet zoveel mensen gewoon binnenlopen met een gedekte cheque van een miljoen dollar. Zodra ik mijn bedoelingen kenbaar had gemaakt, kreeg ik een rode loper behandeling. Meneer van Zuiden, een van de directeuren, bracht me naar zijn privé kantoor. Een half uur later telde hij persoonlijk iets meer dan drie miljoen Zwitserse franks uit.
  
  'Ik hoop dat alles naar wens is geregeld, meneer Carter,' zei hij na afloop.
  
  Ik verzekerde hem dat ik niet tevredener had kunnen zijn. Toen stak ik een Virginia op met de initialen N.C. in reliëf op het filter. 'Misschien wilt u zo goed zijn me in een andere, kleine kwestie te helpen,' zei ik.
  
  'En waar gaat dat over, meneer Carter?'
  
  Ik liet de rook langs mijn mondhoek ontsnappen. 'Diamanten,' zei ik met een brede grijns.
  
  Van Zuiden gaf me alle informatie die ik nodig had. Hoewel Antwerpen en Amsterdam de twee grootste diamantcentra van Europa zijn, wilde ik mijn aankopen doen zonder al te veel aandacht te trekken van wie ook. Voor zover ik wist werd ik op dat moment al door één of meer Sherpa-agenten in de gaten gehouden.
  
  Feitelijk had ik het vage en onrustige gevoel dat ik werd gevolgd toen ik een ogenblik later de bank verliet. Ik hield stil om een etalage te bewonderen. Niet zozeer omdat ik op zoek was naar iets, maar omdat de weerspiegeling van de ruit me de kans gaf de overzijde van de straat te bestuderen. Iemand scheen te aarzelen voor een café, zijn gezicht in de schaduwen verborgen. Toen ik de hoek bereikte, draaide ik met een ruk mijn hoofd om, maar het enige dat ik zag was winkelende mensen en mensen die naar hun werk gingen.
  
  Toch verdween het gevoel niet toen ik even later richting Centraal Station reed. Het verkeer op het Damrak was te druk om te kunnen zien of mijn taxi werd gevolgd. Toen ik eenmaal het station had bereikt, was het eenvoudiger voor me in de menigte op te gaan. Ik kocht een retourtje Den Haag, zo'n vijftig minuten met de trein. De reis verliep zonder incidenten. Mijn achtervolger, als mijn verbeelding me geen parten had gespeeld, moest zo ergens tussen de bank en het Centraal Station het spoor bijster zijn geraakt.
  
  Niet ver van het Mauritshuis, een van de beste kleine musea van heel Europa, vond ik het bochtige, smalle straatje dat ik zocht. Hooistraat 17 was een klein en anoniem huis, iets breder dan de typische grachtenhuizen van Amsterdam.
  
  Ik belde aan en wachtte, terwijl mijn ogen de straat afzochten om de laatste twijfel bij me weg te nemen of mijn komst naar Den Haag onopgemerkt was gebleven. Maar de Hooistraat lag verlaten en even later ging de deur open om een man te tonen met een blozend, hoogrood gezicht die in één hand een juweliersloep klemde en met zijn andere hand tegen de deur steunde.
  
  'Goedemiddag,' zei ik. 'Meneer van Zuiden van Credit Suisse dacht dat we misschien zaken konden doen. U bent...'
  
  'Klaas van de Heuvel,' antwoordde hij, geen aanstalten makend me binnen te nodigen. 'En wat voor zaken had u gedacht, meneer...?'
  
  'Carter,' zei ik. 'Nicholas Carter. Ik zou wat ruwe stenen willen kopen. Diamanten.'
  
  De woorden bleven als een zeepbel in de lucht hangen. Maar ten slotte spatte de bel uiteen en hij zei: 'Juist. Juist.' Zijn accent was zwaar, maar gemakkelijk te verstaan. 'Deze kant op, alstublieft.'
  
  Hij sloot en vergrendelde de deur achter ons.
  
  Van de Heuvel leidde me door een zwak verlichte gang. Aan het einde ervan opende hij een zware, stalen deur. Ogenblikkelijk vernauwde ik mijn ogen, even verblind door het sterke zonlicht dat de perfect vierkante kamer binnenstroomde. Dit was zijn kantoor, zijn groot heiligdom. Toen hij de deur achter ons sloot, gleden mijn ogen snel rond om alles om me heen in me op te nemen.
  
  'Neem een stoel, meneer Carter,' zei hij, terwijl hij me naar een stoel gebaarde die bij een houten tafel stond welke was bedekt met een lange, zwartfluwelen lap. De tafel stond precies onder een enorm groot raam waardoor het zonlicht naar binnen viel; de enig juiste plek om de kwaliteit van diamanten te beoordelen.
  
  Voor Klaas van de Heuvel nog iets had kunnen zeggen, greep ik in mijn binnenzak en voelde de geruststellende holster met Wilhelmina. Toen haalde ik er een tien maal vergrotende juweliersloep uit en legde het vergrootglas op tafel. Een flauwe flikkering van een glimlach speelde over het ronde, brede gezicht van Van de Heuvel.
  
  'Ik zie dat u geen amateur bent, meneer Carter,' mompelde hij goedkeurend.
  
  'Dat kan men zich niet meer permitteren tegenwoordig,' antwoordde ik. De rang van Killmaster hield heel wat meer in dan alleen maar kennis van wapens, karate en het vermogen om tegenstanders te slim af te zijn. Je moest gespecialiseerd zijn in een heleboel zaken, waaronder edelstenen. 'Ik ben hier om drie miljoen aan Zwitserse franks om te zetten in ongeslepen stenen. En ik wil stenen hebben die niet groter zijn dan vijftig karaat in gewicht.'
  
  'Ik ben er zeker van dat ik u van dienst kan zijn,' antwoordde mijn gastheer zonder een ogenblik van aarzeling.
  
  Mocht Van de Heuvel verbaasd zijn, dan vertoonde de uitdrukking op zijn gezicht geen spoor van die verbouwereerdheid. Uit een metalen kast, direct tegenover de plaats waar ik zat, haalde hij een blad dat was afgezet met hetzelfde fluweel als op tafel. Er lagen in totaal zes pakjes met stenen op. Zonder een woord te zeggen, gaf hij mij het eerste.
  
  De diamanten waren in vloeipapier gewikkeld. Voorzichtig verwijderde ik de verpakking en hield toen mijn adem in. Schitterende regenboogkleuren fonkelden voor mijn ogen, opschietende vonken van gevangen vuur. De stenen schenen van een uitstekende kwaliteit, maar dat zou ik pas zeker weten als ik ze door de loep had bekeken.
  
  Ik wilde alleen maar diamanten van de hoogste kwaliteit hebben, omdat ze eventueel doorverkocht moesten worden op de open markt. Als de stenen al om te beginnen van een inferieure kwaliteit zouden zijn, zou AXE nooit meer in staat zijn zijn investering van één miljoen dollar terug te krijgen. Dus ik nam de tijd, bevestigde de loep in mijn rechteroog en nam één van de stenen op. Vastgehouden tussen duim en wijsvinger, bekeek ik hem door de loep. Ik draaide de grote, ongeslepen steen rond in mijn hand en zag dat hij even volmaakt was als hij had geschenen voor het blote oog. De steen had de goede kleur, zonder ook maar een spoortje geel waardoor de waarde zou verminderen. Er waren geen gebreken, behalve een kleine koolstofvlek langs een van de zijkanten. Maar verder onthulde de loep geen waaiers, geen insluitsels, geen bellen, wolkjes of andere vlekken.
  
  Dit deed ik meer dan twintig maal, alleen die stenen uitkiezend die een absolute helderheid en witte kleur hadden. Een paar hadden koolstofvlekken die zo diep naar binnen doorliepen dat ze de perfectie ervan ontsierden. Andere hadden kristalstreepjes en meer dan één hadden de ontsierende vertroebelingen die elke ervaren diamantkoper weet te vermijden.
  
  Ten slotte, een uur later, had ik een collectie stenen met een totaalgewicht van iets minder dan zeshonderd karaat.
  
  'Bent u tevreden met uw keuze, Mr. Carter?' vroeg Van de Heuvel toen ik ermee klaar was.
  
  'Heel erg,' zei ik. Ik haalde het pakje met Zwitserse franks uit mijn binnenzak.
  
  Van de Heuvel bleef zich strikt aan de etiquette van het zakenleven houden. Hij telde de gezamenlijke waarde van de juwelen bij elkaar op en presenteerde mij de rekening. Het was net iets minder dan de drie miljoen franks die ik uit Amsterdam had meegenomen. Toen de afrekening achter de rug was, maakte hij een buiging. 'Mazzel en broche, ' zei hij. Dit zijn de twee Jiddische woorden waarmee men in de diamanthandel een koop besluit en een man aan zijn woord bindt. 'Mazzel en broche, meneer Van de Heuvel,' herhaalde ik. 'U heeft me uitstekend geholpen.'
  
  'Daarvoor ben ik ook hier, meneer Carter.' Hij glimlachte raadselachtig en leidde me naar de deur.
  
  De diamanten zaten veilig opgeborgen in een aluminium koker, gelijkend op die waarin ze sigaren doen, die hecht was afgesloten. Toen ik de Hooistraat op stapte, hoorde ik Klaas van de Heuvel nauwelijks de voordeur achter me dichtdoen. De zon stond al laag in een wolkeloze hemel. De schemering zou snel inzetten, dus ik haastte me door de uitgestorven straten, verlangend het station te bereiken en terug te gaan naar Amsterdam.
  
  Er rijden zo ongeveer drie treinen per uur richting Amsterdam, dus ik hoefde me niet te haasten. Maar naarmate de schemering inzette, nam mijn verwarring toe. Ik zag geen taxi's en de vochtige, kille wind blies vanuit het noordoosten tegen me op. Ik zette de kraag van mijn jas op en versnelde mijn pas, voorzichtiger en meer op mijn hoede dan ooit. Ik had diamanten bij me ter waarde van één miljoen dollar. En die hadden nog steeds een heleboel duizenden kilometers voor de boeg naar het koninkrijk Nepal toe. Het laatste dat ik wilde was wel mijn losgeld kwijt te raken, het losgeld waarmee de Sherpa's wapens zouden gaan kopen om hun revolutie te beginnen.
  
  Voetstappen weergalmden achter me terwijl ik me zo voort haastte naar het station. Ik keek achter me en zag slechts de voorover gebogen gedaante van een oude vrouw, gebukt onder het gewicht van een overbelaste boodschappentas. Achter haar lag de met bomen omzoomde laan verlaten; slechts de lengende schaduwen die hun grillige vormen over het asfalt wierpen. Stel je niet aan, zei ik tegen mezelf.
  
  Maar iets scheen er mis, iets waar ik geen vinger op kon leggen. Als ik gevolgd werd, dan was degene die mij volgde onzichtbaar. Toch was ik niet van plan mijn aandacht te laten verslappen voor ik in Amsterdam was en de stenen in de hotelkluis had gedeponeerd. Pas dan zou ik me de tijdelijke weelde van een zucht van opluchting permitteren.
  
  De tien minuten lopen van de Hooistraat naar het station waren voorbij voor ik het wist. De trein kwam over vijf minuten en ik wachtte geduldig op het perron, terwijl ik probeerde me buiten de aangroeiende menigte van spitsuur forenzen te houden. Ik was nog steeds op mijn hoede, maar mijn voortdurend bewegende ogen vingen niets op dat ook maar enigszins verdacht leek, niets dat ook maar de geringste reden voor alarm kon zijn. Ik keek over de hele lengte van het perron heen, zag de trein aankomen, en glimlachte in mezelf.
  
  Niemand weet wie je bent of waar je bent geweest, bleef ik mezelf maar voorhouden, terwijl ik mijn ogen op de naderende trein gericht hield. Vonken spatten op van de rails als de veelkleurige flitsen van de onbewerkte diamanten. Ik sloeg mijn armen over elkaar en voelde de geruststellende bobbel van de aluminium koker. Toen voelde ik iemand mijn zakken beroeren, een sluwe en steelse hand die uit het niets kwam.
  
  Op het moment dat het oorverdovende geluid van de trein in mijn oren weerklonk, liet ik mijn linkerbeen naar achteren uitschieten. De achterwaartse trap, of dyit tsja-ki, had de knieschijf moeten verbrijzelen van degene die achter me mijn zakken probeerde te rollen. Maar voor ik iemand raakte, duwde een stevig paar handen me naar voren. Ik wankelde en schreeuwde toen ik probeerde overeind te blijven. Een vrouw gilde en ik klauwde in de ijle lucht en verder niets. Met een verschrikkelijke klap kwam ik op de rails neer, terwijl de trein voortrolde over het spoor, duizenden tonnen ijzer en staal op het punt me plat te walsen als een pannenkoek.
  
  Een heel bloederige pannenkoek.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Ik had geen tijd om na te denken.
  
  Ik handelde instinctief. Alles wat ik aan kracht nog over had, gebruikte ik om mezelf opzij te rollen naar de nauwe ruimte tussen het perron en de rails. Het gebulder en het woest fluitende geluid van de trein vulden mijn oren. Ik drukte mijn rug tegen de zijkant van het perron en sloot mijn ogen. De ene voortrazende wagon na de andere denderde langs me heen. Hete vonken waren overal om me heen en een smerige wind, als de hete adem van de helhond zelf, joeg over mijn wangen tot ik dacht dat mijn huid er gewoon af zou branden.
  
  Toen klonk het hoge gegil van de remmen. Direct daarna snerpten gillen van vrouwen door de lucht als het geluid van doodsbange, gevangen jungledieren. Toen ik mijn ogen weer opende - ik had ze gesloten tegen het stof en de vonken - staarde ik tegen de wielen van één van de wagons aan. Heel langzaam begonnen ze weer te draaien, zodat even later de forenzen trein achteruit begon te rijden.
  
  'Je heb het gehaald, Carter, dacht ik. Blijf dus rustig liggen, kom weer op adem en bedenk wat je volgende zet moet zijn. Ik ben vaker in gevaarlijke situaties geweest, maar toch was ik ditmaal dichter bij de dood geweest dan sinds lange tijd. Een kwaadaardige, loden kogel vlak langs je hoofd is één ding, maar het is iets totaal anders als een hele trein, een locomotief met zo'n stuk of vijftien wagons, op het punt staat over je heen te denderen. Was die nauwe ruimte er niet geweest tussen het perron en de rails dan zou er geen Killmaster N3 meer hebben bestaan. Dan zou mijn lichaam in een heleboel kleine stukjes huid, bot en verpletterde hersenmassa over de rails verspreid hebben gelegen.
  
  Ineens was het weer licht. Voorzichtig keek ik naar boven en zag een tiental verschrikte en ongelovige ogen. De stationschef, de conducteur, de forenzen, ze schenen allemaal tegelijk een zucht van opluchting te slaken. Huiverend kwam ik overeind. Mijn kleren waren gescheurd en mijn lichaam voelde gekneusd en pijnlijk aan alsof ik een van de ergste aframmelingen van mijn leven had gehad. Maar ik had het overleefd en de diamanten waren nog steeds veilig, dankzij een speciaal ontworpen holster die ik aan de binnenkant van mijn arm had vastgegespt, op dezelfde manier als de chamois schede waarin Hugo in voortdurende staat van paraatheid was. De aluminium koker paste precies in de holster en geen enkele zakkenroller zou hem ooit vinden, met of zonder de medewerking van een voortdenderende trein.
  
  De conducteur sprak in snel Nederlands: 'Hoe is het met u?'
  
  'Uitstekend.' In het Engels voegde ik eraan toe: 'Ik voel me prima. Dank u.'
  
  'Wat is er gebeurd?' vroeg hij, terwijl hij een hand uitstak en me omhoog hielp op het perron.
  
  Iets zei me erover te zwijgen. 'Ik verloor mijn evenwicht,' zei ik. 'Een ongelukje.' Als het aan mij lag, wilde ik niet dat de politie erbij werd gehaald.
  
  'Volgens deze mevrouw rende er een man weg over het perron net nadat u was gevallen,' zei de kondukteur. Hij gebaarde naar een vrouw van middelbare leeftijd naast hem, die met een krijtwit gezicht en een grimmige uitdrukking toe stond te kijken.
  
  'Ik weet van niets,' antwoordde ik. 'Ik... ik struikelde, dat is alles.'
  
  'Dan moet u voortaan wat voorzichtiger zijn, meneer,' zei de stationschef met een duidelijke waarschuwing in zijn stem.
  
  'Ja, ik zal erop letten. Het was een ongelukje, dat is alles,' herhaalde ik.
  
  De kondukteur ging terug naar de voorste wagon en langzaam keerde de trein weer terug naar zijn oude plaats. De menigte forenzen bleef naar me staren, maar hun onderzoekende, nieuwsgierige ogen waren heel wat vriendelijker dan de trein zoeven was geweest. Toen de deuren opengingen, nam ik plaats en hield mijn ogen op mijn schoot gericht. Een paar minuten later gleden we door de buitenwijken van Den Haag en waren we op weg terug naar Amsterdam.
  
  Het uurtje rijden gaf me voldoende tijd om de zaken te overdenken. Op geen enkele manier kon ik weten of mijn aanvaller in verband kon worden gebracht met Sherpa. Hij, of zij, wat dat betreft, kon een gewone zakkenroller zijn geweest die me aanzag voor een rijke, Amerikaanse zakenman, een toerist. Een andere mogelijkheid was dat zij waren gestuurd door Van de Heuvel, om de diamanten terug te krijgen en de drie miljoen Zwitserse frank in zijn eigen zak te steken. Maar Van Zuiden van de bank had me verzekerd dat Van de Heuvel uiterst betrouwbaar was. Ik betwijfelde of hij zelfs maar de tijd had gehad, en de bedoeling, om een dergelijk, verraderlijk dubbelspel te bedenken. Nee, het moest iemand anders zijn, hoewel ik niet de geringste aanwijzing had over zijn identiteit. Een man, of een als man verklede vrouw, die wegrent over het perron. Dat was alles wat ik had om vanuit te gaan. En dat was niet zo veel.
  
  Ik kon er niets aan doen dat ik me bleef afvragen of Sherpa had besloten de senator voor extra losgeld aan te spreken als ze eenmaal de onbewerkte diamanten in handen hadden. Als dat het geval was, hadden zij niets te verliezen bij mijn dood... zo lang zij die diamanten maar hadden. En als die man niet door Sherpa was gestuurd, was het misschien een derde partij die voor zichzelf werkte of iemand die zich had weten binnen te dringen in de revolutionaire organisatie. Maar nog steeds was er geen enkele manier om te weten welke oplossing waar paste. Het was net alsof ik een sleutel in mijn zak had, maar geen sloten om die op te proberen. Eén ding was in ieder geval zeker: Amsterdam was niet langer veilig voor mij en hoe sneller ik die stad uit was, hoe beter. Ik besloot de voortzetting van mijn reis de volgende ochtend te regelen.
  
  Maar voor ik dat deed, zou ik eerst eens uitzoeken hoe een speels en ongeremd Eurazisch meisje haar dag had doorgebracht. Ze zou heel gemakkelijk een bezoek aan Den Haag hebben kunnen afleggen. En dat zou dan niet toevallig zijn, dacht ik.
  
  Bovendien was het geen erg gelukkige gedachte. Helemaal niet.
  
  
  
  Ik had de sleutel van mijn kamer achtergelaten bij de balie. Daar lag hij op me te wachten, samen met een berichtje. Ik vouwde het vierkante velletje papier open en las: Wat dacht je ervan om vijf uur iets te komen drinken op mijn kamer? Andrea.
  
  Reken maar, dacht ik, terwijl ik hoopte dat zij mij een Amerikaans paspoort kon laten zien. Dat en een overtuigend verhaal over hoe zij de middag had doorgebracht. Dus ik ging naar boven, sloot me op in mijn kamer en bleef bijna dertig minuten onder een verzengend hete douche staan. Dat, scheren en andere kleren brachten me er weer bovenop. Ik had de diamanten achtergelaten in de kluis van het hotel, want het leek me te riskant ze op mijn kamer te bewaren. Ik was niet van plan nog meer risico's te lopen als ik er iets aan kon doen.
  
  Wilhelmina was onbeschadigd, ondanks de val die ik had gemaakt. Ik controleerde haar voor ik haar weer in de holster liet glijden die ik onder mijn colbertje droeg. Toen, na een laatste blik in de spiegel, ging ik de kamer uit en zorgde ervoor dat ik de deur achter me op slot draaide. Ik begon de gang door te lopen, hopend dat Andrea Yuen me alle antwoorden kon geven die ik nodig dacht te hebben.
  
  Maar voor ik haar kamer bereikte, realiseerde ik me dat mijn sigaretten op waren. Ik had nog wat tijd, dus ging ik met de lift naar beneden, naar de foyer, om een automaat te zoeken.
  
  Daar vond de manager me, terwijl ik bezig was een paar guldens en kwartjes aan de hongerige gleuf van de machine te offeren. Net op het moment dat ik op de knop van mijn keuze drukte, geërgerd dat ik net de laatste van mijn eigen speciale sigaretten had gerookt, tikte hij op mijn schouder. 'Ach, Meneer Carter,' zei hij. 'Wat prettig.'
  
  'Wat?' vroeg ik, terwijl ik het pakje sigaretten wegstopte. 'Om u hier te vinden. Ik belde net uw kamer, maar ik kreeg geen antwoord. Er is telefoon voor u. U kunt het bij de balie aannemen, als u wilt.'
  
  Ik vroeg me af of het Hawk was om me de laatste instructies te geven. Misschien dat senator Gaulfield contact had gehad met de ontvoerders en informatie had gekregen die mijn plannen zouden veranderen. Bij de balie draaide ik de balieklerk mijn rug toe en nam de hoorn op. 'Hallo, Carter hier,' zei ik, in de verwachting een ijle, blikkerige versie te horen van de stentorstem van mijn superieur. In plaats daarvan klonk degene aan de andere kant van de lijn alsof ze vlak om de hoek stond.
  
  'Nick?' zei ze. 'Andrea hier. Ik probeer de hele dag al om je te bereiken.'
  
  'Wat bedoel je?' zei ik, terwijl ik negeerde wat me trof als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. 'De hele dag? Ik dacht dat ik boven iets op je kamer zou komen drinken?'
  
  'Waar boven?' zei ze.
  
  'Op je kamer hier in het hotel. Waar bel je vandaan?'
  
  'Van de Dam,' zei ze. 'Ik heb nooit iets gezegd over iets drinken. Ik wilde je vragen of we samen zouden gaan eten, dat is alles.'
  
  'Heb je geen boodschap voor me achtergelaten bij de balie?'
  
  'Een boodschap?' herhaalde ze, terwijl haar stem hoger klonk. 'Nee, natuurlijk niet. Ik ben de hele dag weggeweest en heb wat gepraat met jongens en meisjes in Paradiso op de Weteringschans. Ik heb voldoende materiaal nu voor mijn eerste artikel. Over druggebruik gesproken... '
  
  'Luister,' zei ik snel. 'Blijf waar je bent. Ik zie je over twee uur op de Dam. Als ik er om zeven uur nog niet ben, dan ga je alleen. Ik heb hier nog het een en ander te regelen in het hotel.'
  
  'Je klinkt zo geheimzinnig. Kan ik je ergens mee helpen?'
  
  'Nee,' zei ik. Toen veranderde ik van gedachten. 'Jawel, er is toch iets. Waar heb je je paspoort?'
  
  'Mijn paspoort?'
  
  'Inderdaad.'
  
  'Dat heb ik aan de balie afgegeven. Jij niet dan?'
  
  Nee, zei ik, aanzienlijk opgelucht. 'Maar ik zie je om zeven uur.' Dat hoopte ik tenminste.
  
  Toen ik de telefoon neerlegde, wist ik dat ik ten slotte het contact zou krijgen dat me de hele middag was ontgaan. Wie me dan ook naar Credit Suisse was gevolgd, hij was er kennelijk in geslaagd me ook naar Den Haag te volgen. Nu hadden ze een meer intiem feestje georganiseerd in de kamer van Andrea Yuen. Een confrontatie die, naar ik hoopte, een heleboel vragen zou beantwoorden.
  
  Toen ik alleen in de lift stond, haalde ik Wilhelmina uit haar holster. De Luger schiet erg betrouwbaar en er was dus geen reden om een correctie op het allerlaatste moment aan te brengen. Ook was de trekker bewerkt, zodat het overhalen, anders dan de andere .38ers, heel weinig tijd kostte. De kogel zou naar buiten schieten op het moment dat ik druk uitoefende. Maar ik wilde haar niet gebruiken, niet als het niet nodig was. Dode mensen praten niet. Ik moest antwoorden hebben, geen lijken.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  De gesloten deur beschermde niet de kuisheid van een dame, maar de anonimiteit van een moordenaar. Voor de deur van Andrea's kamer hield ik mijn adem in en wachtte, luisterend naar het geringste geluid.
  
  Dat was er niet.
  
  Verderop in de gang liet de lift een rammelend geluid horen. Ik voelde me lichtelijk geïrriteerd en verplaatste mijn gewicht van de ene voet op de andere. Wilhelmina lag licht in mijn hand. Ze heeft een goede gewichtsverdeling, een goed figuur zou je kunnen zeggen, en ze voelde glad en zeker aan toen ik mijn vinger bij de uiterst gevoelige trekker hield. Wie er ook binnen zat te wachten, hij zat daar niet om mij een medaille op te spelden. Maar ik zou ze zeker niet de kans geven een kogel in mijn donder te jagen. 'Andrea,' riep ik terwijl ik zacht op de deur klopte. 'Ik ben het... Nicholas... Nicholas Carter.'
  
  In plaats van een antwoord, hoorde ik voetstappen: te zwaar voor een vrouw en te behoedzaam om al te optimistisch te worden. Maar ik was zo attent als maar mogelijk. Ik drukte me met mijn rug tegen de muur van de gang toen de sleutel in het slot ronddraaide. Even later ging de deurkruk naar beneden en zwaaide de deur open. Het enige dat uit de kamer naar buiten kwam, was een streep wit licht. Het was nu of nooit.
  
  Of mijn kop werd er afgeblazen, of degene die binnen zat was zo slim om te weten dat een dode Nick Carter één miljoen aan vermiste diamanten zou betekenen. Ik hoopte dat zij niet half zo stom waren als ik dacht. Wilhelmina wees naar de borst van een gezette Hollander met een vlaskop.
  
  Hij had zijn duimen in de broeksband van zijn slobberige broek gestoken, maar van achter hem wees een Astra .32 naar Wilhelmina's gladde, dodelijke loop. Een Astra raakt alles binnen honderd meter en dit exemplaar had bovendien het voordeel van een twaalf centimeter lange geluiddemper, klaar om de explosie van zelfs de zwaarste kogel te dempen als zij uit waren op een onmiddellijke dood. 'Goedenavond, meneer Carter,' zei de Hollander met een zwaar keelaccent. 'Ik zie dat je op alles voorbereid bent. Maar er is weinig reden om de zaken in de gang te bespreken als een stel gewone dieven.'
  
  Ik zei geen woord, hield slechts mijn wijsvinger klaar aan de trekker. Toen ik Andrea's kamer binnenstapte voelde ik de ontwijding ervan door de aanwezigheid van deze sombere mannen met hun grimmige gezichten. De man met de Astra was een Oosterling met een vollemaans gezicht en gitzwart haar. Anders dan bij zijn metgezel was er niets doms of zwakzinnigs in zijn vaste en arglistige blik. Toen de deur achter ons sloot, maakte hij een bijna onmerkbare beweging met zijn hoofd.
  
  'Ik ben blij dat u ons gezelschap komt houden voor een drankje, meneer Carter,' zei hij. Hij sprak Engels op dezelfde afgebeten, precieze manier als de bewoners van Bombay en New Delhi doen. Maar hij was geen Indiër. Eerder Chinees, met net voldoende gemengd bloed in zijn gelaatstrekken om beelden op te roepen van met sneeuw overdekte bergtoppen en kleine boeddhistische tempels.
  
  'Ik doe mijn best het mensen naar hun zin te maken.'
  
  'Dat hoopte ik al,' antwoordde de Aziaat, de Astra nog steeds recht op mijn borst gericht.
  
  'Waar wachten we op, Koenwar?' blafte de Hollander tegen zijn medeplichtige.
  
  De naam was Nepalees, wat antwoord gaf op de eerste van mijn vele vragen. Maar geen van beiden scheen erg geïnteresseerd om de rest van de vragen te beantwoorden.
  
  'We wachten tot meneer Carter de diamanten tevoorschijn heeft gehaald,' zei Koenwar effen, zijn gezicht een nietszeggend masker, koel en ontdaan van alle expressie.
  
  'De diamanten?' herhaalde ik.
  
  'Je hebt hem gehoord,' zei de Hollander, nu nerveus en minder zeker van zichzelf. Hij had alleen maar zijn vlezige vuisten, geen wonder dat hij zich ongemakkelijk voelde. 'Precies, meneer Carter,' antwoordde Koenwar. 'Het zou me een heleboel tijd besparen... en u een heleboel ongemak als u gewoon de stenen tevoorschijn haalde, zodat ik een einde kan maken aan deze transactie en mijns weegs kan gaan.'
  
  'En welke kant is dat dan op?' vroeg ik.
  
  Zijn gezicht brak in een glimlach. Het was het ergste dat hij had kunnen doen. Zijn hoektanden waren tot twee kleine punten afgevijld: beelden van een derderangs griezelfilm, een Oosterse graaf Dracula.
  
  'Kom nou, meneer Carter,' zei Koenwar. 'U wilt toch niet dood voor alleen maar een paar diamanten? Ik weet zeker dat de goede senator Gaulfield nog wel meer fondsen kan aanboren om die eventueel te vervangen. Laten we dus onnodig bloedvergieten vermijden.'
  
  Weer een vraag beantwoord. Hij wist dat ik de afgezant van Gaulfield was. Maar als hij een afgezant van Sherpa was, dan werd een aantal hoogst belangrijke aspecten van de overeenkomst over het hoofd gezien, onder andere de kinderen van Gaulfield. Als ik ze nu overhandigde, zou Sherpa steeds meer diamanten kunnen vragen. En als hij niet van Sherpa was, dacht ik niet dat het gemakkelijk voor mij zou worden om aan een wanhopige revolutionair uit te leggen dat het losgeld was gekaapt door een vette Hollander en een halve Nepalees die veel van een vampier weg had.
  
  Ik moest ze een tijdje aan de praat houden. 'En als ik die juwelen, waarvan u denkt dat ik ze heb, niet geef, wat dan?'
  
  Weer glimlachte Koenwar, terwijl hij langzaam overeind kwam. Zijn lichaam was smal en pezig. Zijn katachtige bewegingen deden me denken aan Meester Tsjoen, mijn karate-instructeur.
  
  'Wat dan?' zei hij. Hij tikte met één vinger op de loop van de Astra. 'Dit heerlijke instrument is geladen met vijf supersnelle patronen. Als ik de trekker overhaal, wordt de helft van u in de richting van de deur geblazen, terwijl uw voeten blijven waar ze zijn. Begrijpt u?'
  
  'Uitstekend,' zei ik.
  
  'Laten we dus ophouden met discussiëren. De stenen alstublieft.'
  
  'Door wie zijn jullie gestuurd?' vroeg ik.
  
  'Wat voor verschil maakt dat nog voor u, meneer Carter?'
  
  Zijn stem en zijn hele humeur versomberde door een groeiende vastberadenheid en zijn vinger gleed naar beneden om de nerveuze trekker van de .32 te liefkozen.
  
  'U wint,' zei ik, terwijl ik bij mezelf dacht: je bent een nog grotere klootzak dan je ooit zult weten. Ik liet Wilhelmina zakken en met mijn vrije hand greep ik in mijn colbertje alsof ik de diamanten uit mijn binnenzak wilde pakken.
  
  Of ik het nu leuk vond of niet, er zouden niet meer antwoorden komen. Toen Koen war zijn revolver in mijn richting liet wijzen, maakte ik een snelle beweging met mijn pols waardoor ik in een fractie van een seconde Hugo in mijn hand had en liet me op mijn knieën vallen. Ik rolde me opzij toen de Astra explosief vuur uitspuwde. De kogel kwam ver van zijn doel af, maar Hugo trof de roos, daar was geen twijfel over mogelijk.
  
  De Hollander wierp zich in mijn richting, stuiptrekkend, de ene krampachtige beweging na de andere. Mijn worp was degelijk en dodelijk geweest. Hugo stak uit zijn hart naar buiten als een speld die een vlinder tegen het papier geprikt houdt. Met beide handen probeerde de vlaskop de stiletto los te trekken, maar het bloed spoot al uit hem naar buiten als een geiser en besproeide de voorkant van zijn hemd met bellen en rood schuim.
  
  Hij zakte in elkaar als een lappenpop die zijn vulling kwijtraakt, terwijl zijn ogen naar binnen draaiden alsof ze een onsmakelijk en bloederig Kassa aansloegen. Maar Koen war was in het geheel niet geïnteresseerd. Weer haalde hij de trekker over en ik hoorde het gesis van de gloeiend hete kogel die zich een baan schroeide, bijna door de mouw van mijn colbertje heen.
  
  De kleine man zag er nerveus uit, vooral omdat ik Wilhelmina niet wilde gebruiken. Ik wilde hem nog steeds levend hebben, omdat ik wist dat hij me met zijn tong nog in gebruik heel wat meer informatie kon leveren dan als ik zijn hele spraakcentrum uit zijn sodemieter gejaagd zou hebben. Ik was achter het bed even veilig. Koenwar kroop naar voren, duidelijke bewegingen op de oude, kromgetrokken vloer. 'Een compromis, Koenwar!' riep ik.
  
  Hij gaf geen antwoord en liet zijn Astra al het praatwerk doen. De namaak Walther spoog nogmaals en een spiegel naast het bed versplinterde in honderden scherpe stukken. Ik zou in evenveel stukken uiteen spatten als ik in zijn vuurlijn zou komen. Dus had ik geen andere keuze dan Wilhelmina in aktie te brengen. Richtend langs haar gladde, blauwzwarte loop, haalde ik de trekker over. Precies achter Koenwar, op nog geen vijf centimeter boven zijn hoofd, verscheen een gat in de muur.
  
  Hij dook weg en gleed achter de toilettafel, terwijl hij probeerde dichter bij de deur te komen. Ik was bang om Wilhelmina nog een keer te gebruiken; bang dat het hotelpersoneel zou horen wat er gebeurde in hun statige en respectabele etablissement. Maar Koenwar zag er nu bang uit en inwendig trok hij zijn conclusies. Voor de derde maal in evenveel minuten jammerde de Astra met een helse vasthoudendheid en Wilhelmina vloog uit mijn handen.
  
  'Hier, de diamanten!' riep ik, terwijl ik me afvroeg of hij wanhopig en hebzuchtig genoeg was om mij voor een tweede keer te geloven.
  
  Dat was hij.
  
  Langzaam en rillerig kwam ik overeind en liep naar hem toe met een loodzware gang. Hij hield het wapen op mijn borst gericht. 'Steek je handen omhoog,' zei hij, niet in het minst buiten adem.
  
  Dichterbij komend, deed ik wat me was gezegd. Maar toen Koenwar zijn hand uitstak naar mijn jasje, verlangend om aanzienlijk meer te verkennen dan de dure zijden voering alleen, sloeg ik mijn linkerhand naar beneden en sloot mijn vingers rond zijn pols, terwijl ik de loop van de Astra wegduwde van mijn borst en naar de grond liet wijzen.
  
  Hij liet een grom van verrassing horen en het wapen gleed uit zijn vingers. Toen probeerde hij zich los te rukken en miste op een haar na het effect van een so-nal-tsji-ki, een meshandslag, die zijn strottenhoofd had moeten verbrijzelen. Maar ik kwam niet veel verder dan een afschampende slag tegen de zijkant van zijn pezige nek.
  
