Carter Nick : другие произведения.

The Nichovev Plot

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 88
  
  
  
  
  
  De Nichovev Plot
  
  
  
  Oorspronkelijke titel The Nichovev Plot
  
  No by Universal Award House, Inc.
  
  No 1980 NL by Tiebosch Uitgeversmaatschappij BV - Amsterdam
  
  Vertaling: Jacob Bigge
  
  Omslagfoto: F. André de la Porte
  
  ISBN 90 6278 692 8
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  Actie-Pockets Amsterdam
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No parts of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Ik nam wat gas terug, liet de gehuurde BMW op twee wielen krijsend door de bocht gaan en trapte toen weer venijnig op het gaspedaal. Het deed de delicaat afgestelde auto geen goed en eerlijk gezegd had ik helemaal niet zo'n geweldige haast. Maar het deed mij goed. Niet veel, maar wel een beetje. Daar zat ik dan, een verlaten snelweg afrazend om drie uur op een kille ochtend in Nevada, omringd door niets dan bomen, een zeldzame prairiehaas of een nog zeldzamere coyote.
  
  Daar zat ik dan, rillend van de kou en wat erger was, alleen. Een half uur eerder had ik...
  
  Ik slikte, trapte het gas dieper in en gromde. Een half uur eerder had ik gezwolgen - er is geen ander woord voor - in het grootste, zachtste bed in het beste hotel bij Lake Tahoe. En zwelgend naast me - als ze niet in een andere positie lag - een dame die, naar ze zei, Chou Chou heette. De naam mag dan belachelijk zijn, Chou Chou was dat bepaald niet. Ze was de beste faro-geefster in Las Vegas. En andere talenten had ze ook. Ik leerde die andere talenten kennen, nadat drie avonden aan haar tafel me 20.000 dollar hadden opgeleverd, plus een verrassend warme felicitatie van Chou Chou (tenslotte verloor het huis die twintig mille, niet zij) en uiteindelijk een strikt geheime afspraak, tegen de huisregels. Het één - vooral de strakke doorkijkjurk die ze had gedragen tijdens het diner met mij - had tot het ander geleid en een paar uur later waren we in mijn hotelsuite die uitzag over Lake Tahoe.
  
  Ik slikte weer en klemde mijn handen om het stuur. Ik dacht aan Chou Chou's lange rode haar dat over haar rug naar de prachtige lijnen van haar billen viel. Ik dacht aan de smaak van haar huid toen ik met mijn tong over haar wang, nek en tenslotte de gespannen, zwellende roze heuvels van haar tepels ging. Ik hoorde haar
  
  gekreun, voelde haar benen om me heen klemmen, haar nagels over mijn rug krabben toen we samen in een steeds dringender ritme van ons vlees bewogen. Ik proefde opnieuw de warmte van haar mond en voelde haar vaardige, peilende tong.
  
  Het had geleken of het uren, dagen, weken duurde en toch hadden we niet genoeg van elkaar kunnen krijgen. Op het laatst hadden we op bed gelegen, elkaar gedachteloos strelend. Glazen in de hand, genietend van de rust voor de langzaam opklimmende, hete passie weer begon. Chou Chou had me op een bepaalde plaats gestreeld, terwijl ik haar op een even bepaalde plaats streelde en Chou Chou had gezegd, 'Mmmm Nick, je bent niet alleen een faro-winnaar. Nick, je bent...'
  
  Toen rinkelde de telefoon.
  
  Als ik Willem Doorsnee was geweest zou ik hem niet opgenomen hebben. Maar ik ben W. Doorsnee niet. Ik ben Nick Carter, geheimagent van AXE, het geheimste inlichtingen- en spionagebureau van de Amerikaanse regering. En AXE agenten, nemen - net als ouderwetse artsen - altijd op.
  
  Ik pakte de hoorn op. Toen ik de stem hoorde wist ik dat mijn vakantie afgelopen was. Het was een vakantie die me eerlijk toekwam na de succesvolle afwikkeling van mijn laatste opdracht. Maar als AXE belt, antwoordt Carter. En als mijn baas, de heer Hawk van AXE belt, antwoordt Carter snel en bevestigend.
  
  'Ja, meneer,' zei ik. 'Natuurlijk, meneer. Maar waarom... Ja, meneer. Maar is het echt zo belangrijk dat... Ja, meneer. Maar vindt u echt dat we aandacht moeten besteden aan iemand als... ? Ja, meneer. Natuurlijk meneer. Onmiddellijk.'
  
  Einde van het debat.
  
  Einde van de pret met Chou Chou.
  
  Begin van een slaperige, saaie rit door de bergen van Nevada naar Reno. Naar één van Nevada's meest populaire vormen van vertier - het legale bordeel.
  
  'Nick, het spijt me,' gromde Hawk, nadat hij zich ervan had overtuigd dat zijn kant van de lijn op scrambler stond, om te voorkomen dat de tegenpartij - iedere tegenpartij - informatie zou krijgen met behulp van een afluisterapparaat. En nadat hij mij de tijd had gegeven mijn eigen draagbare scrambler te instaleren.. 'Het spijt me dat ik je vakantie zo moet onderbreken, maar we hebben hier iets dat, eh, nou... zie je... eh...'
  
  Toen een stilte, gevolgd door herhaald gekuch, keelschrapen en wat ik hoorde als heftig trekken aan één van zijn onuitsprekelijk smerige sigaren.
  
  'En... grumpff, Nick, nou, zie je...'
  
  Verbijsterd realiseerde ik me dat Hawk in verlegenheid was. Ik ging mijn geheugen na, maar dit scheen de eerste keer te zijn. 'Nick, herinner je je Gilly Pontchartrain?'
  
  De woorden werden haastig gesproken, alsof hij ze gezegd wilde hebben zolang hij kon. Ik dacht even na. Gilly Pontchartrain. Een goede naam voor een vrouw uit de omgeving van New Orleans, en het meer van die naam, om in plaats van haar echte te gebruiken. De naam die Gilly had aangenomen nadat ze het vriendinnetje was geworden van de Syndicaatsboef Vaccacio. Gilly was er met Vaccacio vandoor gegaan omdat ze arm geboren was en geld wilde hebben. Het wanhopig graag wilde hebben. Op elke manier waarop ze het kon krijgen.
  
  Vaccacio had geld. De moeilijkheid was dat het grootste gedeelte van het geld van Vaccacio niet legale VS-duiten waren. Het waren de vakkundigste, nauwkeurigste vervalsingen in de geschiedenis van dat oude en onwaardige vak. Vaccacio en de rest van zijn internationale Syndicaat hadden de VS overstroomt met deze vervalsingen, waarbij ze - letterlijk - miljoenen hadden verdiend voor het Syndicaat en de Amerikaanse dollar gevaarlijk dicht bij een krisis hadden gebracht.
  
  Het had me bijna drie maanden gekost om Vaccacio op het spoor te komen. Ongeveer een week voor de afrekening had Gilly moeilijkheden geroken. In plaats van Vaccacio te waarschuwen had ze snel haar loyaliteit elders ondergebracht en had ze me geholpen zowel Vaccacio als het Syndicaat op te pakken. In ruil daarvoor had ik, met Hawks toestemming, Gilly laten lopen. Waarheen ze gelopen was, wist ik niet.
  
  Hawk vertelde het me.
  
  Ik schudde mijn hoofd. Ik was niet preuts, maar Gilly was bepaald niet opgeklommen in het leven.
  
  Hawk was wel preuts - preuts als een heer van de oude stempel -en hij schaamde zich ervoor om het te zeggen. Zelfs over Gilly. Maar hij ging verder.
  
  'Nou, in elk geval, terwijl ze in dat... dat... etablissement werkte, zijn juffrouw Pontchartrain dingen ter ore gekomen, waarvan ze vindt dat wij ze moeten weten. Ze nam dus contact op met AXE en noemde de codenaam die je tijdens die opdracht gebruikte Dat klopte. Gilly wist niet dat ik Nick Carter heette en kende ook de naam van de dienst waarvoor ik werk niet. Maar door de aard van de operatie waarbij ze me had geholpen, was ze te weten gekomen hoe ze, als het nodig was, de laagste regionen van AXE kon bereiken. Deze kennis, plus een codenaam die ik ooit gebruikt had, bracht een telefoontje van haar via minstens tien of twintig niveaus bij Hawk. In alle bescheidenheid, mijn naam en rang betekenen iets bij AXE.
  
  Wat niet klopte was dat het Gilly ene flikker zou kunnen schelen informatie door te geven aan AXE, tenzij er iets was - zoals geld -wat er voor haar aan vast zat. En wat voor informatie belangrijk genoeg was om Hawk zich er persoonlijk mee te laten bemoeien in plaats van een minder hoge dienst.
  
  Ook dat vertelde Hawk me.
  
  'Ze schijnt bang te zijn,' zei hij. 'Feitelijk heeft die tante de stuipen. Mogelijk is het alleen maar een geval van, eh, beroepszenuwen. Maar ze noemde een paar namen. Eén naam in het bijzonder.'
  
  Er viel een stilte. Een dramatische stilte. Hawk laat zich af en toe tot dramatische stiltes verleiden. Ik wachtte af.
  
  'Nichovev,' zei Hawk. 'De premier van de Unie van Socialistische Sovjet Republieken.'
  
  'Zijn bezoek aan de vs begint overmorgen,' herinnerde Hawk me. 'Gilly had het over een bedreiging tegen hem tijdens dat bezoek. Mocht er iets met Boris Nichovev gebeuren tijdens dat bezoek, Nick, dan hoef ik je niet te vertellen wat...'
  
  Dat hoefde hij niet. Maar aan de andere kant, herinnerde ik hem, terwijl ik met begeerte, maar ook groeiende somberheid naar de naakte gestalte van Chou Chou keek, gebruikte Gilly de naam van de Russische premier misschien alleen maar als lokaas. Waarschijnlijk had ze haar eigen reden om beschermd te willen worden door een machtige Amerikaanse dienst en zei ze alles wat ze kon verzinnen om een medewerker van die dienst bij haar te krijgen. Waarom afgaan op het woord van een notoire sjacheraarster als Gilly?
  
  'Nichovev,' zei Hawk kort en bondig. 'We kunnen geen risico's nemen. En aangezien jij de enige bent tegen wie ze zal praten, ga jij er naar toe.'
  
  Ik zuchtte. Hij vertelde me waar ik moest zijn. Ik deed mijn best om te voorkomen dat de zucht gekreun werd, toen hij er op stond dat ik meteen naar Reno zou vertrekken.'
  
  'En Nick,' zei Hawk, terwijl er een vage klank in zijn stem sloop, voor hij ophing. 'Sorry van je vakantie. Je zult Chou Chou vast nog wel eens tegenkomen.'
  
  Zoals altijd was de inlichtingendienst van AXE tot op de minuut bij. Dat was, zoals Hawk het altijd noemde, te danken aan de trouw, toewijding en persoonlijke opoffering van zijn agenten.
  
  De persoonlijke opoffering van zijn agenten. Dat was een uitspraak die ik volledig naar waarde kon schatten toen ik de auto de hoofdstraat van Reno indraaide, zonder te stoppen bij een van de nog vrolijk verlichte casino's, bars, restaurants of motels. Ik reed het hele stadje door. Toen ik weer op de snelweg kwam gaf ik gas. Hawks instructies waren duidelijk geweest, tien kilometer voorbij Reno rechtsaf Route 16 op en drie kilometer verder linksaf London Road op. Toen ik Route 16 opging vormde ik het enige verkeer op de weg. Vervolgens ging ik London Road op.
  
  Een paar honderd meter verder stonden vier patrouillewagens -staatspolitie- langs de weg. Toen ik passeerde ging er één de weg op en volgde me.
  
  Ik keek op mijn kilometerteller. De snelheid was toegestaan. Feitelijk, dankzij de hobbelige weg, minder dan toegestaan.
  
  De patrouillewagen bleef me volgen maar gaf geen teken dat ik moest stoppen. Zijn zwaailicht bleef gedoofd. Hij volgde me tot de ingang van het bordeel - een prikkeldraadomheining vijfhonderd meter van het gebouw zelf - toen draaide hij traag om en ging hij terug in de richting waar hij vandaan kwam.
  
  Ergens in mijn onderbewustzijn voelde ik onrust steken. Dit was een legaal bordeel. Waarom volgde de staatspolitie één van de bezoekers? Ik moest wel een klant zijn, want het bordeel was het enige gebouw aan deze eenzame weg.
  
  Innerlijk haalde ik mijn schouders op. Misschien betaalde de hoerenmadam zijdelings wat aan de politie voor extra bescherming. Misschien was de politie op zoek naar een bekende misdadiger die het bordeel vaker bezocht. Ik zette het incident uit mijn gedachten. Twee uur later zou ik me realiseren dat dit mijn eerste en bijna mijn laatste vergissing was.
  
  Ik zette mijn gezicht in een los, joviaal masker, met de idiote grijns van de handelsreiziger die wat te veel gedronken heeft en die op zoek is naar een lolletje. Ik liet mijn claxon luid en lang klinken voor de man die bij de poort stond. Ik draaide het raampje van de auto omlaag en stak mijn hoofd naar buiten.
  
  'Hé, makker,' brulde ik. 'Open dat hek daar en laat me door. Ik heb een gierende jeuk en ik heb een stel van die grietjes daarbinnen nodig om me te krabben.'
  
  De man, een lange, slanke blonde knaap met een door pokken ernstig geschonden gezicht, kwam traag naar de auto toe, met een verveelde uitdrukking op zijn gezicht. Hij had een .38 Police Special op zijn heup.
  
  'Moet je vragen even uit te stappen,' zei hij toonloos. 'Moet weten of je geen wapens hebt.'
  
  'Zeg, luister ouwe jongen,' loeide ik. 'Ik ben niet van plan om op die grietjes te schieten. Ik wil alleen...'
  
  'Eruit,' blafte hij met een ruk van zijn hoofd.
  
  Ik stapte uit en hij ging met zijn handen langs mijn lichaam in een snelle en hoogst professionele fouillering.
  
  'Okee,' zei hij, toen hij het hek ging open doen.
  
  'Veel plezier.'
  
  Ik reed de BMW langzaam de lange oprijlaan op en parkeerde op een cirkelvormige open ruimte voor het gebouw. Het was een lang, laag huis van één verdieping, opgetrokken uit in de zon gedroogde steen, overal gebladderd en geschilferd. De kleur was die van woestijnzand. Zware gordijnen bedekten de ramen, maar zo hier en daar zag ik licht door de kieren schijnen.
  
  Er kwam geen geluid door de dikke lemen muren. Boven de deur hing een houten bord: Madame Rose's Chez Vous. Vertaling: Madame Rose's 'Uw Huis.' Hetgeen aan de meeste klanten ongetwijfeld verspild was, aangezien de tent plaatselijk bekend stond als Sjé Foe of simpelweg Rose's.
  
  Tevens stond het bekend als de duurste hoerenkast in Nevada, waar zelfs de bekendste klant anoniem kon blijven en waar de luidruchtigste en vreemdste seks geheim bleef dankzij de lemen muren en het mijlen in de omtrek ontbreken van buren, afgezien van coyotes, prairiehazen en af en toe een Gilamonster.
  
  Ik klopte hard op de zware houten deur en hij ging bijna onmiddellijk open. Het verbaasde me niet. De man bij de poort had waarschijnlijk een telefoon die hem in contact hield met het bordeel. Ongewenste bezoekers, ook al kwamen ze langs de wacht, zouden eenvoudig een deur vinden die zelfs op hun luidste kreten en slagen niet zou opengaan.
  
  Maar ik was welkom, zoals de glimlach op het gezicht van de vrouw voor me toonde.
  
  'Hallo,' zei ze met een lage, hese stem die droop van erotiek. 'Welkom bij Rose's. Kom binnen en doe alsof je thuis bent.'
  
  Een ogenblik kon ik alleen maar staren. Ze was ongeveer één meter negentig en haar glanzende, blonde haar was tot een dertig centimeterhoge suikerspin opgestapeld, wat haar nog langer deed lijken. Haar borsten waren groot en dreigden uit de laag gesneden japon te barsten, die ze praktisch tot de tepels toonde. Door een split in de japon klommen fraai gevormde benen op tot weelderige dijen. Lange wimpers trilden boven diepgroene ogen.
  
  Dit was madame Rosé. En ze was verboden terrein. Madame Rosé was de zakenvrouw, niet de handelswaar. En het was een zakenvrouw die wist wat de grondregel van haar vak was: stal je handel zo voordelig mogelijk uit.
  
  Ik keek om me heen. De slonzige buitenkant van het gebouw verborg de ongelofelijke luxe van het interieur. Fluwelen draperieën, donkerrood, bedekten de muren. Overal hingen oude, originele olieverfschilderijen. Het tapijt, ook rood, was zo dik dat een dwerg er in kon verdrinken. Uit verborgen luidsprekers klonk zachte muziek. Door een poort zag ik een zwembad, kompleet met waterval en ontworpen als Zuidzeegrot. Twee naakte zeemeerminnen naast de waterval glimlachten en zwaaiden naar me. Door een andere opening zag ik een luxueus ingerichte filmzaal. Drie mannen en twee vrouwen keken naar een pornofilm en hun activiteiten kwamen overeen met het gebeuren op het scherm.
  
  'Kom schat,' zei Madame Rosé, terwijl ze mijn hand nam. 'De meisjes zitten al op je te wachten.'
  
  Ze leidde me door de gang naar een grote centrale ruimte. Tegen één van de wanden stond een vleugel. Een lange bar, met alle denkbare soorten drank stond tegen een andere muur. In het midden een aantal zachte banken en stoelen. Daarop en er omheen zaten de 'dames'.
  
  Ik kon er niets aan doen. Ik knipperde met mijn ogen en slikte. Deze vrouwen waren niet het gebruikelijke zootje prostituees, gevangen in het leven door verslaving, of doordat ze op zwart zaad zaten, of het leven ingeslagen waren door een hardhandige pooier. Ze waren het neusje van de zalm: allemaal jong, allemaal te gek mooi, allemaal zo sexy als de pest. Hoe ze er over tien jaar uit zouden zien - wanneer ze zich best in de rangen gevoegd konden hebben van de verslaafde, berooide of door pooiers geterroriseerde slavinnen - viel te raden. Maar op het moment vormden ze de lustdroom van iedere man.
  
  En hoe die droom ook mocht zijn, er was een vrouw die er in paste. Recht voor me zat een kleine, Slavische blondine met grote borsten te glimlachen terwijl ze haar handen traag over haar buik omhoog trok. Ze was gekleed in een te kleine, zwart kanten beha en een zwart kanten slipje, met als final touch een zwart kanten sjaratel-gordeltje dat haar zwarte kousen tot een belangrijk punt van haar dijen ophield. Een meter of wat verder zat op een bank een andere blondine, met vlechtjes. Ze was gekleed als een schoolmeisje, kompleet met witte sokjes en een matrozenblouse. Ze likte aan een lolly. Naast haar op de bank, met de benen stijf tegen elkaar zat een prachtige brunette, gekleed in het uniform van een Franse kamenierster. Op andere banken in het vertrek, geleund tegen de vleugel en de bar waren er nog veel meer: Een immens grote, gespierde vrouw gekleed in strak leer, met een zweep. Ze keek woest naar iedereen die het vertrek binnenkwam: Een slanke, doodsbange vrouw in ketens, die ineenkromp onder mijn blik. Een roodharige in avondjurk, sieraden en bont, die me uit de hoogte negeerde: Een Latijns-Amerikaanse met een olijfkleurige huid, in een bruidsjapon, die verlegen tegen me glimlachte: Een negerin, haar weelderige vormen nauwelijks verborgen door een luipaardvel, die grauwde en spuwde toen mijn ogen over haar heen gingen.
  
  'Zou je Sheba, onze junglevrouw willen ontmoeten?' vroeg Madame Rosé zachtjes, 'Of liever Mary Jane, nog maar een meisje met vlechtjes, maar naar veel dingen heel nieuwsgierig. Of misschien ... '
  
  Ik negeerde haar en liet mijn ogen van de ene vrouw naar de andere schieten. Plotseling zag ik haar. Gilly Pontchartrain leunde tegen een fontein in de vorm van een waternimf. Uit de borsten ervan leek champagne te spuiten. Ze was gekleed in het kostuum van de revue-girl, lovertjes, sterren, struisveren en witte laarzen die tot halverwege haar slanke, sexy dijen kwamen. Onze ogen ontmoetten elkaar. Ze lachte een professionele kom-bij-me glimlach. De glimlach van een hoer. Ik lachte terug. De glimlach van de geïnteresseerde klant. Met dezelfde ondertoon van herkenning.
  
  'Ah,' zei Madame Rosé, 'Je hebt belangstelling voor Susie, onze revue-girl. Rechtstreeks uit Las Vegas. Altijd erg populair, onze Susie. Kom, laat me je voorstellen.'
  
  Madame Rosé leidde me naar Gilly-Susie en speelde die rituele flauwekul-ceremonie die duidelijk maakte dat ze slechts een gastvrouw was, die de ene gast op een feest voorstelde aan een andere, in plaats van een hoer aan haar toekomstige klant.
  
  'Waarom gaan jij en Susie niet samen wat drinken om elkaar te leren kennen?' vervolgde Madame Rosé haar rol.
  
  'Nou, dame,' zei ik handenwrijvend. 'Ik zou haar heel wat liever op een wat intiemere plaats leren kennen, als u me vat?'
  
  Ook ik speelde mijn rol. Gilly haakte er meteen op in.
  
  'Kom mee, schat,' zei ze, terwijl ze van Madame Rosé naar mij keek. 'Kom maar met me mee. Ik heb achter een fijne kamer waar we een hoop plezier kunnen hebben.'
  
  Ik liet me door haar meetronen, terwijl Madame Rosé me een laatste beroepsmatige glimlach schonk.
  
  Met Gilly's lichaam stevig tegen het mijne gedrukt, gingen we door een lange, gedempt verlichte gang, langs een reeks gesloten deuren. Het dikke tapijt dempte onze voetstappen. Buiten de centrale 'ontvangsthal' was de zaak zo stil dat het even goed een bibliotheek had kunnen zijn. Maar ik dacht niet dat er achter die deuren veel gelezen werd.
  