  Toen was het Koenwars beurt om mij te verrassen. Terwijl ik met een voorwaartse trap naar zijn lies uithaalde, rukte hij zich naar achteren en voerde een van de snelste springschoppen uit die ik ooit heb mogen aanschouwen.
  
  Ik rukte mijn hoofd naar achteren zodat de punt van zijn schoen slechts lucht raakte in plaats van mijn hals en kin. In ieder geval was hij het voordeel van zijn Astra kwijt. Maar eigenlijk had hij hem niet nodig. Koen war was even vaardig met zijn handen en voeten en weer sloeg hij nu, nu met een vliegende, achterwaartse schop. Zou hij me geraakt hebben, zou ik me niet op het laatste moment hebben omgedraaid, dan zou de milt van Nick Carter eruit hebben gezien als een zak grauwe erwten. Maar weer trof hij geen doel. Ik bracht mijn arm omhoog, mijn hand gevormd in de dodelijke en verblindende tweevingerige speer. Ik raakte zijn ogen en hij liet een gesmoorde kreet van pijn horen.
  
  Toen ramde hij zijn knie naar boven en raakte de uiterste punt van mijn kin. Ik dacht dat ik bot hoorde kraken toen ik mezelf achteruit wierp, mijn hoofd schudde en mijn evenwicht trachtte terug te vinden. Koenwar was al bij de deur, kennelijk met de bedoeling de sessie uit te stellen tot een tweede bezoek in plaats van daar en op dat moment voorgoed met me af te rekenen. Ik was even later bij de deur, terwijl het roffelende paniekritme van rennende voeten in mijn oren weergalmde. Ik dook de gang op.
  
  Die lag verlaten.
  
  'Onmogelijk.' Ik vloekte zacht in mezelf. De gang was plotseling stil genoeg om een speld te horen vallen. Ik rende de rang door, van de ene kant naar de andere. Maar Koenwar was verdwenen.
  
  Hoe de man spoorloos was verdwenen was een mysterie. Zijn connecties en motieven bleven een vreemde aaneenschakeling van onbeantwoorde vragen. Maar over één ding kon ik behoorlijk positief zijn: Koenwar kwam terug, of ik het nu leuk vond of niet.
  
  Ik kon moeilijk op alle deuren kloppen met de vraag of ik de kamers mocht doorzoeken. In ieder geval scheen niemand nieuwsgierig te zijn geworden door het geluid dat uit Andrea's kamer naar buiten was gekomen, hoewel ik me zo voorstelde dat de meeste gasten van Ambassade al voor hun avondeten aanzaten aan de talloze tafeltjes door de hele stad. Dus ging ik haar kamer weer binnen en sloot de deur zacht achter me.
  
  De Hollander lag verfrommeld op de vloer als een gebruikte, papieren zakdoek, terwijl de kamer rook naar de ranzige lucht van bloed, kruit en angst. Ik opende het raam dat uitzag op de Herengracht en hoopte dat de stank van het water de opvallender geuren van geweld en dood zouden verdrijven.
  
  Als ik er iets aan kon doen, zou Andrea niet weten dat er iets ongewoons had plaatsgevonden. Maar eerst moest ik van dat lijk af.
  
  Natuurlijk hadden de kleren van de man Hollandse merkjes. Maar zijn zakken waren leeg, op een pakje sigaretten en wat guldens na. Hij had niets bij zich, waardoor ik hem kon identificeren en ik vermoedde dat Koenwar die gast hier in Amsterdam had gehuurd.
  
  'Stomme lul,' fluisterde ik terwijl ik keek naar de met bloed doordrenkte voorkant van zijn overhemd. Met één hand hield ik zijn lichaam tegen de vloer gedrukt, terwijl ik Hugo lostrok uit zijn levenloze doelwit. Donker wordend bloed druppelde langs zijn borst naar beneden. Zijn huid had al een vale, ziekelijk groene glans gekregen en zijn doorweekte broek en zijn bloedeloze uiterlijk deden me bijna om de nutteloosheid van zijn dood vloeken. Hij had er niets bij gewonnen. Het interesseerde Koenwar helemaal niet wat er met hem was gebeurd.
  
  Maar nu moest zelfs dat levenloze lichaam verdwijnen. Ik had een branddeur aan het einde van de gang gezien en ik begon het lichaam van de man naar de deur te slepen, terwijl ik het rode spoor negeerde dat de man op de grond achterliet. Als het lichaam eenmaal verdwenen was, zou ik de troep wel opruimen. Het was niet iets om voor het kamermeisje achter te laten. Gelukkig kwam niemand de gang op toen ik hem naar de branddeur sleepte. Ik maakte die open en trok hem naar buiten.
  
  Tien minuten later lag hij als hoop oude kleren op het dak van Hotel Ambassade. Daar zouden ze hem wel vinden, maar naar alle waarschijnlijkheid lang nadat ik uit Amsterdam was vertrokken. Slaap lekker, dacht ik bitter. Ik keerde op mijn schreden terug en glipte Andrea's kamer weer binnen.
  
  Al dat bloed moest ik opruimen zonder zo'n wonder wasmiddel in de buurt. Dus gebruikte ik gewoon zeep en water om de ergste vlekken weg te krijgen. Ik deed het nog niet eens zo slecht, in overweging genomen dat de grond er als een slagveld had uitgezien. Toen verving ik de gebroken spiegel door precies zo één uit mijn kamer. Ten slotte schoof ik de toilettafel voor het kogelgat in de muur, stak de Astra van Koenwar in mijn zak en controleerde Wilhelmina nauwkeurig.
  
  De kogel uit de Astra had haar alleen maar geschampt en was afgeketst van de lange, speciale hogedrukloop. Ik controleerde het Bomarvizier en was tevreden dat alles nog in zo goede staat verkeerde. Ik heb Wilhelmina al heel wat meer jaren dan ik wil weten of kan herinneren. En ik wilde haar niet kwijtraken, zeker nu niet, nu de missie nog nauwelijks van de grond was gekomen.
  
  Voor ik de kamer verliet, trok ik mijn stropdas recht en haalde een kam door mijn haar. Het vertrek zag er redelijk goed uit. Niet geweldig, denk eraan, maar ik dacht ook niet dat Andrea Yuen het werkelijk zou merken, behalve misschien het verplaatste meubilair. Verder zou zij op geen enkele manier kunnen weten dat één man hier was gestorven en twee anderen heel dicht in de buurt van hetzelfde onfortuinlijke lot waren geweest.
  
  Ik sloot de deur achter me en nam de lift naar beneden, naar de foyer. Ik had nog steeds tijd zat om naar de Dam te gaan, haar op te pikken en samen wat te gaan eten. Hopelijk was de rest van de avond rustig en kalm. En zonder incidenten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  'Weet je,' zei ze, 'jij bent heel wat smakelijker dan die rijsttafel van gisteravond.'
  
  'Je houdt dus toch van Indisch eten.'
  
  'Ik heb jou liever, Carter,' zei Andrea.
  
  'Dat is altijd leuk om te horen,' mompelde ik. Ik rolde me op mijn rug en stak mijn hand uit naar een sigaret. Andrea kroop tegen me aan en liet haar hoofd op mijn borst rusten. 'Jammer dat ik vanmiddag al weer weg moet.'
  
  'Waarom?' vroeg ze.
  
  'Zaken afspraken. '
  
  'Wat voor soort zaken zijn dat?'
  
  'Gaat je niets aan.' Ik lachte en hoopte dat ze het zou begrijpen.
  
  Dat deed ze. In feite scheen ze heel tevreden met haar positie, haar huid nog vochtig en rozig door de gloed van ons liefdesspel. Ze had me de halve nacht wakker gehouden, maar het was heel wat prettiger om de nacht met haar door te brengen dan met bij voorbeeld Koenwar of zijn bloederige metgezel.
  
  'Waar ga je hierna naartoe, of mag ik dat niet weten?' duisterde Andrea.
  
  'Alles wijst naar het oosten,' zei ik. Ik drukte mijn sigaret in de asbak uit en draaide me op mijn zij om haar aan te kijken. Mijn handen dwaalden op en neer over haar gladde, satijnzachte huid. Ze was een Chinese pop, helemaal rosé en porselein; verstand en schoonheid allemaal keurig ingepakt tot een cadeautje. Ik kon me niet weerhouden het allemaal nog eens uit te pakken om de inhoud te bewonderen. Plotseling was haar tong overal en voor ik wist wat er gebeurde, lag ik zwaar bovenop haar en stootte ik diep binnen in haar schatkamer.
  
  
  
  'Ga je terug naar Paradiso voor nog meer interviews?' vroeg ik een uur later toen ze onder de douche vandaan kwam. 'Misschien is het een goed idee,' zei Andrea toen ik haar rug afdroogde en bleef aarzelen bij de zachte rondingen van haar achterste. 'Daar hangen de meesten van hen rond om contact te maken... of om het beter te zeggen: te dealen. En ze vinden het niet erg om tegen me te praten, zolang ze maar in hun eigen omgeving zitten.'
  
  'Ik kan je langsbrengen per taxi, als ik mijn vliegtickets ga verzorgen.'
  
  'Prima. Dat bespaart me een heleboel tijd,' zei ze. 'Maar wil je niet ontbijten voor je vertrekt?'
  
  'Alleen koffie.'
  
  Na al het geweld en de verrassingen van de afgelopen nacht, was dat laatste ontbijt in Amsterdam het beste opwekkende middel dat ik me maar kon voorstellen. Gewoon daar zitten, tegenover Andrea, voor een dampende kop koffie, deed me van haar houden op een manier die me bijna beangstigde. Het zou heel wat eenzamer worden zonder haar. Maar zo was mijn leven nu eenmaal niet ingedeeld en ik kon er helemaal niets aan doen. Ik probeerde dus Andrea Yuen uit mijn gedachten te bannen op het moment dat ik me had aangekleed en haar voor misschien de laatste keer in mijn armen nam.
  
  Zelf zag ze er ook niet al te gelukkig uit. 'Doe je op je terugweg Amsterdam weer aan?' vroeg ze toen we op de lift wachtten.
  
  'Ik weet het niet zeker,' zei ik, 'dus ik kan je niets beloven. Maar als ik hier terugkom en je bent er nog steeds...'
  
  'Dan gaan we weer rijsttafelen om het te vieren,' zei Andrea met een grijns die ze met veel moeite op haar plaats scheen te houden. Toen drukte ze haar vinger tegen mijn lippen en keek snel een andere kant uit.
  
  Toen we uit het hotel naar buiten kwamen, stapten we het felle licht van een heldere, veelbelovende lenteochtend binnen. De lucht was stralend en hield een geur van avontuur en opwinding in zich. Andrea klemde zich aan mijn arm vast, alsof ze bang was mij te verliezen. Plotseling, halverwege de stoep, scheen ze mis te stappen. Ze struikelde en ik greep haar vast om haar niet te laten vallen. Toen zag ik de helderrode bloem opbloeien op haar schouder.
  
  'Nick, alsjeblieft...' begon ze. Toen sloten haar ogen zich en ze zakte als dood gewicht tegen me aan.
  
  Ik had geen tijd te verliezen. Ik trok haar achter een geparkeerde auto en zocht de daken aan de overkant van de Herengracht af. Iets metaalachtigs schitterde op in het felle zonlicht van deze ochtend en een gemeen geblaf van geweervuur barstte los boven mijn hoofd.
  
  De portier had haar zien vallen. Hij kwam de straat op rennen toen ik naar hem gilde zich gedekt te houden omdat er een sluipschutter op een van de daken aan de overkant zat. 'Bel een ambulance,' gilde ik. 'Ze is neergeschoten.' Ik keek naar Andrea. Haar ogen waren nog gesloten en de kleur was verdwenen uit haar gezicht. Haar ademhaling ging hortend nu, terwijl het bloed bleef vloeien uit de gemene wond in haar schouder.
  
  Op dit moment kon ik weinig meer doen dan proberen de overzijde van de straat te bereiken. Ik twijfelde er geen moment aan dat het mijn vriend uit Nepal was en dat zijn richten niet zo zuiver was geweest als hij had gehoopt. Ik was niet van plan hem nu weer tussen mijn vingers door te laten glippen om weg te komen, niet met Andrea's bloed op zijn handen en misschien zelfs haar leven om zich voor te verantwoorden.
  
  Pen smalle brug was de enige manier om aan de andere kant van de gracht te komen. Ik hield me zo laag mogelijk, hoewel ik een gemakkelijk doelwit bleef. Achter me klonk het tweevoudige geluid van de sirene van de ziekenwagen die zich in de richting van Hotel Ambassade spoedde; dat en de razende kreten van een zich snel verzamelende menigte. Ik stormde over de brug en haalde veilig de andere kant. Iemand schreeuwde een waarschuwing naar me toen een volgende kogel links van me neerplofte en stukjes straatsteen deed opstuiven.
  
  Een ogenblik later stormde ik de trap op van een grachtenpand. Gelukkig was de deur open. Het was een kantoorgebouw en het kostte me weinig tijd om de bovenste verdieping te bereiken. De deur die toegang gaf tot het dak was aan de binnenkant gesloten, wat betekende dat Koenwar, of misschien iemand van zijn ter plaatse gehuurde beulsknechten, niet van dit huis gebruik had gemaakt om op de rij platte daken te komen.
  
  Wilhelmina lag vast in mijn hand en voelde warm en geruststellend aan. Ik trok de grendel naar achteren en opende de deur zo stil mogelijk. Zonlicht stroomde naar binnen, samen met het geluid van de weergalmende sirene van de ziekenwagen aan de overzijde van de gracht voor het Ambassade hotel.
  
  Schiet op, schoft, laat jezelf zien, dacht ik toen ik naar buiten kroop, het platte, met asfaltpapier bedekte dak op. Op datzelfde moment boorde een kogel zich in de bakstenen schoorsteen op nog geen halve meter van me vandaan. Ik liet mezelf plat op het dak vallen en begon naar voren te kruipen. Er was geen enkel teken van Koenwar, hoewel ik wist uit welke richting het schot was gekomen. Hij had mij gezien, maar ik moest hem nog zien te vinden. Ik vond mijn kwetsbaarheid niet zo leuk, maar ik kon weinig anders doen tot ik hem te pakken had langs de glanzend zwarte loop van mijn Wilhelmina.
  
  Toen hoorde ik het geluid waarop ik had liggen wachten, het geluid van rennende voeten direct achter me. Ik kwam overeind tot een hurkzit en gluurde om de rand van een schoorsteen heen. Het was inderdaad Koenwar, helemaal in het zwart gekleed, even soepel en ongrijpbaar als een jaguar. Ik bracht Wilhelmina omhoog, richtte en zond fluitend een 90-grain Siërra af, met een snelheid van meer dan 450 meter per seconde. Maar die zelfverzekerde klootzak hield zelfs niet in. Het leek alsof de kogel zijn schedel had geschampt, maar Koenwar bracht zelfs niet in een reflex zijn hand naar zijn hoofd.
  
  Ik ging achter hem aan en bleef zo dicht achter hem als mogelijk was. Hij had een twaalfschots Mossberg bij zich, het standaard geweer van een heleboel Amerikaanse politieposten. Maar hij had er duidelijk enige wijzigingen aan aangebracht, want de ammunitie die hij gebruikte klonk meer als een M-70 mortier die zijn granaten afvuurde.
  
  Koenwar gleed achter een uitsteeksel twee daken verderop. Zijn Mossberg glom in het licht en toen klonk het geluid als van een stalen kurk: pwok, links naast me. Ik dook achteruit, maar zijn richten was niet half zo goed als zijn vaardigheid op karate. Op dat moment kon ik daar alleen blij mee zijn.
  
  Ik haalde de trekker van Wilhelmina over. Haar staccato knal werd direct gevolgd door een kreun van plotselinge, krampachtige pijn. Mijn bloed ging sneller stromen toen ik me realiseerde dat één van mijn kogels ten slotte doel had getroffen. Koenwar greep naar zijn arm in een poging het bloed te stelpen. Hij bracht de Mossberg omhoog tegen zijn wang. Maar met slechts één arm nog in bedrijf, ging de kogel ver naast en rikocheerde van het ene dak naar het andere in een reeks woeste knallen.
  
  Toen rende hij weer als een zwarte panter die probeerde zijn voorsprong te bewaren. Ik kroop overeind en rende achter hem aan, mijn vinger strak rond Wilhelmina's trekker. Koenwar was snel, maar meer nog, hij was ongelooflijk behendig. Toen ik weer een schot afvuurde, nam de man een vliegende sprong tussen twee huizen in en verdween achter een korte, geblakerde schoorsteen. Toen ik de rand van het dak bereikte, waren hij en Mossberg nergens te bekennen. Ik liep achteruit, nam de aanloop en sprong. Even had ik het beeld van een erg platgedrukte, verminkte Nick Carter in de straat beneden. Mijn voet gleed weg bij de rand. Ik wierp mijn gewicht naar voren voor meer houvast op het dak. Dakpannen kletterden en raakten de straat beneden met het geluid van mitrailleur vuur. Maar ik haalde het en was net op tijd om mijn prooi te zien verdwijnen achter een met zink beklede deur, die ongetwijfeld leidde naar de straat beneden.
  
  Nog geen twintig seconden later was ik bij de deur, maar Koenwar was niet dom en ook niet onvoorzichtig. Hij had de voorzorgsmaatregel genomen om de deur aan de binnenkant af te grendelen. Ik rende terug over het dak, hurkte neer en gluurde over de gevel heen. Ik had een uitstekend uitzicht over de hele straat. De ambulance was al weer weg. In plaats daarvan stonden drie VW-kevers met het embleem van de Amsterdamse politie dubbel geparkeerd voor het hotel.
  
  Maar geen teken van Koenwar, niets om aan te geven dat hij nog geen vijf minuten geleden op het dak verscholen had gelegen om een schot op mij te wagen.
  
  Onzichtbaar en verdwenen was Koenwar gevaarlijker dan wat dan ook. Ik was er zeker van dat hij zich nog steeds ergens in het huis ophield, niet in staat om een uitval te wagen naar de straat en de uiteindelijke veiligheid toe, dus ik kroop terug en onderzocht de andere rand van het dak. De achterkant van het gebouw kwam uit op een smalle, doodlopende steeg. Daar was ook geen ontsnapping mogelijk voor Koenwar.
  
  Waar zat hij dan?
  
  Er was geen andere manier om erachter te komen dan de deur open maken en het huis doorzoeken. De kogel ging door de deur en het slot heen alsof het boterkoek was. Even later liep ik slinks en stil de trap af, de treden met twee tegelijk nemend. Een helderrode bloedvlek vertelde me dat Koenwar nog geen twee minuten geleden van dezelfde route gebruik had gemaakt. Ik wist dat hij bloedde als een rund toen ik op de eerste overloop bijna mijn evenwicht verloor en uitgleed in een plas donker wordend bloed.
  
  Met zo'n wond kon hij zeker niet ver zijn. Ik sloop de trap af naar de volgende overloop en hoorde niets anders dan mijn eigen ademhaling. Ik was niet in de stemming voor spelletjes. Toen een deur openzwaaide aan het donkere einde van de gang, draaide ik me snel om en wist net op tijd mijn vinger van de trekker te houden. Een oude man met een bril met stalen montuur gluurde naar buiten. Hij wierp een blik op het wapen, knipperde met zijn bijziende ogen en gooide zijn handen omhoog in een gebaar van complete en volledige angst.
  
  'Alstublieft... nee, nee. Alstublieft,' jammerde hij. 'Alstublieft. Nee.'
  
  Ik liet mijn Luger zakken en gebaarde hem stil te zijn. Nog steeds trillend, stapte hij achteruit en verschanste zich achter zijn deur. Toen klonk er een kletterend geluid, gevolgd door het geluid van rennende voeten. Ik schoot achteruit en wachtte, niet wetend wat ik kon verwachten. Maar voor ik nog iets kon zeggen of doen, stond ik tegenover drie leden van de Amsterdamse politie.
  
  'Handen omhoog! Beweeg je niet!' blafte een van de mannen in het Hollands.
  
  Ik deed wat me was gezegd. 'Jullie begrijpen het niet,' probeerde ik te zeggen.
  
  'We begrijpen dat er mogelijk een vrouw dood gaat,' antwoordde de politieman.
  
  'Maar ik zoek naar dezelfde man als jullie, de sluipschutter.'
  
  Het kostte me een heleboel praatwerk om ze uit te leggen dat Koenwar en ik twee verschillende mannen waren. En zelfs toen wist ik dat ik kostbare tijd aan het verliezen was, omdat de Aziaat nu de kans had gekregen om een goed heenkomen te vinden.
  
  Ten slotte begrepen ze me. Twee van de mannen haastten zich terug naar de straat, terwijl de derde agent met mij meeging om het hele huis te doorzoeken. Maar voor de tweede keer in even zoveel dagen, was Koenwar verdwenen. Ten slotte liep ik de trap op en ging terug naar het dak, terwijl ik mijn pech vervloekte. Toen zag ik iets bij de kapotgeschoten deur dat ik tien minuten eerder niet had opgemerkt. Ik bukte me en raapte het op. Het was een leeg luciferdoosje, dat een heel bijzonder opschrift had. Gedrukt op de papieren voorkant stond:
  
  
  
  Cabin Restaurant, 11/897 Ason Tole,
  
  KATMANDOE
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Ik had een heleboel uit te leggen.
  
  'Wat was uw relatie met juffrouw Yuen?'
  
  'Was?' zei ik, geïrriteerd dat mijn ondervrager me behandelde als een gewone misdadiger. Ik zat op een rechte houten stoel in een klein, grimmig vertrek van het hoofdbureau van politie aan de Marnixstraat. Om me heen affiches met 'opsporing verzocht' en voor me het onbeweeglijke gezicht van inspecteur Schoen.
  
  'Is, aangezien ze nog in leven is... voorlopig tenminste,' antwoordde hij.
  
  In ieder geval vertelden ze me iets, heel weinig, maar toch iets, over Andrea's toestand. Toen ik terugkeerde bij Ambassade, stond de politie me buiten het hotel op te wachten. Ze waren maar al te gretig om me naar het hoofdbureau over te brengen en dat niet voor een vriendelijk babbeltje. Nu de sluipschutter was verdwenen, waren ze niet van plan mij te laten lopen zonder eerst een paar antwoorden te krijgen.
  
  'En?' herhaalde Schoen, zo ver voorover buigend dat ik kon vertellen wat hij bij zijn ontbijt had gegeten.
  
  'Wat en?' vroeg ik, terwijl ik probeerde mijn humeur en mijn groeiende woede in bedwang te houden. Als de politie in de eerste plaats dat grachtenpand niet binnen was komen stormen, was ik misschien in staat geweest Koenwar tegen te houden. Dan was het me misschien gelukt Koenwar in een hoek te drijven voor hij ontsnapte. Maar nu was hij weg en er was weinig meer aan te doen.
  
  'Wat is uw relatie met juffrouw Yuen?'
  
  'Ik ontmoette haar op het vliegtuig naar Amsterdam, dat is alles,' antwoordde ik. 'We waren gewoon vrienden, inspecteur.'
  
  'Er is niets gewoons aan een poging tot moord, meneer Carter,' zei hij. Hij zweeg even om een sigaret op te steken, maar hij nam niet de moeite er mij een aan te bieden. 'En hoe komt het dat u dit land bent binnengekomen met een verboden wapen? Vuurwapens moeten bij de douane aangegeven worden. Toch is daar niets van bekend in de boeken, meneer Carter. Helemaal niets.'
  
  'Niet aan gedacht,' zei ik fronsend. Ze lieten me zelfs niet gebruikmaken van de telefoon. Ik wilde alleen maar de ambassade bellen, die dan weer contact zou opnemen met Hawk, zodat deze rotzooi voor me geregeld zou worden zonder dat ik nog een dag verloor. Zoals het nu was, kwam ik nooit Amsterdam uit op de manier die ik me had voorgenomen. Hoe langer zij me vasthielden, hoe meer tijd ik verloor en hoe moeilijker mijn missie werd. Maar ik was niet van plan Schoen alles aan zijn neus te hangen en hem te vertellen waarom ik een Luger bij me droeg en waarom iemand die ochtend had geprobeerd mij neer te knallen.
  
  Het was al middag, maar de inspecteur scheen niet geïnteresseerd in een lunch voor ons beiden. Schoen draaide om me heen als een gevangen tijger in zijn kooi; de handen op zijn rug en de sigaret bungelend tussen zijn dikke lippen. 'U maakt het me erg moeilijk, meneer Carter,' zei hij. 'U schijnt heel wat meer van deze zaak af te weten dan ik. En daar ben ik helemaal niet zo blij mee.'
  
  'Het spijt me,' zei ik schouderophalend.
  
  'Spijt is niet genoeg voor ons.'
  
  'Het is het beste dat ik kan geven. Ik ben in dienst van een senator uit de Verenigde Staten en ik zal me dus beroepen op de diplomatieke onschendbaarheid tot u... '
  
  'Tot ik wat?' vroeg hij op bevelende toon.
  
  Het leek me niet zo best hiermee door te gaan, dus hield ik mijn mond en liet mijn ogen zakken. Wat een rotzooi, dacht ik. Alsof ik nog niet genoeg problemen heb, heb ik nu ook nog te maken met de Hollandse politie.
  
  Intussen had ik geen enkel idee wat er met Andrea gebeurde, waar ze naar toe was gebracht en wat voor soort behandeling ze nu kreeg en of haar toestand kritiek was. 'Luister, Schoen, het enige dat je me hoeft te laten doen is één telefoontje en je hebt met die hele zaak geen moer meer te maken. Je hoeft je dan nergens meer druk over te maken.'
  
  'Oh, werkelijk?' Hij meesmuilde, alsof hij me met geen woord geloofde.
  
  'Ja, werkelijk,' zei ik tandenknarsend. 'Godskolere, man. Gebruik je verstand. Hoe kan ik een meisje hebben neergeschoten als ik vlak naast haar stond toen het gebeurde?'
  
  'Ik beschuldig u er niet van juffrouw Yuen te hebben neergeschoten,' zei hij. 'Ik ben er alleen maar in geïnteresseerd informatie te krijgen. Maar u kunt de telefoon gebruiken. Eén telefoontje, dat is alles.'
  
  Dat ene telefoontje maakte nu net het hele verschil uit.
  
  
  
  Om vier uur die middag was Wilhelmina weer terug waar ze hoorde, veilig en knus in mijn schouderholster. Ook ik was weer waar ik hoorde, op weg naar het ziekenhuis om te kijken hoe Andrea het maakte.
  
  Schoen had het niet zo leuk gevonden me te laten gaan zonder verdere ondervraging. Maar het Witte Huis kan een zekere pressie uitoefenen, zeker in NATO-landen. En het laatste dat de president, en natuurlijk AXE wilde was dat er een internationaal incident in de media zou komen dat mijn laatste restje dekmantel zou kunnen verknallen. Koenwar wist dat ik uitgestuurd was door Gaulfield. Wie hem aan die informatie had geholpen, bleef een mysterie, of ik het nu leuk vond of niet. Wat hij niet scheen te weten was, dat ik tevens N3 was, met niet alleen de opdracht de diamanten af te leveren maar tegelijkertijd een gevaarlijke revolutie te voorkomen.
  
  Op weg naar het ziekenhuis ging ik even langs Hotel Ambassade. Toen ik vertrok uit het kantoortje van inspecteur Schoen, was ik dit niet van plan geweest, maar toen ik de gebeurtenissen van deze ochtend was nagegaan, nam ik een snel besluit. Nog steeds stonden twee politiewagens buiten geparkeerd. Onopgemerkt liep ik voorbij. Een kort moment bij de balie en dan mijn kamer in. Voor ik vertrok spatte ik wat water in mijn gezicht, trok snel een ander colbertje aan en haalde een kam door mijn haar. Voor het hotel stonden verscheidene mensen op een taxi te wachten, dus liep ik de gracht af om een taxi te nemen die op weg was naar het hotel.
  
  Ik gaf de chauffeur de naam van het ziekenhuis waar Andrea volgens Schoen heen was gebracht en tijdens de rit probeerde ik het ergste uit mijn gedachten te bannen. Volgens de politie was zij er erg aan toe en voor zover ik het kon zien, was haar toestand mijn verantwoordelijkheid. Ze had een kogel opgevangen die voor mij was bedoeld.
  
  Nou, één ding was zeker: vandaag zou ik niet meer uit Amsterdam wegkomen, tenzij ik een paar vleugels liet groeien.
  
  'Ik zoek een juffrouw Andrea Yuen,' zei ik tegen de portier van het ziekenhuis.
  
  Ik realiseerde me meteen dat ik Engels had gesproken, maar het deerde hem niet. Voor veel mensen in Nederland is Engels een soort tweede taal. Hij liet een vinger over de patiëntenlijst glijden en keek toen op met één van de minst opgewekte uitdrukkingen die ik in dagen was tegengekomen. 'Het spijt me, maar de patiënte mag geen bezoek ontvangen. Haar toestand is... hoe zeg je dat als haar toestand heel ernstig is?'
  
  'Uiterst kritiek.'
  
  'Ja, zo is de situatie.'
  
  'Is haar arts bereikbaar? Ik zou hem graag spreken als dat mogelijk is,' zei ik. 'Ziet u, ik vertrek morgenochtend uit Amsterdam en het is hoogst noodzakelijk dat ik haar te spreken krijg voor ik vertrek.'
  
  'Niemand mag op dit moment bij haar,' antwoordde de portier. 'Sinds ze vanmorgen werd binnengebracht, ligt ze al in coma. Maar ik zal dokter Boutens laten roepen, haar behandelende geneesheer. Misschien dat die in staat is met u te spreken.'
  
  Boutens bleek een minzaam man van in de veertig. Hij ontmoette me in de wachtkamer op de benedenverdieping, maar stond erop dat ik hem vergezelde naar zijn kantoor op de vierde verdieping van het ziekenhuis.
  
  'U bent juffrouw Yuens...?'
  
  'Goede vriend,' zei ik. 'Hoe ernstig is haar toestand, dokter?'
  
  'Heel ernstig, vrees ik. De kogel is blijven steken in de bovenste lob van haar linkerlong. Gelukkig voor haar heeft die op een haar na de slagader gemist. Als dat was gebeurd, dan was ze binnen een paar minuten gestorven.'
  
  'En?'
  
  Hij gebaarde me zijn kantoor binnen en wees me een stoel. 'Ten gevolge hiervan,' vervolgde hij, 'heeft zij een aanzienlijke hoeveelheid bloed verloren, bij een inwendige bloeding. We opereren haar morgenochtend. Maar dat zal een heel moeilijke... en heel gevaarlijke zaak worden, meneer... '
  
  'Carter, Nicholas Carter,' zei ik, terwijl ik neerplofte in een stoel naast het bureau.
  
  Houtens duwde een asbak mijn richting op. Ik stak een sigaret op en blies een nerveuze rookwolk het vertrek in. 'Ik zou graag een regeling willen treffen voor de medische kosten hier, voor ik het land verlaat,' zei ik ten slotte tegen hem. 'Dat zou heel prettig zijn,' zei hij openhartig. 'We zijn natuurlijk nog niet in staat geweest dit aspekt van de situatie met juffrouw Yuen te bespreken, aangezien ze sinds ze binnen werd gebracht in een coma heeft gelegen, begrijpt u.' Wat ik begreep was, dat Koenwar haar bijna had gedood. En dat maakte me helemaal niet zo gelukkig. Op dit moment kon ik er alleen maar voor zorgen dat haar rekeningen werden betaald en dat ze wist hoe ze met me in contact moest komen... als ze de operatie overleefde. Ik gaf Dr. Boutens een nummer van de Amerikaanse ambassade. Ik zou zelf ook nog contact met ze opnemen, AXE heeft een noodfonds voor dit soort onvoorziene situaties en aangezien Andrea één van de meest onschuldige omstanders was, wist ik dat ik er geen moeite mee zou hebben de ziekenhuiskosten door de dienst gedekt te krijgen. Ook zou ik een berichtje voor haar achterlaten op de ambassade, hoewel ik er geen enkel idee van had of ik in staat zou zijn Amsterdam op mijn terugweg naar Amerika voor een tweede keer aan te doen.
  
  Alles hing nog in het luchtledige. De toestand van Andrea, het succes of falen van mijn opdracht, de levens van Ginnie en Mark Gaulfield, de Nepalese revolutie en dan nog Koenwar.
  
  Wie had hem gehuurd? De mogelijkheid bleef bestaan dat hij, ondanks al mijn twijfel, toch van Sherpa was. En als dat zo was, dan zou er wel eens iets gebeurd kunnen zijn met de kinderen van Gaulfield. Iets waaraan ik niet wilde denken. Bij God, ik wou dat ik de antwoorden wist. Maar tot ik Katmandoe bereikte, en het Cabin restaurant, zou ik in het duister blijven rondtasten. Ik drukte dus mijn sigaret uit en kwam vermoeid overeind. Dokter Boutens stak zijn hand uit en beloofde me mijn boodschap door te geven aan Andrea, zodra zij weer bij kennis kwam.
  
  'Hoe liggen haar kansen, dokter? De waarheid,' zei ik toen ik bij de deur stond.
  
  Hij keek een andere kant op en bestudeerde zijn kortgeknipte vingernagels. Ten slotte draaide hij zijn ogen weer mijn kant op. 'Niet zo best, meneer Carter,' gaf hij toe. 'Het zal... hoe zeg je dat in Amerika? Op het kantje zijn? Ja, ik geloof dat dat de uitdrukking is. Het zal op het kantje blijven tot we in staat zijn veilig de kogel te verwijderen. En dan... ' Hij haalde zijn schouders op en liet zijn ogen weer zakken.
  
  'En dan... wat?' zei ik zacht in mezelf. Ik sloot de deur en liep door de gang naar de rij liften. Wat er de komende dagen ook mocht gebeuren, ik was vastbesloten de rekening te vereffenen met de verraderlijke en ongrijpbare Koenwar. En dat was geen loos dreigement of alleen maar een stille wens. Dat was een belofte. Een feit.
  
  
  
  Ik kon het niet geloven, maar de politie hing nog steeds bij het hotel rond.
  
  Hebben ze dan niets beters te doen? dacht ik toen ik de taxichauffeur betaalde en naar het hotel liep. Maar er stonden drie witte Volkswagens en een merkwaardig stille menigte mensen bij de ingang. Met mijn ellebogen baande ik me een weg door de meute heen naar de draaideur toe en werd daar tegengehouden door een politieagent die vlak voor de ingang stond geposteerd.
  
  'Niemand mag naar binnen, meneer,' zei hij in het Nederlands.
  
  'Ik logeer in het hotel,' zei ik. 'Wat is er aan de hand, agent?'
  
  Hij liet zijn stem dalen, hoewel wat hij te vertellen had me snel duidelijk werd. Waar het op neer kwam was, dat nog geen uur geleden iemand had geprobeerd de hotelkluis op te blazen. De manager was licht gewond en de portier was zwaar getroffen door de ontploffing. Men had twee mannen zien wegrennen van de plaats van de ontploffing, hoewel zij erin waren geslaagd te ontkomen op het moment dat de politie en de ambulance arriveerden.
  
  'Ah, meneer Carter... Ik dacht wel dat ik u vroeger of later zou treffen.'
  
  Ik keek over mijn schouder en fronste mijn wenkbrauwen. Inspecteur Schoen maakte zich uit de menigte los en legde een hand op mijn schouder. Het was niet het meest vriendelijke gebaar dat ik me kon voorstellen.
  
  'Wat kan ik voor je doen, Schoen?' zei ik, terwijl ik probeerde kalm te blijven.
  