  'Hier is het, schat,' zei Gilly die de deur opende van een kamer aan het uiterste einde van de gang. 'Hier zal ik je laten zien hoe mijn kant van de showbusiness werkelijk is.'
  
  'Nou, meid,' zei ik met nog wat handen wrijven, 'er is niets wat ik meer bewonder dan een werkelijk charmante show-girl als jij.' Gilly schonk me een pseudo-flirterige glimlach en ik volgde haar
  
  naar binnen. Ze deed het licht aan.
  
  De kamer was behangen met zwart papier met zilveren strepen. Er lag een bloedrood tapijt. Verder spiegels: tegen één muur van vloer tot plafond. En tegen het plafond boven het bed. Het bed was enorm, van glanzend teak en met een ingebouwde bar aan het hoofdeinde. Even verder voerde een tweede deur naar een badkamer waar werkelijk alles, op de knoppen van de wastafel en het bad na, van marmer was. De knoppen leken van goud.
  
  Gilly drapeerde een arm om mijn nek en drukte haar grote, zachte tieten tegen mijn borst.
  
  'Zou je eerst een drankje willen hebben, schat,' zei ze zacht. 'Of zullen we beginnen met de show?'
  
  Voor ik antwoord kon geven boog ze zich dichter naar me toe en liet haar tong in mijn oor glippen. Toen hoorde ik heel zacht en snel haar stem. 'Blijf doen of je mijn klant bent. In de spiegels zit een microfoon en een kamera van het gesloten TV-circuit verborgen. Waar heb je in jezusnaam gezeten? Ik dacht dat je nooit zou komen.'
  
  Ik sloeg mijn linkerarm om haar heen, haar volle rondingen stevig tegen me aandrukkend, terwijl ik razendsnel nadacht.
  
  'Nou, kleine meid,' zei ik. 'Ik ben gekomen voor de show. Maar heb je voor een echte, recht-op-en-neer show geen muziek nodig?' Ik zag de flikkering van begrip in haar ogen. Aan de kamera's konden we niet veel doen zonder een toeschouwer - Madame Rosé die een oogje op haar meisjes hield om te voorkomen dat echte lijpsijzen niet te ver gingen, vermoedde ik - te laten weten dat we hem in de gaten hadden. Maar muziek zou ons gefluisterde gesprek overstemmen.
  
  'Als je muziek wilt, liefje, zul je het krijgen ook,' zei Gilly terwijl ze mijn oor nog een pseudo-erotische lik met haar tong gaf. Toen maakte ze zich los om naar de bar aan de zijkant van het bed te gaan.
  
  Ze drukte op een knop, een paneel gleed opzij en een taperecorder kwam omhoog. Gilly rommelde met een paar cassettes, koos er een uit en stopte hem in het apparaat. Muziek. Een blueszangeres met iets dat jammerend, kroelend en geil was. En ik zag dat Gilly er voor zorgde dat hij hard stond.
  
  'Lover, lover, lover, I need your hands, 1 need your hard strong hands', klaagde de zangeres, terwijl Gilly glimlachend een striptease begon, die iedere toeschouwer overtuigd zou hebben dat ze niet meer dan een prostituee was die haar werk deed. Een ogenblik dacht ik aan Chou Chou en haar oprechtere vertoning, maar toen concentreerde ik, ondanks mezelf, mijn aandacht op Gilly. Eerst gingen de witte laarzen uit, beetje voor beetje, om de elegante benen te tonen. Ze maakte erotische draaiingen en schokjes toen ze bevrijd werden. Toen, terwijl haar ogen halfgeloken, zijwaarts naar mij gleden, trok ze traag het lovertjeskostuum omlaag. De weelderige borsten, niet belemmerd door een beha, kwamen vrij. Ze duwde ze even omhoog, en draaide naar me toe, zodat de harde, roze tepels eruitzagen als twee pistolen, klaar om me neer te schieten. Toen liet ze haar borsten los en schoof traag het kostuum over haar heupen, die romig blank waren en waartegen de zwarte driehoek van haar geslacht triomfantelijk afstak. Een ogenblik later lag ze naakt tegen me aan. Ze ontkleedde me snel, terwijl de hitte van haar vlees tegen mijn lichaam gloeide.
  
  Ik deed wat iedere klant zou hebben gedaan. En wat in feite iedere man op dat moment zou hebben gedaan. Ik nam haar op en droeg haar naar het bed, liet haar er op vallen en kroop bij haar.
  
  'Lover give me, give me, give me those hard hands where I need them', klaagde de zangeres.
  
  En dat deed ik.
  
  Maar ik zorgde ervoor, met moeite mijn gedachten op andere dingen brengend, dat mijn vertoning alleen maar dat was, een vertoning voor het verborgen oog.
  
  'Okee, Gilly,' mompelde ik, terwijl mijn handen over haar rijpe lijf zwierven. 'Voor de draad ermee. Wat heb je te vertellen dat belangrijk genoeg is om me hier te laten komen voor deze klant-en-hoer toer?'
  
  'Ik ben bang,' mompelde ze op haar beurt. Haar hete handen zwierven ook rond. 'Ik weet verdomd niet wat je echte naam is, geheimagent. Ik weet dat het niet die is, die je gebruikte, maar dat interesseert me geen zak. Het interesseert me geen flikker wie je bent, zolang je me maar kunt helpen levend uit deze tent te komen.'
  
  'Ik ben geen smeris, Gilly en ik ben niet van een particuliere bewakingsdienst. Je zei dat je informatie voor mijn dienst had en ik ben hier om die te halen. Laat maar komen.'
  
  En of ze kwam. Haar handen en de rondingen van haar naakte lichaam kwamen verder dan prettig was.
  
  'Ik zei dat ik informatie had en dat meende ik,' fluisterde ze hees. 'Maar in ruil daarvoor wil ik bescherming. Je weet niet wat hier gebeurt. De lijpe klanten die hier komen. En de moorden.'
  
  'Moorden?'
  
  'Vijf meisjes. Drie meisjes deze maand en twee vorige maand. In de woestijn gevonden. Gewurgd. Op de langzame manier, met een eind draad.'
  
  Ik trok een lelijk gezicht. Het was een verdomd pijnlijke manier om er aan te gaan. Net zo pijnlijk en langdurig als degene die de draad vasthield wilde.
  
  'Okee,' zei ik. 'Ze hebben mijn medeleven. Ik meen het. Maar wat heeft het met mij en mijn dienst te maken?'
  
  Ze begroef haar nagels in mijn rug en haar stem rees tot een gefolterd - en gevaarlijk - niveau.
  
  'Omdat ik er verdomme zeker van ben dat die moorden verband houden met de andere dingen die ik gehoord heb.'
  
  'Hou je stem zacht,' mompelde ik. Toen: 'Wat voor dingen?'
  
  'De Russische premier. Nicho - Nichovev. Heet hij zo?'
  
  'Ja. Wat is er mee?'
  
  'Ze gaan hem ontvoeren. Ontvoeren en vermoorden, als hij op bezoek is in de vs. Ze hebben president Kennedy vermoord en Robert Kennedy en Martin Luther King. En ze hebben geprobeerd president Ford te vermoorden. Ze zeggen dat zij achter al die moorden zaten. En nu zullen ze Nichovev doden.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  lk slikte moeilijk. Ondanks mezelf schoof ik achteruit en staarde ik haar aan.
  
  'De Kennedy's?' zei ik. 'En King? En de aanslagen op Ford?'
  
  Ze knikte. Toen drukte ze zich weer tegen me aan en deed of ze mijn nek en oren likte met haar hete tong.
  
  'Het is allemaal onderdeel van dezelfde zaak,' zei ze. 'Ik kan niet precies zeggen waarom of hoe, maar het hangt allemaal samen. En de ontvoering van — en moord op Nichovev wordt een soort climax, een soort laatste overwinning. Of daar moet het toe leiden. De moorden hier, de moorden op de meisjes zijn - onbelangrijk, onbeduidend. Mijn god, dat zei hij. Dat die moorden onbelangrijk waren en hij lachte toen hij het zei. Hij lachte! Maar de meisjes die vermoord zijn zouden niet gevonden hebben dat ze onbelangrijk waren en god weet dat ik niet vindt dat ik onbelangrijk ben, moest ik...'
  
  Ze neigde weer naar hysterie. Ik greep haar bij haar nek, als in een hartstochtelijke liefkozing, maar in werkelijkheid stuurde ik een milde, verlammende schok door haar zenuwstelsel.
  
  'Kalm aan,' fluisterde ik. 'Ontspan je. We bereiken niets als je in paniek raakt.'
  
  Ze staarde me aan, toen slikte ze en knikte. Haar grote borsten trilden tegen mijn lijf, de tepels waren hard en stijf van spanning. 'Begin bij het begin,' zei ik. 'Wie heeft je dat allemaal verteld. Wanneer? Waarom?'
  
  Ze haalde diep adem. Haar volle dijen kwamen om de mijne in een volledige omhelzing.
  
  'Het begon zo'n zes, zeven weken geleden. Die lijpe klanten begonnen naar het huis te komen. Ik bedoel gek - nou, leip. Als je in het leven zit, vooral als je in een prima bordeel als dit werkt, raak je gewend aan heel gekke kerels en de gekke dingen die ze vragen. Maar deze kerels waren... ze gaven me de kriebels. Ze kwamen steeds met zes of zeven man.'
  
  'Allemaal Amerikanen?'
  
  'Nee, van alles. Ik bedoel dat ze een hoop verschillende talen spraken. Sommigen van hen waren zwart, sommigen Spaanse types, sommigen echt blond en sommigen Oosters. Maar het gaat er om dat ze allemaal apenstoned waren door een of ander middel. Niet gras, maar iets sterkers. Ze kwamen binnen en dan zaten ze uren in de hoofdhal alleen maar naar de meisjes te kijken. Tenslotte namen ze allemaal een meisje en dan gingen ze neuken. Maar veel langer brachten ze in de hal door met alleen maar kijken. Ze bekeken ons heel nauwkeurig. En toen...'
  
  Ze sloot haar ogen. Haar benen bewogen zich tegen de mijne alsof ze streelde, maar het kwam meer, vermoedde ik, door herinnerd afgrijzen.
  
  'Toen ongeveer vijf weken geleden, begonnen er meisjes te verdwijnen. Ze gingen op hun vrije avond weg en kwamen nooit meer terug. Een paar dagen later werden dan ergens in de woestijn hun lijken gevonden, gewurgd met een stuk draad. De politie heeft het stil gehouden om de mensen niet af te schrikken. En het geval was... ' Ik voelde haar huiveren. Het bracht haar geslacht tegen het mijne. Ondanks mezelf raakte ik opgewonden.
  
  'Het geval was,' vervolgde ze met moeite. 'Dat elk van de vermoordde meisjes een vrouw was die seks had gehad met die lijpe klanten. Alleen zij. Nooit een meisje dat geen seks met hen had gehad. Het was alsof - alsof - ze uitgekozen waren voor seks en vervolgens voor moord. Weloverwogen gekozen. Van de zeven meisjes die met een van die kerels zijn geweest, zijn er vijf vermoord. Er zijn er maar twee over. En... en... '
  
  'Ga door,' moedigde ik aan.
  
  '... En... oh, mijn god, ik ben één van die twee! Ze zullen me vermoorden, net als ze de andere meisjes hebben vermoord. En ik wil niet sterven! Ik weet dat je vindt dat ik niets waard ben, vanwege het leven dat ik leid, maar ik ben een mens en ik wil niet sterven. Je moet me helpen. Je moet!'
  
  Haar bevende angst had ons in een omhelzing gebracht die nauwelijks meer een vertoning was. Onze bewegingen werden steeds dringender, meer en meer ritmisch.
  
  Ik moest moeite doen mijn hoofd bij de zaak te houden. 'Als ik kan, zal ik je helpen,' zei ik. 'Maar je moet me vertellen hoe dit allemaal in verband staat met de moorden en de komende ontvoering van Nichovev.'
  
  Haar nagels beten weer in mijn rug. Ook zij deed een poging zich te beheersen.
  
  'Het was vorige week,' zei ze. 'Tot dan had ik nog nooit één van die lijpsijzen als klant gehad en geloof me, ik vond het niet erg. Maar toen één van hen me tenslotte uitkoos kon ik niet nee zeggen. Dat kan in ons beroep. We gingen dus naar achteren, naar een van de kamers en ik kleedde me uit. Maar hij niet. Hij zat alleen maar op bed en staarde min of meer door me heen. Toen ontdekte ik dat hij meer dan alleen maar stoned was. Ik bedoel, hij was volkomen van de wereld, hij zweefde echt. En hij had zo'n lijpe glimlach op zijn gezicht. Hij deed me rillen en ik wilde de kamer uitvluchten alsof de duivel me op de hielen zat. Maar dat kon natuurlijk niet. En toen begon hij te praten. Hij ratelde maar door. Ik denk dat hij zich niet eens meer realiseerde dat hij bij mij in de kamer was, zo stoned was hij. Het was alsof hij tegen zichzelf praatte. Hij zei... hij zei... '
  
  'Ga door,' drong ik aan. Haar lichaam hoefde ik niet aan te moedigen. Noch het mijne. We kronkelden ons in automatische, maar oprechte liefkozingen met een uiterst intiem karakter.
  
  'Hij zei dat seks onbeduidend was. Een deel van het alles - wat dat ook mag betekenen - maar onbeduidend. Dat het niet de werkelijke daad was, niet de werkelijk heilige daad, maar slechts een voorbereiding. Ik wist niet wat hij bedoelde en dat zei ik ook. Maar hij bleef maar praten. Zo stoned dat hij me zelfs niet hoorde. Dat seks slechts een voorbereiding was voor de werkelijk heilige daad, wat dat ook is. En toen zei hij... oh, god... dat het doden van een paar hoeren ook niet belangrijk was. Dat het onbeduidend was. Dat het slechts een voorbereiding was. Wat was de dood van een paar hoeren vergeleken met wat er komen zou? Daar bleef hij maar over doorrazen. En toen begon hij over President Kennedy, Robert Kennedy en Martin Luther King. Hij klonk bijna kwaad, tenminste, heel ontevreden. Hij zei dat hun moorden niet hadden - bewerkstelligd, wat had moeten gebeuren. Dat ze teleurgesteld waren over de resultaten. Toen klonk hij ineens niet kwaad meer en begon hij te glimlachen, te lachen, in zijn handen te wrijven. Zijn ogen rolden als die van een gek, dat zweer ik bij god. Hij begon over de grote gebeurtenis die zou komen, de grootste gebeurtenis, die tot de heiligste tijd van alles zou leiden. Tot waar zij allemaal voor werkten en op wachtten.'
  
  'En dat was?' Haar vlees was zo heet en glibberig van het zweet dat het met het mijne leek te willen versmelten.
  
  'Dat zei hij niet. Niet rechtstreeks. Maar toen noemde hij Nichovev. Hij zei de naam verscheidene malen. Hij raaskalde over de komende reis naar Amerika. Ik kon het eigenlijk allemaal niet begrijpen. Die gast was zo stoned dat hij niet wist waar hij was of wat hij zei. Maar toen werd het echt maf, werkelijk beangstigend. Ik kreeg overal kippenvel en begon te zweten. Hij mompelde iets over "De Machtige Moeder die Dood was" en de "Oude Man van de Berg die Haar Afgevaardigde op Aarde was", en ik kreeg het gevoel dat het in verband moest staan met de moorden op de meisjes. Want dat was alles waar hij daarna over mompelde - over moord, doden, de dood... '
  
  Haar huid beefde nu, schokte krampachtig. Onze lichamen waren aaneengeklonken.
  
  'Ik kreeg het gevoel... oh, mijn god, ik weet dat je zult denken dat ik gek ben, maar ik zou kunnen zweren dat het waar is. Dat is het vreselijke, het meest angstaanjagende - ik heb het gevoel dat hij, dat "zij" - dat ze houden van moord en de dood, dat ze moord en de dood aanbidden.'
  
  Ze zeggen dat mensen zich in perioden van enorme spanning, angst of onzekerheid over de onmiddellijke toekomst, zich in seks storten - vaak met iedereen die toevallig in de buurt is - voor verlossing van het ondragelijke .heden en de spanning. Dat was beslist wat er nu met Gilly gebeurde. De schroeiende seksuele gloed van haar lichaam en haar bewegingen waren gegroeid tot het punt waarop ze - zonder woorden - smeekte om seks, het eiste. Nu. Meteen. Mijn lichaam, al tot het uiterste gebracht door het hare en onze vertoning, antwoordde plotseling met een kracht die gelijk was aan de hare. Ik rolde haar op haar rug. Ik boog me om haar tepels te kussen en voelde hoe ze open ging om me te ontvangen, me te nemen, me op te slokken. Al die tijd worstelden mijn gedachten met de informatie die ze me had gegeven: Oude Man van de Berg, Machtige Moeder die Dood is. Het verband met de moordaanslagen in de VS en de dood van de hoeren. Het aanbidden van moord cn de dood. En Nichovev...
  
  'Oh, ja!' gilde Gilly. 'Ja! Nu! Nu! Alsjeblieft!'
  
  Het was als wit vuur dat over mijn lichaam vloeide en in mijn hoofd een ondragelijk fel wit licht werd. Een ogenblik stroomde mijn geest leeg in de overweldigende sensatie die mijn lichaam opslokte.
  
  Er werd gebonsd, gehamerd en geschreeuwd...
  
  Ik kwam weer bij.
  
  Het bonzen, hameren en schreeuwen was niet in mijn hoofd. Heel ver er buiten. Op de deur van de kamer.
  
  'Maak open. Maak open, daarbinnen! Horen jullie me? Maak open of we trappen de deur in.'
  
  Gilly had nauwelijks de tijd om me te bevrijden uit haar smeulende omhelzing, toen ik opstond en aan de andere kant van de kamer in mijn kleren stapte. Niet uit fatsoen. En niet omdat de meeste mensen zich naakt weerloos voelen. Maar vanwege Hugo, Wilhelmina cn Pierre - mijn wapens en vrienden - die ik in mijn kleren had verborgen (tijdens de fouillering had ik Wilhelmina in de auto gelaten) en niet op mijn lichaam, wetend dat ik me voor deze opdracht wellicht zou moeten uitkleden.
  
  Geheimagenten en de minnaars van getrouwde vrouwen moeten in staat zijn zich snel aan te kleden. Ik kan het. Maar ik had maar net mijn colbert aan toen het gehamer op de deur in gesplinter veranderde. Ik keek naar het bed. Gilly had de lakens tot haar kin opgetrokken en staarde, verstijfd door absoluut afgrijzen, naar de deur.
  
  Het hout week met een oorverdovend gekraak. Gilly gilde met verwrongen gezicht. Drie mannen met revolvers in de aanslag smakten door de versplinterde deur de kamer binnen.
  
  Ze droegen uniformen van de Staatspolitie van Nevada. Ze hadden mazzel dat dat zo was en dat ik het opmerkte voor mijn hand Pierre bereikte, waar ik hem verborgen had voor het onderzoek van de man bij het hek. Mijn handen stopten een paar centimeter voor de dood van het drietal. En in een schotenwisseling mogelijk ook de dood van Gilly en mij.
  
  'Nou,' snauwde een van hen. 'De gang in. Allebei. Kom, schiet op!'
  
  'Zeg, wat is dit, verdomme?' vroeg ik. Ik zag er geagiteerd maar verontwaardigd uit. 'Wat is er aan de hand? Als je als vent voor wat pret naar een volkomen legaal... '
  
  'Niks legaal,' snauwde de man die het eerst gesproken had. 'De vergunning van deze zaak is ingetrokken. Te veel klachten. Nou, opschieten. Jij daar op bed. Zet die luie kont van je in beweging, zoals je voor je klanten doet.'
  
  Traag, onvast, maar wat minder bang, stond Gilly op en trok een jurk aan. Terwijl zij bezig was, draaiden mijn hersenen op volle toeren. De politiewagens langs de weg. Ze verzamelden zich voor een inval, dat was nu duidelijk. Maar ik had nooit gehoord van klachten over Madame Rose's. En als die er waren geweest waarom dan een inval 's nachts. Waarom hadden ze de zaak niet gewoon overdag gesloten?
  
  Maar de mannen zagen er volkomen uit als Staatsagenten. Hun uniformen klopten. Hun auto's waren in orde geweest. En ze gedroegen zich als smerissen: ietwat verveeld, maar waakzaam. Ze hadden geen zin in moeilijkheden, maar waren bereid hard op te treden als ze zich voordeden.
  
  Ik besloot hen het voordeel van de twijfel te geven. Ik zou met hen meegaan, maar mijn wapens bij de hand houden.
  
  'Okee,' zei de smeris kortaf, toen we in de gang waren. 'We zullen jullie matsen. Zowel jou als het meisje. We proberen deze inval zo te laten verlopen dat zo min mogelijk klanten en personeel van deze zaak verontrust raken. We brengen jullie via de achterdeur weg, een stel per keer, zo rustig mogelijk.' Hij keek me streng aan. 'Dat wil zeggen, als jullie meewerken. Maak moeilijkheden en ik zorg ervoor dat iedere krant binnen een straal van 200 kilometer verslaggevers en fotografen ter plaatse heeft als ik jullie opbreng. Gesnapt?'
  
  'Zeg eens,' protesteerde ik zwakjes. 'Ik heb niets tegen de wet gedaan ... '
  
  'Jullie zijn getuigen, dat is alles. Speel het goed en je kunt binnen een uur opstappen. Allebei. Okee. Laten we gaan.'
  
  Met twee smerissen voorop en twee achter werden we door de gang naar de uitgang gevoerd. Er was zelfs rood verlicht het wettelijk verplichte 'uitgang'-bordje boven de deur, alsof het een theater was in plaats van een hoerenkast. Toen ik me omdraaide zag ik nog twee smerissen aan het eind van de gang bij de centrale hal. Madame Rosé was met hen in debat gewikkeld, kalm maar woedend. Er was niemand anders te zien. Kennelijk hield de smeris zijn woord en probeerden ze de inval kalm af te handelen. Afgezien van het intrappen van de deur; wat misschien helemaal niet zo storend was in een bordeel waar men gewend was aan buitenissige, vaak gewelddadige seks en de gevolgen daarvan.
  