  'Ik vind het hoogst merkwaardig dat de moeilijkheden u schijnen te achtervolgen, meneer Carter,' zei hij met een zweem van arrogantie om zijn lippen. 'Eerst wordt er vanmorgen op u geschoten door een sluipschutter. Dan is er een explosie in uw hotel. Heel interessant. En heel ongelukkig. Ik hoop dat u van plan bent snel te vertrekken uit Nederland. Het komt me voor dat u een zekere mate van... laten we zeggen, moeilijkheden... met u meebrengt, waar u ook heen gaat.'
  
  'Ik weet niet waar je het over hebt, Schoen,' zei ik. 'Ik ben in het Wilhelmina Gasthuis geweest om te zien hoe het staat met juffrouw Yuen.'
  
  'En hoe staat het met uw... vriendin?' vroeg hij. De klank in zijn stem liet niets aan de verbeelding over.
  
  'Mijn vriendin, ' zei ik, 'is er heel erg aan toe. 'Ze wordt morgenochtend geopereerd.'
  
  'En waar bent u dan morgenochtend, als ik dat mag vragen, meneer Carter?'
  
  'Het land uit, inspecteur. En als u me nu wilt verontschuldigen, ik heb een heleboel in te pakken.' Ik wilde me omdraaien, maar hij had nog steeds zijn hand op mijn schouder. 'We houden u in de gaten, meneer Carter,' zei hij, voor hij zijn hand wegnam. 'En uiterst zorgvuldig, mag ik er wel aan toevoegen, hoe het Ministerie van Buitenlandse Zaken er ook over mag denken.'
  
  'Is dat een waarschuwing, inspecteur? Of een dreigement?'
  
  'Dat laat ik aan u over, meneer Carter,' antwoordde Schoen. 'De interpretatie laat ik aan uw discretie over.'
  
  Hij stapte weg en ik slaagde er ten slotte in door de draaideur binnen te komen. Ik kon mijn ogen niet geloven.
  
  De foyer was een rampgebied.
  
  Als ik even de horde doodsbenauwde gasten die allemaal probeerden zich te laten uitschrijven wegdacht, was alles om de balie heen volkomen vernield. Er was niets meer dat erop wees dat nog geen uur geleden, de zaken nog gewoon hadden gelopen.
  
  De leiding van het hotel zal wel blij zijn als ze horen dat ik vertrek, dacht ik, toen ik met mijn vinger de knop naast de lift indrukte. De liftkooi scheen er uren over te doen om de foyer te bereiken. Een minuut later haastte ik me door de gang naar mijn kamer.
  
  Ik verwachtte het ergste en dat was precies wat ik vond. Het bed was overhoop gehaald, de matras aan alle kanten opengesneden als een verminkt en geslacht lijk. Alle laden waren uit de kast getrokken en de inhoud ervan over de vloer uitgespreid. De kleren die ik in de kast had gehangen, lagen door de hele kamer heen.
  
  Ik sloot de deur achter me en liep naar de badkamer, half in de verwachting een soort van boodschap aan te treffen op de spiegel van het medicijnkastje, neergekrabbeld in de meest melodramatische inkt die men maar kan bedenken, in bloed. Maar er was niets: geen aanwijzingen, geen haastig neergeschreven waarschuwingen.
  
  Uiterst voorzichtig bracht ik het lemmet van Hugo langs de rand van het kastje en wrikte het langzaam los uit zijn holte in de betegelde muur. Ten slotte, toen het hele geval voldoende losgehaald was, stak ik de stiletto terug in zijn schede en verwijderde toen voorzichtig het kleine, metalen kastje.
  
  Voor het eerst die dag merkte ik dat ik glimlachte. Vastgeplakt met plakband, tegen de ongepleisterde achtermuur van het rechthoekige gat, was de aluminium koker met de diamanten. Ik verwijderde het plakband en schroefde de dop van de huls. Schitterende lichtflitsen knipperden naar me als een lichtbaken. De diamanten fonkelden in alle kleuren van de regenboog, honderden karaat, onbewerkte, natuurlijke schoonheid. Het effect was hypnotiserend. Voor een stil ogenblik bleef ik naar de stenen staren, alsof ze heilig waren. Toen liet ik de sigaarvormige houder in mijn zak glijden en bracht het medicijnkastje weer op zijn plaats. Je bent niet stom, Koenwar, dacht ik. Maar een genie ben je ook niet.
  
  Mijn besluit om snel even bij het hotel langs te gaan voor ik naar het ziekenhuis ging, was nog verstandiger dan ik op dat moment had kunnen bevroeden. En op dat moment had ik de manager niet gevraagd de kluis voor me open te maken omdat ik dacht dat Koenwar die op zou blazen. Toch had ik wel geweten dat ik zo voorzichtig mogelijk moest zijn. Hij had voldoende tijd gehad om tot de conclusie te komen dat ik de stenen in de kluis had opgeborgen en ik had zo het gevoel gehad dat ik een betere bergplaats wist.
  
  Ik borg de stenen dus veilig op achter het medicijnkastje, voor ik in het ziekenhuis navraag ging doen over de toestand van Andrea. Mijn ingeving was een gelukkige geweest en een grimmige grijns kleefde aan mijn lippen toen ik de kamer weer op orde bracht. Koenwar had mijn koffer overhoop gehaald, maar hij had de vernuftige, holle ruimte niet gevonden die de technici van AXE voor me hadden geperfectioneerd. Ik hoopte maar dat de douanemensen hier net zo blind waren. Want als dat niet zo was... nou, dan zou ik me waarschijnlijk wel weer moeten voorbereiden op een gesprekje met inspecteur Schoen.
  
  Toen ik de boel weer bij elkaar, had geraapt, ging ik op de rand van het bed zitten en pakte de telefoon op. Het duurde ongeveer twintig minuten voor het gesprek doorkwam. En toen het eenmaal zo ver was, ontplofte zijn stem in mijn oor met een even gemeen geblaf als de knal van een kogel van hoog kaliber. 'Wat is er in Godsnaam aan de hand, N3?' gilde Hawk.
  
  'Moeilijkheden, complicaties,' zei ik, terwijl ik mijn stem zo zacht mogelijk liet klinken.
  
  'Nou, elke idioot kan me dat vertellen,' snauwde hij. 'Mijn rode telefoon is de hele middag niet meer stil geweest.'
  
  De rode telefoon was zijn 'hotline' met het Witte Huis en hij voelde zich niet zo gelukkig. Ik haalde diep adem en stapte erin, tot aan mijn nek als het ware. Ik vertelde Hawk wat er was gebeurd vanaf het eerste begin.
  
  'Wie is die vrouw die zich bijna heeft laten doodschieten?' vroeg hij toen ik had uitgelegd wat er allemaal was gebeurd in de laatste zesendertig uur.
  
  'Een... kennis,' stamelde ik.
  
  'Een kennis... mijn reet, Carter,' gilde hij. 'Kijk. Ik heb je niet op reis gestuurd om de hoer uit te hangen en de zaak te verprutsen... '
  
  'Dat weet ik, meneer.'
  
  'Oefen in de toekomst dan wat meer discretie uit. En neem me mijn stemming maar niet kwalijk, Carter. Maar ik heb het vandaag van alle kanten te kwaad. Het schijnt dat die jongens in Peking hun jaarlijkse manoeuvre nu aan de grens met Nepal gaan houden. Sherpa zal wel in de zevende hemel zijn, met zijn vrienden op nog geen tien kilometer van de grens.'
  
  'Wat mijn missie... '
  
  'Des te dringender maakt,' zei hij. 'En, Nick. Hoe staat het met de... '
  
  'Een uurtje of zo geleden probeerden ze de hotelkluis te kraken.'
  
  'En?'
  
  'Alles in orde, meneer. Morgen vertrek ik per vliegtuig, zodra ik mijn ticket heb geregeld.'
  
  'Dat wilde ik horen. Luister, er is weer contact opgenomen met Gaulfield. Hij heeft ze verteld dat jij onderweg was. Ze zeiden hem dat ze een bericht voor je achter zouden laten in' - ik hoorde hem door wat papieren rommelen - 'het Camp Hotel, Maroehity 307, in de buurt van het Durbarplein in Katmandoe. Ik heb begrepen dat het een hippietent is in het centrum van de stad. Dus...'
  
  'Hou je ogen open,' maakte ik de zin af.
  
  'Precies.'
  
  'Ik moet morgen tegen de avond in Katmandoe zijn. De vlucht duurt tussen de twaalf en de veertien uur. Als u dan nog verdere instructies voor me hebt, meneer, dan logeer ik in het Intercontinental.'
  
  'Alleen?'
  
  'Ja, meneer. Helemaal in mijn uppie.'
  
  'Dat wilde ik graag horen,' antwoordde hij zacht grinnikend. 'Bovendien heb je genoeg tijd voor dat soort activiteiten als je weer terug bent.'
  
  'Dank u, meneer.'
  
  'Goeie reis, Nick. Tussen twee haakjes, was ze mooi?'
  
  'Heel mooi.'
  
  'Dat dacht ik al.'
  
  Toen ik ophing, besloot ik in het hotel te dineren in plaats van ergens buiten. Nu Koen war deze laatste keer zijn toevlucht had genomen tot een bom, viel niet te voorspellen welke grappen hij nog meer achter de hand had. In de eerste plaats had ik een klus te doen. De enige manier om die tot een goed einde te brengen was uit Amsterdam weg te komen ... heelhuids...
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Op maar één manier kon je van Amsterdam naar Katmandoe komen, en dat was via Kaboel, de geïsoleerde hoofdstad van Afghanistan. Daar ik dit wist, had ik al kamers gereserveerd in het Intercontinental, zoals ik Hawk had gezegd. Het enige waarvoor ik nog moest zorgen, was mijn vliegticket.
  
  De volgende ochtend nam ik uit voorzorg een zeer stevig ontbijt. Het kamermeisje bracht een blad naar boven dat was volgestouwd met eieren, diverse soorten Hollandse kaas, ham, vier sneetjes beboterde toast, jam en zoete broodjes. Ik at alles wat ze voor me neerzette en spoelde het weg met twee glazen ijskoude melk. Elke moeder zou er trots op zijn mij als zoon te hebben. Ik nam geen koffie. Ik voelde me in ieder geval volgepropt en dat was precies wat ik wilde.
  
  Toen het blad weer was weggehaald, kleedde ik me verder aan. Via de achterdeur glipte ik het hotel uit. Ik was niet van plan Koenwar nogmaals een kans te geven mij op de korrel te nemen zoals hij dat een dag eerder had gedaan. Het gebouw van de KLM was op het museumplein, op zo'n vijftien minuten lopen van het hotel. De gevels schitterden in het heldere zonlicht, maar er was geen glans van metaal, geen weerkaatsing van de loop van een zwaar geweer. Toch bleef ik de omgeving in de gaten houden. Onvoorzichtigheid zou een zekere dood inhouden, want ik was er zeker van dat Koenwar niet de stad had verlaten en dat hij niet van plan was het op te geven, niet na alle moeite die hij had gedaan om de juwelen te pakken te krijgen.
  
  Toch werd de schoonheid van de dag door niets verstoord, behalve door mijn vrees over de toestand van Andrea Yuen. Op het moment dat ik door de Spiegelstraat liep, bleven mijn gedachten ronddraaien om de operatie die nu in het Wilhelmina Gasthuis werd uitgevoerd.
  
  En ergens in de stad wachtte Koenwar op me. Als ik maar wist waar...
  
  In het KLM-gebouw boekte ik een plaats op de vlucht Amsterdam-Teheran-Kaboel die dezelfde dag 's middags om half twee vertrok. Door het tijdsverschil in het oosten, zou ik pas de volgende ochtend in Kaboel komen. Maar als ik die vlucht niet nam, zou ik tot het einde van de week in Amsterdam moeten blijven rondhangen. Dus maakte ik mijn reservering in orde en nam een taxi terug naar de Ambassade.
  
  De manager stond achter een geïmproviseerde balie met een pleister over één oog en een arm in een mitella. Als blikken konden doden, zou ik binnen twee seconden zo dood als een pier zijn geweest. 'Ik hoef u niet te vertellen, meneer Carter,' zei hij toen hij mijn geld in ontvangst nam, 'dat u niet welkom bent in de Ambassade als u ooit mocht terugkomen in Amsterdam.'
  
  'Ik had niet anders verwacht,' zei ik moeilijk glimlachend. Toen ging ik naar boven om verder in te pakken.
  
  Het leek me beter direct naar Schiphol te gaan, in plaats van mijn tijd te doden in het hotel, dus maakte ik alles gereed voor mijn vertrek. Weer maakte ik gebruik van de achteruitgang en ik verliet het hotel via een steeg aan de achterkant. Tot zover ging alles goed, dacht ik.
  
  Er weerklonken geen voetstappen achter me, er waren geen schaduwen die in een oogwenk tot leven kwamen. De steeg stonk naar afval en niet opgehaald vuilnis, maar Koenwar hield zich niet verscholen achter de vuilnisbakken om me neer te maaien met een enkel salvo dodelijk en explosief geweervuur. Het geluid van verkeer verderop, lokte me die kant op en verdoofde mijn zintuigen. Ik haastte me die richting op, verlangend om neer te ploffen op de achterbank van een taxi en me te laten opnemen in de luidruchtige menigte op Schiphol.
  
  Een tijdje leek het alsof alles volgens plan en zonder hapering zou verlopen. Niemand keek zelfs maar naar me toen ik een taxi aanriep en het portier achter me dichttrok.
  
  'Naar Schiphol graag,' zei ik tegen de chauffeur, een kroesharig jongmens dat beide handen op het stuur hield en beide ogen in de achteruitkijkspiegel.
  
  'Engelsman?' vroeg hij, toen wij ons invoegden in het drukke verkeer.
  
  'Amerikaan.'
  
  'Uitstekend,' zei hij. 'Dan spreken we Engels. Ik moet wat oefenen; binnenkort ga ik naar Amerika. Vertrekt u vandaag uit Amsterdam?'
  
  Godzijdank, dacht ik. Toen hardop: 'Ja, vanmiddag.' Tijdens het praten hield ik mijn ogen op de rij auto's en vrachtwagens achter ons. 'Is het verkeer altijd zo druk?'
  
  'Niet altijd. Maar ik neem de binnenwegen,' antwoordde hij om na het volgende stoplicht af te slaan. Op dat moment realiseerde ik me dat nog iemand dat slimme idee had. Ik besloot mijn mond te houden - totdat ik er zeker van was dat we gevolgd werden. Het leek er wel verrekte veel op, want toen mijn chauffeur linksaf sloeg, volgde de bestuurder van een donkerblauwe Renault dezelfde, ogenschijnlijk onschuldige manoeuvre. Het was niet mogelijk om te zeggen wie er achter het stuur van de auto zat. Hij had de zon in zijn ogen en de voorruit was slechts een oplichtend vlak dat heel doeltreffend het gezicht en zijn identiteit verborg. Was het niet Koenwar, dan was het iemand die voor hem werkte, want na vier keer afslaan achter elkaar, hing de blauwe Renault nog steeds achter ons, of ik het nu leuk vond of niet. Ik hield me laag en boog me naar de bestuurder toe. 'Het spijt me je zoveel moeilijkheden te bezorgen,' begon ik. 'Wat voor moeilijkheden?' zei hij met een lachje. 'Ik rij wel tien keer op en neer naar Schiphol met passagiers. Geen enkel probleem, geloof me.'
  
  'Ik betwijfel of je passagiers wegbrengt die gevolgd worden,' antwoordde ik.
  
  'Die wat?'
  
  'Gevolgd worden. Achterna gezeten. Kijk in je achteruitkijkspiegel. Zie je die blauwe Renault?'
  
  'En?' zei de bestuurder, nog steeds niet onder de indruk. 'Die zit al sinds de Rozengracht achter ons.'
  
  'Je neemt me in de maling, man,' zei hij in vlekkeloos Amerikaans. 'Wat is dit trouwens voor geintje?' Hij zou het prima maken in San Francisco, dacht ik.
  
  'Een gevaarlijk geintje,' zei ik met een lachje dat geen humor bevatte. 'Als je die druiloor kwijtraakt, verdien je vijftig gulden.'
  
  De chauffeur had kennelijk een heleboel tijd doorgebracht met Amerikaanse hippies, want hij knikte en zei: 'Shit, man. You're on.' Toen drukte hij zijn voet neer op het gaspedaal en we schoten weg.
  
  Hij nam de volgende hoek op minder dan vier wielen, maar de Renault was niet van plan het zo snel op te geven. Hij gierde de hoek om en joeg achter ons aan door een smalle klinkerstraat niet ver van het centrum van de stad. Ik keek achterom, maar kon nog steeds niet zien wie er achter het stuur zat.
  
  De diamanten zaten niet opgeborgen in een kluis. Ook zaten ze niet vastgeplakt achter een medicijnkastje. Ik moest Koenwar, of wie er ook achter het stuur van die Renault mocht zitten, zien kwijt te raken, want anders zouden de zaken wel eens heel vervelend kunnen worden voor de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten en de Indiase veiligheid, om maar te zwijgen van Gaulfields twee kinderen. 'Zit hij nog steeds achter ons?' vroeg de chauffeur met een zweem van nervositeit in zijn stem.
  
  'Verdomd dat hij nog achter ons zit,' blafte ik. 'Kun je niet wat sneller?'
  
  'Ik probeer het, man. Dit is geen formule-1, als je begrijpt wat ik bedoel.'
  
  'Ja, ik begrijp wat je bedoelt. En dat is niet leuk.' Ik hield me zo laag mogelijk, zonder mijn ogen weg te halen van de Renault die achter ons door de straten scheurde. Mijn bestuurder zigzagde, alsof hij een klipper de haven binnenbracht, maar het gaf ons slechts een winst van twintig, dertig meter.
  
  De nek van de taxichauffeur stond gespannen als een springveer en druppels zweet liepen langs de kraag van zijn overhemd. Schiet op, sneller, dacht ik. Kom op. Maar de jongen deed wat hij kon. Waarom de politie nog niet achter ons aanzat, was iets waarvoor ik nog geen tijd had gehad om over na te denken, want op dat moment boorde de Renault /ich in de achterkant van de taxi. De bestuurder verloor de macht over het stuur, schoot het trottoir op, miste een grote winkelruit op een paar centimeter en kwam toen weer op het midden van de straat terecht.
  
  'Dit begint linke soep te worden, man,' gilde hij terwijl hij aan het stuur rukte.
  
  'Zet me bij die volgende hoek af,' blafte ik terug, bedenkend dat ik beter af zou zijn als ik alleen was en te voet. Ik greep de rand van de voorbank vast met alle kracht die ik had toen de Renault voor een tweede keer op ons inreed. We verloren een spatbord, een achterlicht en een deel van onze bumper. De bestuurder draaide aan het stuur alsof hij roulette aan het spelen was, terwijl hij een gevaarlijke u-bocht probeerde waarmee hij hoopte de Renault voorgoed kwijt te raken en op afstand te zetten. We waren weer terug in het centrum van de stad en reden weg van het vliegveld, niet er naar toe. Ik controleerde mijn horloge. Het was vijf over half elf.
  
  Smalle, bochtige straatjes, zoals beschreven in de reisfolders, schoten aan weerskanten voorbij. Rommelige, kleine huisjes met schilderachtige ramen, bonte etalages, ze maakten allemaal deel uit van het ongevraagde decor. 'Waar zijn we, verdomme?' gilde ik, volslagen gedesoriënteerd. 'Zeedijk,' zei hij; zijn stem nu hoog en panisch.
  
  'Waar?'
  
  'Zeedijk, Zeedijk,' gilde hij. 'In de hoerenbuurt. En hier zet ik je af. Ik ben James Bond niet, man,' voegde hij eraan toe, terwijl hij luid vloekte toen hij een brug probeerde te nemen die alleen was bestemd voor fietsers en voetgangers, niet voor auto's.
  
  Dat was een grote vergissing.
  
  De Renault naderde ons als een woeste stier, vastbesloten het werk af te maken waaraan hij was begonnen. Voor we het midden van de brug hadden bereikt, ging de taxi in een verraderlijke spin, als gevolg van een duw van achteren van de Renault. We kwamen in een reusachtige draai terecht, zonder enige mogelijkheid daar iets aan te doen.
  
  'Gloeiende godverdomme,' riep de taxichauffeur, terwijl hij alle mogelijke moeite deed de wagen weer in zijn macht te krijgen.
  
  Het lukte hem niet.
  
  Het volgende dat ik wist was dat we met een enorme zweefduik middenin de gracht terechtkwamen.
  
  Ik had een flits van een helder blauwe hemel, de stenen gevels van de zeventiende eeuwse grachtenhuizen, het verweerde smeedijzer van de brugleuning. Toen raakten we het water, nog steeds met een snelheid die dicht bij de zestig kilometer lag. Ik drukte mijn hoofd tussen mijn knieën en zette mezelf schrap tegen de olieachtige golven die overal om ons heen opspatten. Gelukkig waren de raampjes gesloten en bleek de wagen te blijven drijven. Was dat anders geweest, dan had het er heel wat beroerder voor ons uitgezien.
  
  De chauffeur sloeg met zijn hoofd tegen het stuur en verloor het bewustzijn. Ik boog me voorover en zette de motor af, net op het moment dat een kogel de voorruit versplinterde en glasscherven over de voorbank regenden. Bloed droop in mijn ogen toen ik de bestuurder neerduwde en weer ineendook. Een volgende kogel maakte het werk af en er was niets anders meer over van de voorruit dan wat scherpe splinters glas bij de randen.
  
  Koenwar zag ik nog steeds niet, maar ik was niet van plan te blijven zitten wachten tot iemand ons eruit zou vissen. En een laatste confrontatie met de politie zou inhouden dat er nog lang geen einde kwam aan mijn moeilijkheden, vooral niet als Schoen lucht kreeg van dit laatste incident. Ik dook dus zover mogelijk uit de vuurlijn en probeerde de zaken te overdenken. Ik was ervan overtuigd elk moment het geluid van de politiesirene te zullen horen. Maar het enige dat ik daarna hoorde, was een scherpe knal toen een volgende kogel zich in het dak van de taxi boorde. Ik moest tot actie overgaan, hoe gevaarlijk en nat het ook zou worden.
  
  Deed ik het portier open, dan zou de wagen binnen een mum van tijd vollopen. Het leven van de taxichauffeur wilde ik niet op mijn geweten hebben, niet nu hij nog steeds buiten bewustzijn op de voorbank lag. Ik draaide dus het raampje naar beneden en hoopte er het beste van. De koffer zou wel blijven drijven, in ieder geval voor een paar minuten omdat het verborgen compartiment dienst deed als een soort van lucht reservoir. Die ging als eerste het raampje uit. Ik wierp wat geld op de voorbank en gleed terug naar het raampje. Toen gingen mijn hoofd en mijn schouders, gevolgd door de rest van mijn lichaam, dezelfde route als mijn koffertje.
  
  Koenwar - nog steeds was ik er niet zeker van of hij degene was geweest die achter het stuur van de Renault had gezeten was kennelijk opgemerkt, want er klonken geen schoten toen ik mezelf naar buiten hees. Het bleef gevaarlijk en moeilijk, maar het lukte me en ik maakte me klaar om een ijskoud bad te nemen. Er volgde een duik en ik raakte het water als een kind dat in de speelvijver springt.
  
  Het was net zo koud als ik had verwacht.
  
  Mijn kleren trokken me naar beneden, maar ik greep het hengsel van mijn koffertje beet en begon in de richting van de brug te zwemmen. Een stuk of wat omstanders hingen over de reling en aanschouwden mijn vorderingen, terwijl ze aanmoedigingen schreeuwden alsof zij toeschouwers waren bij een zwemwedstrijd. Maar dit wilde ik helemaal niet, de menigte zou zeker een nieuwsgierige agent aantrekken.
  
  I let metselwerk van de brug was begroeid en glibberig. Ik probeerde houvast te vinden, iets om me aan op te trekken. Op dat moment hoorde ik de sirenes loeien, zoals ik al had gevreesd. Elke seconde was kostbaar, want als de politie me Ie pakken kreeg voor ik een kans had mijn vliegtuig te pakken en te ontsnappen, zou Koen war weer als overwinnaar uit het strijdgewoel tevoorschijn komen. Ik klauterde dus naar boven, geen geringe opdracht gezien het koffertje dat ik onder mijn arm geklemd hield.
  
  Toen zag ik iets wat ik eerder over het hoofd had gezien, een oude, roestige trap tegen de wallenkant aan de andere kant van de brug. Weer plonsde ik het donkere water in. Ik worstelde me door het olieachtige water en het afval heen, half verblind door het bloed dat nog steeds in mijn ogen droop. Toen bereikte ik eindelijk de onderste sport van de ladder. Daarna kostte het me nauwelijks meer dan twee minuten om weer op het droge te komen.
  
  Uiteraard stond de mij langzamerhand overbekende VW van de Amsterdamse politie op het midden van de brug geparkeerd. De menigte omstanders was groter geworden. Mensen schreeuwden en wezen van de drijvende taxi naar de onderkant van de brug waar men mij veronderstelde. Eén van de agenten zwom al in de richting van de taxi. Ik zette het op een rennen, niet van plan daar te blijven zitten wachten op een uitnodiging de sterke arm te vergezellen naar het hoofdbureau van politie.
  
  Ik was drijfnat. Het eerste dat ik moest doen was zien aan wat droge kleren te komen, dus ik keek om me heen naar een bordje met 'Wasserette.'
  
  Maar in plaats van dat te vinden, of iets anders dat erop leek en even doelmatig was, vond ik een moordenaar die zich schuilhield in de schaduwen van de huizen, buiten het gezichtsveld van de politie.
  
  Gelukkig zag ik hem eerder dan hij mij. Zou het andersom zijn geweest, dan zouden de zaken heel wat gecompliceerder zijn geworden dan ze toch al waren. Het was iemand anders dan Koenwar: weer een van zijn vlaskoppige kameraden. Deze zag eruit als een vlezige, ex-zeeman, voorzien van bloemkooloren, een gebroken neus en een gemene S&W, Model 10. Een .38 was nou niet iets waarmee ik graag in de clinch ging, dus ik dook weg in het portiek van een onduidelijk huis vlakbij de gracht.
  
  'Zoek je iemand in het bijzonder?' fluisterde een stem plotseling in mijn oor, wat werd gevolgd door een flitsende beweging van een vochtige tong.
  
  Ik draaide me met een ruk om en stond oog in oog met een jonge vrouw onder een heleboel rouge en een blonde pruik. Ze ontblootte haar tanden in een lach en klakte met haar tong, terwijl ze me verder het donkere portiek in wenkte. Ik was vergeten dat dit het hartje was van de rosse buurt, maar nu herinnerde ik het me weer en er begon zich een ander plannetje in mijn hoofd te vormen.
  
  'Hoeveel?' vroeg ik, zonder verder nog enige tijd te verliezen. Het was 11.03 uur. Mijn toestel vertrok om 1.30 uur. Duidelijk stond op het ticket de waarschuwing aangegeven dat de passagiers ui ter lijk één uur voor het vertrek op het vliegveld aanwezig dienden te zijn. Het zou dus op het kantje af worden, daar was geen twijfel over.
  
  'Dertig gulden voor jou... zonder extra's,' zei ze zonder aarzelen. Mijn natte kleren en de jaap in mijn hoofd deden haar duidelijk niets.
  
  'Ik geef je er vijftig als je iets voor me wilt doen.'
  
  'Hangt ervan af,' antwoordde zij, helemaal de koele beroeps.
  
  Ik wenkte haar terug naar de rand van het portiek en wees naar Koenwars handlanger; zijn S&W bolde op onder zijn ruwe wollen jasje. 'Zie je die man met die gebroken neus en dat ingedeukte smoel?'
  
  'Je bedoelt toch niet wij met ons drieën?' zei ze met een duidelijke belangstelling of duidelijke walging, want haar uitdrukking bleef ondoorgrondelijk.
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Ik wil alleen maar dat je naar hem toe gaat en met hem praat, hem bezig houdt tot ik kan verdwijnen. Begrijp je?' Ik veegde het bloed uit mijn gezicht. Ze begreep het ogenblikkelijk en zei: 'Voor vijfenzeventig gulden, zeker.'
  
  'Honderd, om er zeker van te zijn dat je goed werk levert. Laat hoe dan ook zijn aandacht niet afdwalen.'
  
  Ze vatte het bijna op als een persoonlijke belediging. Maar het geld veranderde haar radicaal. Ze liet het geld in haar beha glijden, alsof ze snoep van een kind afnam. Met een uitdagende deinende beweging van haar heupen liep ze de straat op, klaar om haar rol volledig uit te spelen. Als deze kleine truuk niet werkte, dan zou ik werkelijk mijn handen vol krijgen, want Wilhelmina was even nat als ik. Zolang ze nat was, was ze onbruikbaar. En op dit moment was er geen tijd om haar uit elkaar te halen, droog te wrijven en dan weer in elkaar te zetten.
  
  Ik moest het hebben van mijn vernuft, van mijn blote handen en eventueel, als het nodig mocht zijn, van Hugo. Maar die wilde ik allemaal niet gebruiken als het aan mij lag. Zolang mijn door God gezonden geschenk haar rol goed wilde spelen voor die honderd ballen, hoefde ik alleen nog maar een wasserette te vinden.
  
  Omzichtig gluurde ik om de hoek van het portiek en keek haar na, terwijl zij de straat afliep, klaar om haar rol te spelen.
  
  Eerst leek het alsof Koenwars medeplichtige er niet in zou trappen. Hij zei iets in het Hollands, de woorden te veraf om verstaanbaar te zijn. Maar zijn handelingen spraken een even duidelijke taal en maakten even later alles heel duidelijk voor mij. Ik zag hem haar terugduwen met een groffe, onvriendelijke duw. Gelukkig was zij doortastend en niet van plan zich zomaar af te laten schepen. Ze liet haar vingers op en neer langs zijn rug glijden en ging recht voor hem staan om hem het uitzicht te ontnemen. Daar had ik op staan wachten. Ik schoot uit het portiek, niet van plan op te houden met rennen tot ik de veiligheid van de steeg aan de overkant van de straat had bereikt.
  
  Het had allemaal goed moeten lopen.
  
  Maar dat deed het niet.
  
  Ik was al halverwege de straat toen een schorre autoclaxon de aandacht van de schurk trok. Hij wierp een blik over zijn schouder, ondanks alle inspanningen van het hoertje om zijn aandacht vast te houden met haar weelderige en opwindende lichaam. Onze blikken troffen elkaar en een seconde later tastte hij in zijn jasje naar zijn Smith & Wesson.
  
  Ik bleef niet wachten op wat vuurwerk, een demonstratie van zijn dodelijke schutterskunde.
  
  De nabijheid van de politie gaf me voor één keer wat voordeel. Koenwars trawant hield zijn vinger in bedwang; hij was niet van plan te schieten met de politie zó dichtbij. Maar het moet hem hevig dwars hebben gezeten, want hij begon achter me aan te spurten, terwijl zijn dreunende passen gevaarlijk echoden in mijn oren. Ik was goed en wel in de steeg toen het eerste gedempte schot weerklonk en fluitend op een paar centimeter boven mijn hoofd voorbij ging. Ik wierp me plat op de grond, maar hij schoot geen tweede keer. Hij had een kans gewaagd met zijn schot en ik nam aan dat hij nu bang was weer een misser te maken.
  
  'Sta op,' siste hij tussen opeengeklemde tanden in het Engels, op een manier die hij scheen te hebben afgekeken van een stuk of wat George Formby films. Maar in niets leek hij op de lilliputter in zijn slobberige kleren. Ik hees me overeind en voelde mijn lichaam zich spannen voor de eerste actie.
  
  De kreun die ik even later hoorde, klonk als muziek in mijn oren. De S&W sloeg luid kletterend tegen de straatstenen. Ik had uitgehaald met een zijdelingse yiop tsja-ki die mijn linkervoet in zijn solar plexus deed belanden. Hij sloeg dubbel van de plotselinge, hevige pijn en ik sloeg toe met een reeks stoten die ditmaal op zijn kruis was gericht.
  
  Ik moet hem voor zijn leven hebben beschadigd, want zijn gezicht werd wit als sneeuw. Hij wankelde, sloeg zijn armen voor zijn lies en zakte op de keien ineen als een hoop oud vuil. Vervolgens kwam er een simpele, doch uitstekend uitgevoerde oep tsja-ki, een frontale slag die met een verpletterend geweld neerkwam tegen zijn nek. De nekwervels braken niet, nog niet, maar het scheelde verdomd weinig.
  
  'Jij bent moeilijk klein te krijgen, vriend,' zei ik, mijn oefening vervolgend met een plotselinge uithaal van mijn voet tegen zijn hoofd. Die was prachtig. De gezichtsbeenderen schenen allemaal gebroken en zijn gezicht kreeg een heldere, paarse kleur. Vlaskop maakte de vergissing zijn gebroken kaak te bedekken met zijn handen en zijn nieren onbeschermd te laten. Dit was heel uitnodigend voor een vliegende schop die groen, galachtig braaksel uit zijn bebloede mond deed vloeien.
  
  Voor zo'n grote krachtpatser van een kerel, deed hij maar verrekte weinig om zichzelf te verdedigen. Ik had me niet zo verwaand moeten voelen, want direct daarna greep hij naar mijn enkel, kreeg die te pakken en sleurde me tegen de grond. Maar niet voor lang, niet als ik er nog iets over te vertellen had. Op het moment dat mijn benen zich onder mij dubbelvouwden, bracht ik mijn hand neer als een zeis. De zijkant van mijn handpalm kwam neer op zijn neusbrug. De binnenstructuur van de neus, het neusbeen, de neusbrug zelf en een deel van de glabella werden teruggebracht tot een bloederige massa. Bloed stroomde over zijn gezicht en verblindde hem. Hij had er toch al niet al te fris uitgezien, maar dit sloeg alles.
  
  Hij kreunde meelijwekkend, maar ik was niet in de stemming voor welk medelijden dan ook. Hij zou mij hebben gedood en hij had dat geprobeerd vanaf het moment dat ik in de taxi stapte. Nu wilde ik het werk afmaken dat hij was begonnen en dan verdergaan met mijn eigen besognes.
  
  Het enige dat me nog restte was een slag onder de kin die ik in een oogwenk uitvoerde. Met een ellendige kreun, de laatste kreun die hij uitte, was hij uit zijn lijden verlost. De halswervels braken in tweeën en de schurk sloeg dood achterover, even dood als Napoleon.
  
  Hijgend kwam ik overeind. Hij bood geen prettige aanblik. Maar mijn duik in de gracht was ook niet zo prettig geweest. Zijn tong stak uit de bebloede mond naar buiten. De zijkant van zijn gezicht was veranderd in een bloederige gelei. Waar eens een ingewikkelde structuur was geweest van bot en vlees, was nu niets meer dan rauwe, robijnrode pulp, als de binnenkant van een vijg.
  
  Ik wankelde weg, mijn koffer dicht tegen me aangeklemd. Ik zou meer nodig hebben dan een wasserette alleen om het bloed van mijn handen te wassen en de stank van de dood uit mijn kleren te spoelen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Het was nu 11.17 uur. Het had me zoiets als veertien minuten gekost om een einde te maken aan een leven, van begin tot eind. Toen ik de hoek van de steeg bereikte, riep de hoer me achterna. Haar gezicht werd krijtwit toen ze de dode man zag in het midden van de steeg.
  
  'Laat maar zitten,' riep ik en schoot uit het gezicht.
  