  'Deze kant op,' zei de smeris. 'Stap meteen achterin de patrouillewagen.'
  
  Twee politieauto's stonden achter het bordeel geparkeerd. Gilly en ik werden in één ervan gedreven. Gilly zag er nog blozend uit door de seks en ietwat verbijsterd door het plotselinge einde ervan. Zo gauw we achterin zaten, stapten twee smerissen voorin.
  
  Doordat de achterportieren alleen van buitenaf open konden en een sterk metalen rooster ons van de voorkant scheidde, was er een kooi die bijna even doeltreffend was als een getraliede cel. De motor kwam brullend tot leven en de wagen schoot rubberschroeiend van het terrein. De andere wagen was vlak achter ons. We passeerden nog twee patrouillewagens vóór het bordeel, die doeltreffend voorkwamen dat iemand vanaf die kant probeerde te ontsnappen. 'Ik weet verdomd niet wat jullie knakkers denken te doen,' zei Gilly die een beetje begon bij te komen. 'Ik heb nooit gehoord van klachten over Madame Rose's. Het lijkt me meer een beroving dan
  
  'Kop dicht,' zei een van de smerissen zonder zich om te draaien.
  
  'Jouw beurt komt nog.'
  
  'Wat?' zei Gilly. Ze zag er verwonderd uit en vervolgens ongerust, toen draaiden we de hoofdweg op en was het mijn beurt om verwonderd te zijn. En ongerust.
  
  We gingen de verkeerde kant op. Van Reno vandaan. De dichtstbijzijnde stad van enig formaat in deze richting was meer dan tachtig kilometer verderop. Het dichtstbijzijnde kantoor van de Staatspolitie was nog verder.
  
  'Hé, zei Gilly ineens, toen ze hetzelfde merkte. 'We gaan helemaal niet naar Reno. Zo gaan we alleen maar de woestijn in. Wat is er aan de hand? Wat is er verdomme aan de hand?'
  
  Voorin de auto werd geen antwoord gegeven. Gilly slikte hoorbaar. Ze wendde zich naar mij.
  
  'Mijn god,' zei ze. 'Wat is dit? Ik snap het niet. Waar brengen ze ons verdomme naar toe?'
  
  Ik wist het niet, maar ik begon zo mijn vermoedens te krijgen. Slechts een ding zorgde ervoor dat ik niet zo bang was als Gilly. De smerissen hadden niet de moeite genomen me te fouilleren. Ze hadden gerekend op het onderzoek dat alle klanten bij de man aan het hek moesten ondergaan. Ik was dus volkomen gewapend. Wilhelmina, mijn 9 mm Luger zat in een enkelholster, Hugo de potlooddunne stiletto zat knus in de zeemleren schede op mijn onderarm en Pierre zat naast mijn ballen verborgen. Ik was een wandelend arsenaal.
  
  Even later was ik blij dat dat zo was.
  
  Eén van de smerissen had zich naar voren gebogen. Een vlammetje flikkerde, aansteker of lucifer. De man leunde achterover en inhaleerde iets. Na een moment gaf hij het, wat het ook was, door aan de smeris die aan het stuur zat.
  
  Een dichte, misselijkmakende zoete geur vulde de wagen.
  
  Ik hoorde Gilly opnieuw slikken. Toen ik haar aankeek was haar mond opengevallen en haar gezicht verwrongen van angst.
  
  'Hasj?' zei ze, naar adem snakkend. 'Dat is Hasjiesj. Wat ze roken. Wat... al die lijpe kerels roken. Waardoor ze stoned raken. Het zijn... het zijn...'
  
  Ze hoefde haar zin niet af te maken. Deze mannen waren geen agenten. En ze brachten ons beslist niet naar een bureau van de Staatspolitie.
  
  Gilly gilde. Ze wierp zich tegen het metalen rooster dat de achterkant van de wagen scheidde van de voorkant en sloeg er zo heftig met haar kleine vuisten tegen dat ze bloedden. En toen gilde ze weer. De twee mannen voorin keken niet eens om. Ik greep Gilly en duwde haar weer op haar plaats, terwijl ik sussende, betekenisloze woorden zei. Als Gilly hysterisch werd zou ze voor mij, noch voor zichzelf van enig nut zijn. En het was zonneklaar dat we allebei alle hulp nodig hadden die we konden krijgen. De wagen scheurde hotsend over een verlaten weg. Kilometers in de omtrek was er niets anders dan een bewolkte nachthemel, vlakke woestijn met zo hier en daar salie en af en toe een woestijndiertje.
  
  En wij zaten opgesloten in onze rijdende kooi, als beesten die naar het slachthuis werden gevoerd.
  
  Na een tijdje verzonk Gilly in stilte, evenzeer opgelegd door doodsangst als haar hysterie was geweest. Ze lag tegen mijn borst en ademde met snelle, korte teugen. Toen remde de wagen af en stopte. Ik wachtte tot de twee mannen voorin in beweging zouden komen, maar dat deden ze niet. Ze zaten hun hasj te roken en gaven een pijpje heen en weer. De geur in de wagen werd dichter. Als de geur van korruptie en de dood. En moord. Gilly beefde, haar hand kneep in mijn arm.
  
  Niemand sprak.
  
  Toen realizeerde ik me waar de mannen op zaten te wachten. Ik hoorde het geluid van een naderende auto en toen ik me omdraaide zag ik een patrouillewagen achter ons stoppen. Vervolgens een derde en een vierde. De inzittenden stapten uit en gingen traag, op hun gemak, naar de wagen waarin wij zaten. Toen ze aan een kant een halve cirkel hadden gevormd, stapten beide 'agenten' voorin uit. De dichtsbijzijnde deed het achterportier aan Gilly's kant open. 'Eruit,' zei hij.
  
  Gilly slaakte onverstaanbare geluidjes en kroop tegen me aan. Met een krachtige, maar merkwaardig luie beweging, alsof hij in een vertraagde wereld leefde, greep de man naar binnen en trok hij Gilly naar buiten. Alsof ze een pakketje was, gooide hij haar in het zand.
  
  'Eruit,' zei hij tegen mij.
  
  Ik stapte langzaam uit en keek naar de halve cirkel mannen om me heen. En ik zag waarom hun bewegingen zo vreemd vertraagd waren. Stuk voor stuk waren ze stoned, volkomen van de wereld door de hasj. De ogen stonden fel, met zeer grote pupillen. De blik richtte zich op dingen maar leek er recht doorheen te kijken naar iets vaags er achter.
  
  Ik aarzelde. Ze waren dan wel stoned, maar met zijn achten en ik maar alleen. Ik moest een afleidingsmanoeuvre hebben, of ik moest hen kunnen scheiden, wilden Gilly en ik een kans hebben te ontkomen zonder schade aan de huid. En de nek, dacht ik grimmig. Ook wilde ik minstens één van hen als gevangene hebben. Als sprekende gevangene. En dat maakte de zaak nog moeilijker. Voor ik tot een gezond plan kon komen, kwam één van de mannen uit de laatste wagen naar voren. Hij was slanker dan de meeste anderen, pezig en zelfs in het donker kon ik zien dat zijn huid een donkere kleur had. Hij ging naar Gilly, haalde zijn voet uit en schopte. Venijnig. In haar buik.
  
  'Sta op,' zei hij. 'Sta op, vunzig kreng van de vleespotten.'
  
  Het accent was beslist buitenlands. Indisch? Pakistaans?
  
  Gilly, die nu banger was te blijven liggen dan op te staan, kwam traag en wankelend overeind. Ze huiverde in de kille woestijnlucht en haar gelaatstrekken vormden een masker van puur afgrijzen. Ze deed haar mond open, maar kon kennelijk niet spreken.
  
  De slanke man met het accent sprak.
  
  'We zijn ontstemd over je,' zei hij. 'Heel ontstemd. Je hebt een telefoongesprek gevoerd met iets of iemand waarvan we de aard niet kunnen vaststellen. Het heeft ons veel ongemak bezorgd. We werden gedwongen je uit het bordeel te halen voor je met anderen kon spreken. En nu zijn we gedwongen met je af te rekenen zonder het gepaste ritueel. De anderen, hoewel het slechts hoeren waren en van geen werkelijk belang, deden tenminste nog dienst in het lage ritueel. Met jou hebben we zelfs daarvoor te weinig tijd en voorbereiding. De enige vergoeding is...'
  
  Hij wendde zich naar mij. Zijn ogen leken te branden. '... nog een dood. Ook armzalig, een onbekende slechts, die bij de prostituee was toen ze werd opgepakt. Maar zelfs een armzalige dood is een dood. En spoedig...'
  
  Hij glimlachte. Ik moest er van kotsen, van die glimlach.
  
  '...spoedig zullen we de waarheid hebben. Het uiteindelijke ritueel.'
  
  'Alsjeblieft,' hoorde ik Gilly gesmoord hijgen. 'Alsjeblieft. Wat...'
  
  Dat was een vergissing. De groep richtte zijn aandacht op haar. Ze kwamen dichterbij, op ons af. Ineens voelde ik de punt van een mes in mijn nek. Op hetzelfde moment haalde degene die de leider scheen te zijn, iets uit zijn zak. Met een ontzettend snelle beweging voor iemand die stoned was, glipte hij achter Gilly.
  
  'In naam van de Machtige Moeder!' riep hij uit.
  
  'In naam van de Machtige Moeder, ' antwoordde de groep als met een stem - een stem, ruw en geil door een onuitgesproken, naamloze passie.
  
  'De Machtige Moeder die Dood is,' riep de leider uit.
  
  'De Machtige Moeder die Dood is, ' antwoordde de groep.
  
  De punt van het mes deed mijn nek bloeden. Ik voelde de smerige adem van de man die het tegen mijn nek hield. Gilly, snakte naar adem met ogen rond van afgrijzen, niet in staat te schreeuwen. Ze leek gehypnotiseerd door de gewaarwording van de fysieke aanwezigheid achter haar.
  
  'En de Zonen van de Oude Man van de Berg die haar Afgevaardigde op Aarde is,' gilde de leider.
  
  'Haar Afgevaardigde op Aarde, ' klonk als antwoord de schreeuw van de groep.
  
  Er flitste iets in het maanlicht en plotseling zag ik het, het stuk draad dat om Gilly's nek schoot en de handen van de leider die venijnig aan de houten knoppen aan de uiteinden van de draad trokken. Haar adem werd onmiddellijk afgesneden. Haar ogen puilden uit haar hoofd. Een gebrul steeg op uit de groep - was het een woord? Het begin van een gezang? Ik wachtte niet om er achter te komen. In een eindeloze beweging wierp ik mezelf naar voren en omlaag, in een rollende salto van het mes weg en naar Gilly toe. Op hetzelfde moment gleed Wilhelmina in mijn rechterhand. Ik draaide me heftig om toen ik uit de salto kwam. De man met het mes was zo dicht achter me dat ik de nevel van bloed en botsplinters van zijn versplinterde schedel voelde. Mijn tweede draaiende beweging was weer naar Gilly toe. Maar de leider hield haar aan de garotte omhoog, zodat haar lichaam het zijne beschermde. Haar gezicht begon blauw te worden, haar handen wrongen zich voor haar lichaam in absolute, pure doodsangst. Haar uitpuilende ogen staarden me aan alsof ze gilden: Help me! Help me!
  