  Drie blokken en zo'n drie minuten later, vond ik een wasserette. Geld spreekt elke taal en binnen een paar minuten zat ik in een kriebelige, wollen deken gehuld, terwijl mijn kleren werden droog gedraaid. Ik was in de gelegenheid om het bloed van mijn gezicht te wassen. De sneden waren talrijk, maar oppervlakkig. Ik kamde mijn haar naar voren om de meeste te bedekken en ik hoopte dat ze even snel zouden genezen als gewoonlijk. Maar dat was uiteindelijk wel mijn laatste zorg.
  
  Ik moest naar het vliegveld en moest nog zorgen door de douane heen te komen. Dat was even onplezierig als nadenken over Koenwar, nadenken over het succes of mislukken van Andrea's operatie.
  
  'Hoe lang nog?' vroeg ik aan de wasserettebaas toen hij de achterkamer binnenkwam om te zien hoe ik het maakte. 'Tien minuten, een kwartier. Ik doe wat ik kan,' antwoordde hij.
  
  'Heeft u telefoon?'
  
  'Wat?'
  
  'Een telefoon?' herhaalde ik, terwijl ik probeerde niet te snauwen nu ik merkte dat mijn geduld wel op een erg laag pitje stond.
  
  'Ja, ja, natuurlijk.' De klank in zijn stem verried zijn onuitgesproken angst. Hij wees achter me, waar het antieke, zwarte toestel half schuilging onder een stapel ongewassen kledingstukken. Hij bleef waar hij was, helemaal het toonbeeld van de Hollandse gezapigheid.
  
  Ik legde mijn hand op de hoorn en keek hem aan. Mijn uitdrukking verried alles. Hij keek naar mijn gewonde voorhoofd, naar mijn in een deken gehulde lijf en trok zich snel terug achter een paar gordijnen die de winkel heel doeltreffend in tweeën verdeelden.
  
  Toen belde ik Inlichtingen, kreeg het nummer van het Wilhelmina Gasthuis en keek op mijn polshorloge. Het was 11.27 uur op mijn Rolex.
  
  'Wilhelmina Gasthuis,' zei de stem aan de andere kant van de lijn.
  
  'Ja, ik bel over ene juffrouw Andrea Yuen. Ze is vanochtend geopereerd.'
  
  'Eén ogenblik, alstublieft,' antwoordde de vrouw aan de andere kant. 'Ik zal het nagaan.'
  
  Gedachteloos greep ik naar een sigaret en voelde niets anders dan het haar op mijn borst en een kriebelige, wollen deken. Ik glimlachte vermoeid in mezelf. Als ik eenmaal op die vlucht zit, komt alles wel weer in orde, dacht ik, maar intussen scheen het een eeuwigheid te duren voor die vrouw terugkeerde aan de telefoon.
  
  'Het spijt me dat ik u heb laten wachten,' zei ze ten slotte. 'Maar het is nog steeds te vroeg om de uitslag te weten.'
  
  'Om welke uitslag te weten?'
  
  'De uitslag van de operatie van juffrouw Yuen,' antwoordde ze op een zakelijke toon. 'Ze is nog steeds niet uit de verdoving gekomen.'
  
  'Kunt u me doorverbinden met dokter Boutens? Het is erg belangrijk. Anders zou ik u niet lastigvallen.'
  
  'Ik zal eens kijken wat ik voor u kan doen,' zei ze, terwijl haar stem slechts een minimum aan inspanning beloofde. Dus wachtte ik maar weer. Het was nu 11.31 uur.
  
  'Hallo, dokter Boutens, met Carter,' zei ik een paar minuten later gehaast. 'Nicholas Carter. Ik heb u gistermiddag gesproken, als u zich dat nog kunt herinneren.'
  
  'Oh ja, natuurlijk,' zei hij, even vriendelijk en minzaam als hij de dag ervoor was geweest.
  
  'Hoe is het met haar?'
  
  Een stilte zo dik, dat je die met een mes kon snijden. 'Hallo? Dokter Boutens?'
  
  'Ja, ik ben er nog, meneer Carter,' zei hij met een zweem van vermoeidheid in zijn stem. 'We waren vanmorgen in staat de kogel te verwijderen. Maar het valt niet met zekerheid te zeggen of zij zich ervan zal herstellen. U moet me geloven als ik u zeg dat het nog te vroeg is om iets met zekerheid te zeggen.'
  
  'Wanneer kunt u dat wel?' vroeg ik, terwijl ik mijn moreel tot een nieuw dieptepunt voelde zakken.
  
  'Misschien vanavond. Op z'n hoogst morgenochtend. We hebben eraan gedaan wat we konden... '
  
  'Daar twijfel ik niet aan, dokter. Ik dank u voor alles en ik weet zeker dat juffrouw Yuen dat ook doet.'
  
  'Als u me morgen zou kunnen bellen,' begon hij.
  
  Ik onderbrak hem met: 'Ik denk niet dat het me lukt, dokter Boutens. Ik vertrek uit Amsterdam.' En automatisch blikte ik voor de zoveelste keer op mijn horloge. 'Over iets minder dan twee uur vertrek ik. Maar u geeft mijn boodschap toch door, niet?'
  
  'Natuurlijk. Het spijt me dat ik u... geen beter nieuws kan geven, meneer Carter.'
  
  'Het spijt mij ook.'
  
  Mijn schoenen waren nog steeds nat, maar daar was niets aan te doen. De rest was tenminste weer droog en zo'n beetje toonbaar. Ik pakte mijn koffer weer in, dankte de eigenaar van de zaak en was weer op straat.
  
  Als je een taxi nodig hebt, kun je er nooit een vinden. Ik haastte me terug over de Zeedijk tot aan de Nieuwmarkt. Daar had ik na een minuut of twee een taxi die bereid was me naar Schiphol te vervoeren.
  
  Het was nu 11.53 uur.
  
  'Hoe lang is het rijden naar Schiphol?' vroeg ik de chauffeur.
  
  'Een minuut of twintig.'
  
  Het enige voertuig dat ons volgde, was een vrachtauto. Ik dacht dat ik nu wel enige ontspanning had verdiend. Maar toen ik wegzakte in de bank, begon mijn maag enorm tekeer te gaan. Ondanks het forse ontbijt dat ik had gehad, was dit gerommel een duidelijk teken dat ik iets moest eten. Zo niet... maar nee, daar ging ik niet over na zitten denken als het aan mij lag.
  
  Maar het verkeer onderweg naar Schiphol deed weinig goeds aan mijn gemoedstoestand. Ik was nerveus en gespannen en probeerde mijn ogen van mijn horloge te houden, wat me jammerlijk mislukte. Over tien minuten was het voorbij, maar voorlopig stond me niets anders te doen dan mijn ogen recht voor me uit gericht te houden en te hopen dat mijn geluk zou blijven voortduren.
  
  Gelukkig was dat ook zo.
  
  De klok op het vliegveld sprong op 12.29 uur toen ik mijn koffer voor de inklaring neerzette en diep ademhaalde. 'Op het nippertje, meneer,' zei de luchtvaartemployee toen hij mijn ticket in ontvangst nam en mijn koffer woog.
  
  'Vertel mij wat,' zei ik met een vermoeide glimlach. 'Heb ik nog tijd om iemand op te bellen en ergens wat te gaan eten?'
  
  'Ik ben bang dat u nu door de douane heen moet, maar in de vertrekhal zijn telefoons en een snackbar.'
  
  'Dank u. Ik zal eraan denken.' Anders zou mijn maag me er wel aan herinneren.
  
  Ik wilde Hawk spreken, als ik er tijd voor had. Maar wat nog belangrijker was, was dat ik mijn ontbijt moest aanvullen met iets stevigs, met iets dat lekker zwaar op de maag lag tot ze in het vliegtuig de lunch serveerden. Ik voelde al een lichte misselijkheid opkomen, ten gevolge van het hongergevoel. Het plan dat ik had uitgewerkt liep kennelijk op een aantal klippen ondanks alle voorzorgsmaatregelen die ik had genomen.
  
  Maar eerst had ik me bezig te houden met de douane... misselijkheid, klippen, of wat dan ook.
  
  Ik voelde me als een emigrant die op Ellis Eiland arriveerde en geconfronteerd werd met hekken, wegen en meer borden dan ik wilde lezen. Het was net Radio City tijdens de feestdagen, met honderden mensen in de rij om die show niet te missen. De Nederlandse douane. Het was moeilijk om geduldig te blijven met mijn maag die luid protesteerde en mijn huid die dezelfde kleur aannam als groene kaas. Toch had ik geen enkele andere keuze dan om de reeks controles te ondergaan.
  
  'Uw paspoort, alstublieft,' zei een bruuske ambtenaar, keurig in het pak, een ogenblikje later.
  
  Hij was heel toeschietelijk en ik glimlachte zo geduldig als ik kon. Ik ben niet zo goed in acteren, maar ik denk niet dat ik mijn grijns erg goed bracht of mijn gebrek aan verbazing toen ik merkte dat ik recht in de geamuseerde ogen van inspecteur Schoen keek.
  
  'We treffen elkaar dus weer,' zei ik en ik tikte tegen de rand van een niet bestaande hoed in een gebaar van spottende eerbied.
  
  'Inderdaad, meneer Carter,' antwoordde hij, even professioneel als het hoertje in de buurt van de Zeedijk, een paar uur geleden.
  
  'Nou de wereld is klein,' vervolgde ik, terwijl ik mijn uiterste best deed de zelfverzekerde grijns op zijn plaats te houden.
  
  'Niet echt,' zei hij voldaan. 'Ik heb dit eigenlijk zo opgezet.'
  
  'Oh, een soort van afscheidspartijtje voor een van uw favoriete toeristen, is dat het?'
  
  'Niet helemaal, meneer Carter. Maar ik weet zeker dat u er geen bezwaar tegen heeft een paar vragen te beantwoorden.' Zijn stem gaf me geen enkele aanwijzing over wat hij nu weer van me wilde.
  
  'Zolang ik mijn vliegtuig maar niet mis, inspecteur,' zei ik. 'Maar ik denk niet dat ik veel te vertellen heb, tenzij u mijn eerlijke mening wilt horen over de problemen rond de productie van sojabonen of de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten.'
  
  Niet aangedaan, noch geamuseerd, legde hij een hand op mijn schouder en gebaarde naar de twee geüniformeerde mannen die zich binnen gehoorsafstand bevonden.
  
  'Luister, Schoen,' zei ik toen de twee potige douanemannen mijn richting op kwamen. 'Wat is er eigenlijk aan de hand?'
  
  'Nou, meneer Carter,' zei hij, even zelfvoldaan als altijd, 'een paar van mijn mensen rapporteerden een nogal vreemd ongeluk vanmorgen.'
  
  'En, wat heb ik ermee te maken?'
  
  'Misschien niets. Maar ook... misschien alles,' antwoordde hij. 'U kunt zich natuurlijk niet herinneren dat u vanmorgen een bad heeft genomen hè, in de buurt van de Zeedijk?'
  
  'Een wat?' zei ik, terwijl ik mijn best deed het zo overtuigend mogelijk te laten klinken, zelfs terwijl het zweet zich verzamelde rond mijn kraag en mijn misselijkheid drie maal zo groot werd, zo niet meer. 'Op de Gelderse Kade werd een auto in het water gevonden. Een taxi. De chauffeur zei dat hij een man had opgepikt op de Herengracht, een Amerikaan die naar Schiphol gebracht wilde worden.'
  
  'En?'
  
  'En u bent een Amerikaan die op de Herengracht een kamer had, dat wil zeggen, tot vanmorgen. Bovendien klopt de beschrijving die hij van de passagier gaf.'
  
  'Wat klopt?'
  
  'Nou, met u natuurlijk, meneer Carter,' zei hij. 'Dan hebben we nog dat zaakje van dat verminkte lichaam dat we niet zo ver van de plaats van het ongeluk vonden.'
  
  'Je wilt toch niet zeggen dat je mij de schuld daarvan geeft, wel?' zei ik, zo gegriefd mogelijk.
  
  'Natuurlijk niet, meneer Carter,' verzekerde Schoen me, zijn sarcasme nauwelijks verhuld en zijn stem hatelijk en onsympathiek. 'Hoe kunt u dat denken? Ik stel alleen maar voor dat u deze twee heren vergezelt... ' Met één hand gebaarde hij naar de twee douanemensen die vlak naast hem stonden. 'Doet u maar precies wat ze zeggen.'
  
  Ik heb wel eerder te maken gehad met de ijdelheid van mensen als politici en financiers, kleine visjes in een grote vijver, maar nog nooit met zulke stijfkoppige wetsdienaren. Je steekt er wel wat van op, geloof me. 'Als dat uw laatste woord is...' begon ik.
  
  'Zo is het,' zei hij kortaf. Toen sprak hij snel met de twee douanemensen en een hulpeloze en ongelukkige Nick Carter
  
  werd naar een klein, privé-vertrek geëscorteerd, niet ver van de plek waar ze me oppikten. Mijn koffer kwam een ogenblik later.
  
  De twee douanemensen zagen eruit als twee ex-prijsboksers, hoewel ik niet van plan was me met hen te meten op welke manier dan ook. In het vertrek bevonden zich een tafel, een stoel. Verder niets. Het was schel verlicht. Ik nam de stoel, hoewel die me niet werd aangeboden, legde mijn handen in mijn schoot en probeerde mijn ellendige situatie te vergeten.
  
  Schoen speelde niet alleen een kwaadaardig spel, maar ook nog eens een gevaarlijk.
  
  Heel West-Europa zou eronder te lijden hebben als China Nepal inkapselde. Dan viel niet te zeggen wat dit tot gevolg kon hebben voor heel de westerse wereld. Ongelukkig genoeg was Schoens wereld heel wat kleiner en werd die slechts begrensd door de stadsgrenzen van Amsterdam. Zijn blik strekte zich niet veel verder uit dan naar het IJsselmeer in het noorden en het woongetto van de Bijlmermeer in het zuiden. De Zeedijk zat dan ergens in het midden, in het hart van zijn jurisdictie.
  
  Het enige dat me verbaasde was, dat hij zich er verder niet mee bemoeide. Niet dat ik het graag anders had gezien, maar ik vond het merkwaardig dat hij, na alle moeite die hij had gedaan om me te vinden, zich nu terugtrok en het vuile werk aan anderen overliet. Misschien dat de douaneverordeningen zo waren, maar ik kreeg weinig tijd erover na te denken, want op dat moment werd me de sleutel gevraagd die de koffer moest openen.
  
  Het moment van de waarheid was aangebroken.
  
  De koffer zelf was nog vochtig, hoewel dat de twee onverschrokken en zwijgzame douanemensen niet scheen te deren. De een hield zijn twee kraaloogjes op me gericht, alsof hij vreesde dat ik zou proberen te ontsnappen, terwijl de andere de koffer openmaakte en er alles uithaalde wat er inzat. Ik moet zeggen dat hij het keurig deed, want hij vouwde de kledingstukken netjes weer op nadat hij zich ervan vergewist had dat het niets in de zin van contrabande bevatte.
  
  Dit ging zo een minuut of tien door, totdat alles wat ik in de bovenste, zichtbare ruimte van de koffer had gepakt, bevoeld en doorzocht was. Ik zat op de rechte houten stoel de hele voorstelling met een lege en onbewogen uitdrukking gade te slaan. Maar toen de douaneman zijn nieuwsgierige vingers langs de randen van het met canvas beklede compartiment liet glijden, vergat ik mijn misselijkheid en boog me onwillekeurig iets naar voren op mijn stoel.
  
  Hij wist wat hij aan het doen was, ook al probeerde ik het hem niet te laten merken door de ongeïnteresseerde uitdrukking op mijn gezicht. Even leek het alsof het zonder verdere moeilijkheden zou aflopen, maar mijn optimisme bleek grootscheeps voorbarig. Er klonk een zwakke, maar duidelijk hoorbare klik. De inspecteur sprak snel tegen zijn partner en die ging naast hem staan terwijl hij doorging met het verwijderen van wat op het eerste gezicht de bodem had geleken. Als hij de koffer van tafel oppakte, zou het verschil in gewicht een duidelijke aanwijzing geven, maar de koffer bleef waar die was, terwijl ik mezelf dwong stil te zitten, nerveus aan mijn stoel gekluisterd.
  
  Het binnenste mechanisme klikte nogmaals luid en dat werd gevolgd door één van de luidruchtigste Aha's ooit deze kant van de Atlantische Oceaan was gehoord. De ogen van de man lichtten op als het zwaard der gerechtigheid toen twee vingers zich onder de bodem vastgrepen en die lostrokken. Het verborgen compartiment was niet langer verborgen. Maar stel je hun teleurstelling eens voor toen hij merkte dat hij naar niets anders staarde dan een volgende canvasbekleding.
  
  De nu blootgelegde ruimte van de koffer was volkomen leeg; er was daar niets in de geest van wapens of onbewerkte edelstenen, in het bijzonder diamanten. Gefeliciteerd, glimlachte ik in mezelf. De technici van AXE waren nog knapper dan je dacht. Ze hadden niet alleen de moeite genomen een verborgen compartiment te fabriceren, maar ze hadden het zo gedaan dat er twee ruimtes waren in de valse bodem en niet één zoals de douanelieden nu dachten.
  
  Zouden ze verder hebben gezocht dan zouden ze, daar twijfel ik niet aan, het verborgen mechanisme hebben gevonden waarmee het laatste compartiment geopend kon worden. Daar had ik Wilhelmina, Hugo en Pierre weggestopt, samen met nog wat dingetjes voor m'n veiligheid. Maar de diamanten had ik niet in de koffer opgeborgen, want ik was niet van plan hun ontdekking te riskeren.
  
  Teleurgesteld plaatste de inspecteur de bodem terug. Zijn zwijgen, het zwijgen van zijn partner, verontrustte me. Het kwam me zo voor dat ik nog lang niet vrij was, of ik het nu leuk vond of niet. Mijn kleren en toiletspullen werden weer keurig teruggestopt in de koffer en ten slotte werd die weer gesloten. Ik wilde opstaan van mijn stoel, een gevoel van opluchting verbergend, toen de man die het eigenlijke speurwerk had gedaan me teruggebaarde naar de stoel.
  
  'Weest u zo vriendelijk u uit te kleden, meneer Carter,' zei hij na even met zijn partner gefluisterd te hebben. 'Waarvoor?'
  
  'Inspecteur Schoen heeft redenen te veronderstellen dat u niet helemaal eerlijk tegen hem bent geweest. Doet u alstublieft wat u wordt gezegd,' waarop hij op zijn horloge keek, 'anders zult u zo onfortuinlijk zijn uw vliegtuig te missen.' Niets zou me kwader hebben gemaakt. Maar het had geen zin met hen te discussiëren. Zij maakten de dienst uit, niet ik.
  
  Ik kwam dus overeind en trok mijn jasje uit. De donkere blazer werd gevolgd door een donkerblauwe stropdas en een marineblauw overhemd van Egyptische makelij. Vervolgens kwam een krokodillenleren riem met een handgemaakte, gouden gesp, een geschenk van een jongedame wier leven ik een paar maanden terug had gered toen ik op opdracht was in New Delhi. Ik ritste mijn broek open en trok die uit, een lichtgewicht, kamgaren geval dat op mijn aanwijzingen door Paisley-Fitzhigh in Londen was gemaakt.
  
  Toen ik mijn schoenen overhandigde zei één van de douanemensen: 'Ze zijn nat,' alsof dat alleen al reden was om me op te sluiten.
  
  'Ik heb zweetvoeten,' antwoordde ik met een grimmig gezicht toen ik mijn sokken uittrok en vervolgens mijn duimen in de tailleband van mijn onderbroek haakte.
  
  'Alstublieft,' vervolgde hij, 'die ook,' terwijl hij me dwong daar naakt te blijven staan terwijl elk kledingstuk werd onderzocht en weer werd onderzocht.
  
  Ze slaagden er niet in met iets meer voor de dag te komen dan met wat pluis uit mijn zakken en wat wisselgeld. Maar ze waren nog niet van plan het op te geven, nog niet. De uiterste vernedering kwam een paar minuten later toen ik besefte hoe Papillon zich gevoeld moest hebben als hij gedwongen werd zich voorover te buigen en zijn billen van elkaar te doen. Toen werd mijn gebit onderzocht, alsof ik een paard was dat aan de hoogste bieder werd verkocht.
  
  Ze vonden niet wat zij zochten en ik had meer moeite gedaan dat voor hun speurende ogen te verbergen dan zij zich konden voorstellen.
  
  Tegen de tijd dat zij ermee klaar waren, was ik zo duizelig dat ik nauwelijks meer op mijn benen kon staan. 'U ziet er niet al te best uit, meneer Carter,' zei één van de douanemensen met een lachje dat ik probeerde te negeren.
  
  'Dat komt door jullie heerlijke Hollandse gastvrijheid', zei ik. 'Zou ik me nu aan mogen kleden, heren?'
  
  'Maar natuurlijk. We zullen u niet langer ophouden.' Jammer genoeg was ik niet in de gelegenheid Schoens gezicht te zien toen hij het slechte nieuws hoorde. Maar zo is het spel, denk ik. Bovendien had ik het te druk met mezelf volstoppen met kroketten terwijl ik stond te wachten tot ik doorverbonden werd met de overzijde van de Oceaan, om me nog druk te maken over een teleurgestelde en onaangename inspecteur. Ik had tien minuten voor ik aan boord moest gaan. Na alles wat ik had doorgemaakt, paste ik er wel voor op nog mijn vliegtuig te missen.
  
  Toen ik eindelijk werd doorverbonden met Hawk, lichtte ik hem vlug in over de laatste ontwikkelingen. 'Ik kan het niet geloven dat Sherpa hierachter zit,' zei hij nadat ik hem had verteld wat er was voorgevallen sinds ik de vergissing had begaan die ochtend uit mijn bed te komen. Ze winnen er niets bij als ze je doden, Nick. Bij geval, ben je erin geslaagd om... '
  
  'Net aan,' zei ik. 'Maar het is me gelukt. Ze zijn veilig.'
  
  'Uitstekend.' En ik kon hem zien glimlachen achter zijn bureau, vijfduizend kilometer verderop.
  
  'Het punt is,' vervolgde ik, 'dat Koenwar me liever uitgeschakeld ziet dan dat de afspraak nagekomen wordt. En dat zit me dwars. Denkt u dat de regering van Nepal er misschien achter is gekomen en Koenwar heeft gestuurd om me te onderscheppen? Tenzij de missie faalt, krijgt Sherpa al het geld dat ze nodig hebben om hun uitrusting te kopen. Of dat denken ze tenminste.'
  
  'Klinkt nogal vergezocht, als je het mij vraagt,' antwoordde hij. 'Hoewel in dit soort zaken van alles mogelijk is.'
  
  'Vertel mij wat,' zei ik zacht.
  
  'Het belangrijkste is dat je erdoorheen bent gekomen, tenminste tot zover. Ik zal eens kijken of ik niet ergens achter kan komen waar je wat aan hebt. Om te beginnen is de politieke situatie daar nogal onzeker. Ik heb een paar contacten die misschien in staat zijn wat licht te werpen op wat er is gebeurd. Ik wring er wel wat informatie uit. Kost alleen wat tijd, dat is alles.'
  
  'Dat is één van die dingen waar we een beetje weinig van hebben,' zei ik.
  
  'Jij doet het prima, Nick. Ik heb al het vertrouwen in de wereld,' antwoordde mijn superieur, een zeldzaam compliment dat niet onopgemerkt voorbij ging. 'Het punt is, ik heb iets gehoord over de één of andere tweedracht in het Koninklijke huis, een soort van moorddadige vete. We zullen nog wel wat dieper moeten graven, maar misschien helpt dat om uit te vinden waar de moeilijkheid ligt.'
  
  Op dat moment hoorde ik mijn vlucht afgeroepen worden over het luidsprekersysteem.
  
  Ik moest het gesprek beëindigen. Mijn mond zat nog vol eten en mijn misselijkheid was tijdelijk verdwenen. 'Ik neem weer contact met u op als ik in Kaboel ben gearriveerd. Maar als u wat vindt, zou ik dat zeer op prijs stellen, meneer. Iemand doet ontzettend veel moeite om mij te bereiken voor Sherpa dat kan. En ik zou graag willen weten waarom.'
  
  'En wie.'
  
  'Zo voel ik dat ook,' zei ik.
  
  'Ik zal gebruikmaken van alle kanalen die me ten dienste staan,' zei hij. 'Tussen haakjes... hoe is het met het meisje dat werd neergeschoten?'
  
  'Ze werd vanmorgen geopereerd,' zei ik.
  
  'En?'
  
  'Ze weten pas morgenochtend wat haar kansen zijn.'
  
  'Het spijt me dat te horen. Maar ik weet zeker dat je alles voor haar hebt gedaan watje kon,' zei hij. 'Ik spreek je nog, N3. Zorg dat je daar veilig aankomt.'
  
  'Dank u, meneer.'
  
  Schoen was opvallend afwezig in de menigte afscheidnemers toen ik mijn ticket afgaf, een instapkaart kreeg en door de tunnel naar het vliegtuig liep. Maar ik vond het best. Hoe eerder we van de grond los waren, hoe eerder ik uit Amsterdam weg was, hoe liever het me was.
  
  Bovendien had ik nog steeds honger.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  Lang voordat het Elboerz gebergte oprees naar een parelgrijze dageraad toe, had ik een toast uitgebracht op mijn tandarts Burton Schalier. Zonder zijn hulp, zijn vakkennis, zou mijn missie plat op zijn bek zijn gevallen en daarmee het lot van twee kinderen en de toekomst van een geïsoleerd, door bergen omsloten koninkrijkje.
  
  Mijn gruwelijke honger was te verwachten geweest, de misselijkheid ook. Maar nu het lichamelijke ongerief voorbij was en er weer kleur in mijn gezicht was gekomen, voelde ik mij weer wat meer de oude en niet alsof ik iets had ingeslikt wat ik niet had moeten doen, wat toevallig wel het geval was.
  
  Ik ging met mijn tong over de speciaal ontworpen, gouden kroon die de tandarts bij me had aangebracht net voordat ik uit Washington vertrok. Aan één van de onderkiezen had Schalier een minutieuze weerhaak vastgezet. Verzonken in het tandvlees was het werkelijk niet te zien, zoals al was bewezen toen mijn mond werd onderzocht op Schiphol. Die haak diende ervoor om een nylon draad te verankeren -ook wel vissnoer geheten. Aan de andere kant zat de draad, die helemaal door mijn slokdarm naar mijn maag liep aan een chemisch bestendig buisje.
  
  De hele constructie deed me denken aan een set Russische poppen. In iedere pop zit een kleinere pop, enzovoort tot in het oneindige. In mijn geval had je mij en in mij had je mijn spijsverteringskanaal en onderdeel van dat kanaal was mijn maag en in die maag was het buisje en in dat buisje zaten de ruwe diamanten.
  
  De reden dat ik een zo zwaar ontbijt had genomen, dat ik zo duizelig was geweest bij mijn aankomst op Schiphol, was dat ik mijn maagsappen voortdurend aan de gang moest houden. Zou ik het buisje in een lege maag hebben gehad, dan zou de daaruit voortvloeiende afscheiding van enzymen, samen met het zoutzuur dat wordt afgescheiden tijdens het verteringsproces, me een maagpijn hebben bezorgd die een olifant had kunnen vellen. Samen met al het eten dat ik kon verstouwen, had ik een gezonde dosis anti-purgerings pillen genomen die me waren meegegeven door de farmaceutische afdeling van de AXE-laboratoria. De buis was flexibel genoeg om toe te staan dat eten in mijn maag kwam. Het was niet de meest plezierige operatie geweest, maar ja, mijn werk is nooit van een bijzonder fijne of verfijnde aard. Nu nam ik nog een pil tegen de misselijkheid, terwijl ik mezelf feliciteerde met het succes van mijn onderneming. Voor zolang dat tenminste duurde.
  
  De diamanten zaten nu al in mijn maag sinds de vorige ochtend toen ik Hotel Ambassade verliet om mijn ticket te bestellen. Ze konden daar bijna onbeperkt blijven, zolang ik mijn medicijnen nam en me vol bleef stoppen met eten. De stewardess zorgde daarvoor, verrukt als ze was over wat zij aanzag als een gezonde, mannelijke eetlust.
  
  Tevreden dat de dingen verliepen zoals ik ze gepland had, wendde ik mijn ogen naar het raampje en keek naar de opkomende zon. Het bordje met 'no smoking' was zojuist aangeflitst, terwijl de piloot zich klaarmaakte voor de landing in Teheran. Onder me lag de met sneeuw bedekte bergketen van Elboerz. Nog indrukwekkender was de Demavend, een vulkanische piek die bijna 5700 meter in de lucht torende.
  
  Maar ik zou geen tijd hebben voor toeristische uitstapjes. Mijn bestemming, hoewel niet mijn uiteindelijke, lag verder naar het oosten, over zo'n 1800 kilometer ruig en werkelijk onbegaanbaar terrein. Kaboel, eens de woestijnachtige, geïsoleerde citadel van de grote krijgsheer Baber die het Mongoolse Rijk stichtte, scheen ergens achter die dageraad op me te wachten.
  
  Schapen graasden op de berghellingen tussen stroken sneeuw, terwijl rook opkringelde uit de scheve schoorstenen van kleine stenen huizen. Toen, ingeklemd tussen dorre en kale bergen, kwam de stad in het gezicht die al tot de verbeelding van de mensen had gesproken sinds Alexander de Grote het oude Baktria bij zijn rijk had gevoegd. Nu zag Kaboel er klein en onbetekenend uit. Daar boven op de kale heuvels scheen het van geen enkele importantie.
  
  De tijden waren veranderd. Djengis Khan, Tamerlane en Baber waren namen in geschiedenisboekjes, onderwerpen voor spektakelfilms. Maar ze hadden hun sporen nagelaten op een trots en onafhankelijk volk. Nu echter maakte Afghanistan deel uit van de twintigste eeuw, was zijn geschiedenis een aaneenschakeling van toeristische attracties en waren de oude dagen van glorie sinds lang vergeten.
  
  Als ik sentimenteel werd, dan was dat niet omdat ik te veel had gedronken. Het kwam alleen maar dat ik zoveel dromen had zien verkruimelen in de schemer van die dorre en naakte heuvels, dat ik me op de een of andere manier aangedaan voelde getuige te zijn van de laatste bladzijden van een roerig en bloederig drama.
  
  Het was 6.23 uur 's ochtends.
  
  Misschien kwam het door het vroege uur dat de douane-inspecteurs mijn spullen niet doorzochten met een nauwgezet en methodisch oog. 'Wat is de bedoeling van uw bezoek?' vroeg men mij.
  
  'Vakantie.'
  
  'Hoe lang blijft u hier?'
  
  'Een dag of twee, drie,' loog ik me bedenkend dat minder dan vierentwintig uur een klap in het gezicht van de prille toeristenindustrie zou zijn.
  
  'Waar verblijft u?'
  
  'In Intercontinental.'
  
  'Volgende,' zei de beambte, terwijl hij een stempel zette in mijn paspoort en zijn aandacht richtte op de man die achter me in de rij stond te wachten.
  
  Dat was een verfrissende verandering, zoals je je wel kunt voorstellen. Ik was erop voorbereid me spiernaakt uit te kleden en voelde me heerlijk dat niemand zich druk scheen te maken over mijn aanwezigheid hier, over de inhoud van mijn koffer, om maar te zwijgen over die van mijn maag. Voorbij de douane wachtte een ongeduldige en gretige meute Afghaanse taxichauffeurs op een begeerde klant. Maar eerst wisselde ik wat geld, aannemend dat 45 afghanis per dollar een goede koers was, vooral omdat er nauwelijks een zwarte geldmarkt bestond, zoals het geval zou zijn in Nepal. 'Taxi, meneer?' zei een kleine, donkerharige jongeman opgewonden toen ik van het wisselkantoor weg stapte. Ik stak de afghanis in mijn zak en hij sprong op en neer als een springkikker. 'Ik heb goede, Amerikaanse auto. Chevy. Brengt u overal heen, meneer.'
  
  'Hoeveel naar het Intercontinental?' vroeg ik, geamuseerd door zijn enthousiasme en zijn vertoon van energie. 'Negentig afghanis,' zei hij prompt.
  
  Onmiddellijk klonk er een andere stem: 'Vijfenzeventig.'
  
  'Zeventig,' zei de chauffeur geïrriteerd, terwijl hij kwaad tegen een oudere man sprak die achter hem opdook, gekleed in een rijk, brokaten vest en een Astrakan muts. 'Vijfenzestig.'
  
  'Vijftig,' riep de jongeman uit, duidelijk in het nauw. 'Verkocht,' zei ik met een grijns. Ik liet hem mijn bagage dragen en volgde hem uit de aankomsthal naar buiten.
  
  De Chevrolet had betere tijden gekend, om het maar zacht uit te drukken. Maar het hotel was niet meer dan vijftien, twintig minuten ver. Ik voelde me lichtelijk in het nadeel, want ik was niet in de gelegenheid geweest een gedetailleerde kaart van het gebied te bestuderen. Ik was nog nooit in Kaboel geweest, hoewel ik een aantal jaren terug betrokken was bij een nogal delicate 'onderhandeling' in de buurt van Herat, niet ver van de Turkomaanse Republiek en de grens met Rusland.
  
  Ik hield mijn koffer bij me toen de chauffeur achter het stuur ging zitten. 'Hoe lang is het naar het hotel toe?' vroeg ik.
  
  'Half uur,' zei hij. 'Geen zorgen. Aziz heel goede chauffeur.'
  
  'Ik leg me in jouw handen, Aziz,' zei ik lachend, een lach die ogenblikkelijk werd gevolgd door een geeuw. Ik had niet veel geslapen in het vliegtuig en het vooruitzicht van een warm bed leek te goed om waar te zijn.
  
  Er was geen verkeer, buiten een paar ezelwagens. Maar verder was de weg die was aangelegd met Amerikaanse hulp verlaten. In de achteruitkijkspiegel van de oude, gedeukte Chevrolet, zag ik Aziz naar me kijken. Zijn ogen hadden een ongelooflijk blauwe kleur. De legende gaat dat Afghanis met blauwe ogen de directe afstammelingen zijn van de soldaten van Iskander van Macedonië, de zoon van Alexander de Grote.
  
  Toen ik Aziz vroeg wat er van het verhaal waar was, scheen hij niet te weten waarover ik het had. Ook scheen hij zijn weg door de stad niet al te best te weten.
  
  Een bord met 'Hotel Intercontinental - 8 kilometer', met een pijl die naar rechts wees, schoot voorbij zonder dat Aziz zijn voet van het gaspedaal haalde. Hij reed de afslag voorbij en iets zei me dat het geen onschuldige vergissing was of dat het per ongeluk gebeurde. Ik liet de koffer aan mijn voeten zakken en slaagde erin Wilhelmina en haar twee secondanten te pakken, Hugo en Pierre, zonder Aziz' argwaan te wekken.
  
  De Luger was nu wel droog, maar pas als ik de trekken overhaalde zou ik weten of die nog werkte. Maar als die nog niet klaar was om de zaken aan te pakken, dan zouden haar twee hulpjes wel klaar staan om mij te helpen.
  
  Op dit moment had ik geen enkele twijfel meer dat er moeilijkheden zouden komen. Aziz bracht me niet naar het hotel, naar de genoegens van een warme douche en een gerieflijk bed. Ik was ervan overtuigd dat hetgeen hij voor mij in petto had heel wat zwaarder te verteren zou zijn en ik stelde me in op het gevaar dat voor me lag.
  
  Koenwars afwezigheid in Amsterdam de vorige ochtend, kon maar één ding betekenen. Hij had Amsterdam Amsterdam gelaten en was erin geslaagd vóór mij Kaboel te bereiken. Ongetwijfeld had hij de lange route genomen, via Istanboel, Beiroet en Rawalpindi. Die route bestond, maar ik had hem vermeden vanwege het risico van het in- en uitstappen op drie verschillende vliegtuigen en op drie vliegvelden door de veiligheidscontrole heen te moeten. Koenwar maakte zich kennelijk minder bezorgd om de douane dan ik.
  
  Heel gemakkelijk kon ik de loop van Wilhelmina tegen Aziz' nek duwen en hem vragen om te keren en me naar Hotel Intercontinental te brengen. Maar ik wilde de zaak tot op het bot uitdiepen en die antwoorden krijgen die me tot dusver ontgaan waren. Koenwar bezat alle informatie die ik nodig had en ik was bereid de risico's te nemen die ervoor nodig waren om hem aan het praten te krijgen.
  
  Bovendien hadden we nog iets te vereffenen, of hij zich dat nu realiseerde of niet. Voor zover ik wist kon Andrea net zo goed dood zijn. Zelf was ik ook dicht in de buurt gekomen van het einde van mijn loopbaan in Amsterdam. Ik wilde er zeker van zijn dat Koenwar niet in de positie zou komen die het succes van mijn missie in de weg stond. En als dat inhield dat ik hem ervoor moest doden, dan was ik er klaar voor. Ik leunde dus achterover en hield mijn ogen op de weg gericht, terwijl ik me afvroeg hoe ons weerzien was georganiseerd.
  
  Nog geen tien minuten later kwam ik erachter.
  
  Op een paar honderd meter vóór ons was een wegversperring opgeworpen. Twee mannen stonden aan weerskanten van de houten barrière, hoewel we nog te ver weg waren om te zien wie van hen Koenwar was. 'Wat is er aan de hand, Aziz?' vroeg ik, de rol van de onnozele toerist spelend.
  
  In plaats van me antwoord te geven, richtte hij mijn aandacht op Asamayi en Sherdarwaza, twee bergen die deel uitmaakten van de Hindoe Koesj-bergketen en zo ongeveer vanaf elk punt in Kaboel gezien kunnen worden.
  
  'Waarom is er een wegversperring?' hield ik aan en langzaam haalde hij zijn voet van het gaspedaal.
  
  Hij haalde zijn schouders op, terwijl aan de andere kant van de stoffige voorruit de gezichten van de twee mannen duidelijk herkenbaar werden. Het kostte me weinig moeite om de maanvormige gelaatstrekken van mijn Nepalese nemesis te herkennen, de katachtige en steelse Koenwar. Hij was gekleed in een witte tulband en in een Astrakan jas die tot aan zijn knieën reikte, maar de geslepen uitdrukking op zijn gezicht viel niet te ontkennen. De andere man leek me een echte Afghani, ongetwijfeld in Kaboel gehuurd, evenals Aziz, alleen voor deze operatie.
  
  'Ze willen dat we uit de wagen komen,' zei Aziz, niet in staat de nervositeit te verbergen die snel bezit van hem had genomen.
  
  'Waarom?' zei ik, tijdrekkend, terwijl ik alles wat ik nodig had in gereedheid bracht.
  
  'Grenswachten, regeringspatrouilles,' zei hij met een schouderophaal.
  
  'Stap dan uit en praat met ze,' zei ik met een klank in mijn stem die duidelijk maakte dat ik niet in de stemming was om spelletjes te spelen.
  
  Aziz deed zoals hem was verteld. Hij stapte uit de wagen en liep langzaam in de richting van Koenwar. De Aziaat hield zijn gezicht naar beneden, alsof hij bang was om herkend te worden. Maar het was te laat. Op geen enkele manier kreeg hij zijn anonimiteit terug. Even later kwam zijn medeplichtige naar de Chevrolet toe, bonkte op het raam en gebaarde me uit te stappen en me bij hen te voegen.
  
  Ik deed het niet, maar Pierre wel.
  
  Het werd tijd om de schakelaar over te halen, zowel die van Pierre als die van Koenwar. Ik opende het portier alsof ik aan hun bevelen gehoorzaamde, maar in plaats van uit te stappen, zoals ze ongetwijfeld hoopten en zelfs verwachtten, gooide ik Pierre in Koenwars richting. Ik sloeg het portier weer dicht op het moment dat een bijtende, brandende gaswolk in het midden explodeerde. Hun verrassing was even plotseling. De combinatie van geconcentreerd traangas en niet-dodelijke chemische middelen, kolkte om hen heen, dik en verstikkend. Er klonk een schot, maar dat werd in het wilde weg afgevuurd, want noch Koenwar, noch zijn medeplichtige waren in staat meer te zien dan een paar centimeter voor hen uit.
  
  Het gas was een afleiding, niet het einde zelf. Tijdelijk verblind wankelden de drie mannen in dronken cirkels rond, terwijl ze naar hun ogen klauwden. Aziz die zijn deel van de lading had gekregen, verloor zijn evenwicht en rolde langs een helling opzij van de weg naar beneden. Als hij slim was, zou hij zich gedeisd houden en zijn leven niet verder riskeren. Elk ogenblik kon de wind draaien en het gas naar alle richtingen verspreiden. Ik kon niet langer wachten. Ik was uit de Chevrolet voor zij zich realiseerden wat er was gebeurd. Maar ik wilde Wilhelmina niet proberen, wilde Koenwar niet doden voor hij me de informatie gaf die ik nodig had.
  
  Een paar handen schoten uit en stootten naar mijn middenrif. Er niet op bedacht, sloeg ik dubbel, terwijl ik probeerde weer lucht in mijn leeggelopen longen te krijgen. Tussen het gas en de pijn, glipte op de een of andere manier Wilhelmina uit mijn vingers. Dezelfde paar handen grepen me vast en trokken me tegen een zwaar zwetend lichaam aan.
  
  Mijn aanvaller vloekte binnensmonds en gaf daarmee ongewild aan dat hij niet Koen war was, wat alles was dat ik wilde weten. Op het moment dat de Afghani me in een dubbele Nelson hield, kneep ik mijn handen samen en drukte ze tegen mijn voorhoofd in een poging de druk van zijn wurggreep op te heffen. Zijn kracht was opmerkelijk en de pijn nam toe tot mijn zenuwen het uitschreeuwden en mijn nekwervels op het punt van breken stonden.
  
  'Ik heb hem Koen...' begon hij.
  
  De zin werd nooit afgemaakt.
  
  Ik ramde mijn voet naar achteren en liet de hak van mijn schoen tegen zijn scheenbeen aankomen. De plotselinge uithaal ontlokte hem een grom van verrassing. Zijn greep werd losser en dat gaf me net dat beetje ruimte dat ik nodig had om me volledig los te rukken. Ik schoof mijn linkervoet tussen zijn benen en zette mijn rechterknie in zijn knieholte. Op hetzelfde moment lukte het me zijn broek vast te grijpen en hem rond te trekken waardoor hij over mijn heup sloeg en tegen de grond smakte.
  
  Ik draaide me met een ruk om en liet een voet uitschieten in een yiop tsja-ki, wat onmiddellijk resulteerde in het gemene geluid van brekende ribben. De Afghani jankte als een gewonde hond. Hij gilde het uit en sloeg zijn armen voor zijn borst terwijl een uitdrukking van onverholen angst over zijn gezicht schoot. Ik verspilde geen tijd en haalde nogmaals uit met mijn voet om het werk af te maken. Een rochelend geluid borrelde op uit zijn verwrongen mond. Het gas verdween langzaam, maar mijn woede nog niet. Ik was er zeker van dat één van zijn longen doorboord was en het versplinterde bot steeds dieper in zijn borst stak.
  
  Ik wilde me bukken om de genadeslag te geven, maar Koenwar greep me van achteren bij mijn middel vast en trok me achteruit. We rolden over de weg en kwamen in de berm terecht, enkele centimeters van de geul vandaan waar Aziz, ongetwijfeld bevend van de angst, lag te wachten. Stof zette zich vast in mijn mond, mijn ogen en mijn oren. Ik zag niets meer terwijl Koenwar beide duimen tegen mijn luchtpijp drukte.
  
  'De diamanten,' hijgde hij, terwijl hij me door elkaar schudde alsof hij er zeker van was dat ze door mijn keel naar buiten zouden komen.
  
  Bokkend als een wild paard probeerde ik hem van me af te gooien. Hij had zijn knieën bij mijn kruis en ramde ze keer op keer tussen mijn benen. Verblind door het stof en de pijn, reageerde ik instinctief, niet langer meer in staat helder te denken. Het enige dat ik me nog herinnerde was, dat ik de zijkant van mijn hand met alle kracht die me nog restte op zijn sleutelbeen liet neerkomen.
  
  Koenwars vingers verloren hun houvast, maar hij was veel sterker en hardnekkiger dan ik aanvankelijk had gedacht. Hij klemde zich aan me vast alsof zijn leven ervan afhing, terwijl hij met beide handen mijn nek bewerkte. Weer bracht ik al mijn kennis van tai kwan do in de strijd en probeerde een elleboogstoot naar zijn voorhoofd. De pal-koep tsji-ki overtuigde hem ervan dat ik niet van plan was om genade te smeken. Het was een verlammende slag die hem dwong zijn verstikkende greep los te laten. Een akelige, paarse plek ontsierde zijn voorhoofd, als het teken van Kaïn.
  
  Ik haalde diep adem, bracht mijn lichaam rond en probeerde weer overeind te komen. Op hetzelfde moment kwam Hugo, met een snelle beweging van mijn pols, veilig in mijn hand. Het lemmet van de stiletto blonk op in het vroege licht. Het traangas was nu opgetrokken en ik kon nu mijn tegenstander zo duidelijk en nauwkeurig zien als ik nodig had. Koen war deed een greep onder zijn astrakan jas. Een ogenblik later sneed Hugo door de lucht. Ik was niet van plan hem de gelegenheid te geven opnieuw zijn vaardigheid op vuurwapens te demonstreren.
  
  Ik wist niet meer welke arm van hem door een kogel van Wilhelmina was getroffen en ik richtte Hugo op de bovenkant van zijn dij, op de lange, smalle kleermakersspier. Als de stiletto doel trof, zou Koenwar niet meer in staat zijn te lopen. Helaas verhinderde de knielange jas het volledige ef-fekt van Hugo. De stiletto begroef zich in de zoom van de dikke, rondfladderende bontjas en Koenwar trok hem weer los, sissend als een cobra.
  
  Met Wilhelmina nergens te bekennen, waren mijn handen het enige dat ik nog over had. Ik bewoog me naar achteren in een poging vlak terrein te bereiken. Maar Koenwar dwong me steeds dichter bij de rand van de weg, ongetwijfeld met de hoop dat ik mijn evenwicht zou verliezen en ik hals over kop in de greppel zou tuimelen. Het was een afwateringskanaaltje, te oordelen naar de verpestende stank die in de lucht hing en mijn neus vulde met de smerige geur van verrotting en afval.
  
  'Geef me de diamanten, Carter,' zei Koen war vlak. Zijn borst ging zwaar op en neer, terwijl hij probeerde weer op adem te komen. 'Dan zijn al onze moeilijkheden voorbij.'
  
  'Vergeet het maar,' zei ik, terwijl ik mijn hoofd schudde en beide ogen op Hugo gericht hield voor het geval dat Koenwar hem plotseling door de lucht zou laten vliegen.
  
  'Je maakt de zaken erg vervelend voor me, Carter.'
  
  'Dat zijn de nadelen van het spel,' antwoordde ik, terwijl ik gedwongen werd een gevaarlijke stap naar achteren te doen toen hij dichterbij kwam om me te doden. 'Voor wie werk je, Koenwar? Wie betaalt je voor je tijd?'
  
  In plaats van me te antwoorden, greep hij in zijn jas en haalde een .45 te voorschijn, een Colt American. Hij wees het wapen in mijn richting. 'Deze is geladen met kogels met een holle punt,' zei hij tegen mij. 'Weet jij wat voor schade zo'n kogel kan aanrichten, Carter?'
  
  'Ze gaan niet schoon door hun doelwit heen,' zei ik. 'Precies.' En hij grinnikte, terwijl hij de scherpe, bijgevijlde punten van zijn snijtanden liet zien. Dit keer was ik minder geamuseerd door het tandtechnisch vernuft dat erachter zat. 'Ze blijven steken en maken een heel groot gat in, zeg, een lichaam. Jouw lichaam, Carter. Het zou hoogst ongelukkig zijn als je te maken kreeg met het effect van dit soort munitie... overigens een product van Amerikaans vernuft.'
  
  Hij had een mes en hij had een .45. Ik had twee handen, twee voeten en een zwarte band in karate. Maar ik voelde me beslist niet erg op mijn gemak, nu ik nog maar een paar decimeter verwijderd was van de rand van het ondiepe ravijn. Als ik mijn evenwicht verloor en in de greppel terechtkwam, zou Koenwar alle tijd hebben me af te maken.
  
  Dat kon ik niet laten gebeuren.
  
  'Als je me doodt, vind je de diamanten nooit,' zei ik, proberend nog een paar seconden kostbare tijd te winnen.
  
  'Mijn cliënt heeft me strikte instructies gegeven. Als ik niet terugkeer met de stenen, mag jij niet langer vrijuit rondlopen. Dus je begrijpt, Carter, het maakt me eigenlijk niet zo veel uit allemaal; of het één, of het ander.'
  
  Eindelijk wist ik dus iets. Koenwar was gewoon een huurling die voor iemand anders werkte. Maar wie die andere partij was, wist ik bij lange na nog niet. In ieder geval had ik zo lang gewacht als ik durfde. Elk moment kon een dode en heel bloederige Nick Carter ontdekken dat hij in een stinkende afwateringssloot dreef. Elk moment kon ik het volgende stuk afval worden dat zijn bijdrage leverde aan de smerige, verpestende stank. 'Die auto die daar aankomt, zal die wegversperring minder leuk vinden. Koenwar,' zei ik. 'Welke auto?' zei hij. Op hetzelfde moment maakte hij de vergissing nerveus over zijn schouder te kijken.
  
  Hij kon zijn ogen niet meer dan een seconde hebben afgewend, maar het was die ene seconde die ik nodig had. Alles wat meester Tsjoen me had geleerd bracht ik nu in de praktijk en ik voerde een behendige springschop uit naar zijn pistoolhand. De zool van mijn schoen raakte de .45 en vóór Koenwar precies wist wat er gebeurde, viel de Colt op de grond. Er kwam helemaal geen auto aan, maar de afleidingsmanoeuvre had beter gewerkt dan ik had gehoopt. Koenwar had gebeten in het aas en nu was ik gereed om hem aan te pakken en te doden, zoals hij geprobeerd had met mij te doen.
  
  Katachtiger dan ooit, ontblootte de kleine, pezige Aziaat zijn tanden in een heftig gesnuif. Hugo glansde dreigend in het licht van de zon. Toen wierp Koenwar zich naar voren in een poging mij over de rand van de weg te krijgen, de greppel in. Ik stapte opzij en bracht een hand omhoog alsof ik die zou gaan gebruiken. Hij wervelde zich om toen mijn vuist door de lucht schoot. Het moment dat zijn ogen daarop gericht waren, schoot mijn voet uit met alle kracht erachter die ik kon opbrengen. Toen mijn voet zijn pols raakte, versplinterde het bot alsof het door een moker vermorzeld werd.
  
  Om die uitdrukking van eerst verrassing en daarna pijn te zien, was één van de meest bevredigende dingen ter wereld. Zijn meshand werd slap, maar hij gaf nog niet op. Snel pakte Koenwar Hugo in zijn andere hand, vóór de stiletto de Colt in de berm van de weg gezelschap kon houden. Hij liet een scherpe kreet horen en stoof op me af, terwijl hij de lucht doorkliefde met de stiletto. Ik nam dejoe-tsjoem so-ki houding aan, waardoor ik in staat zou zijn mijn voet uit te laten schieten in een reeks gruwelijke, vernietigende voorwaartse schoppen. Keer op keer haalde ik uit met mijn voet, eerst op zijn plexus Solaris richtend, dan op zijn milt en ten slotte op zijn kin.
  
  Koenwar probeerde een zijwaartse trap naar mijn slaap. Ik greep zijn been vast en rukte dat naar me toe waardoor hij tegen de droge, verschroeide aarde sloeg. Ik bewoog me om hem heen, hield zijn meshand zo dat Hugo kronkelde als een impotente, stuiptrekkende slang en haalde uit naar zijn
  
  elleboog met de hele kracht van mijn onderarm. De ji-loe-ki vernietigde letterlijk de beenderstructuur van zijn arm. 'An-nyong ha-sip-ni-ka?' schreeuwde ik tegen hem, een vraag hoe hij zich voelde nu hij zo gilde als een jong varken en probeerde zich los te rukken.
  
  Maar hij had het gehad.
  
  'Wat is er aan de hand, Koenwar? Geen zin meer?'
  
  Een stroom Nepalese vloeken volgde toen ik mijn knie omhoog bracht en tegen zijn stuitbeen ramde en hij het bleef uitgillen van de pijn. Stukjes bot staken uit zijn pols naar buiten. Een kastanjebruine vlek verspreidde zich snel over de mouw van de astrakan jas.
  
  Koenwars vingers trokken zich krampachtig samen en Hugo viel op de weg. Een ogenblik later had ik de stiletto in mijn hand en liet hem op Koenwars keel wijzen.
  
  'Wie heeft je gestuurd?' Ik zag de angst in zijn samengeknepen ogen, de pijn duidelijk door de manier waarop hij op zijn tanden beet om het niet uit te gillen, om uiting te geven aan de folterende pijn die hij moest voelen. Toen hij geen antwoord gaf, drukte ik de punt van de stiletto tegen zijn keel aan. Een klein druppeltje bloed verscheen.
  
  'Ik... ik niet zeggen,' hijgde hij.
  
  'Zoals je wilt,' zei ik. Ik drukte hem neer en liet Hugo door de mouw van zijn jas glijden. Toen de mouw volledig verwijderd was, was ik in staat om te zien welke schade ik had toegebracht aan zijn elleboog. Het was een gecompliceerde breuk, want een stuk bot stak bij het armgewricht naar buiten. De mouw van zijn overhemd was doorweekt van het bloed.
  
  'Ik... ik niet zeggen,' zei hij weer.
  
  Geen dokter zou zijn arm weer in elkaar kunnen zetten en hem laten werken. 'Wil je nu dood of straks, Koenwar?' zei ik. 'Jij vertelt me voor wie je werkt en je gaat vrijuit.'
  
  'Na... Nara...' begon hij. Toen klemde hij zijn lippen weer op elkaar en schudde zijn hoofd.
  
  'Nara wat?' vroeg ik scherp, Hugo weer op zijn keel drukkend.
  
  'Nee, ik zeg het niet, Carter,' siste hij.
  
  'In dat geval, Koenwar, verspil ik geen tijd meer aan je.' En terwijl ik dat zei, beëindigde ik zijn sadistische carrière met een snelle en misschien genadige beweging van mijn pols. Hugo maakte een flauwe, halve cirkel, van oor tot oor. Het vlees spleet open als zacht papier; daarna de halsspier, onmiddellijk gevolgd door de halsslagader. Toen hete stromen bloed in mijn gezicht spoten, liet Koenwar een laatste, rochelend geluid horen. Zijn hele lichaam schokte toen hij door zijn doodskrampen ging. Hij bloedde nog steeds als een rund in een slachthuis toen ik hem langzaam op de grond liet zakken en mijn smerige, met bloed bevlekte handen afveegde aan zijn jas.
  
  'Dat is voor Andrea,' zei ik hardop. Ik draaide me om en liep naar zijn partner. Maar de Afghani was even dood als Koenwar, zijn gezicht paars en vlekkerig, ten gevolge van een langzame verstikkingsdood door zijn geperforeerde long.
  
  Van geen van tweeën zou ik nog enige informatie krijgen. 'Aziz,' gilde ik. 'Kom als de sodemieter naar boven, als je leven je lief is.'
  
  De kleine man kroop langs de helling van het ondiepe ravijn omhoog. Zijn gezicht zag krijtwit.
  
  'Alsjeblieft, alsjeblieft niet Aziz doden,' smeekte hij met een klaaglijke, jankende stem. 'Aziz wist het niet. Aziz kreeg geld om u hier te brengen. Dat is alles.'
  
  'Wanneer?'
  
  'Gisteravond. Die... die man,' en hij gebaarde met een trillende hand naar het levenloze lichaam van Koenwar. 'Hij gaf me geld om u bij het vliegtuig te ontmoeten en hierheen te brengen. Hij zegt jij hebt iets gestolen dat van hem is. Ik weet niets verder.'
  
  'Jij gaat toch niemand hiervan vertellen, wel?' vroeg ik. Hij schudde zijn hoofd heftig. 'Ik zeg niets, meneer Amerikaan. Wij nooit hier, u en Aziz. We hebben plek nooit gezien. Ja? Ja?'
  
  'Precies,' zei ik. Als het enigszins kon, wilde ik hem niet doden. Hij was jong, dom en hebzuchtig. Maar ik denk niet dat hij wist waaraan hij begon toen hij Koenwars ongetwijfeld lucratieve aanbod accepteerde. 'Help me deze lichamen ergens anders neer te leggen en dan gaan we.'
  
  Hij deed zoals hem opgedragen was.
  
  De houten barrière die als wegversperring dienst had gedaan, eindigde in de afwateringsgeul, gevolgd door de slappe en verminkte lijken van Koenwar en zijn Afghaanse medeplichtige. In een astrakan jas met één mouw, dreef de Nepalese moordenaar, met zijn gezicht naar beneden, in de gore stroom met vuilnis. Eindelijk was hij waar hij thuishoorde.
  
  'Ik breng u gratis naar hotel,' stamelde Aziz toen we terugliepen naar de auto.
  
  Het was het verkeerde moment en de verkeerde plek. Maar ik kon er niets aan doen. Plotseling moest ik lachen en ik lachte harder dan ik ooit had gedaan.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Het Camp Hotel, op de Maroehity, was een plaats die ten koste van alles vermeden moest worden.
  
  Zo snel ik kon ging ik de door luizen geteisterde lobby in en uit, terwijl ik het papiertje wegstopte dat de balieklerk me had gegeven toen ik mezelf bekend maakte. Ik liep direct naar het Durbarplein, een paar blokken verderop. Ik voelde me gespannen en ging even zitten voor de Talijioe Bhavani tempel, net in de schaduw van het beeld van Hanoeman, de Apengod van de Hindoes. De bontbeschilderde godheid had geen informatie voor me, ook geen advies, maar het briefje wel.
  
  Het was strikt zakelijk en direct ter zake. Ik zou mijn contact met Sherpa ontmoeten in uitgerekend het Cabin Restaurant op Ason Tole. Ik moest een witte pochet dragen om herkend te worden. Zij zouden voor de rest zorgen. Vreemd, dacht ik. Koenwar wist wie ik was, maar Sherpa had kennelijk geen enkel idee hoe Gaulfields koerier eruit zou zien.
  
  Het maakte alles wat Hawk me eerder die ochtend had verteld zo helder als het spreekwoordelijke kristal. 'Weet u iets van een Nar, of Nara?' had ik mijn chef gevraagd toen ik eindelijk met hem doorverbonden werd in het postkantoor niet ver van mijn hotel.
  
  'Jij bent een gedachtelezer, N3. Daar wou ik je juist over gaan vertellen,' antwoordde Hawk, zijn stem een zwakke en blikkerige afspiegeling van zijn gebruikelijke, gezaghebbende toon. 'Herinner je je wat ik je gezegd heb over die tweedracht in het Koninklijke huishouden?'
  
  'U bedoelt...'
  
  'Precies. We hebben er lucht van gekregen dat er een vete gaande is tussen de raadgevers van de koning en een zogenaamde prins die Bal Narayan heet. Narayan zou je zoiets als een internationale playboy kunnen noemen. Heeft een tijd een jacht in Cannes gehad en had te maken met een zootje van die jetset-types, de gebruikelijke, maatschappelijke parasieten.
  
  'Maar hoe kreeg hij lucht van Sherpa's operatie?'
  
  'Daar kunnen we slechts naar gissen,' antwoordde Hawk. 'Daar kan ik je niet mee helpen. Ik weet dat Narayan de reputatie heeft een nogal ongure klant te zijn. Herinner je je nog dat kleine probleempje dat je vorig jaar voor ons in Calcutta hebt opgelost?'
  
  'Ja. Wat is daar mee?'
  
  'Hij had ermee te maken... tot alles misliep tenminste. Hij schijnt zijn vingers in een heleboel explosieve borden pap te hebben zitten, als je begrijpt waar ik op aanstuur.'
  
  'Zeker.'
  
  'Verder alles in orde?' vroeg hij. 'Ben je daar zonder moeilijkheden binnengekomen?'
  
  'Zo gemakkelijk als wat, hoewel mijn aankomst in Kaboel niet onopgemerkt voorbij is gegaan,' zei ik tegen hem. 'Maar daar is allemaal voor gezorgd. Narayan staat nu alleen, als u me volgt.'
  
  'Ik had niets minder van je verwacht, Nick,' zei Hawk met een goed gehumeurde lach die ogenblikkelijk werd gevolgd door een schorre, raspende hoestbui. Hij rookte te veel, maar dat zou hij niet van mij horen. Sommige dingen kun je beter niet zeggen, zoals bijvoorbeeld dat zijn sigaren stinken. 'Maar hou één ding in gedachten,' vervolgde hij. 'Zorg er eerst voor dat die kinderen veilig zijn. Dan ga je terug en maak je af wat er gedaan moet worden.'
  
  'Ik zal het niet vergeten,' verzekerde ik hem.
  
  'Dat wilde ik horen. Ik stuur je een telegram als ik iets meer weet. Ik vertrouw die telefoonverbindingen niet zo erg.' Hij wist waar hij me kon bereiken, dus er stond me weinig meer te doen dan hem gedag te zeggen.
  
  Nu, in de schaduw van een grijnzende apengod, probeerde ik alle stukjes van de puzzel in elkaar te passen. Op een bepaald moment was Narayan achter Sherpa's ontvoering gekomen. Hij had Koenwar gehuurd om de diamanten te pakken te krijgen, vóór ik in de gelegenheid was ze het land binnen te brengen. Hij had ook tegen zijn huurling gezegd me te doden als ik die stenen niet wilde geven. Hij stond kennelijk niet te popelen om die revolutie te laten beginnen. Als lid van de Koninklijke familie, door bloedbanden verbonden met de koning, had Narayan niets te winnen en alles te verliezen als de troon omver werd geworpen, de monarchie verpletterd en het land op een zilveren presenteerblaadje aan China werd aangeboden.
  
  Op die manier zette ik de puzzelstukjes in elkaar die deel uitmaakten van mijn missie in Katmandoe. Maar nog steeds had ik de oplossing niet voor het oprapen. Om te beginnen wist ik niet hoe Narayan achter de plannen van Sherpa was gekomen. Verder wist ik niet wat hij zou proberen, wat zijn volgende zet zou zijn, als hij merkte dat Koenwar niet meer zou terugkeren in Nepal, behalve in een houten kist. Volgens het berichtje dat ik in het Camp Hotel had opgepikt, zou ik mijn contact de volgende avond pas ontmoeten. Ik besloot mijn vrije tijd goed te gebruiken en ging recht op de hoofdstedelijke bibliotheek af. Om te beginnen wilde ik alle foto's bestuderen die er bestonden van de prins van Koninklijke bloede. Ten tweede was het geboden dat ik me bekend maakte met de topografie van de streek, want ik had behoorlijk sterk het gevoel dat mijn activiteiten niet beperkt zouden blijven tot Katmandoe. Hoe meer ik wist van de omgeving, des te beter ik toegerust was om Sherpa het hoofd te bieden... wie hij, zij of het ook mocht zijn.
  
  
  
  
  
  Overal waar ik kwam zag ik de gedrukte aankondigingen: Cabin Restaurant. Chinese, Tibetaanse, Nepalese en westerse tafels. Cabin speciaal: Hasjiesj taart, hasjiesj sigaretten en hasjiesj verkrijgbaar aan de balie. ' Dan in kleinere letters: 'Beatles! Rolling Stones! Jazz! Laatste opnamen. Evenals het Khyber in Kaboel, waar ik een paar dagen eerder de vergissing had begaan een pezige biefstuk te bestellen, was het Cabin eenzelfde soort hippie-gelegenheid.
  
  Het was klein, vaag verlicht, bijna even smerig als het Camp Hotel, maar beslist veel populairder. Langs de muur stonden ruwe tafels en stoelen, evenals banken. En op de banken zat de vreemdste verzameling Amerikaanse en Europese kinderen die ik sinds lange tijd had gezien. Ik hoorde accenten die uiteenliepen van dat van Brooklyn tot aan dat van het diepste zuiden. Er waren Australiërs, een paar Welshmen, meisjes uit New Zeeland en een verzameling Fransen. Een soort van Grand Hotel Himalaya met iedereen zo stoned als een aap.
  
  Ik had een plaatsje en een glas bier en ik vond het allemaal best. Iedereen om me heen scheen op het punt zijn hoofd er bij neer te leggen en op het moment dat een hoofd de tafel raakte, kwam de eigenaar er aan gerend, tilde het gezicht van de boosdoener op en gaf hem een paar klapjes om hem weer bij te brengen. 'Geen hotel,' zei hij steeds maar. 'Eet. Drink. Maar geen hotel,' herhaalde hij ronddravend als een van Dickens komische kasteleins.
  
  Maar er was niets komisch aan de situatie, niet wat mij betrof. Ik droeg mijn witte pochet zo opvallend mogelijk, hield mijn ogen op de deur gericht en wachtte zo geduldig en kalm mogelijk. Sherpa was vijf minuten te laat, maar ik wist dat mijn contact op een goed moment zou komen. Intussen schonk een blonde Amerikaanse van een jaar of achttien, negentien me een onverholen blik vanaf de andere kant van de ruimte. Onder haar exotische kledij en achter haar dromerige ogen had zij alles van een aankomende ster, daar was geen twijfel over mogelijk. En toen ze, licht zwaaiend, overeind kwam en naar me toe liep, voelde ik me in het geheel niet geïrriteerd.
  
  'Mag ik?' vroeg ze, wijzend op de lege plaats naast me. 'Natuurlijk.' Ik knikte en keek toe hoe ze zich op de bank liet zakken.
  
  'Dit ziet er niet uit als een plaats waar jij veel komt,' zei ze nadat ze een stevige hap had genomen van een van de vele, sterk aangeprezen hasj-versnaperingen van het restaurant.
  
  'Is het ook niet.'
  
  'Gewoon wat rondkijken?'
  
  'Niet precies.'
  
  'Je ziet er nogal gewoon uit. Niet burgerlijk of zo, maar gewoon. Een soort smeris. Ben je dat?'
  
  'Ik? Een smeris?' Ik sloeg mezelf op de borst en lachte. 'Niet precies.'
  
  'Dat is goed, want die shit hier,' gebarend naar wat er over was van haar snoepgoed, 'is volkomen legaal.'
  
  'Heb ik iets gezegd, juffrouw...'
  
  'Mevrouw,' corrigeerde ze me. 'En ik heet Dixie.' Een ogenblik later had zij haar hand op mijn dijbeen. Ik weet het maar aan het feit dat ze stoned was. Haar vingers begonnen te bewegen alsof ze een eigen gedachte bezaten. Ik duwde zacht haar hand weg en liet haar vriendelijk weten dat ik niet geïnteresseerd was, zonder haar uit te willen leggen dat zij, als het wat verder was gegaan, niet het voorwerp voor haar seksuele verlangens gevonden zou hebben, maar een opnieuw geladen Pierre.
  
  'Dat is niet aardig.' Ze begon te giechelen en ik zag dat ik mijn handen vol zou hebben aan haar.
  
  Maar voor ik nog iets had kunnen zeggen, merkte ik dat de stoel recht tegenover me werd ingenomen door een jonge Nepalees van net even twintig. Hij was westers gekleed en had een voorkomen dat je gemakkelijk weer vergat, regelmatige gelaatstrekken en bescheiden manieren. Hij zei geen woord, maar stak zijn hand over de tafel heen uit en pakte mijn witte pochet uit mijn borstzakje. Hij bracht zijn handen onder tafel en een ogenblik later gaf hij de pochet terug, nu keurig opgevouwen als een linnen envelop.
  
  Ik vouwde de pochet open en staarde naar het groengrijze omslag van een Amerikaans paspoort. Toen ik het opensloeg zag ik haar naam, keurig netjes getypt: Virginia Hope Gaulfield. Op de pagina ernaast keek een aantrekkelijk glimlachend Amerikaans meisje naar me op. Ik sloot het paspoort en stak het weg in mijn binnenzak.
  
  'Eén ogenblik,' zei ik tegen mijn contact. De jongeman bleef zwijgen en was één en al oog toen ik opstond en Dixie vriendelijk overeind hielp.
  
  'Waar gaan we heen?' vroeg ze. Ze begon weer te giechelen. 'Gewoon terug naar je plaats,' zei ik, terwijl ik haar wegleidde van de tafel.
  
  'Maar waarom? Ik vind je leuk. Je bent een lekkere gozer en ik heb zin in je.'
  
  Ze wist in ieder geval wat ze wilde, wat meer is dan je van de meeste mensen kunt zeggen. 'En jij bent een verschrikkelijk lekker stuk. Maar ik heb nog wat andere dingen te doen, wees dus een lieve meid. Misschien kom ik je morgen nog even opzoeken.'
  
  Ze mokte en pruilde als een verwend kind, kennelijk gewend haar zin te krijgen. Maar ze zeurde niet verder.
  
  Toen ik terugkeerde bij de tafel, zat de jonge man van Sherpa nog steeds geduldig als een Boeddha te wachten. 'U bent meneer Carter?' vroeg hij.
  
  Ik knikte en nam nog een slok van mijn bier.
  
  'Ik heet Rana. Heeft u...'
  
  'Ja,' zei ik, de stilte opvullend. 'En jij hebt het meisje en haar broer?'
  
  'Veilig en gezond,' antwoordde hij.
  
  'Laten we dan gaan.' Ik wilde opstaan van mijn zitplaats, maar Rana gebaarde me weer te gaan zitten.
  
  'Ik moet je de gang van zaken die we volgen uitleggen, Carter,' zei hij. 'Zodat er geen verwarring zal zijn. Begrijp je?'
  
  'Ga door. Ik ben één en al oor.'
  
  'Pardon?'
  
  'Ik zei: ga door, ik luister.' Mijn humeur was slecht, om het zacht uit te drukken. Ik hield er niet zo van om tot zaken te komen in een uithoek als deze, bovendien hield ik niet zo van de aard van de zaken die we deden. En meer dan al het andere, begon mijn maag me weer dwars te zitten. Hoe eerder ik de diamanten weer opspuwde en de kinderen van de senator terugkreeg, hoe beter ik me zou voelen.'
  
  Rana's uitleg was kort en honingzoet. Ik zou geblinddoekt worden en naar het punt worden gereden waar ik de twee kinderen zou krijgen in ruil voor de onbewerkte diamanten. Hoe direct het ook leek, ik was niet van plan enig risico te lopen of Rana op zijn vriendelijke smoel alleen te vertrouwen. Wat mij betreft kon hij net zo goed werken voor de geheimzinnige Bal Narayan en niet voor die even ongrijpbare organisatie die bekend was onder de naam van Sherpa. 'Dus dat doen we, Carter,' besloot hij. 'Wij overhandigen je de kinderen en jij overhandigt ons het losgeld. En iedereen is gelukkig. Ja?'
  
  Niet helemaal, dacht ik toen ik zei: 'Dat klinkt prima, Rana. Maar Bal Narayan zei me hem hier te ontmoeten,' en ik benadrukte hetgeen ik zei door uitgebreid op mijn Rolex te turen. 'In ongeveer een uur. Hoe verklaar je die verandering in de plannen?'
  
  'Bal Narayan,' riep hij uit, nauwelijks in staat om zijn stem zacht te houden. 'Met welk recht doet hij dit?'
  