  Ik zag dit allemaal in een fractie van een seconde en nam in diezelfde tijd een besluit. Me vaag bewust van lichamen die op me af kwamen, stortte ik me recht vooruit, met mijn voeten naar voren en meer dan een meter van de grond, recht op Gilly's borst. Het was de enige kans. Mijn voeten raakten haar borst als een sloopkogel. Ik dacht dat ik iets hoorde breken, maar Gilly tuimelde achteruit, waarbij ze de leider onder haar rug achterover tegen de grond smakte. En hem dwong de garotte los te laten. Ik zat onmiddellijk bovenop Gilly. Ik trok haar hoofd weg en een ogenblik later daalde mijn hand in een snelle, dodelijke slag op de keel van de leider neer. Ik voelde hoe zijn adamsappel versplinterde en wist dat hij ten dode opgeschreven was. Maar ik wist ook dat dat voor mij zou gelden als ik niet in beweging bleef. Ze grepen naar me, aan mijn kleren rukkend, naar mijn vlees. Verward door de wirwar van lichamen op de grond en om dezelfde reden bang hun wapens te gebruiken. Maar ze benaderden de stevige greep die me van de grond zou tillen en me aan hun genade zou overleveren. Ik reageerde instinctief. Ik greep mijn kans aan zolang ik die nog had. Ik kon ongestraft omhoog schieten, want wat ik ook raakte, het moest een vijand zijn.
  
  Dat deed ik dus, kronkelend als een slang om Wilhelmina omhoog te richten. Keer op keer haalde ik haar bewerkte trekker over. Ik verspreidde mijn schoten in het wilde weg van links naar rechts. Ik hoorde gegil en gescharrel van verwarde bewegingen. De handen lieten mijn lichaam los. Na een ogenblik realiseerde ik me dat de groep zich teruggetrokken had. Schaduwen verdwenen rond de achterbumper van de laatste wagen. Een paar schaduwen lagen voorover op de grond, in één geval kreunend en bewegend, in twee andere gevallen stil. Mijn handen waren automatisch bezig met herladen, terwijl mijn geest op volle toeren draaide om de kansen te berekenen. Ik telde vijf man buiten gevechtgesteld, zo niet dood. Dan waren er drie over. Dat was genoeg. Als ze tegelijk op me af kwamen, vanaf twee kanten van de rij auto's en één er overheen, kon ik met geen mogelijkheid ze allemaal te pakken krijgen voor één van hen mij had.
  
  Er stond me maar een ding te doen: Hen eerst opruimen, één voor één.
  
  Wilhelmina was herladen en ik liet haar zacht weer in haar holster glijden. Hugo, mijn stiletto, verscheen in mijn rechterhand. Ik aarzelde, haastte me toen naar de kop van de rij auto's en hurkte naast het dichtstbijzijnde voorspatbord. Ik hield mijn adem in en luisterde.
  
  Ik hoorde niets, enkel de zachte wind over de woestijn. Toen hoorde ik iets anders. Iets dat langs de auto kwam, recht tegenover me. Een flauw, zwoegend hijgen. Het geluid van iemand die moeilijk adem haalt, die uit vorm is en lang nodig heeft om zich te herstellen. Zonder te stoppen om na te denken en me zorgen te maken, sloop ik naar voren, om het spatbord heen en langs de voorkant van de auto. Ik stopte. Het gehijg was nu dichterbij, veel dichterbij. Nog maar een paar centimeter van me vandaan, aan de andere kant van het spatbord.
  
  Mijn hand schoot als een ratelslang om het spatbord - blindelings. Ik greep kleding en gaf een heftige ruk. Een lichaam kwam glijdend in zicht. Mijn hand greep hem stevig bij de revers van het uniformjasje. Op het gezicht van het lijf stond een blik van absolute, verbijsterde verrassing. Die blik was er nog steeds toen Hugo in zijn keel gleed en hem van oor tot oor opensneed.
  
  Het had allemaal plaatsgevonden met minder geluid dan het flauwe schrapen van zand. Eén pleite, nog twee te gaan. Ik veegde Hugo schoon aan het uniform van het lijk, stak hem in de schede en deed weer een beroep op Wilhelmina. Ik moest nu meer dan voorzichtig zijn. En ik moest risico's nemen. Omdat ik minstens één van die mannen levend in handen wilde hebben.
  
  Langzaam, voorzichtig, gluurde ik om het spatbord langs de andere kant van de rij auto's.
  
  Niets.
  
  Zo mogelijk nog langzamer en voorzichtiger stond ik op en keek ik naar de daken van de wagens.
  
  De nacht explodeerde om me heen. De eerste kogel floot langs mijn oor als een chagrijnige wesp, de tweede als een wesp die me de kop zou hebben gekost als hij twee centimeter dichterbij was geweest. Daarna werd het een hele zwerm wespen, allemaal dodelijk en veel te dichtbij. Ik gooide mezelf in het zand en knalde er met Wilhelmina op los in de richting van de autodaken. Een moment later tuimelde er tot mijn verbazing een lichaam slap naar beneden. Het bleef bewegingloos aan mijn voeten liggen.
  
  Nog een moment later explodeerde de nacht opnieuw. Letterlijk ditmaal. Een verblindende lichtflits, een verzengende hittegolf en ik had net de tijd te denken, mijn god, een kogel heeft één van de benzinetanks getroffen. Toen nam een reusachtige hand me op en smakte me weer neer. Chaotisch tuimelde ik het donker, de stilte, de zwarte nacht in.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Langzaam dreef ik het bewustzijn weer binnen - langzaam en pijnlijk. Het eerste wat ik me gewaar werd was het ruwe woestijnzand tegen mijn huid en een gebons in mijn hoofd alsof er een heistelling geplaatst was. Ik hees me in zittende positie en huiverde. Ik had één van mijn schouders verrekt. Voor de rest overtuigde een kort, half suf onderzoek van mijn lichaam me er van dat ik in bruikbare staat was.
  
  Bevend stond ik op en keek om me heen. De explosie had me zo'n drie meter weggeslingerd. De laatste wagen in de rij was nu niet meer dan een smeulende ruïne. Door een wonder was geen van de andere wagens beschadigd. De omgeving zag er uit als een slagveld. Overal lagen lichamen. Inklusief dat van Gilly. Ze bewoog niet. Ik ging over het zand naar haar toe, knielde neer en huiverde. Ik was te laat geweest met mijn poging haar te redden. De garotte was door de huid van haar keel gegaan en had haar slokdarm doorgesneden. Nog één seconde en hij zou haar hoofd van haar romp hebben gescheiden.
  
  Ik stond op en keek om me heen. Alles was nu vreemd stil. Alleen het zuchten van de woestijnwind. Er bewoog niets. Toen hoorde ik het. Gekreun. Zwak, maar duidelijk. Ik doorstond een paar griezelige momenten met zoeken tussen de puinhoop van lijken voor ik hem vond - een kleine, plompe man met blond haar en een wond in de borst, ernstig genoeg om me ervan te overtuigen dat hij nog maar een paar minuten te leven had. Als het al zolang was. Hetgeen verklaarde waarom hij kreunde. Maar niet waarom hij glimlachte.
  
  Ik knielde naast hem neer. Zijn ogen die al glazig begonnen te worden door de naderende dood, knipperden en richten zich op mij. De glimlach werd breder.
  
  'De dood,' mompelde hij. 'De eer... het genot... van de dood... eindelijk.'
  
  Zijn stem werd onverstaanbaar. Ik bracht mijn oor dicht bij zijn mond. De woorden kwamen met vreselijke moeite, slechts gefluisterd nu, maar met een akelige toon van tevredenheid, van... kon het triomf zijn?
  
  'Gauw... gauw... dood. Overal..., hele wereld dood... een Apocalyps... de laatste en... '
  
  Zijn ogen trilden verder dicht. Ik spande me in om hem te verstaan. '...de uiteindelijke triomf... van de... Machtige Moeder!' De laatste woorden klonken als een stoot, verrassend krachtig en sterk. Ik trok me van zijn gezicht terug. Een ogenblik opende hij zijn ogen en zijn glimlach verbreedde zich. Toen gingen zijn ogen dicht en rolde zijn hoofd levenloos opzij.
  
  Ik stond langzaam op. De woestijnlucht was nog killer geworden en ik rilde. Maar niet alleen van kou. De man had - gelukkig geleken. Gelukkig dat hij stierf.
  
  Mensen die bereid waren voor een bepaald doel te sterven, kon ik begrijpen. Ik had fanatici gezien die gelukkig waren voor een zeker doel te sterven. Maar om gelukkig te zijn om te sterven, om het sterven zelf? De man had - voor het gat in zijn borst werd geslagen - jong en gezond geleken.
  
  Het klopte niet. Het was krankzinnig, grotesk, bizar. En afschuwelijk. Zoals de uitdrukking van felle trots op het gezicht van de leider toen hij de garotte strak om Gilly's tere, blanke, gladde hals had getrokken. Een gevoel van weerzin kroop in me omhoog. En met de weerzin, woede. Ik klemde mijn kaken op elkaar en spoorde me geestelijk aan tot actie. Ik had het niet hoog op gehad met Gilly en haar manier van leven, zowel in het heden als in het verleden. Maar niemand verdiende het zo te sterven. En iemand anders had niet het recht er zo van te genieten. Dit was een zaak waar ik persoonlijk belangstelling voor zou hebben.
  
  Ik draaide me op mijn hakken om en liep vastberaden naar de voorste wagen. Het eerst wat me te doen stond was hier wegwezen. Acht mannelijke lijken en een vrouwelijk rond het geblakerde skelet van een wagen waarvan de ontploffing ongetwijfeld kilometers in de omtrek was gehoord, zou te zijner tijd gezelschap betekenen. En het soort verklaringen dat er gegeven zou moeten worden kon ik niet geven. Niet zonder AXE er in te betrekken en er publieke aandacht op te vestigen.
  
  Ik had geluk. De sleutel zat in het contact, wat een akelige speurtocht tussen de lijken onnodig maakte. Ik draaide hem om en de motor sloeg brullend aan. Een half uur later was ik weer op de hoofdweg die naar Reno voerde. Ik volgde hem tot ik een plek vond waar een hoog zandduin naast de weg optorende. Achter dat duin liet ik de al te opvallende patrouillewagen achter. Een halve kilometer verderop stopte ik en wachtte af. De zon kwam op en verspreidde een schitterende vuurrode gloed over het zand. De lucht begon al warm te worden. Ik merkte het nauwelijks. Ik wachtte vol ongeduld.
  
  Ik had geluk. Binnen een kwartier werd ik opgepikt door een vrachtrijder. Nog eens twintig minuten later zette hij me af in het centrum van Reno, voor een tankstation. Ik gebruikte het toilet van het tankstation om de bloedvlekken van mijn gezicht en handen te wassen - de vrachtrijder, kennelijk suf van vermoeidheid, had niet de moeite genomen me op te nemen — schikte zo goed mogelijk mijn colbert en das en stak de straat over naar een autoverhuurbedrijf, waar ik op mijn kredietkaart een Ford huurde. 'Grote dingen hier vannacht,' zei de employee toen hij klaar was met het invullen van de papieren en me de sleutels gaf. 'Over gehoord? Een stel kerels heeft een paar kilometer verderop ingebroken in een barak van de Staatspolitie. Stalen vier patrouillewagens en een zooi uniformen. Hele opschudding.'
  
  'Jaah,' zei ik, terwijl ik me afwendde. 'Ik heb het gehoord.'
  
  'Ik wed dat je de rest niet hebt gehoord. Schijnt dat ze zich als smerissen hebben verkleed en één van de meisjes van Madame Rose's hebben ontvoerd. Dat is het bordeel net buiten de stad. Namen haar klant ook mee.'
  
  'Jaah,' zei ik. 'Dat heb ik ook gehoord.'
  
  'Grote dingen toch.'
  
  'Jaah,' zei ik.
  
  Doodmoe reed ik terug naar Lake Tahoe. Bloederige, opstandige beelden van afschuw zwommen voor mijn ogen. De onheilspellende, verontrustende kreten en namen die ik zo vaak had gehoord sinds ik die ochtend met Gilly in bed was gestapt - was het nog maar een paar uur geleden? - tolden door mijn hoofd. De Machtige Moeder die Dood is, haar Afgevaardigde op Aarde, de Oude Man van de Berg, de uiteindelijke Apocalyps, een wereld vol dood. En Nichovev. Nichovev.
  
  En John F. Kennedy. Robert Kennedy. Martin Luther King. Tegen de tijd dat ik de sleutel in het slot van mijn hotelkamerdeur draaide, probeerde ik het niet eens meer te begrijpen. Ik wilde alleen maar slapen. Ik moest slapen. Nu, onmiddellijk. Morgen zou er tijd genoeg zijn om de zaak uit te zoeken, om contact op te nemen met AXE en vast te stellen wat voor actie er ondernomen moest worden.
  
  Toen zag ik hem in de stoel naast het raam zitten en ik wist dat er geen slaap voor me was weggelegd. Op het moment in ieder geval niet.
  
  'Meneer,' zei ik.
  
  'Nick, mijn jongen,' zei Hawk nonchalant, maar met een toon van oprechte bezorgdheid, 'Je ziet er vreselijk uit.'
  
  'Meneer,' zei ik, terwijl ik me op bed liet vallen, 'Ik voel me nog beroerder dan ik eruit zie.'
  
  Hawk verschoof zijn pezige en verbazend sterke, kwieke lichaam en viste in zijn zak naar een van zijn sigaren. In het licht dat door liet raam viel was zijn ernstige gezicht onder de dikke pruik grijs haar helder en levendig. Hawk was gespannen en bezorgd. Meer dan ik in lange tijd had gezien. Maar zoals altijd bij Hawk, was het een beheerste spanning.
  
  Langzaam, precies, schoof hij een sigaar tussen zijn lippen en stak hem op. Ik weerstond een impuls om te kokhalzen en beleefde een kort moment van sympathie voor anti rook wetgevingen.
  
  'En Gilly Pontchartrain?' vroeg hij. 'Ik vertrouw er op dat je ontmoeting met haar winstgevend was?'
  
  'Dat ligt er aan hoe je het bekijkt,' antwoordde ik. 'In ieder geval niet voor Gilly. In overweging genomen dat ze buiten Reno in de woestijn ligt, gedood met een garotte en omgeven door acht andere lijken.'
  
  Hawks wenkbrauwen schoten omhoog. Overigens vertrok hij geen spier van zijn lichaam.
  
  'Leg uit,' zei hij vlak en kalm. 'Begin bij het begin. Wat gebeurde er toen je in het bordeel kwam? Laat niets achterwege.'
  
  Ik begon bij het begin en legde het uit. Ik vond het niet nodig het
  
  resultaat van de hoer en klant vertoning van Gilly en mij te vermelden, met zijn al te realistische voorstelling aan het eind, maar afgezien daarvan hield ik niets achter.
  
  Toen ik klaar was, zweeg Hawk en staarde in de ruimte. Gelukkig vergat hij zelfs aan zijn sigaar te trekken.
  
  'Hmmm,' zei hij tenslotte. 'Je denkt dus niet dat ze wisten wie je bent? Of je contact met AXE. Überhaupt iets over AXE?'
  
  'Nee,' zei ik. 'Ik denk dat ze Gilly's telefoontje met een AXE-contact ontdekten en dat ze besloten, zonder iets over mij of AXE te weten, Gilly eenvoudig op te ruimen voor ze meer kon vertellen. Ik was toevallig bij Gilly toen ze haar kwamen halen. En ze moeten haar behoorlijk graag hebben willen opruimen want in plaats van te wachten tot ze op haar vrije avond naar de stad ging, zetten ze deze ingewikkelde politievertoning in elkaar.'
  
  'Hmmm,' zei Hawk.
  
  'En als ze zo'n gewoon telefoongesprek kunnen ontdekken, er in slagen vier politiewagens te stelen, plus uniformen en er in slagen zeven meisjes van het bordeel te vermoorden zonder dat ze ontdekt worden, dan moeten ze een aardige organisatie hebben en aanzienlijke geldbronnen. Ik was sceptisch toen Gilly verklaarde dat ze te maken hadden met de moorden op de Kennedy's en Martin Luther King en de aanslagen op Ford, maar nu weet ik het niet meer. Eerlijk gezegd maakt het me bezorgd. Ik vind dat het onderzocht moet worden. En wat betreft de ontvoering van Nichovev - nou, misschien is het een hoop flauwekul, maar het is...'
  
  'Nee,' zei Hawk kalm. 'Ik vrees dat het allesbehalve flauwekul is.' Ik knipperde met mijn ogen.
  
  Hawk stak traag de peuk van zijn sigaar weer aan.
  
  'Zie je,' zei hij. 'Nichovev is al ontvoerd. Zijn hele vliegtuig met de bemanning verdween acht uur geleden boven het midden van de Atlantische Oceaan. Vlak nadat ik je hier opbelde.'
  
  Mijn kaak zakte open. Ik kon er niets aan doen. Terwijl ik met Gilly in bed had gelegen om iets na te gaan wat ik sterk voor een vals spoor hield, een routinekwestie, was de premier van de Sovjet Unie met zijn vliegtuig en hele bemanning...
  
  'Maar meneer,' zei ik, toen ik genoeg hersteld was om te spreken, 'Dat heeft toch niets te maken met wat er vannacht gebeurd is. Die mensen zijn gewoon gekken, lijpe kneuzen...'
  
  'Met wat je zelf noemde een aardige organisatie en aanzienlijke geldbronnen,' herinnerde Hawk me. 'Zou het kunnen dat zowel hun organisatie als hun middelen veel groter zijn dan iemand kan dromen?'
  
  'Bedoelt u dat die mensen achter...'
  
  Zwijgend gaf Hawk me een stuk papier. Het was een telegram, gedateerd zeven uur eerder in Parijs. Het adres was eenvoudig: De president van de Verenigde Staten. Het Witte Huis. Washington DC, USA. De tekst was even eenvoudig. En veel killer.
  
  
  
  AAN DE PRESIDENT VAN DE VERENIGDE STATEN BORIS NICHOVEV, PREMIER VAN DE SOVJET UNIE, IS DOOR ONS ONTVOERD EN WORDT IN GIJZELING GEHOUDEN. HIJ ZAL GEËXECUTEERD WORDEN OP DE HERFSTEQUINOX VAN DIT JAAR.
  
  TER ERE VAN DE MACHTIGE MOEDER DIE DOOD IS EN DE OUDE MAN VAN DE BERG, HAAR AFGEVAARDIGDE OP AARDE.
  
  
  
  Ik keek op. Hawk nam me op met vaste blik, maar ongewone ernst.
  
  'De tweeëntwintigste,' zei ik langzaam. 'Dat is over vier dagen.'
  
  'Precies,' zei Hawk. Hij stond op, deed twee passen naar het raam en bleef daar met zijn rug naar me toe staan. Toen hij weer sprak was zijn stem zo zacht dat ik hem nauwelijks kon verstaan.
  
  'Wat betekent,' zei hij, 'Dat je precies vier dagen hebt om de dood van de Russische premier te voorkomen. En een bijna zekere atoomoorlog tussen Rusland en Amerika.'
  
  Ik staarde hem aan. 'Maar meneer,' zei ik langzaam. 'De Russen geloven nooit dat wij er iets mee te maken hebben. Ook al was hij op weg voor een officieel bezoek. Je kunt het nauwelijks tot de politiek van de VS rekenen dat ze belangrijke staatshoofden vermoorden. Vooral een Rus niet, tenslotte zijn onze wederzijdse inspanningen om detente te handhaven... '
  
  Hoofdschuddend draaide Hawk zich om. 'Nee,' zei hij. 'Dat is het probleem niet. De Russen, zelfs de grootste kapitalistenhaters, zijn te slim om te geloven dat wij een aanslag met zo'n opvallend karakter zouden ondernemen. Als we al een aanslag zouden willen. Zeker niet op Boris Nichovev. Weet je iets van Nichovev?'
  
  'Ik weet dat hij de belangrijkste verdediger in Rusland van detente is,' zei ik.
  
  'Precies,' zei Hawk. Hij begon op een trage, afgemeten, bijna militaire manier door de kamer te benen. 'Feitelijk is Nichovev niet alleen de belangrijkste verdediger in de Russische regering van detente, hij is eigenlijk de enige onder de hoogste regeringsleiders. Hij is maar iets langer dan één jaar aan het bewind. Niet lang genoeg om zijn positie te consolideren en zich te omgeven met mensen die denken zoals hij, zijn politiek zouden voortzetten als de toppositie bij één van hen terecht zou komen. Nu zou, als Nichovev wegviel, zijn opvolger ongetwijfeld Roenanin of Glinko zijn. Deze twee mannen zweren bij een politiek van totale en gewelddadige confrontatie met Amerika. Ze geloven dat ons land zo verzwakt en vernederd dient te worden dat het ondergeschikt is aan de Sovjet Unie of dat het in een nucleaire oorlog volkomen vernietigd moet worden.' Hawk zweeg even. Hij draaide zich om en keek me aan. 'Zoals je weet is het niet onze politiek ondergeschikt te worden aan de Sovjet Unie of enig ander land. Als Nichovev wordt vermoord en Roenanin of Glinko aan de macht komen, is een atoomoorlog het onontkoombare resultaat. Misschien niet dit jaar, maar beslist binnen de komende twee jaar. En of wij winnen of de Russen, het resultaat zal... '
  
  'Catastrofaal zijn,' maakte ik de zin af met een grimmige fluistering. 'Onvoorstelbaar.'
  
  Hawk knikte.
  
  'Precies,' zei hij. 'Nichovev moet dus blijven leven. Hij moet gevonden worden en in veiligheid worden gebracht.'
  
  'Wie werken er aan de zaak?' vroeg ik.
  
  'Iedereen,' zei Hawk kortaf. 'Iedere Amerikaanse en Russische Dienst. Ze zoeken in alle richtingen tegelijk. Alle richtingen op één na. De kant van de zaak die jij zult nemen.'
  
  Ik trok mijn wenkbrauwen op.
  