  'Ik heb niet het flauwste idee,' zei ik vlak.
  
  Mijn sarcasme scheen aan hem voorbij te gaan. 'Dit is niet het plan van Narayan,' vervolgde Rana, geen ogenblik vermoedend dat mijn verhaal bluf was; het verhaal dat ik gebruikte om erachter te komen of hij voor Sherpa werkte of niet, of hij een plaatsvervanger was van het echte artikel. 'Kanti heeft voor alle bijzonderheden gezorgd. Ik weet niet wat Narayan van plan is, maar Kanti zal het niet leuk vinden, helemaal niet. Het was verkeerd van hem om zich met Sherpa te bemoeien.'
  
  'Wie is die Kanti, als ik dat vragen mag?'
  
  'We moeten nu gaan, Carter,' zei Rana met een zelfbewuste blik op zijn horloge. Hij kwam snel overeind. 'De auto staat te wachten.'
  
  'Nou, dacht ik, bij elke stap kom je iets meer te weten. Narayan en Sherpa schenen elkaar behoorlijk goed te kennen, hoewel ik dolgraag zou willen weten wie Kanti was. En dolgraag zou ik hen willen laten weten dat Narayan de zaak belazerde.
  
  Maar ik besloot mijn onthulling voor me te houden tot het moment mijn belang diende en niet dat van iemand anders. Ik was tevreden dat ik wist dat Rana niet gehuurd was door de prins en ik volgde hem het restaurant uit naar buiten. We liepen de Ason Tole af, een straat die meer weg had van een doodlopende steeg, tot aan de bazaar. De schemering was ingetreden, maar het plein was nog steeds druk bevolkt met handelaars en toeristen. Rana wees naar een oude Fiat die voor een tatouagewinkel geparkeerd stond.
  
  'Na jou, Carter,' zei hij, terwijl hij het achterportier voor me openhield.
  
  Ik liet me op de achterbank glijden en voelde plotseling de koude, harde loop van een revolver tegen mijn nek gedrukt worden. Gezien het formaat, leek het een Beretta. Niet dat ik niet bang ben voor een .22. Integendeel. Hoe klein en licht ze ook zijn, ze zijn uiterst krachtig, vooral op een korte afstand.
  
  'Prasad neemt alleen de benodigde voorzorgsmaatregelen, Carter,' legde Rana uit, toen ik een opmerking wilde gaan maken over de voor mij onvriendelijke aard van de situatie. Toen zette hij zich achter het stuur.
  
  Prasad, even jong als haar partner, haalde ten slotte de revolver weg van mijn achterhoofd. 'Kanti zal het niet zo leuk vinden als er iets verkeerd gaat,' herinnerde ze me.
  
  'Niets gaat verkeerd,' verzekerde Rana haar. 'Is het niet, Carter?'
  
  'Absoluut,' zei ik met een grijns.
  
  Prasad gaf me iets dat een zwarte kap bleek te zijn en zei me die over mijn hoofd te trekken en op de grond te gaan zitten. Ik had geen keus en deed wat me werd verteld. Het voornaamste was me al duidelijk gemaakt, nog voor ik uit Washington vertrok. Ik hoorde Hawk weer die me eraan herinnerde de kinderen er eerst uit te halen, voordat ik iets anders ondernam. Het beeld van het angstige en smartelijke gezicht van senator Gaulfield, toen ik hem ontmoette in het kantoor van Hawk, stond duidelijk in mijn geheugen gegrift.
  
  Toen zag ik nog maar heel weinig.
  
  De kap was nagenoeg ondoorzichtig en de stof strak geweven zodat die nauwelijks licht doorliet. Ik kronkelde van de bank af, dankbaar dat Prasad en Rana niet de moeite hadden genomen me te fouilleren. Maar ik was niets anders dan Nicholas Carter, een werknemer van senator Chuck Gaul-
  
  field. Wat hen betrof bestond N3, Killmaster, niet eens. En dat was precies zoals ik het wilde hebben.
  
  Met een astmatische kuch, een sprongetje en wat gerammel, vertrok de Fiat. Ook al mocht ik mijn ogen niet meer kunnen gebruiken, ik had nog steeds mijn beide oren en ik concentreerde me op elke, hoorbare aanwijzing die ik maar kon krijgen. Toch bevond ik me niet in een, wat je kunt noemen, benijdenswaardige positie. De mogelijkheid bestond zeker dat Prasad ergens onderweg haar Beretta zou gebruiken en me zou doden, in de hoop de diamanten te pakken te krijgen en de senator nogmaals te laten opdraaien voor het losgeld. Ik had in ieder geval Wilhelmina, droog en werkzaam, gereed om haar werk te doen. En als de Luger niet van pas zou komen, dan zouden Pierre en Hugo het wel voor haar op kunnen knappen.
  
  'Je hoeft niet bang te zijn voor het pistool, Carter,' zei Rana, alsof hij in staat was mijn gedachten te lezen. 'Sherpa heeft geen enkel belang bij zinloos geweld. Een miljoen dollar aan onbewerkte stenen dienen ons doel al op een enorme manier. We hebben niet het verlangen u verder nog lastig te vallen, als de uitwisseling eenmaal heeft plaatsgevonden.'
  
  'Dat is dan prettig om te horen,' zei ik, 'want het enige dat senator Gaulfield interesseert, is de gezondheid van zijn kinderen.'
  
  'Ze zijn goed behandeld,' kaatste Prasad. 'U zult ze in een uitstekende gezondheid treffen.'
  
  'En een uitstekend humeur,' voegde Rana eraan toe met een wreed lachje.
  
  'Dat klinkt... geruststellend.'
  
  'Daarbij,' vervolgde ze, 'is de senator toch een sterk voorstander van persoonlijke vrijheid, niet?'
  
  'Al onze senatoren.'
  
  Ze lachte zacht in zichzelf. 'We gaan het geld niet gebruiken voor geweld, maar voor het heil van heel het Nepalese volk dat al zoveel honderd jaar in slavernij wordt gehouden. De koning is een despoot, hij is corrupt en tiranniek. Weet u hoe hij het volledige beheer over het hele land in zijn handen houdt? Hij is de uitvinder van wat wij hier het pantsjayat-systeem van de democratie noemen.'
  
  'En dat houdt in?'
  
  'Dat houdt in dat het de enige vorm van democratie is die is gebaseerd op de beslissingen van één man: de koning,' antwoordde ze, zonder moeite te doen de verbittering te verbergen die in haar stem was geslopen.
  
  Voor mij mocht ze doorgaan met praten, ook al luisterde ik naar de geluiden buiten de auto die me eventueel zouden kunnen helpen later de route te reconstrueren die we nu namen. 'En prins Narayan?' vroeg ik.
  
  Ze wisselde een paar woorden met Rana voor ze antwoord gaf op mijn vraag. 'De mensen zijn gewend aan een koning. Zoals in Engeland kan de monarchie goed zijn en zege brengen. Als het allemaal lukt, zal Narayan worden geïnstalleerd als de nieuwe koning, als we de regering eenmaal hebben overgenomen... '
  
  'Samen met Peking,' zei ik voldaan. 'Vergeet dat niet.'
  
  'Jij weet niets van ons, Carter,' snauwde ze. 'Het is tijdverspilling om nog langer over deze zaken te praten.'
  
  Dus Narayan wilde koning worden, dacht ik. Ik geloofde het nog steeds niet, want als Prasad de waarheid sprak, dan zou de prins wel de laatste ter wereld zijn die me dood wilde hebben. Tenzij hij natuurlijk voor zichzelf de twee partijen tegen elkaar uitspeelde. Maar één ding was zeker: er was hier veel meer aan de gang dan het gebruikelijke dubbelspel. Veel meer.
  
  Intussen maakte Prasads stilzwijgen het aanzienlijk eenvoudiger om me te concentreren op wat er om me heen plaatsvond. We reden over een weg waarop het woord 'Hobbelig' nauwelijks meer van toepassing was. Voor zover ik er iets van merkte, waren er geen bochten. Ver weg klonken de zachte en gedempte geluiden van tempelklokken. Toen scheen het licht duidelijk af te nemen, zodat ik me afvroeg of we misschien door een soort van tunnel reden. Ik was er niet zeker van, maar toen nog geen minuut later het licht dat door de kap heen filterde, weer toenam, hoorde ik het geluid van water vlakbij. Het kabbelende geluid van een stroom, of zelfs van een waterval. Stilte voor een minuut of vijf, dan het zachte loeien van vee. Het wegdek werd geleidelijk vlak en effen, terwijl zo nu en dan een steentje opsprong tegen de onderkant van de wagen met een scherp, metaalachtig geluid.
  
  Ik telde driehonderd en twintig seconden toen het geluid van koeien niet langer te horen was. Rana trapte zijn voet op de rem en we kwamen piepend tot stilstand, zo ogenschijnlijk op het midden van de weg. 'Wacht hier,' zei hij terwijl hij uitstapte. De verroeste scharnieren knarsten en lichte voetstappen weerklonken in het duister.
  
  Nu hoorde ik andere, vreemde geluiden. Toen de kap ten slotte verwijderd werd, zag ik in één oogwenk dat Sherpa niet van plan was onnodige risico's te lopen. Tot in het allerkleinste detail waren zij profs. Ze hadden de voorzorg genomen het punt van uitwisseling verder te verduisteren. Ze hadden dekens over de auto heen gegooid en het dashboardlicht gaf een onheilspellende sfeer aan het gebeuren. Prasads gezicht baadde in een roodachtige gloed. Ze greep de Beretta steviger vast en wees die in mijn richting zonder iets te zeggen.
  
  'Een heerlijke avond om een eindje te gaan rijden,' zei ik. Niets verbrak dat masker van vastberadenheid, zelfs niet het opflikkeren van een zweem van een glimlach.
  
  'Je bent fijn gezelschap geweest, vervolgde ik, terwijl ik naar de Beretta keek die op mijn borst was gericht.
  
  Het portier ging open en twee geblinddoekte, trillende teenagers werden op de voorbank geduwd. Toen werd het portier weer dichtgeslagen, maar niet voor ik even de kans had gekregen een duidelijke blik op te vangen van een vlakke zandweg en een bergflank met terrassen.
  
  Het kostte me weinig meer dan een ogenblik om de nieuwgekomenen te identificeren. Gaulfield had me een kiekje meegegeven van zijn twee kinderen en in één oogopslag wist ik dat Ginnie en Mark zich bij ons hadden gevoegd in de auto. Het meisje was nog aantrekkelijker dan op de foto in haar paspoort. En wat haar broer Mark betrof, de gelijkenis met zijn vader was bijna griezelig.
  
  'Niet praten,' blafte Prasad, hoewel de tweeling geen woord had durven zeggen. De Beretta ging nu heen en weer, wijzend van mij naar de twee doodsbange kinderen.
  
  Weer ging het portier van de auto open, ditmaal om een oogverblindend mooie Nepalese vrouw toe te laten, van zo'n jaar of vijfendertig. Zelfs haar ruime legerkleding, de standaard guerrilla-outfit overal ter wereld, was niet in staat haar slanke, voluptueuze lichaam te verbergen en de hooghartige allure die uit haar ogen straalde, was heel duidelijk. 'Jij bent Carter?' zei ze.
  
  Ik knikte.
  
  'Ik ben Kanti.'
  
  'Het brein achter Sherpa?'
  
  'Niet het brein, Carter. De ziel van Sherpa,' antwoordde ze met een koele, strakke blik. 'Maar dat is jouw zorg niet. Jij hebt natuurlijk de diamanten?'
  
  'Natuurlijk.'
  
  'Heel goed,' zei ze. 'Dan kunnen we tot zaken komen.'
  
  'En welke zekerheid heb ik dat jij ons niet allemaal ter plekke laat doden, als ik eenmaal de diamanten heb overhandigd?' zei ik. Ik wilde er niet al te zeer als de prof uitzien, daar zij er nog steeds van uitgingen dat ik een gewone kantoorman was. Maar tegelijkertijd kon ik beslist niet Kanti op haar woord vertrouwen.
  
  'Zekerheid?' herhaalde ze. 'We zijn tot hier gekomen, Carter. We hoeven helemaal niemand te doden als jij ons de diamanten geeft, zoals is afgesproken. Begrijp je?'
  
  Ik begreep het heel goed, maar ik had zo het gevoel dat zij Wilhelmina heel wat beter verstond. Dus ik knikte met mijn hoofd en stak mijn hand in mijn jasje. In plaats van een keurig pakje diamanten, haalde ik een keurig pakje dood tevoorschijn. De Luger ving het robijnrode licht van het dashboard. Voor een ogenblik scheen ze te gloeien als houtskool. Prasad verstrakte op het moment dat ik Wilhelmina tevoorschijn haalde. 'Heb je Carter niet gefouilleerd?' vroeg Kanti haar.
  
  De jonge vrouw liet haar ogen zakken en schudde haar hoofd met een duidelijk gevoel van afkeer voor zichzelf en van vernedering.
  
  'Geeft niet,' zei Kanti zonder ook maar een krimp te geven. Ze wendde zich tot mij, terwijl ze het pistool dat nu op haar hart was gericht straal negeerde. 'Als je schiet, Carter, doodt Prasad de kinderen. Begrepen?'
  
  'Volkomen,' zei ik. 'Maar dit is die zekerheid waarover ik het had. Goed, ik neem aan dat je nu de diamanten wilt hebben?'
  
  Ze knikte en wachtte in absolute kalmte. De laatste vrouw van dat kaliber die ik was tegengekomen, was prinses Elektra geweest. En als ik de mensen kende zoals ik dacht dat ik deed, dan zou Kanti een even verraderlijke en moeilijke tegenstandster zijn. Maar op dit moment had ik het spel volgens haar regels te spelen en niet volgens die van mij. Terwijl ik mijn vinger aan de trekker hield, gebruikte ik mijn vrije hand om de diamanten te pakken. Het nylondraad kwam los van zijn bevestiging. Heel langzaam, om niet over te geven, begon ik de draad en het buisje dat een fortuin aan onbewerkte stenen bevatte, naar boven te halen. Om te zeggen dat de drie leden van Sherpa verbaasd waren, is een sterke onderwaardering van hun reacties. Hun ogen werden zichtbaar groter toen het nylondraad steeds maar langer werd en het buisje langzaam in mijn slokdarm omhoog kwam. De operatie moest uiterst voorzichtig gebeuren. Eén verkeerde beweging, één onhandige draai van mijn vingers en de diamanten zouden weer ronddrijven in de inhoud van mijn maag. Het moeilijkste gedeelte kwam toen ze mijn keelholte bereikten. Ik opende mijn mond zo wijd mogelijk, onderdrukte mijn kotsneiging en trok de tube toen naar buiten.
  
  'Heel vernuftig,' zei Kanti met glanzende ogen toen ik haar de vochtige en glinsterende koker gaf. 'En de diamanten zitten in dat buisje?'
  
  'Tot op de laatste steen,' zei ik.
  
  'Goed. Je hebt je best voor ons gedaan, Carter. Als je nu een ogenblikje wilt wachten, alsjeblieft.'
  
  Ze opende het portier, sprak in snel Nepalees en gaf de koker aan een derde partij die buiten de auto stond te wachten. Ik hield Wilhelmina nog steeds schietklaar, hoewel ik als laatste ter wereld, haar nu wilde gebruiken. Niet nu, in ieder geval. Een aantal minuten ging voorbij voor het portier weer op een kier openging en een mannelijke stem verkondigde dat de stenen echt waren en nog wel van de hoogste kwaliteit.
  
  De tweeling zei nog steeds geen woord. Het was een gemakkelijke prooi voor Prasad, mocht zij nerveus worden en de trekker overhalen. Maar langzaam, nu de diamanten in handen van Sherpa waren, ontspande Rana's partner zich. 'Gaan we nu terug naar Katmandoe, of niet?' vroeg ik. 'Ja, natuurlijk,' zei Kanti. 'Prasad zal de blinddoeken voordoen en Rana zal rijden. De senator heeft uitstekend meegewerkt, Carter. Breng hem onze waardering over.'
  
  'Het enige dat hij wil, zijn z'n twee kinderen. Dat is meer dan voldoende, Kanti.'
  
  'En het enige dat Sherpa wil, zijn de diamanten. Aangezien wij die hebben, heb jij de kinderen. Eerlijke ruil, ja?'
  
  'Zeker,' zei ik toen ze het portier opende en uit de wagen gleed.
  
  'Goede reis terug naar Amerika,' was het laatste dat ze zei voor ze het portier weer dichtsloeg.
  
  Prasad deed de zwarte kap over mijn hoofd. Alleen had ik nu Wilhelmina tegen haar smalle rug. Ze scheen er geen bezwaar tegen te hebben, bovendien was ik niet van plan er iets aan te veranderen. Na een volgende hoestbui, rammelde de Fiat de weg af.
  
  'Zijn jullie in orde?' vroeg ik de tweeling.
  
  'Nu wel, dankzij u, meneer Carter,' antwoordde Mark Gaulfield.
  
  'Niet praten,' zei Prasad scherp, de zenuwmachtigste blaf die ik ooit hoorde.
  
  'Je zegt het maar, kind,' antwoordde ik grijnzend onder de kap. Voor een keer was de duisternis bijna gerieflijk. En nog geen half uur later, kwam Sherpa zijn helft van de afspraak na en zette ons veilig af aan de rand van de stad. Het vervelende was, dat ik niet van plan was mijn woord te houden, ook al had Kanti dat van haar gehouden. Dat waren zo de nadelen van het spel.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  De Amerikaanse ambassade is slechts een blok verwijderd van het Ratna Park en van de Bagh Bazar, niet ver van het centrum van de stad. Direct nadat Rana ons uit de auto had gelaten, bracht ik Ginnie en Mark Gaulfield daarheen, veilig en nog steeds ongedeerd. De kinderen waren geschokt, dat zeker, maar een goede nachtrust, een telefoontje van hun vader en een stevig Amerikaans ontbijt de volgende morgen deden wonderen. Toen ik ze de volgende dag ging opzoeken, was het net alsof ik ze voor de eerste keer zag. Ginnie had haar tong weer teruggevonden en wat Mark betrof, hij kon niet wachten om me alles te vertellen wat er was gebeurd nadat ze, bijna twee weken geleden, in Athene werden ontvoerd.
  
  Een toestel van de luchtmacht kwam uit Dacca gevlogen om ze op te halen en terug te brengen naar Washington. Maar voor ze vertrokken, wilde ik zoveel mogelijk informatie van ze hebben, zoveel als zij zich maar konden herinneren. Mark legde uit hoe ze te pakken waren genomen in Athene, in het holst van de nacht op een klein privé-vliegtuig waren gezet en het land uit waren gevlogen. Maar daar zowel hij als Ginnie tijdens hun lange, benarde reis geblinddoekt waren geweest, kon hij me maar weinig vertellen over de schuilplaats van Sherpa.
  
  'Het leek mij een grot, meneer Carter, maar dat is alles wat ik kan vertellen,' zei hij, terwijl hij zichzelf aan een volgend sneetje toast hielp.
  
  Ik nipte van mijn koffie en luisterde aandachtig. 'Waarom een grot, Mark?'
  
  'Nou,' zei hij aarzelend, 'ze stopten ons in zo'n soort...
  
  cel. Maar de muren waren uitgehouwen en nogal vochtig als je ze aanraakte...'
  
  'En glibberig,' interrumpeerde Ginnie, 'alsof we onder de grond zaten. En de vloer van de cel was gewoon aarde. Geen cement of zoiets. En er was nauwelijks licht. Geen zonlicht, bedoel ik. Alleen een paar kale lampen aan het plafond. En dat zag er ook uit alsof het uitgehouwen was.'
  
  'Hoeveel mensen heb je gezien?' vroeg ik aan haar. 'Misschien een stuk of tien.'
  
  'Nee, zus, er waren er veel meer dan tien,' zei Mark. 'Misschien wel twee keer zo veel.'
  
  'Allemaal Nepalezen?'
  
  'Dat denk ik niet,' vervolgde de zoon van de senator. 'Ik weet het niet zeker, maar volgens mij waren er een paar Chinezen bij. Daar zagen ze in ieder geval naar uit. Maar om u eerlijk te vertellen, meneer Carter, we waren zo bang dat we ons nauwelijks meer iets kunnen herinneren.'
  
  'Nou, in ieder geval hoef je nu niet bang meer te zijn,' zei ik grijnzend. 'Over vierentwintig uur zijn jullie weer in Washington. En ik zal je één ding zeggen: je vader zal dolgelukkig zijn als hij jullie veilig uit dat vliegtuig ziet stappen.'
  
  Ik wilde niet verder vragen. Ze hadden behoorlijk wat meegemaakt en ik dacht niet dat ze me nog veel konden vertellen. De bijzonderheden van hun ontvoering waren nog niet half zo belangrijk als de plaats van Sherpa's hoofdkwartier. Rana had ons achtergelaten in de buurt van de berg Shiva-poeri en het aangrenzende gehucht Boeddhanikantha, recht ten noorden van het centrum van Katmandoe. Volgens de informatie die ik uit de bibliotheek had, lag voorbij Shiva-poeri de streek Soendarijal, bekend om zijn watervallen, stroomversnellingen en berglandschap. Het was een favoriete picknickplaats voor de mensen uit de omstreken. En misschien, heel misschien, was het ook de favoriete plek voor Kanti en haar guerrillero's.
  
  De vorige avond had ik een waterval gehoord, bovendien konden die bergen zowel tunnels als grotten hebben. Het was in ieder geval een begin, een stoot in de goede richting. En toen ik met Hawk sprak, na mijn ontbijt op de ambassade, wist ik dat ik geen andere keuze had dan het gebied zo snel mogelijk te onderzoeken. Wat hij me te vertellen had, was zo simpel en verraderlijk als wat. Er was melding gemaakt van een troepenconcentratie aan de Chinese zijde van de noordgrens van Nepal. Wat eerst had geleken op een militaire oefening, bleek nu te veranderen in een voorbode van een grootscheepse aanval, met andere woorden: een invasie. 'Dit weet ik pas sinds gistermiddag,' legde Hawk uit. 'Maar ik wilde niets doen tot jij de kinderen daar veilig uit had. Nu heb ik geen andere keuze dan de informatie door te spelen aan de koning.'
  
  'In welk geval wij de diamanten nooit meer terugkrijgen,' herinnerde ik hem.
  
  'Nou, wat wil je dan dat ik doe, Nick? Heel Peking staat te wachten op het eerste teken van Sherpa. Ze sturen hun manschappen zo snel naar binnen dat zij geen welkomstcomité meer nodig hebben.'
  
  Na wat Prasad me had verteld, had ik het gevoel dat Sherpa Nepal graag in handen van de Nepalezen zag blijven. 'Dat risico nemen ze niet,' zei ik. 'Want het zijn allemaal overtuigde nationalisten. Ze mogen dan wel afhankelijk zijn van Chinese hulp, ik geloof niet dat ze nu in zijn voor openlijke interventie. Nog niet in ieder geval.'
  
  'Wat stel jij dus voor?'
  
  'Geef me nog vierentwintig uur, meneer. Dat is alles wat ik vraag. Als ik de stenen nog niet terug heb, dan kunt u de regering alles vertellen wat u maar te vertellen hebt. Laat ze intussen hun eigen troepen bij de grens posteren om... Zeg dat er een poging zal worden gedaan om een wapentransport de grens over te krijgen. Vertel ze van alles, maar laat mij afrekenen met Sherpa. Het laatste dat we willen is een revolutie. Dat weet u net zo goed als ik.
  
  'Vierentwintig uur?' herhaalde hij.
  
  'Eén dag. Dat is alles,' antwoordde ik. 'Zonder het geld dat de stenen moeten opbrengen, heeft Sherpa niet de middelen om zijn wapenkosten te dekken. Dan zijn ze volslagen bankroet en ik denk niet dat China dan zijn troepen op Nepal af zal sturen om het land binnen te vallen als het weet dat zijn
  
  bondgenoten volkomen blut zijn.'
  
  'Moet ik je eraan herinneren wat er in Tibet gebeurde?' Spijkerhard, als gewoonlijk, dacht ik. 'Ik weet het, meneer. Maar Nepal heeft nog steeds zijn onafhankelijkheid, zijn soevereiniteit. De Chinezen hebben het land nooit gezien als iets van hen. De situatie ligt dus volkomen anders.'
  
  'Ik weet nog niet zo zeker of ik het wel met je eens ben, Nick. Maar ik geef je twaalf uur, geen vierentwintig. Meer wil ik niet riskeren. En als ik dan nog niet van je heb gehoord, staat me geen andere keus dan koning Mahendra alle informatie door te geven die we hebben verzameld. Dat risico kunnen we gewoon niet nemen, en daar is dan alles mee gezegd.
  
  Het was 10.37 uur en Killmaster N3 had werk te doen. Daar was geen twijfel over mogelijk.
  
  
  
  Een auto zou teveel aandacht trekken, zeker als Sherpa de weg in de gaten hield. Bovendien waren Avis en Hertz nog niet doorgedrongen tot aan het voorgebergte van de Himalaya. Misschien volgend jaar. Maar ik had slechts twaalf uur, geen twaalf maanden. Ik huurde dus een fiets bij een klein, verlopen winkeltje bij het Durbarplein. Er waren daar oude boerenvrouwtjes die ventten met sprieterige, groene groenten en even groene stukken vlees en jongetjes van een jaar of negen, tien, op blote voeten die aan mijn arm trokken en zeiden: 'Goeie koers. Geld wisselen? Ik heb goeie koers.'
  
  Ik had alle Nepalese roepies die ik nodig kon hebben. 'Morgen,' zei ik tegen hen. 'Als je morgen hier bent, doen we zaken,' terwijl ik wegpeddelde van het drukke plein en de zon klom naar een blauwe, wolkeloze hemel. Twaalf pokken uurtjes, dacht ik. Kolerelijder, maar dat geeft me niet zo razend veel tijd.
  
  Ik moest dus snel werken.
  
  Katmandoe was een vage vlek in het zuiden toen ik de voet van de berg Shivapoeri bereikte, op zo'n twaalf kilometer buiten de stad. Achter me schenen de lage, voortgolvende berghellingen met groene terrassen het oog voor te bereiden op de scherpe, met sneeuw bedekte pieken van de Himalaya. Ze staken omhoog als een rij monumenten, scherp, aanmatigend, eisend om opgemerkt te worden. Ik stapte van de fiets af en liep ermee naar de top van de heuvel. Ik kwam voorbij een standbeeld van Visjnoe. De Hindoe godheid lag op een bed dat werd gevormd door de kronkelingen van de slang Sesja. Hij zag er ook niet al te gemakkelijk en gelukkig uit.
  
  Tien voor half één en ik peddelde over een hobbelige weg aan de andere kant van de berg Shivapoeri, niet ver van de plek waar Rana ons de vorige avond uit de auto had gezet. Ik had geen enkele reden om aan te nemen dat zij dezelfde weg hadden genomen toen zij ons terugreden van het uitwisselingspunt. Maar aangezien ik weinig anders had om vanuit te gaan, leek die heuvel voor mij een even waarschijnlijk beginpunt als wat dan ook.
  
  Ik stopte om me te oriënteren en vroeg me af wat prins Bal Narayan nu van plan was, nu de diamanten waren af geleverd aan Sherpa. De diamanten waren duidelijk belangrijker voor hem geweest dan de Nepalese troon, wat scheen in te houden dat hij geen vertrouwen had in het uiteindelijke succes van Kanti's revolutionaire bedoelingen. Het smerige spelletje dat hij met haar speelde, zou me goed van dienst kunnen komen als ik eenmaal het hoofdkwartier van de guerrillero's had gevonden.
  
  Dat was, natuurlijk, het grootste probleem.
  
  De weg splitste zich aan de voet van de heuvel. Degene die naar rechts liep scheen de vallei in te duiken, terwijl de linkerweg zich omhoog kronkelde de bergen in. Ik koos voor de laatste, terwijl ik hoopte snel de tunnel en de waterval te lokaliseren die ik de vorige avond dacht gehoord te hebben. De weg had meer bochten dan ik verwachtte. Ik kon me niet herinneren dat Rana zoveel bochten had genomen. Net op het punt om te keren en terug te gaan, ontrolde de weg zich plotseling als een lijnrecht lint naar de einder toe. De weg was recht als een liniaal. Voor me doemden de bergen op en om me heen lag het terrein ruig en dichtbegroeid. Het kostte me meer tijd dan ik had verwacht en ik vermoedde dat Rana een paar valse bochten had genomen. Maar ik had ook rekening te houden met het feit dat ik niet achter het stuur van een auto zat. Ondanks al mijn inspanningen ging ik niet sneller dan vijfentwintig kilometer per uur.
  
  Ik had een veldfles meegenomen en ik stopte aan de kant van de weg om een slok te nemen. Uit de verte kwam het zwakke, maar aanhoudende gelui van klokken.
  
  In een oogwenk zat ik weer op mijn fiets en trapte die richting op. Toen, vijf minuten later, trof ik de tunnel die aan de voet van de heuvel was uitgehakt. En direct aan de andere kant ervan klaterde het water even helder en duidelijk als de reisgidsen beloven. Dit was Soendarijal en verderop... De lucht was stil toen ik de waterval passeerde. De lucht was koel, vochtig en geurig, maar ik hoorde zelfs geen vogel roepen; dus ging ik langzamer rijden en zocht de heuvels af op een teken van gevaar, mogelijk een Sherpa-patrouille. Natuurlijk zaten ze in de buurt om hun kamp en het geheim van hun organisatie te bewaren. Toch leek het me niet onwaarschijnlijk dat zij zich bekend zouden maken als ze zich bedreigd voelden door de aanwezigheid van een vreemdeling. Maar voorlopig bewoog zich niets tussen de bomen en klonken er geen voetstappen in het onderhout.
  
  Vijf minuten later hief een kudde koeien de koppen op en volgde me met hun bruine, treurige ogen de weg af. Ze hielden op met kauwen om hun ongenoegen kenbaar te maken met een diep loeien dat zwakker werd naarmate de weg zich maar bleef uitstrekken en het grint van het wegdek overging in het glad asfalt. Ik keek op mijn horloge op het moment dat het loeien niet meer te horen was. De avond ervoor had ik vijf minuten en twintig seconden geteld voor Rana zijn voet op de rem zette. Nu liet ik mijn Rolex het rekenwerk doen, terwijl ik het verschil in snelheid omrekende. Ik was er zeker van dat ik het punt zou bereiken waar Sherpa verkozen had zijn zaken te regelen.
  
  Alle tekenen waren daar, dat was zeker. Ik stapte af en zette de fiets op zijn standaard en nam de omgeving nog eens wat duidelijker in me op. Ik bevond me midden in niemandsland met aan de ene kant heuvelterrassen en aan de andere kant steil aflopend land met doornig struikgewas. Er waren twee paren bandensporen; één liep terug naar Katmandoe, het ander verder over de vlakke weg. De tweeling had het over een grot gehad. Naar alle waarschijnlijkheid zou hij gecamoufleerd zijn en zich ongetwijfeld ergens in de omliggende heuvels bevinden, onzichtbaar voor het nieuwsgierige en spiedende oog.
  
  Het liep aardig tegen twee uur toen ik de fiets aan de kant van de weg achterliet. Ik wilde geen diefstal of ontdekking riskeren en bedekte de fiets met alle takken die ik los kon snijden van de doornige struiken. Niemand die langskwam op een motor of in een auto zou de fiets ontdekken. Tevreden dat mijn ontsnappingsmiddel onaangeroerd zou blijven tot ik gereed was om terug te gaan naar Katmandoe, stak ik Hugo terug in de chamois schede en begon te lopen. De sporen van de banden waren vaag en moeilijk te volgen. Ik bleef aan de kant van de weg om me zo onopvallend mogelijk te maken.
  
  Kennelijk was dat niet genoeg.
  
  Alleen een M-16 heeft het geluid van een straaljager die over je hoofd scheert. De uitzonderlijk hoge snelheid van de kogel van klein kaliber heeft van deze uiterst moderne karabijn hét wapen voor de jungle oorlog gemaakt. Onfortuinlijk genoeg scheen Sherpa de waarde en het voordeel van zo'n uitrustingstuk te kennen. In plaats van met een oude M-l of zelfs een M-14 zaten ze achter me aan met een hoogst ontwikkeld wapentuig. En op grote afstand was Wilhelmina geen partij voor de dertig-schots karabijn.
  
  Ik lag op mijn buik toen de bomen doorzeefd werden met rondfluitende kogels. Iemand had me gezien en was niet van plan me zonder strijd te laten gaan. De geur van kordiet hing in de lucht en hete M-16 patronen vielen als konijnenkeutels op de grond. Ik verroerde geen vin, drukte mijn buik stevig tegen de harde, aangestampte aarde en wachtte tot het geweervuur afnam en op zou houden.
  
  Maar dat gebeurde niet.
  
  Binnen een paar seconden werd een volgend magazijn leeg gevuurd. Takjes vlogen door de lucht terwijl de kogels een krankzinnige, misselijkmakende roffel lieten horen. Het geknetter van het automatische geweer overstemde het geluid van mijn ademhaling. Ik hield mijn hoofd naar beneden en telde de seconden af tot ik het bloed in mijn slapen hoorde bonzen met een luid en gestaag ritme.
  
  Op het moment dat het vuren ophield, krabbelde ik overeind en bracht mezelf in veiligheid achter een dichte begroeiing. Nog geen dertig seconden gingen er voorbij, voor de karabijn zijn hoge dreunende vuur hervatte. De kogels kwamen niet dichterbij, maar gingen ook niet verder weg. Om de patrouille van Sherpa te vinden moest ik een grote lus maken om aan de andere kant van het gewapende detachement uit te komen. Nog steeds was er geen enkele manier om uit te vinden hoeveel man de heuvel dekten, wat de situatie wat moeilijker maakte, om niet te zeggen: pure zelfmoord. Maar als ik de guerrillero's niet zag, zou ik op geen enkele manier mijn kansen weten en op geen enkele manier hun schuilplaats kunnen vinden.
  
  Als ik nu getroffen werd door één van die M-16 moorddadige patronen dan waren de diamanten zo goed als verloren. Ik hield me dus zo laag mogelijk en begon door de struiken te kruipen. Er was geen manier om de naaldscherpe doornen te vermijden die langs mijn mouwen en mijn onderbenen scheurden. De takken sloegen tegen mijn voorhoofd en openden de wonden weer die net waren geheeld; de sneden die ik had opgelopen in Amsterdam, cadeautje van de dubbel spelende Bal Narayan.
  
  Het geratel van de kogels stierf weg als het refrein van een nooit te vergeten lied. Ik hurkte neer en gluurde over de struiken. Ik zag iets donkers en vaags door het struikgewas bewegen. Het geluid van brekende takjes werd luider en ik spande mezelf voor het onvermijdelijke, wat het ook mocht wezen.
  
  In dit geval was het één van de guerrillero's met een scherp eind metaal, een bajonet, vastgezet op de loop van zijn karabijn. Hij had een oude Britse Mk V jungle karabijn, wat inhield dat er minstens nog één man in het bos verborgen zat, gereed om me neer te maaien met een bloederige uitbarsting van geweervuur. Op geen enkele manier kon ik erachter komen of de Nepalese revolutionair werd gedekt. Maar zoals de zaken er nu voorstonden, kon ik niet blijven wachten op een definitief ja of nee.
  
  Precies op dat moment ontdekte hij me in het struikgewas. Er was geen tijd meer om mezelf voor te stellen, formeel of informeel. Met een woeste gil sprong de man op me af, zijn naar voren wijzende bajonet glanzend in het zachte, gevlekte licht. Dood had ik niets aan hem. En dood was ik zelf nog minder bruikbaar. Dus kon ik maar weinig doen onder de gegeven omstandigheden. De keuze was aan hem. Ik moest de dingen gewoon nemen zoals ze kwamen. En die kwamen behoorlijk snel en dodelijk.
  
  Lang voordat de guerrillavechter me kon laten zien hoe goed hij was op de bajonet, was ik al overeind en had ik Hugo in mijn hand. Hij ontblootte zijn tanden en haalde uit, terwijl druppeltjes zweet zijn voorhoofd bedekten en langs zijn zonverbrande wangen naar beneden gleden. De punt van de bajonet raakte mijn horlogebandje en ik schoot opzij, terwijl ik me langzaam om hem heen bewoog.
  
  'Waar is Kanti?' schreeuwde ik.
  
  Hij verstond geen Engels en was evenmin van plan zich te laten afleiden. Hij had het veel te druk om me voor de punt van zijn bajonet te houden en nam niet de moeite antwoord te geven. Ik zag zijn vinger liefkozend naar de trekker van zijn automatische wapen glijden. Ik stak Hugo in mijn riem en dook naar voren, in een poging hem te ontwapenen. We worstelden samen om het geweer, terwijl ik ervoor zorgde de loop naar de lucht te laten wijzen.
  
  Als er ooit een moment was geweest om mijn kennis van tai kwart do in de praktijk te brengen, dan was het nu.
  
  Een zijwaartse trap tegen zijn knie en zijn been verkreukelde onder hem als een gebroken tak. De man stootte een gehuil van pijn en woede uit en vocht als een bezetene om zijn geweer te behouden. Maar ik was niet van plan dat te laten gebeuren. Toen zaten we allebei op onze knieën, zwaaiend alsof we gevangen waren in een cycloon. Een aanhoudende stroom Nepalese vloeken vloeide van zijn lippen. Ik was niet van plan om naar de letterlijke vertaling te vragen.
  
  Ik klemde mijn vuisten samen en haalde uit naar zijn middenrif met een snelle en wrede mom-jong ji-loe-ki. Het was een stoot die zijn ribben en borstbeen verpletterde en zijn lichaam zakte ineen als een marionet waarvan de touwtjes plotseling waren doorgesneden. De greep van de junglevechter verslapte en in die fractie van een seconde had ik de karabijn stevig in beide handen, de punt van de vlijmscherpe bajonet tegen zijn uitstekende adamsappel.
  
  'Waar is ze?' blafte ik.
  
  Als een vis op het droge probeerde hij nog steeds lucht in zijn longen te krijgen. De blozende kleur had zijn wangen verlaten en de huid zag er grijs en ziekelijk uit.
  
  'Waar is Kanti?' zei ik weer.
  
  Eén van zijn handen schoot uit. Ik zag het lemmet van een mes voor ik de bajonet naar voren stootte. De junglevechter kreeg de kans niet zijn mes te gebruiken. Het viel uit zijn handen, terwijl een wilde en verbijsterde blik in zijn ogen kwam. Toen werden ze dood en leeg als twee glazen knikkers. Ik stapte opzij en liet hem los, terwijl het bloed naar buiten spoot uit de gemene wond die de bajonet in zijn keel had gekerfd.
  
  Het was niet half zo netjes als de dood van Koenwar, maar even doeltreffend. Het enige ongelukkige was dat de rebel nu niet meer in staat was me te vertellen wat ik wilde weten. Ergens in de omliggende heuvels werd een grot gebruikt als hoofdkwartier voor een fanatieke groep Nepalese revolutionairen. Ik moest die grot zien te vinden en de diamanten, en dan als de sodemieter uit Nepal zien weg te komen.
  
  Er zat bloed op het glas van mijn horloge. Ik veegde het schoon en keek hoe laat het was. Het was 2.27 uur. Ik had de tijd tot 10.30 uur in de avond om mijn belofte na te komen die ik Hawk en het Witte Huis had gegeven. Maar waar moest ik beginnen? Het was de moeilijkste vraag die ik mezelf de laatste dagen had moeten stellen. Ik had geen enkel idee waar ik met zoeken moest beginnen, waar de schuilplaats zou kunnen zijn.
  
  Eén ding wist ik wel: ik moest verder, hoe dan ook.
  
  Ik begon me een weg door de struiken te banen, langs de weg die de dode rebel nog geen tien minuten terug had genomen. De doornen waren hels, maar lang niet zo verraderlijk als de twee M-16 karabijnen die plotseling op mijn geschramde en met bloed bevlekte lichaam werden gericht. 'Hoe is het met jullie, jongens?' zei ik, zonder me verder te bewegen. 'Zoeken jullie iemand in het bijzonder?'Niemand lachte.
  
  Niemand glimlachte zelfs.
  
  Maar ik had tenminste mijn reisgidsen gevonden. Hopelijk was ik voor hen levend meer waard dan dood, met kogels doorzeefd of aan een bajonet geregen. De keuze was aan hen, of ik het nu leuk vond of niet.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  'Kanti,' was het volgende dat uit mijn mond kwam. Het was net alsof Ali Baba 'Sesam open u,' had geroepen. Op het moment dat ik haar naam noemde, verkozen de twee guerrillero's het uiterst bloederige, levenloze lichaam te negeren dat in het dichte struikgewas achter me nog zichtbaar was. 'Breng me naar Kanti,' herhaalde ik. 'Ze weet wie ik ben.' Als het werkte, zouden ze me rechtstreeks naar hun schuilplaats brengen. Als het niet werkte, dan vermoedde ik dat iemand met een jaartje of vijf, tien wel op de resten van mij zou stuiten, wat er dan ook van over mocht zijn.
  
  Evenals hun levenloze strijdmakker scheen geen van beide mannen tegenover me ook maar één woord Engels te verstaan. Ik herhaalde hetgeen ik had gezegd in het Nepali, blij dat ik de tijd had genomen de taal wat bij te spijkeren. Ik worstelde me door een ruwe vertaling in het Tibetaans-Burmese dialect heen, dat ook wel wordt gesproken door een groep inheemsen, tot ze uiteindelijk mijn bedoeling begrepen. Kanti was Kanti in elke taal die ik probeerde en dat begrepen ze ten slotte.
  
  De langste en magerste van de twee gewapende mannen gebaarde me naar voren, pas tevreden toen hij de blanke punt van zijn bajonet tussen mijn schouderbladen gedrukt had. Hij liet me door middelhoog struikgewas marcheren, tot we een ruw pad bereikten dat als een slang omhoog kronkelde, de heuvels in.
  
  Ditmaal was ik volledig van plan me naar hun regels te voegen en niet naar die van mij. Ze brachten me naar Kanti en, als mijn geluk bleef voortduren, hopelijk ook naar de diamanten. De bajonet was reden genoeg om het volgens hun spelplan te spelen. Maar als het terugkrijgen van de stenen niet erdoor in gevaar gebracht zou worden, zou ik niet geaarzeld hebben de lessen van Meester Tsjoen in de praktijk te brengen.
  
  Ik speelde dus de plichtsgetrouwe, makke gevangene en deed precies wat er van me werd verwacht. Wat er precies zou gebeuren als we de grot bereikten, aangenomen dat ik niet al eerder aan de bajonet was geregen, viel niet te voorspellen. En wat er allemaal mogelijk is middenin een Nepalees oerwoud, staat ook open voor speculaties. We klommen nu tegen de helling van de heuvel op langs een steil en rotsig pad. Mijn kalfsleren schoenen waren nou niet bepaald voor de bergen gemaakt, maar het bleef altijd nog beter dan het op blote voeten te proberen. Toen ik me vastgreep aan een gedrongen stronk voor extra steun, hoorde ik iets dat ogenblikkelijk het haar in mijn nek overeind deed staan. Het was een geluid dat me deed denken aan het knarsen van tanden en ik bevroor ter plekke. Mijn twee 'gidsen' stopten hun geforceerde mars om hun eerste lach te laten horen over mijn ogenschijnlijke vertoon van angst en ze stapten achteruit om een wild zwijn krakend door het dichte en nagenoeg ondoordringbare struikgewas te laten komen.
  
  Ik had niet zozeer angst als wel verrassing gevoeld. Maar ik vond het best dat zij nu dachten dat ik verreweg hun mindere was. Wat erbij kwam was, dat hun ogenschijnlijke gebrek aan belangstelling voor de dood van hun kameraad, gemakkelijk gezien kon worden als een algeheel laag moraal onder de aanhangers van Sherpa. Als dat zo was, dan zou het mijn missie heel wat makkelijker maken.
  
  Een revolutionaire organisatie die gekweld wordt door interne dissidenten, is een revolutionaire organisatie die gedoemd is te falen. Dat, plus het dubbelspel van Bal Narayan, zou wel eens de nekslag voor Sherpa kunnen worden, hoopte ik. Maar tot ik in de gelegenheid was oog in oog te komen met Kanti, had ik maar te doen wat mijn bewakers me opdroegen.
  
  Minder bang dan ze tien minuten eerder waren geweest, ontspanden ze zich zichtbaar toen we onze weg naar boven langs het geïmproviseerde pad voortzetten. We werden aan weerskanten door het woud omsloten, een dikke, groene deken die het licht van de namiddag opzoog als een spons. Hoe meer ik aan mijn omgeving gewend raakte, hoe minder bevreesd mijn gemoed werd. Nu hoorde ik vogels zingen en wat kleinere dieren in het onderhout scharrelen. Maar noch een wild zwijn, noch een hert brak door het dichte struikgewas heen en de bajonet bleef in mijn rug prikken; voldoende aansporing voor mij om voort te blijven gaan over het met losse stenen overdekte pad.
  
  Sherpa's schuilplaats was zo slim verborgen dat ik hem misschien volledig was misgelopen als ik hetzelfde pad alleen had gevolgd. De ingang van de grot waar Mark en Ginnie Gaulfield over hadden gesproken, was gecamoufleerd door een verplaatsbaar bladerscherm; zo kunstig ontworpen dat het bij het eerste gezicht niets anders leek dan een deel van de omliggende vegetatie. Bij nadere inspectie, en pas nadat één van de mannen het gebladerte had verwijderd, zag ik de houten constructie onder de valse voorkant. Het was een traliewerk van lichte, buigzame staken balsahout of bamboe, bijeengebonden door groene lianen.
  
  Op het moment dat het scherm opzij werd getrokken, vlogen een tiental vleermuizen kwetterend naar buiten, de koude berglucht in. De punt van de goed gewette bajonet drukte krachtiger tegen mijn rug en ik stapte naar voren, weg uit de schaduwen, de donkere opening van de ondergrondse doorgang in.
  
  De opening in de berghelling was hoog genoeg voor mij om rechtop te blijven lopen. De ingang zelf was een natuurlijke poort die uitkwam op een tunnel met rotsachtige wanden die bijna onmiddellijk licht glooiend naar beneden begon te lopen. Een paar honderd meter voor me uit zag ik een zwakke gloed, waarschijnlijk van een gloeilamp. Eén van de mannen die op patrouille waren geweest riep met een stem die onmiddellijk terugkwam in een diepe, rommelende echo. Hij rende vooruit, ongetwijfeld om Kanti op de hoogte te stellen van mijn onverwachte bezoek.
  
  Ik berekende onze afdaling; twee volle minuten bij een ferme pas, waarschijnlijk de helft bij werkelijk rennen. De vloer van de tunnel bestond uit dezelfde stevige, aangestampte aarde die Ginnie die ochtend had genoemd. Talloze voetafdrukken en sporen waren zichtbaar; allemaal daar om de aanzienlijke aktiviteit, die er kennelijk plaatsvond op Sherpa's hoofdkwartier, aan te geven.
  
  Ze bezaten kennelijk hun eigen generator, want aan het einde van de tunnel brandde een sterke lamp tegen het plafond. Toen opende ik mijn ogen wijd van verbazing en ik gaapte ongelovig naar de houten kisten en kratten die aan weerskanten op elkaar waren gestapeld. Ze hadden voldoende uitrusting in de grot opgeslagen om heel Katmandoe op te blazen, zo niet half Nepal. Sherpa had een wapenopslag gemaakt van de ruimte in de grot, een opslag van wapens voor dood en vernietiging. De meeste houten kratten waren gemerkt met rode, Chinese lettertekens. Een paar, niet veel, waren gemerkt met cyrillische lettertekens, grote CCCP's, wat te vertalen valt met USSR.
  
  Waarom zij een fortuin wilde hebben aan ongeslepen diamanten was niet langer zo duidelijk als het was geweest. Tenzij die stenen al verhandeld waren tegen dit wapenarsenaal. Van wat ik bij een eerste blik kon zeggen, hadden zij voldoende uitrusting, munitie, handwapens, handgranaten, machinegeweren, karabijnen, om een succesvolle, revolutionaire coup te verrichten.
  
  Omgeven door al dit wapentuig was daar Kanti, de ziel van Sherpa. Naast haar stonden twee mannen, wier uniformen en gezichten er maar weinig twijfel aan lieten bestaan dat zij Chinees waren. Ze bleken militaire adviseurs te zijn, gekleed in battledress en gewapend met de standaard geweren van het Rode Leger. Prasad en Rana waren er ook, druk bezig met het inventariseren van de wapenuitrusting die in de grot was opgeslagen.
  
  Kanti keek op toen ik naar voren werd geduwd en recht onder de sterke lamp kwam te staan. Eén van mijn begeleiders legde haar uit wat er was gebeurd. Ze luisterde met een peinzende uitdrukking op haar gezicht; toen kwam ze langzaam overeind, liep om de tafel heen en kwam voor me staan.
  
  Zelfs in dit schelle licht was ze nog mooier dan ik me herinnerde. Ook arroganter. Ik had geen toespraak in gedachten, maar ik wist wel wat ik haar wilde vertellen en dat Bal Narayan daarin niet zo best naar voren zou komen.
  
  Maar voor ik zelfs maar de kans had om te knikken bij wijze van herkenning, merkte één van de Chinese adviseurs mij op en hikte van verbazing. Hij kwam om de tafel heen om mij beter te bekijken. Toen wendde hij zich tot Kanti en zei, eerst in het Mandarijn, de taal die Mao jaren heeft gesteund, en dan in het Nepalees: 'Weet je wie deze man is? Heb je enig idee, kameraad Kanti?'
  
  Ik vertaal het nu in mijn moerstaal, maar het punt is dat hij net zo opgewonden was als een toeschouwer bij een voetbalwedstrijd op het moment dat de midvoor een penalty mist. Zijn gezicht lichtte letterlijk op terwijl hij van mij naar de leider van Sherpa keek en weer terug.
  
  'Dat is Nicholas Carter,' zei ze in het Engels, alsof ze mij wilde laten weten wat er plaatsvond, niet beseffend dat ik zowel Mandarijn als Nepalees sprak. 'Hij werkt voor Gaulfield, de senator waarmeer we te maken hadden. Dat heb ik je allemaal verteld, Lu Tién. Waarom ben je zo verbaasd?' Kameraad Lu Tièns beheersing van de Engelse taal was bij lange na niet zo indrukwekkend als mijn beheersing van het Mandarijn. Maar toch slaagde hij erin zich te verduidelijken. 'Die man, Kanti...,' zei hij. 'Die man werkt voor een imperialistische spionagedienst. '
  
  'Hij werkt voor een Amerikaanse senator,' antwoordde zij. Lu Tién schudde zijn hoofd, op een manier die aangaf dat hij het heftig oneens met haar was. 'Nee, dat is een leugen,' zei hij luid en wraakzuchtig.
  
  'Wat bedoel je met leugen?' vroeg ze.
  
  'Het is een leugen omdat ik een foto van die man, van die Nicholas Carter, in Peking heb gezien. Hij werkt voor een erg geheime spionageorganisatie van een imperialistisch, kapitalistisch regiem en is opgeleid om volksrepublieken over de hele wereld ten val te brengen. Hij heet niet Nicholas Carter, maar N3, Killmaster.'
  
  Hij draaide het een beetje om, maar het begon tot Kanti door te dringen wat haar Chinese adviseur probeerde te vertellen. Weer keek ze naar mij, de uitdrukking op haar gezicht was dramatisch anders geworden. Wat eerst een blik van verwarde belangstelling was geweest, was nu volkomen veranderd in een van verbazing die groeide naar verbijstering en ten slotte een van een snel opkomende woede.
  
  'Is het... is het waar wat hij zegt, Carter?' vroeg ze me, terwijl ik daar stond met de handen langs mijn lichaam en een bajonet geen moment tussen mijn schouderbladen vandaan. Prasad en Rana hielden op met hetgeen waarmee ze bezig waren en kwamen dichterbij, minder verbaasd om me te zien dan ik verwacht had.
  
  'Nou?' vroeg Kanti. 'Geef antwoord, Carter. Is het waar of is het een leugen?'
  
  'Natuurlijk is het een leugen. Ik weet niet waar je vriend het over heeft. Ik ben een gewone burger. Ik ben in dienst van senator Gaulfield,' antwoordde ik kalm en op effen toon. Lu Tién sloeg met zijn vuist op tafel. 'Leugens,' gilde hij. 'Die man, die Carter, N3, is al jaren de vijand van de Volksrepubliek China. Hij moet gedood worden als vijand van alle vrijheidslievende arbeiders in de hele wereld.' Hij greep naar zijn revolver en onwillekeurig stapte ik achteruit, weg uit de lichtcirkel.
  
  'Nou, effe wachten, makker,' zei ik in het Mandarijn. 'Je geheugen is een beetje in de war. Je haalt me door elkaar met iemand anders.'
  
  Kanti stak haar hand uit en legde die op Lu Tièns revolver. 'We hebben tijd genoeg om hem te doden, als hij werkelijk de man is voor wie jij hem houdt,' zei ze tegen hem. 'Bovendien,' haastte ik mij om eraan toe te voegen, 'als ik een spion was, zou ik je de diamanten dan zo vrijwillig hebben overhandigd als ik heb gedaan, Kanti?' Maar als ik een ongevaarlijke regeringsambtenaar was, zou ik geen Mandarijn, Nepali of Tibetaans-Burmees spreken. Gelukkig scheen dat haar minder te storen dan Lu Tièns vurige beschuldigingen.
  
  'Misschien niet,' zei ze na een ogenblik van stilte en peinzende aarzeling. 'Maar waarom ben je hier, Carter. Hoe heb je deze plek gevonden?'
  
  Ik kreeg nooit de kans dat uit te leggen.
  
  Lu Tién stormde naar voren, zijn gezicht, zijn hele lichaam trillend van woede. Hij greep me beet met twee trillende handen. 'Jij bent een moordenaar,' gilde hij. 'Jij doodde het hoofd van CLAW. Jij vermoordde vredelievende agenten in Cuba en Albanië. Jij vermoordde vrijheidslievende communistische arbeiders in Guiné, Sofia, Taipé.'
  
  Zijn uitbarsting was ietwat melodramatisch, maar helaas scheen zijn hartverscheurende, luide, theatrale gedoe nogal wat indruk te maken op Kanti, hetgeen ongetwijfeld in de bedoeling van Lu Tién had gelegen.
  
  'Weet je zeker dat hij dezelfde man is die bekend staat als N3?' vroeg ze.
  
  'Moge de nagedachtenis van onze geliefde kameraad Mao direct verwelken als het niet de waarheid is,' antwoordde Lu Tién, zo ernstig dat hij moeders bijna aan het huilen gebracht zou hebben.
  
  'Fouilleer hem op wapens,' snauwde Kanti.
  
  Mijn bewakers waren er snel klaar mee en ontdeden me van Wilhelmina en Hugo. Pierre bleef echter zitten waar hij zat: lekker knus aan de binnenkant van mijn dijbeen. Door terughoudendheid, fijngevoeligheid of gewone onvoorzichtigheid, hadden zij de kleine maar uiterst doeltreffende gasbom volkomen over het hoofd gezien.
  
  'Je komt weer voor de diamanten, niet, Carter?' zei ze direct erna.
  
  Zelfs toen mijn handen stevig op mijn rug werden gebonden met dik henneptouw, probeerde ik mijn uiterlijke kalmte te bewaren. 'Ik kwam hier om je te vertellen wat ik weet van één van je medewerkers, prins Bal Narayan,' zei ik luid, terwijl een regelrechte verontwaardiging in de plaats kwam van Lu Tièns fanatieke woede.
  
  'Bal Narayan?' Ze hield haar hoofd scheef en nam me belangstellend op met haar smalle, amandelvormige ogen. 'Precies, de kennelijke erfgenaam van de troon,' zei ik. 'Jouw trouwe bondgenoot.'
  
  'Wat is ermee?'
  
  'Al sinds het moment dat ik in Amsterdam aankwam om de diamanten te kopen, heeft hij je beduveld,' zei ik. Langzaam, stap voor stap, vertelde ik haar het verhaal vanaf het begin. Ze luisterde aandachtig toen ik haar vertelde wat er was gebeurd in Holland, de aanslagen op mijn leven, de moeite die Koenwar en zijn twee handlangers hadden gedaan om de onbewerkte stenen te pakken te krijgen.
  
  Ik moest meteen weer aan Andrea denken, maar het was het verkeerde moment om me daar verbitterd door te voelen. Koenwar had zijn juiste toetje te vreten gekregen en als het aan mij lag zou Bal Narayan dezelfde bloederige en gewelddadige weg gaan. Ten slotte vertelde ik haar over mijn treffen in Kaboel, de dood van de twee huurmoordenaars en Koenwars laatste woorden.
  
  Toen ik klaar was, wendde ze zich snel tot Rana die naast haar stond. 'Waar is Narayan nu?' vroeg ze ongeduldig. 'Hij... hij is op het vliegveld, Kanti, zoals je hebt gezegd,' stamelde Rana, aanvoelend dat ze niet in de stemming was om truukjes mee uit te halen. 'Hij vertrekt over een uur met het vliegtuig naar Peking om de diamanten af te leveren.'
  
  'De laatste plek waar hij naar toe gaat is wel Peking,' kwam ik tussenbeide. 'Hij gaat het land uit en dat is dan het laatste dat jullie van hem gezien hebben; van je prins en de diamanten, Kanti.'
  
  'Als je liegt, Carter,' antwoordde ze, 'dan mag Lu Tién alles met je doen wat hij maar wil. Voorlopig geloof ik je verhaal.' Ze zei tegen Prasad en Rana naar het vliegveld te rijden en de prins te onderscheppen, aangenomen dat zij er op tijd zouden zijn voor hij het land verliet. 'Zeg hem dat er een verandering in de plannen is gekomen en dat ik hem onmiddellijk moet spreken.'
  
  Prasad was al halverwege de tunnel. 'En als hij...,' begon Rana.
  
  'Hij heeft de diamanten,' zei ze met een geïrriteerd gebaar van haar hand. 'Je brengt hem hier. Is dat begrepen?'
  
  'Ja, Kanti,' antwoordde hij plichtsgetrouw en eerbiedig tot het einde. Hij haastte zich achter Prasad aan en ik kon alleen maar hopen dat ze Bal Narayan te pakken zouden krijgen voor hij ze ontglipte. Er waren niet zo veel vluchten vanuit Katmandoe. Hopelijk kregen ze hem op tijd te pakken. Zo niet, dan moest ik mijn zoekactie voortzetten, waar die me ook naar toe mocht brengen. En dat hing dan allemaal af van het feit of ik in staat zou zijn te ontsnappen aan Kanti, Lu Tién en een stuk of tien guerrillero's die ik zag staan rond de centrale ondergrondse ruimte die dienst deed als hoofdkwartier en munitieopslag voor de rebellen.
  
  Toen Prasad en Rana eenmaal onderweg waren om Bal Narayan te onderscheppen, zei Kanti tegen twee van haar mannen me weg te brengen naar een cel die dezelfde bleek te zijn als die waar de tweeling gevangen had gezeten. Lu Tién bleef maar doorzeiken over mij, gebruikmakend van alle afgezaagde termen uit het boekje. Maar Kanti scheen meer geïnteresseerd om uit te vinden of de prins haar had verraden, dan om me onmiddellijk ter dood te brengen. Voorlopig had ze er meer belang bij me in leven te houden, in ieder geval tot het moment dat Bal Narayan terugkwam in de grot om het hoofd te bieden aan al haar vragen.
  
  In de tussentijd werd ik een nauwe gang doorgeleid die wegliep van de centrale ruimte. Op regelmatige afstand van elkaar waren lampen opgehangen aan het natuurlijke plafond, maar het donkere vertrek dat mijn uiteindelijke bestemming bleek te worden, was allesbehalve opwekkend. Donker, vochtig en afgesneden van de buitenwereld door een zware deur met grendels, was mijn cel nauwelijks meer dan een kast in de muur. Mijn twee begeleiders schenen er een sadistisch genoegen in te scheppen mij naar binnen te gooien. Hals over kop kwam ik op de harde, koude vloer van de cel terecht, behoorlijk door elkaar gerommeld, maar ongedeerd. Even later viel de deur in het slot, schoven de grendels ervoor en dreef hun gelach door de ijzeren tralies naar binnen. Ik luisterde naar hun wegstervende voetstappen, de echo van hun opgewonden stemmen. Toen was het stil, benadrukt door het geluid van mijn eigen ademhaling. 'Hoe denk je hier, in Godsnaam, uit te komen, Carter,' zei ik hardop.
  
  Voorlopig had ik niet het flauwste idee.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Ik ben geen Houdini.
  
  Ik probeerde mijn handen los te krijgen, wat meer ruimte in de boeien rond mijn polsen. Maar hoe meer ik aan die knopen prutste, hoe vaster ze kwamen te zitten. Nu al liet de bloedcirculatie in mijn vingers veel te wensen over. Mijn handen werden gevoelloos. Ze voelden koud en tintelend aan en ik wist dat zij heel spoedig zonder enig gevoel zouden zijn. Ik leunde tegen de harde, stenen muur van mijn cel en probeerde me te oriënteren en mijn gedachten bij elkaar te houden. Maar er viel weinig te ontdekken in het vochtige, schimmelige hol waar ik als een zak aardappels in was gesmeten. Twee meter lang, twee meter breed en het plafond te hoog om te schatten; mijn cel bood me weinig gerief, alleen maar wat scherpe rotsachtige uitsteeksels die het me bijna onmogelijk maakten om tegen een van de muren te leunen zonder een van die rotsachtige punten in mijn rug te voelen priemen.
  
  Op dat moment realiseerde ik me waarom pessimisme nooit mijn sterkste punt is geweest.
  
  Voorzichtig, om mijn polsen niet te beschadigen, begon ik mijn geboeide handen heen en weer te schuren tegen de scherpe stenen. Om het stevige touw tegen een van de ruwe uitsteeksels te brengen was moeilijker dan het zich aanvankelijk had laten aanzien. En ik sneed me vaker in mijn huid dan in het touw. Zelfs mijn knokkels kregen het te verduren tegen de scherpe uitsteeksels. Maar ik was niet van plan op te geven. Mijn polsen begonnen te branden door het aanhoudende schuren, maar ik bleef doorgaan, terwijl ik probeerde te luisteren naar het langzame, maar gestage knappen van de strengen toen het touw geleidelijk aan werd weggesleten, evenals veel van mijn huid.
  
  Ze hadden me mijn horloge niet afgenomen, maar voorlopig was het niet mogelijk om te weten hoelang ik al opgesloten zat. Ik schatte dat er niet veel meer dan vijfendertig minuten voorbij waren gegaan sinds het moment dat de zware, getraliede deur met een luide onheilspellende klap achter me dicht was geslagen. De schemering zou snel invallen. Ik had tot 10.30 uur de tijd om af te maken waaraan ik was begonnen. Het zou aanzienlijk moeilijker worden dan ik me aanvankelijk had voorgesteld. Als Lu Tién me niet had herkend, waren de zaken misschien anders gelopen. Maar de Chinese adviseur was zo halsstarrig geweest dat Kanti niet van plan was me als gewoon burger te behandelen nu mijn vriend uit Peking haar had verkondigd dat ik niemand anders was dan de vermaarde Killmaster N3 van AXE.
  
  Ik bleef dus doorgaan met mijn geboeide polsen heen en weer te schuren langs de stenen, slechts even rustend als mijn armspieren last van kramp kregen. En dan nog maar voor een minuut of twee. Ik kon me de luxe van enige ontspanning niet veroorloven, niet nu het lot van een heel land op het spel stond.
  
  De touwvezels begaven het slechts met de allergrootste moeite. De strengen waren dikker dan ik dacht en het scheen eeuwig te duren voor ik mijn handen los kon rukken, voor ik eindelijk de laatste gerafelde vezels kon breken. Mijn handen waren niet langer gebonden, maar de huid aan de binnenkant van mijn polsen was rauw en bloederig. Van de witte pochet die ik nog steeds bij me had, maakte ik twee provisorische manchetten. Ik bond de afgescheurde repen stof om mijn polsen om het bloeden tegen te gaan en de wonden zo schoon mogelijk te houden. Het was maar weinig, maar het bloed zou anders mijn handen glibberig maken en ik had zo het gevoel dat ik alle kracht en grijpkracht nodig zou hebben die ik kon opbrengen.
  
  De wijzerplaat van mijn Rolex was verlicht. Ook in het zwakke licht was het mogelijk te zien hoe laat het was. Ik zag een trieste 4.31 uur en probeerde te bedenken wat mijn volgende zet zou worden. Ik had niet al te veel mogelijkheden, Pierre kon ik zeker niet gebruiken, zeker niet alleen en opgesloten in mijn cel. En tot ik die deur open kreeg was er maar weinig dat ik kon doen.
  
  Behalve kreunen.
  
  Misschien werkte het, misschien niet. De kansen waren behoorlijk gelijk, ondanks het feit dat het een vaak gebruikte list was. Toch had ik het gevoel dat iets beter was dan niets. Als een geoefend akteur toverde ik het beeld van kramp tevoorschijn, verplaatste de sensatie naar mijn maagstreek en bracht mijn handen weer op mijn rug alsof ze nog steeds daar vastgebonden zaten. Ik begon te kreunen en rolde heen en weer, terwijl ik hoopte dat mijn klaagzang vroeg of laat de aandacht van één van mijn bewakers zou trekken. Dankzij het natuurlijke echo-effect van de gang werd het geluid meegedragen en duurde het niet langer dan een minuut of wat voor ik bruuske stappen aan de andere kant van de deur hoorde. Een gezicht, keurig in drieën gesneden door drie ijzeren tralies, gluurde vragend de cel in. Ik herkende de man die eerder die middag zijn bajonet in mijn rug had geprikt.
  
  Kreunend rolde ik me heen en weer door mijn cel, duidelijk dubbelgeslagen door de pijn. 'Wat is er?' vroeg hij in het Nepali.
  
  'Kramp. Ik ben ziek,' wist ik eruit te brengen, terwijl ik hoopte dat mijn vocabulaire me niet in de steek zou laten nu ik zo dicht bij het punt van slagen was aangekomen. Mijn woorden van lichamelijke nood bleven opstijgen in mijn cel. Even dacht ik gefaald te hebben. De man stapte weg van de deur en zijn gezicht was niet langer te zien in het vage licht. Toen hoorde ik een sleutel in het slot schrapen en ik feliciteerde mezelf, terwijl ik een koor van hartverscheurende geluiden bleef uitstorten. Een kier geel licht viel de cel binnen op het moment dat mijn onverdachte weldoener de zware deur openmaakte. Daar stond hij, terwijl hij zijn karabijn met zijn beide ruwe, verweerde handen vasthield.
  
  'Wat is er?' vroeg hij weer, terwijl hij me nauwkeurig opnam alsof hij vreesde dat ik hem in de maling nam.
  
  'Ziek,' fluisterde ik. 'Ik... moet naar de wc.'
  
  Dat vond hij heel grappig en hij maakte de fout nog wat dichterbij te komen. Ik kon niet het risico lopen dat nog iemand langskwam, want om twee mannen tegelijkertijd te moeten overweldigen zou de zaken er niet eenvoudiger op maken. Terwijl ik me alles bleef herinneren wat meester Tsjoen me had geleerd, me herinnerde mijn kracht te concentreren op het moment van treffen zelf, voelde ik mezelf samentrekken, klaar om los te schieten als een duveltje uit een doos op het moment dat het deksel losspringt.
  
  In dit geval was het deksel puur metafysisch. Het was als een achterdeur die tot binnenin mezelf leidde.
  
  'Ziek,' mompelde ik weer, de bewaker nog dichterbij lokkend.
  
  'Ik breng je... ' begon hij.
  
  En voor hij in de gelegenheid was om zijn bereidheid te tonen dat hij mij geloofde, veerde ik overeind en haalde uit met al mijn kracht. Mijn rondzwaaiende voet raakte zijn karabijn en zond die tollend door de lucht. De wacht liet een kreet van verbijstering horen alsof hij nog steeds niet geloofde dat mijn handen niet langer gebonden waren, dat ik niet ziek was en dat mijn rechtervoet niet uitzwaaide in een venijnige trap naar zijn onderbuik. Nu was het zijn beurt om dubbel te slaan van de pijn. Weer een kreun kwam van zijn lippen. Toen was hij op zijn knieën, precies zoals ik het wilde hebben.
  
  Hij klauwde in de aarden vloer van de cel, zoekend naar zijn karabijn die op nog geen dertig centimeter van hem vandaan lag, maar hij zou hem nooit meer aanraken. Ik sprong hoog in de lucht en liet mijn uitgestrekte voet snerpend neerkomen tegen zijn kin. Het geluid leek op dat van een keu tegen een biljartbal. Het hoofd van de bewaker werd naar achteren geslingerd in een vreemde en onnatuurlijke hoek. Even later kwam een dikke stroom bloed uit zijn mond, dat de zijkant van zijn kin versierde als een glinsterend, vuurrood lint.
  
  Zijn kaak was wel gebroken, maar het was geen reden om de man te doden zolang hij maar bewusteloos was en niet in de weg liep. Een snelle, genadige slag in zijn nek, maakte er een einde aan. Hij zakte voorover, zijn gezicht in een plas van zijn eigen bloed.
  
  Stil sloop ik naar de deur en schoof die zacht dicht. Ik trok het hemd van de rebel uit. Hij was volledig bewusteloos en had geen enkel idee meer wie of wat hem had geraakt. Een mouw van het hemd gebruikte ik als prop die ik stevig voor zijn bebloede mond bond. De rest van het kaki hemd werd snel gebruikt om zijn handen op zijn rug te binden. Volgens mij zou het nog wel enige tijd duren voor hij weer bij kwam. En als dat gebeurde, dan zou hij niet meer in de konditie zijn om zichzelf te verdedigen of om zijn mede rebellen te hulp te snellen.
  
  Maar er bleven nog een stuk of wat mannen over om me mee te bemoeien. Ondanks mijn geoefendheid in karate, hebben de vechtsporten toch hun begrenzingen. Zeker als je ver in de minderheid bent. Nu was ik niet alleen ver in de minderheid, maar ik had ook nog de klok tegen me. Buiten de grot was de duisternis ingetreden. Tenzij er een maan was, zou het dubbel moeilijk worden me over het steile en rotsachtige terrein voort te bewegen. Ik moest mijn weg terug zien te vinden naar de weg, naar mijn fiets en naar de Amerikaanse ambassade in Katmandoe. En dat alles moest verwezenlijkt worden vóór 10.30 uur diezelfde avond. Maar voor ik er zelfs maar over kon denken hoe ik uit Sherpa's hoofdkwartier weg kon komen, moest ik eerst wachten tot Prasad en Rana terugkwamen met Bal Narayan. Als het hun niet was gelukt hem te pakken te krijgen voor hij met het vliegtuig was vertrokken, dan zouden mijn problemen niet alleen wat gecompliceerder worden, maar misschien ook nog eens puur onmogelijk.
  
  Dus alles hing nog in het luchtledige: één groot vraagteken. De karabijn die op de vloer van de cel was gevallen, was geladen en gereed voor gebruik. Ik zette de veiligheidspal over, glipte de deur uit en sloot de deur stilletjes achter me. De gang was verlaten; de kale lampen zwaaiden langzaam heen en weer op de luchtstroom in de ondergrondse kamers en gangen. Onheilspellende schaduwen gleden over elkaar heen en waaierden weer uiteen, terwijl ik me vlak langs de muur voortbewoog in de richting van de buitenste grot waar Sherpa zijn munitie had opgeslagen.
  
  Maar ver kwam ik niet.
  
  Iemand kwam met snelle pas mijn richting uit door de smalle gang. Ik drukte mijn rug tegen de muur, hield mijn adem in en wachtte af. De voetstappen werden luider, een snel en bijna ongeduldig geroffel. Een ovaalvormig gezicht, omlijst door kort, zwart haar, een soepel, elastisch lichaam en Kanti passeerde me, ongetwijfeld op weg naar mijn cel. Als ik nu gebruikmaakte van mijn karabijn zou het schot ongetwijfeld alle rebellen alarmeren. Dan zou ik mijn handen aardig vol krijgen, te vol, dus ik bracht de walnoten houten kolf van de karabijn omhoog met de bedoeling die neer te laten komen op haar achterhoofd.
  
  Maar weer kwam ik niet erg ver.
  
  Met een scherp, keffend geluid wervelde ze om haar as, terwijl ze haar voet in een snelle boog omhoog bracht. De zijkant van haar met staal beklede laars raakte mijn knie en het enige dat ik nog kon doen, was mijn evenwicht bewaren. 'Je bent erg stom, Nicholas Carter,' zei ze met een snier. 'En heel onvoorzichtig. Dacht je dat ik niet in staat was mezelf te verdedigen?'
  
  'Om je de waarheid te zeggen, wist ik het niet zeker,' zei ik en ik wierp mezelf naar voren, terwijl de bajonet langs haar arm afschampte. Kanti was snel, veel sneller dan ik van haar gedacht zou hebben. Ze was even vaardig in de vechtkunst als ik, plus het voordeel dat ze lichter was waardoor ze veel sneller en economischer kon reageren.
  
  Ze zwaaide haar lichaam opzij en stuurde weer haar voet verpletterend naar voren. Dit keer raakte ze me niet, maar ze trof de karabijn met heel haar gewicht geconcentreerd in de zool van haar voet. Het leek net alsof iemand van bovenaf het geweer uit mijn handen graaide.
  
  'Nu zijn we gelijk uitgerust,' zei ze. Ze haalde niet eens sneller adem nu ze probeerde haar afstand te bewaren, terwijl ik mezelf schrap zette in een verdedigende positie, een dyit-koe-bi, een houding die het zwaartepunt in mijn heupen hield waardoor ik in staat was zowel zijwaartse als rondzwaaiende schoppen te pareren.
  
  Kanti deed de volgende zet. Koel en nogal geamuseerd door wat er gebeurde, liet ze haar linkervoet uitschieten als een bliksemschicht terwijl ik mezelf opzij probeerde te gooien. Maar haar timing was vlekkeloos en haar reflexen even snel, zo niet sneller dan die van mij. Haar oep-tsja-ki trof me recht onder het middenrif, een stoot die me kreunend van pijn achteruit deed wankelen. Ze verspilde geen tijd en kwam vervolgens met een gecompliceerde paion-sjon-koot ji-roe-ki. Het was de meest doelmatige en gevaarlijke aanval van de handen. Als ze die goed zou hebben afgeleverd, zou er niets anders meer over zijn van mijn milt dan wat roze pulp.
  
  Maar ik was niet van plan dat te laten gebeuren, niet zo lang mijn voet ook nog enig zeggenschap had in het gebeuren. Ik pareerde met een zijwaartse schop. Mijn voet maakte een hoge boog door de lucht. De zool van mijn voet trof haar tegen de slaap en ze sloeg tegen de muur achter haar, terwijl ze schudde met haar hoofd alsof ze de spinnenwebben uit haar geest probeerde te krijgen.
  
  Weer probeerde ik een zijwaartse trap, ditmaal gericht op de kwetsbare onderkant van haar kin. De zijkant van haar stijf gehouden onderarm kwam neer op mijn scheenbeen met alle kracht en degelijkheid van een houten hamer. Ik voelde de pijn langs mijn benen omhoog kruipen. Ik trok me terug, terwijl ik de sluwe en minachtende grijns van haar negeerde. 'Je bent een dwaas, Carter,' zei ze grinnikend. 'Waarom dacht je dat ik de ziel van Sherpa was, als het niet kwam door dit soort kunnen?'
  
  'Dit soort kunnen,' betekende dat ze duidelijk mijn gelijke was in de vechtsporten. Eerst bewustzijn, Nick. Dan vastbeslotenheid. Dan concentratie. Je moet aan die dingen blijven denken wil ki-ai in je voordeel werken. Op goede dag kan het je leven redden. Ik hoorde meester Tsjoen binnenin mijn hoofd praten, haalde diep adem en spande de spieren van mijn buik. Ik zag Kanti's linkerbeen op me afkomen in slow motion, in een gracieuze boog, een beweging die me invalide zou maken als die even goed aankwam als hij uitgevoerd werd.
  
  Een schril 'Zut!' kwam van mijn lippen toen ik ineen dook, opzij stapte en terugkwam voor ze haar evenwicht hervonden had. Ki-ai is een vorm van intense concentratie die niet alleen resulteert in een adrenalineachtige golf van zelfvertrouwen, maar ook in een gevoel van ongelovige kracht en fysiek kunnen. Door deze techniek in praktijk te brengen was ik in staat Kanti's nierverpletterende schop te ontwijken en aan te vallen met een reeks snelle, snijdende handstoten. De zijkant van mijn vereelte handpalm kwam neer in de holte tussen nek en schouder. Ze kreunde en sloeg naar achteren, maar niet voordat ik erin slaagde de volledige macht van Ki-ai te mobiliseren en mijn hand neer te laten komen op haar neusbrug. Het bot verbrijzelde met een scherp geluid en dikke bloedslierten dropen langs haar mond en kin naar beneden.
  
  Het was duidelijk dat Kanti pijn had. Het was ook duidelijk dat ze niet langer half zo verwaand en mooi was als ze vijf minuten eerder was geweest. Maar ze was nog steeds in de positie om mij te doden als ik haar niet eerder te pakken kreeg.
  
  De ondraaglijke pijn scheen haar alleen maar nog meer aan te sporen, als een doorn die in haar zij was gestoken. 'Nu zal ik je laten doden door Lu Tién,' siste ze. 'En langzaam. Ja, een erg langzame dood voor jou, Carter.'
  
  Ik gaf geen antwoord, maar bleef strak uitademen om op die manier de spierspanning in mijn middenrif te handhaven. Mijn geest legde de volgende handeling vast, een paar seconden voor mijn lichaam tot actie overging. De doeltreffendheid van een karateschop kan afgemeten worden aan de snelheid waarmee hij wordt uitgevoerd. Ik liet mijn rechtervoet naar voren schieten, begeleid door een heftig sissend 'Zut!' Het explosieve geluid van het zwiepen van mijn voet door de lucht, bracht Kanti even uit haar evenwicht.
  
  Ze probeerde mijn voet te pakken te krijgen met de bedoeling die om te draaien zodat ik op de grond terecht zou komen. Maar ditmaal was ik haar te snel af. Ze miste me op verscheidene centimeters, terwijl mijn hele gewicht, geconcentreerd in mijn uitgestoken been, haar vol in haar ribbenkast raakte.
  
  Een kreet van dierlijke pijn steeg op in de lucht als een kreet om hulp. Gewond, terwijl het bloed nog steeds van haar gezicht stroomde, omklemde Kanti haar verbrijzelde ribben met beide handen en wankelde achteruit in een poging het einde van de gang te bereiken. Als ze daarin slaagde, was ik weer precies waar ik begonnen was.
  
  Ze kon zich niet snel meer bewegen, nu ik erin was geslaagd een aantal ribben te breken. Het was niet een kwestie van haar te willen kwetsen. Het was alleen Kanti of ik geweest. Een kwestie van zelfbehoud. En zelfbehoud wint het altijd van al het andere. Ik haastte me achter haar aan toen de ploeg rebellen haar hulpkreten hoorde en aan kwam rennen, een gestage stroom gewapende mannen die het einde van de tunnel blokkeerde en voorkwam dat ik ontsnapte. Net op tijd kreeg ik haar bij haar arm te pakken en slaagde ik erin haar naar me toe te trekken toen een aantal mannen van haar de geweren omhoog bracht en zich opmaakte om te schieten.
  
  Kanti schopte en worstelde om vrij te komen, vloekend als een dragonder. Maar in haar positie, vormde ze geen partij meer voor zowel mijn kracht als mijn vastbeslotenheid. Ik hield haar voor me tegen me aangedrukt; een worstelend, bebloed, menselijk schild. 'Als je nu schiet is ze dood,' riep ik.
  
  Het effect van deze woorden deed me denken aan een tableau vivant. Iedereen bevroor ter plekke. Je kon de tien duidelijke echo's horen van mannen die ademhaalden. Kanti schopte nog steeds en probeerde los te komen uit mijn halve Nelson. Maar deze keer ging ze nergens heen, behalve als ik het zei, de opdracht gaf.
  
  Met mijn ene vrije hand deed ik een greep in mijn smerige broek en haalde Pierre tevoorschijn. De gasbom was mijn enige hoop en ik was van plan die nu te gebruiken. Door de afgeslotenheid van de grotten, was er weinig kans dat het gas snel zou optrekken. Het gas zou een tijdje blijven hangen in de tunnels en doorgangen.
  
  Prasad en Rana moesten nog terugkomen met hun last, maar ik kon niet blijven wachten tot ze terug waren van het vliegveld, zeker niet nu mijn leven letterlijk in de waagschaal lag. Cliché of niet, dat was precies wat er aan de hand was. 'Zeg ze zich terug te trekken,' waarschuwde ik Kanti, terwijl ik langzaam in de richting van de centrale ruimte ging.
  
  'Dood mij eerst,' gilde ze. 'Maar laat hem niet ontsnappen.'
  
  'Jij bent de duivel op wielen, niet?' mompelde ik, terwijl ik mijn greep op haar arm verstevigde. Die stond zo strak gespannen dat ik bij de eerste de beste verkeerde beweging van haar kant niet zou aarzelen het bot uit de kom te rukken. Ze wist het ook, want naarmate haar pijn toenam, nam haar bereidheid toe mijn bevelen op te volgen. 'Zeg ze achteruit te stappen en ons te laten passeren,' vervolgde ik. Ik zou me pas beter voelen als we de munitieruimte bereikten. Ik had al zo vaag het idee wat er moest gebeuren, maar dat zou alleen maar gedaan kunnen worden als ik er zeker van was dat ik die gang binnen kon komen die naar buiten naar het bos leidde.
  
  'Luister niet,' gilde ze. Maar ze had geen kracht meer over. Uitgeput, de pijn nu ongetwijfeld ondraaglijk zakte Kanti naar voren in mijn armen, terwijl ze bitter weende; maar ze huilde zonder een duidelijk zichtbare traan.
  
  'Hij zal je doden,' zei één van haar mannen tegen haar. 'Dat geeft niet,' zei ze.
  
  Toen bracht Lu Tién zijn automatische revolver omhoog, pas tevreden als hij erin zou slagen me neer te leggen, wat er ook met Kanti mocht gebeuren. Op het moment dat de revolver van zijn heup omhoog kwam, wierp ik ons tweeën naar voren en gooide Pierre door de tunnel naar voren. Een schot weergalmde, raakte de rots boven mijn hoofd en toen ontplofte de gasbom in een dichte basische wolk.
  
  Een koor van gealarmeerde kreten steeg op, bijna ogenblikkelijk gesmoord door een volgend koor, ditmaal van proestend, gesmoord gehoest. Verblind door het bijtende gas begonnen de guerrillero's zich te verspreiden in doelloze richtingen, terwijl ze probeerden weg te komen van de brandende grijparmen van het traangas. Ik had er bijna evenveel last van, maar ik moest zien dat ik het einde van de tunnel bereikte anders zou er niets anders meer volgen dan mijn zekere dood.
  
  Ik sleepte Kanti met mee als een soort zekerheidsstelling tegen verdere aanvallen. Ze was slap, ogenschijnlijk dood gewicht in mijn armen, half bewusteloos van de pijn. Elk moment dat zij hoestte zag ik een stuk gebroken rib voor me dat zich verder begroef in haar longen. Als ze nu nog geen longbloeding had, dan zou het nog maar een kwestie van minuten zijn voordat ze het gevoel kreeg dat ze verdronk en ze niet meer in staat was lucht in haar van zuurstof verstoken longen te krijgen.
  
  Terwijl ik mijn hoofd zo laag mogelijk hield, gokte ik erop dat de mannen in de war zouden zijn en verblind door de dikke, verstikkende dampen. Het was een risico dat ik gewoon moest nemen, omdat me geen andere keuze overbleef. Met Kanti dicht tegen me aangedrukt, begon ik struikelend te rennen. Weer klonk een schot, maar dit rikocheerde verdwaald tegen de muren van de nauwe, met rook gevulde tunnel.
  
  Ik zag de stapels houten kratten, de ruwhouten tafel en Hugo en Wilhelmina op precies de plaats waar de rebellen ze hadden neergelegd nadat ze me gefouilleerd hadden. Ik bereikte de tafel, graaide mijn twee, vertrouwde vrienden naar me toe en slaagde er toen in de houten kratten te bereiken voor Lu Tién en zijn landgenoten of een van de rebellen me konden tegenhouden. De mannen bleven in het rond wankelen, klauwend naar hun ogen, niet in staat om te zien. Een snelle slag tegen de zijkant van Kanti's hals en ik hielp haar uit haar ellende, in ieder geval voor even. Als ze weer bijkwam was ik hopelijk al geruime tijd vertrokken.
  
  Mijn vinger verstrakte en Wilhelmina spuwde vuur in een uitbarsting van woedend lood. Lu Tièns Chinese makker werd bijna letterlijk tegen de muur genageld, terwijl het bloed naar buiten stroomde uit het akelige gat dat plotseling in zijn wang opbloeide. Zijn armen wiekten rond alsof hij probeerde te vliegen. Toen zonk hij ineen tegen de rotsachtige muur.
  
  De kratten waren gemerkt, dus ik wist waar ik naar moest kijken en welke ik moest vermijden. Maar intussen trok het traangas op en de gedemoraliseerde troep Nepalese rebellen was er wederom op gebrand mijn kortstondige contra-revolutionaire bezigheid te beëindigen.
  
  De kisten vormden een waardevol scherm, hoewel Lu Tién, nu Kanti uitgeschakeld was, een plotseling halt toeriep aan het geweervuur. 'Je doodt ons allemaal,' gilde hij, terwijl hij de Sherpatroepen tegenhield en ik los begon te hakken op één van de houten kratten. 'Eén verdwaalde kogel en de hele grot stort op ons neer,' gilde hij, eerst in het Mandarijn en toen in Nepali. De strekking van zijn ruwe, bezorgde woorden kon in elke taal vertaald worden met gevaar.
  
  Je hebt mijn gedachten gelezen, maatje, dacht ik, toen ik er tenslotte in slaagde een van de stevig vastgespijkerde deksels van een van de kisten open te breken. De inhoud was niet keurig ingepakt in vloeipapier zoals duur fruit, maar de handgranaten hadden heel wat meer fut in hun donder dan welke navelsinaasappel of citroen ook.
  
  Het was 5.17 uur.
  
  Te vroeg voor het rapport voor zes uur, dacht ik toen ik de veiligheidspin uit één van de granaten trok en die recht naar Lu Tién en zijn fanatieke bende vrijheidsstrijders gooide. Toen was er geen tijd meer om na te denken, alles hing af van snelheid. Ik rende naar de tunnel toe, ik rende zoals ik nog nooit had gerend. Het zou me op z'n minst zestig seconden kosten om de grot uit te komen. Maar lang voor ik het genoegen smaakte van de koele nachtwind tegen mijn gezicht, trof een kogel me in mijn kuit en deed me plotseling op mijn knieën neerkomen. Ik begon mezelf naar voren te slepen toen de handgranaat explodeerde.
  
  Een bol van verblindend vuur, folterende kreten van menselijke fakkels; en stukken rots en steen regenden neer op mijn hoofd.
  
  Ik dacht niet dat ik het nieuws van zes uur nog zou halen. Vanavond niet, in ieder geval.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Wat me redde was dat ik al uit de centrale ruimte was en me in de tunnel bevond.
  
  Toen de handgranaat ontplofte, alle kisten munitie ontstekend, evenals de andere handgranaten, leek het inwendige van Sherpa's hoofdkwartier waarschijnlijk op Dresden tijdens de grote bombardementen. Kanti heeft nooit geweten wat haar raakte. In ieder geval stierf ze zonder de vlammen te voelen die haar levend verbrandden, zonder zich te realiseren dat al haar mooie plannen en politieke intriges tot niets hadden geleid.
  
  En als één deel van de tunnel niet was ingestort en me niet bijna had begraven onder het neervallende puin, zou ik zelf gewoon het zoveelste slachtoffer zijn geweest. Maar de explosie deed de gang naar de grote ruimte toe instorten. Ik was nog steeds bezig mezelf los te worstelen toen een tweede explosie door de honingraat van gangen golfde.
  
  Niemand gilde meer, niet meer.
  
  De kogel die me geraakt had was door het vlezige gedeelte van mijn linkerkuit gegaan, het bot op een haar na missend. Ik bloedde nog hevig, maar ik had in ieder geval niet het gevoel een soort van menselijke toorts te zijn. Het kostte me een goede vijf of tien minuten om mezelf vrij te maken. Ik voelde de hitte van het opgesloten vuur en wilde zo snel mogelijk de tunnel uitkomen, voor het hele dak op me neerkwam.
  
  Wat zestig seconden had kunnen duren, werden bijna tien minuten. Door de stukken steen die waren neergekomen en door het bloederige gat in mijn been, was ik niet bepaald in een vorm om te sprinten. Maar toen ik de bries van het groene woud langs mijn wangen voelde strijken en opkeek naar de schitterende sterrenhemel, vond ik dat ik wat rust had verdiend.
  
  Ik zonk neer op de grond en haalde diep adem. Achter me kringelde een rookwolk op uit de ingang van wat eens een goed verborgen schuilplaats van rebellen was geweest. Nu was het niets anders meer dan een verzameling sintels. Maar mijn missie zat er nog niet op, nog lang niet. Ik had nog steeds werk te doen, wel of geen kogelwond. Ik had niet zozeer een knelverband nodig als wel hechtingen, maar daar was alleen maar aan te komen als ik terug was in Katmandoe. En voor ik terugging naar de stad, moest ik zien uit te vinden wat er was gebeurd met Rana, Prasad en de voortvluchtige Bal Narayan.
  
  Maar allereerst moest ik zien het bloed te stelpen dat vrijelijk uit de wond vloeide. Hemdsmouwen zijn verrekte handig als je in het nauw zit. Ik trok mijn jasje of wat er van over was uit, daarna mijn hemd, en haalde een mouw los met behulp van mijn stiletto. Toen bond ik de reep stof om mijn gewonde been. Binnen een paar seconden werd het. paars, maar er was niets wat ik er verder aan kon doen. Als ik het te strak verbond, liep ik het risico van gangreen, dus moest ik me tevreden stellen met de manier waarop het was gedaan tot ik in de gelegenheid was om ernaar te laten kijken.
  
  Lopen was een probleem, maar aangezien ik eerder te maken had gehad met kreupele benen, de laatste keer in India als mijn geheugen me niet in de steek liet, slaagde ik erin me overeind te hijsen en het steile, rotsachtige pad te bereiken dat naar beneden naar de weg leidde. Het was slechts een kwestie van tijd voor de explosie de autoriteiten op de been zou brengen, maar ik hoopte dat die zich niet zouden haasten naar het terrein van het 'ongeluk' toe. De aanwezigheid van politie of regeringstroepen zouden Rana en zijn gezelschap afschrikken. En op dit moment kon ik dat beslist niet gebruiken.
  
  Mijn Rolex gloeide me een laat 6.01 uur toe op het moment dat ik de weg bereikte. Met nog minder dan vijf uur over voor het moment dat Hawks deadline me toegrijnsde, stond me nog een heleboel te doen. Wat me zorgen maakte, was dat Rana er niet in was geslaagd terug te komen naar de grot. Hij had drie uur de tijd gehad en de enige verklaring die ik ervoor kon vinden was, dat Bal Narayan er niet al te veel trek in had gehad om zijn vliegtuigreservering af te zeggen en gehoor te geven aan Kanti's orders.
  
  Ik posteerde mezelf bij mijn fiets, aan de kant van de weg. Het was wassende maan, maar in ieder geval niet stikdonker; er was voldoende licht om een paar honderd meter te zien. Nog drie schoten en Wilhelmina was leeg. Ik moest haar slechts spaarzaam gebruiken en verder vertrouwen op Hugo om die een einde te laten maken aan wat Wilhelmina heel goed zou kunnen beginnen.
  
  Het had geen zin hinkend terug te gaan naar Katmandoe. Prasad en Rana gehoorzaamden Kanti onvoorwaardelijk. Zelfs als ze er niet in geslaagd waren Bal Narayan te pakken te krijgen dan zouden ze zeker op een goed moment naar de grot terugkeren. Hoe lang dat zou duren, viel slechts te raden. Bovendien begon het ook nog koud te worden. Ik trok de kraag van mijn jasje op, bond het verband om mijn been opnieuw vast en zette me neer in het struikgewas.
  
  Daarna was alles wat ik kon doen, wachten en hopen dat mijn waken beloond zou worden, vóór 10.30 uur, het moment dat Hawks deadline gold.
  
  Ik zat als een Boeddha met gekruiste benen en ijverend evenveel geduld op te brengen. Het was na zevenen dat ik een ratelend geluid hoorde dat me ogenblikkelijk een en al aandacht maakte. Het was de gedeukte, oude Fiat; zijn koplampen zwaaiden over de lege weg. Ik richtte Wilhelmina nauwkeurig op de achterband. Ik haalde de trekker over en hoorde Rana schreeuwen toen hij moeite deed de wagen onder controle te houden. De klapband dwong hem pompend te remmen en de wagen kwam op zo'n meter of vijftien van me vandaan tot stilstand. Ik zag twee donkere gedaantes, twee silhouetten die zich op de achterbank bevonden. Als mijn geluk bleef voortduren dan zou één van de schaduwen de man zijn die ik slechts van krantenfoto's kende en die ik nooit eerder in levende lijve had aanschouwd.
  
  Maar het was nu te donker en ik was nog steeds te ver weg om een positieve identificatie te doen.
  
  Ik hield me laag en kroop naderbij, net toen het portier van de wagen openzwaaide en iemand naar buiten glipte, de schaduwen in. 'Narayan wacht,' hoorde ik Prasad roepen, haar stem overslaand van paniek.
  
  Maar Narayan luisterde slechts naar zijn eigen hebzucht. 'Wacht op ons,' gilde ze in Nepali toen de ineengedoken gestalte aan een spurt begon naar de zijkant van de weg en de veiligheid van het dichte, ondoordringbare bos toe.
  
  De prins kwam in een plotseling kruisvuur van twee kanten terecht. Prasad vuurde een fractie van een seconde nadat Wilhelmina een kogel van hoog kaliber door het donker had gestuurd. De twee schoten, direct op elkaar volgend, riepen een halt toe aan de plannen van een hebberige Nepalese prins. Narayan liet een bloedstollende kreet horen en wankelde mijn richting op. Hij was al halverwege Nirwana, of waar hij ook terecht mocht komen, toen ik hem bereikte. 'Laat het pistool vallen,' zei ik, nu meer geïnteresseerd in Prasad dan in Narayan die bloed spuwde en niet in een toestand was verder tussenbeide te komen in wat ik beschouwde als het laatste hoofdstuk van mijn missie. Wilhelmina bleek nog overtuigender dan mijn kwade stemgeluid. Prasad liet de Beretta uit haar vingers glijden. Hij raakte het asfalt met een zwakke, holle plof. Rana stond nu naast de auto en keek ongelovig van Narayans schokkende lichaam naar mij, onder het bloed maar heel erg levend. 'We treffen elkaar dus weer, Carter,' zei hij sarcastisch. 'Inderdaad, Rana,' antwoordde ik. 'Waar zijn de diamanten? En waar zijn jullie zo lang gebleven?'
  
  'Dat gaat alleen Kanti aan,' zei Prasad met een grimmig gezicht, hoewel ik Wilhelmina gericht hield op haar slanke, meisjesachtige gestalte.
  
  Ik liet een dof, humorloos lachje horen. 'Er is geen Kanti meer,' zei ik. 'Er is geen Sherpa meer. En er is geen grot meer.'
  
  'Waar heeft hij het over?' vroeg Rana.
  
  'Het beste wat ik maar kan bedenken,' zei ik. 'Kijk daar eens.' Ik wees boven de lijn van de bomen naar de dikke, zwarte wolken die langs de maan trokken. De zware zuil van as en rook was duidelijk zichtbaar vanaf de plaats waar wij stonden.
  
  'Hij... Narayan heeft ze,' zei Prasad, heftig trillend. Voor het eerst dat ik haar kende was ze bang. En met Wilhelmina op haar gericht kon ik het haar niet kwalijk nemen.
  
  'Haal ze voor me. Nu.' Mijn toon liet niets aan de verbeelding over.
  
  Rana liep naar de gevallen prins en stak zijn hand in diens jasje. Ik wervelde om en richtte het uiterst secure Bomarvizier midden op zijn borst.
  
  'Dat zou heel dom van je zijn, Rana,' waarschuwde ik hem. 'Om niet te zeggen: dwaas.'
  
  'Het was fout van Kanti om je te vertrouwen,' antwoordde hij. Zijn hand gleed terug en kwam slap langs zijn lichaam te hangen. Er was geen vergrootglas voor nodig om te zien dat hij bang was, dat hij beefde nu hij zich realiseerde dat ik niet in de stemming was voor spelletjes.
  
  'Misschien, maar je kunt nu niets meer voor haar doen,' zei ik. 'Geloof me, ik heb niet de wens je te doden. Je bent jong en je bent dom, maar wie weet... misschien dat je op een goede dag wat verstand krijgt. Doe ons dus allemaal een plezier en geef me die diamanten.'
  
  'Ik pak ze wel,' zei Prasad. 'Laat je ons dan gaan? Ja?'
  
  'Als jullie eenmaal die band voor me verwisseld hebben, dan kunnen jullie allebei gaan en staan waar je maar wilt. De nacht is nog jong, weet je.'
  
  Ze bukte zich naast Narayans lichaam. De prins leefde nog, fysiek in ieder geval. Geestelijk had hij ons al verlaten, vijf minuten en twee kogels eerder.
  
  'Hij wilde ze ons niet eerder geven,' fluisterde ze in het Engels toen ze het buisje vond waarin ik de diamanten van de ene grens naar de andere had gebracht. 'Hij zei dat we leugers waren.'
  
  'Leugenaars,' verbeterde ik.
  
  'Ja, leugers.' Ze kwam overeind en gaf me de plastic buis.
  
  Het kostte me precies een minuut om vast te stellen dat alle stenen zich nog intact in de smalle, flexibele koker bevonden.
  
  Rana was al begonnen de band te verwisselen. Ik gaf Prasad toestemming hem te helpen, terwijl ik Wilhelmina gereed hield voor het geval één van de revolutionairen zonder werk besloot dat hij niet van mijn bevelen hield. Daar ze zich volkomen bewust waren dat ik niet zou aarzelen de trekker over te halen en hen dezelfde kant op te sturen als prins Bal Narayan al was gegaan, deden ze wat hen was gezegd en hielden ze voor de verandering eens hun mond dicht.
  
  Het was 7.52 uur toen ze klaar waren.
  
  'Nu de fiets,' zei ik, terwijl ik ze nauwkeurig in de gaten hield tot de fiets op de achterbank van de auto lag. 'En dan ten slotte je revolver, Rana.'
  
  'Jij bent een grondig mens,' zei hij, een lach veinzend toen hij zijn wapen, een gemene .38 American Detective Special, op de weg gooide.
  
  'Grondig, maar vol mededogen,' antwoordde ik. 'En volgens mij is het nu tijd dat jullie hem smeren. Dachten jullie ook niet?'
  
  Prasad wachtte zelfs niet tot Rana een besluit genomen had. Zonder achterom te kijken en zonder één ogenblik te aarzelen, verdween ze als een schichtig veulen. Het geluid van haar lichte, rennende voetstappen scheen Rana uit zijn verdwazing te rukken. Hij rende achter haar aan, mij achterlatend met een telg uit het Nepalese Koninklijke geslacht. Het enige dat me teleurstelde was, dat zij allebei vergeten waren mij of de prins vaarwel te zeggen.
  
  Ik sleepte Narayans slappe en levenloze lichaam naar de kant van de weg. Zijn zakken bleken een ware schatkamer van uiterst onbenullige zaken. Niets dat de moeite van het bewaren waard was, behalve een doosje lucifers. Niet zo verbazingwekkend droeg het de al bekende tekst: Cabin Restaurant, 11/897. Ason Tole. Katmandoe.
  
  Bloederig schuim bedekte zijn dunne en wrede lippen. Dood zag zijn gezicht er bevroren in woede en boosaardigheid uit. Hij had bijna net zo hard gewerkt als ik en het was hem bijna gelukt. De twee kogels hadden een einde gemaakt aan al zijn egoïstische dromen. Nu was hij de herinnering zelfs niet meer waard.
  
  Gebruikmakend van dezelfde afgesneden takken die eerder de fiets hadden verborgen, maakte ik iets dat er op het eerste gezicht uitzag als een brandstapel. Maar ik heb nooit de moeite genomen een lucifer op de hoop bladeren te gooien. Waarschijnlijk was het hout nog te groen, te jong en niet uitgewerkt, nog niet klaar om goudkleurige, oranje en bloedrode vlammen uit te braken.
  
  Ik liet hem daar dus achter, onzichtbaar en gecamoufleerd voor zolang het de goden behaagde. Ik hinkte terug naar de Fiat en gleed op de voorbank. Het was 8.13 uur. Ik zou Hawks deadline halen en zelfs nog wat tijd overhouden.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 15
  
  
  
  
  Ik hinkte nog steeds, zelfs met de aluminium krukken, toen ik door de glanzend witte gang van het ziekenhuis liep. Katmandoe was een herinnering geworden en Nepal een visioen uit het dagboek van een ontdekkingsreiziger. Sherpa was verbannen naar de pagina's van de Aziatische geschiedenis, even dood als prins Bal Narayan, even levenloos als de gehuurde moordenaar die we eens kenden als Koenwar.
  
  Wat ik niet had kunnen afmaken, hadden de troepen van koning Mahendra gedaan. De laatste guerrillero's waren bijeengedreven bij een Chinese grensstad, Mustang, niet ver van Annapoerna. De guerrilla organisatie was nu ter ziele. Maar ik denk niet dat het realistisch zou zijn om te denken dat er geen andere vrouwen en mannen in Nepal meer droomden van een grotere, politieke vrijheid, hoewel hopelijk dan wel via een minder gewelddadige weg.
  
  Dit had ik allemaal besproken met Hawk voor ik vertrok uit het Himalaya koninkrijkje. Het Witte Huis had laten weten dat, samen met een aanzienlijke hulpverlening, een serie gesprekken op hoog niveau zou volgen tussen de minister van buitenlandse zaken en de koning van Nepal. Misschien dat er een regeling kon worden gevonden waarbinnen de mensen meer de kans zouden krijgen om te zeggen wat ze wilden zeggen en een groter aandeel in het hele proces van wetgevingen.
  
  Maar ik ben een te grote realist om niet te weten dat, zelfs als de Nepalese troon een grotere, democratische vrijheid zou toestaan, er altijd het gevaar zou blijven bestaan van Chinese inmenging. De bedreiging van een revolutie zal wellicht wel altijd blijven hangen boven het landje als een bloederig Chinees zwaard van Damocles.
  
  En als dat gebeurde had alles wat ik had kunnen klaarstomen maar weinig werkelijke betekenis gehad. Maar op dit moment richtte heel mijn aandacht zich niet langer op Nepal, maar op een mooie, jonge vrouw die er geen enkel idee van had dat ik op het punt stond haar een bezoek te brengen. De deur van Andrea's kamer was dicht. Ik klopte zacht en opende de deur.
  
  Ze zat op het bed, bladerend in een modetijdschrift. Op het moment dat ze me zag, schoot de kleur terug op haar wangen en deed een glimlach haar mondhoeken omhoog krullen in een duidelijk en onverholen plezier.
  
  'Nick... wat... ik bedoel, wanneer... hoe...,' hakkelde ze, niet gelovend dat ik er werkelijk was en heel wat substantiëler dan in een droom.
  
  'Alles op z'n tijd,' beloofde ik. Ik liep naar het bed toe en drukte mijn lippen zacht op haar mond. Toen ik weer achteruit stapte, glimlachte ze nog steeds en ik was blij dat ik had doorgezet om terug te keren naar Amsterdam en om naar het Wilhelmina Gasthuis te gaan, voor ik terugvloog naar Washington. 'Ze hebben me verteld dat je over twee weken hier weg mag, misschien wel eerder. Hoe voel je je, Andrea?'
  
  'Beter, Nick. Veel beter. En ik wilde je bedanken voor wat je hebt gedaan... de rekeningen, bedoel ik.'
  
  'Ik heb veel beter nieuws,' zei ik, terwijl ik een stoel bijtrok om mijn been op te leggen. De wond heelde al, maar het zou nog weken duren voor ik geheel hersteld was, 'Herinner je je nog dat ik het over senator Gaulfield had?'
  
  Ze knikte.
  
  'Nou, hij heeft me opdracht gegeven je te vertellen dat er, zodra je hersteld bent, een baan op je ligt te wachten in Washington als een van zijn administratieve assistenten. Het betaalt wat beter dan freelance journalistiek, mag ik wel zeggen. En Gaulfield is er de man niet naar om mensen op hun uiterlijk te beoordelen, uitsluitend op hun mogelijkheden.'
  
  'En hoe ben jij?' vroeg ze lachend.
  
  'Dat ligt eraan wie ik tegenkom, juffrouw Yuen.'
  
  'En blijf jij nog, Nick? Gewoon voor even.'
  
  'Misschien blijf ik nog wel wat langer.'
  
  We lachten allebei als twee kleine kinderen. Nepal was slechts een routine zaak uit mijn leven; het gevaar en het bloedvergieten deel van mijn verleden. Zie niet om, Carter, dacht ik bij mezelf, want er blijft altijd nog meer vóór je liggen en dat is dan direct om de hoek.
  
  
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Hoe smokkel je een miljoen dollar aan ruwe diamanten van Amsterdam naar Nepal, hoe gebruik je ze vervolgens als betaalmiddel bij een kidnapeis, hoe steel je ze weer terug en smokkel je ze weer het land uit? Heel eenvoudig!
  
  Maar er is meer:
  
  Sherpa, een bende beroepsrevolutionairen, met eigen terreurvindingen Kanti, een typische 'geest' van de revolutie, even mooi als dodelijk met haar 'Kung-Fu-handen' die meedogenloos luisteren naar de morbide bevelen van haar hersenen.
  
  Kunwar, een doder in alle omstandigheden. Kunwar kan sluipen als een junglekat en even snel en smerig doden.
  
  Bal Narayan, internationale playboy, lid van de Koninklijke familie. Hij was het soort man dat alles en iedereen verkoopt ter meerdere rijkdom van zichzelf.
  
  Nick Carter, oftewel N3, Killmaster Carter, die een nieuwe taal van de dood moet leren om te kunnen overleven...
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"