  'Alleen het Witte Huis en het Kremlin - dat er ook één heeft ontvangen - weten van het bestaan van die telegrammen. Het Witte Huis heeft dat van hen doorgegeven aan AXE en AXE - haar topagent, jijzelf - zal de enige dienst zijn die het telegram zal onderzoeken. We gaan uit van de veronderstelling dat zij die verantwoordelijk zijn voor de ontvoering, publiciteit willen. Als we hen geen publiciteit geven, zelfs geen bevestiging van hun bestaan, zal hen dat misschien tot actie dwingen, die zal onthullen waar ze Nichovev verborgen houden. Ook al heeft het niet dat resultaat, de regering heeft besloten tot een politiek van absolute geheimhouding. Het verhaal is dat Nichovev zijn bezoek heeft uitgesteld. We willen niet dat andere subversieve groepen ontvoeringen van hoge functionarissen op touw gaan zetten om publiciteit voor hun zaak te krijgen.'
  
  Hawk zweeg en keek me recht aan.
  
  'Vier dagen, Killmaster,' zei hij. 'Vier dagen om dit land en Rusland te redden van een nucleaire ramp.'
  
  Ik zweeg even. Toen keek ik weer naar het telegram in mijn hand.
  
  'TER ERE VAN DE MACHTIGE MOEDER DIE DOOD IS,' las ik peinzend hardop, 'DE OUDE MAN VAN DE BERG, HAAR AFGEVAARDIGDE OP AARDE'
  
  'Zegt het je iets?' vroeg Hawk.
  
  'Mij niet,' zei ik langzaam. 'Maar iemand anders misschien wel. Iemand met zeer gespecialiseerde kennis. Kennis bijvoorbeeld van...'
  
  'Cultus?' Hawk grijnsde strak. 'Ja. Dat dacht ik ook. Een exotische, fanatieke, semireligieuze culte. Waarvan de oorsprong waarschijnlijk in de mist der tijden verloren is gegaan. Andere namen en rituelen, maar in wezen nog hetzelfde. Een terugval naar een primitieve verering, thans verwrongen tot iets kwaads.'
  
  Ik knikte.
  
  'Ik moet een lijst hebben,' zei ik. 'Een lijst van de grootste autoriteiten ter wereld, op het gebied van cultus. De AXE-computer moet kunnen...'
  
  Hawk liet zijn hand in zijn borstzak glijden en haalde verscheidene vellen papier te voorschijn.
  
  'Ik ben je een stap voor,' zei hij, terwijl hij ze aan mij gaf. 'Dit heeft de AXE-computer uitgespuwd vlak voor ik op mijn vliegtuig slapte. Het zijn bijna vijftien namen, allemaal met referenties en levensgeschiedenis, maar de computer schijnt te vinden dat de eerste verreweg de beste is — de absolute top op zijn gebied.'
  
  Ik vouwde de papieren open en las het eerste item. De naam was Smythe-Crag, Lord Albert Houghly. Eton, Cambridge, Oxford, Harvard, Sorbonne. Een lijst van graden in de vergelijkende religie, geschiedenis, sociologie en talen zo lang als je arm. De laatste van een Engelse adellijke familie die teruggaat tot de Normandische inval, vastgelegd in Burke's Peerage. En anders dan de meesten, nog heel rijk. Maar kennelijk niet geïnteresseerd in geld, een toegewijd geleerde en Senior Curator van het British Museum in Londen. Hij was, voegde het papier er aan toe, tweeëndertig en ongehuwd.
  
  Ik stond op.
  
  'Eerste halte Londen,' zei ik. 'Daar zal ik, wanneer mogelijk, contact met u opnemen.'
  
  Hawk knikte.
  
  'Ik heb twee plaatsen gereserveerd in het volgende toestel naar Londen, via New York,' zei hij.
  
  'Meneer,' zei ik. 'Ik hoop dat u niet overweegt aan deze zaak mee te doen. Ik bedoel, u bent natuurlijk heel fit, maar een man van uw... '
  
  'Nee, nee,' zei Hawk ongeduldig. 'Niet voor mij, voor de Russin.'
  
  'De Russ... '
  
  'Er is hierover zwaar gedebatteerd via de Rode lijn. De Russen zijn zoals gewoonlijk argwanend. Ze hebben net zo min als wij enig idee waar dit om gaat. Maar ze willen er zeker van zijn dat we hen niets flikken. God weet wat ze in gedachten hebben. In ieder geval willen ze dat een Russische agent ons onderzoek begeleidt. Iedere stap ervan, "om hun belangen te beschermen," zoals ze zeggen. De agent die je mee krijgt is een jongedame, genaamd... genaamd ... '
  
  Hawk viste een strook papier uit zijn zak en tuurde er op. 'Genaamd... '
  
  De deur van de andere kamer van de suite ging open. Een gestalte kwam binnen.
  
  'Mijn naam,' zei de gestalte, 'is Marianna, Nicolaevna Sevonitskaya, Bronilovka Spesidovlinskaya. Ik ben agente van de Sovjet Unie. Ik luisterde aan deur. Is niet nodig de zaak voor me te recapituleren. Hoe maakt u het?'
  
  Ik staarde haar aan. Hawk had gelijk. Het was beslist een jongedame. Ze was beslist ook blond, met lang, rijk haar, zo goud als maïs. Ze was ook lang, ongeveer één meter vijfentachtig en ze had een figuur dat Anita Ekberg beschaamd zou hebben doen af druipen. 'Hoe maakt u het juffrouw eh..., juffrouw...' zei ik, terwijl ik steun zocht bij Hawk.
  
  'Murianna Nicolaevna Sevonitskaya Bronilovka Spesidovlinskaya,' zei ze. 'Maar verdomd moeilijke naam voor lakei van gedegenereerde Amerikaanse kapitalistische oorlogsstokers. Je mag me Anna noemen.'
  
  'Bedankt,' zei ik droog. 'En de naam van deze lakei van gedegenereerde Amerikaanse oorlogsstokers is... '
  
  'Nick Carter,' zei ze. Toen, naar Hawk wijzend: 'Je commissaris heeft het al verteld. Hij zegt dat je in jullie geheime politie een hoge rang hebt als toplakei van gedegenereerde...'
  
  gedegenereerde kapitalistische oorlogsstokers,' maakte ik haar zin af. 'Okee, Anna. Geweldig. Ik zie dat we prima met elkaar zullen kunnen opschieten.'
  
  'Dat zal wel moeten,' zei ze ernstig. 'Ik heb orders. Ik gehoorzaam mijn orders. Orders zijn dat we moeten zijn als twee tortelduifjes.'
  
  'Als twee tortelduifjes?'1
  
  Een trotse glimlach verdreef de strenge uitdrukking van haar gezicht.
  
  'Goed niet? Ik spreek Amerikaans slang, helemaal eigentijds. Ik heb hard gestudeerd. Ik ben een echte wijze boekenuil en ik heb alle slang geleerd, dus ik spreek net als Amerikaan.'
  
  'Prima,' beaamde ik voorzichtig. 'Helemaal, eh... eigentijds.'
  
  'Goed,' zei ze tevreden. 'Goed. Jij pakt als een haas, dan wieberen we. Picobello, knots.'
  
  Ik liet mijn ogen voorzichtig naar Hawk dwalen, maar hij ontweek mijn blik. Van die kant zou ik geen hulp krijgen. Ik deed het enige wat ik kon, ik pakte als een haas en maakte me gereed om te wieberen.
  
  Hawks afscheid was een stevige handdruk. Ook voor Anna. 'Geluk,' zei hij eenvoudig.
  
  Anna nam zijn hand stevig vast en keek hem grimmig en ernstig in zijn ogen.
  
  'Dank u,' zei ze. Toen, met een nog grimmigere stem, 'De ballen, ouwe knakker.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  
  Op weg naar het vliegveld had ik enige moeilijkheden met Anna. Ze wilde weten waarom ik mijn zend-ontvang polsradio-TV niet droeg. Ze wist heel goed dat Dick Tracy er altijd één had, waarom ik dus niet? Ook was ze heel verontwaardigd toen ik bekende dat ik geen onzichtbare mini-dodende-straal had en een skyportra, wat, zoals iedere idioot weet, ieder mens in zijn eigen helikopter veranderd. Mijn verklaring dat ik deze essentiële wapens - waarvan ze me verzekerde dat ze eerst waren uitgevonden door de Russen en vervolgens gestolen door de Amerikanen - niet had, stelde haar duidelijk niet tevreden. Ze was maar weinig gerustgesteld toen ik haar vertelde dat ik inderdaad, zoals zij het noemde, 'een pafferik' droeg.
  
  'Ik geloof dat je commissaris tegen me heeft gelogen,' zei ze pruilend. 'Als jij topagent bent, waarom heb je dan niet alle modernste Amerikaanse wapens?'
  
  'Nou,' zei ik. 'Ze zijn op het budget aan het besnoeien. En jij? Waar zijn jouw moderne wapens?'
  
  'Heb ik niet nodig,' zei ze.
  
  'Heb je geen wapens nodig?'
  
  'Ik heb handen.'
  
  'Ben je goed met je handen? Karate? Aikido?'
  
  'Ogenprikken. Expert in ogen uit hoofden prikken. Prik! Prik!' Ze maakte twee snelle bewegingen met haar handen.
  
  Ik slikte.
  
  'Nou,' zei ik. 'Het klinkt bruut maar doeltreffend.'
  
  'Heel doeltreffend,' zei ze. 'Ik zal het je wel eens laten zien.'
  
  Ik schrapte mijn keel. 'Eh... ja.'
  
  'Maar niet zoals zend-ontvang-pols-radio-TV,' zei ze gemelijk. 'Dat is het neusje van de zalm.'
  
  'Eh, ja,' zei ik. 'Inderdaad. Het neusje van de zalm.'
  
  'Dat is je van het.'
  
  'Eh, ja. Je van het. Luister Anna, als je het niet erg vindt dat ik het vraag, waar heb je precies Engels geleerd? Ik bedoel, waar heb je al die eigentijdse slang opgepikt? Het maakt je conversatie werkelijk - eh - hoogst ongebruikelijk.'
  
  Ze klaarde een beetje op.
  
  'Goed hè? Ik was beste leerling van de klas. Mijn twee beste vakken. Amerikaans slang en ogenprikken. Ogenprikken lastiger. Het is moeilijk mensen te krijgen om op te oefenen. Je kunt steeds maar een keer met iemand oefenen. Maar slang was makkelijk. Ik studeerde bij professor Slensky. Hij heeft lang in Amerika gewoond.'
  
  'Op een universiteit?'
  
  'Nee. Een groot super-de-luxe restaurant. McDonald's. Toen besloot hij terug te gaan naar Rusland. Hij werd aangenomen om Amerikaans slang te onderwijzen.'
  
  'Wanneer ging hij precies terug naar Rusland?' vroeg ik.
  
  'In 1927. Maar hij is een slimme man. Sindsdien houdt hij zich op de hoogte van slang door populaire dingen. Stripverhalen. SF Films.'
  
  'Ja,' zei ik. 'Inderdaad heel slimme man.'
  
  'Absoluut knots,' zei ze knikkend.
  
  Er lagen nog een paar teleurstellingen te wachten voor Anna. Het eerste was het luchthavenrestaurant, waar we koffie gingen drinken terwijl we op het vertrek van ons toestel wachtten.
  
  'Wat is dit?' vroeg ze argwanend, in de deuropening stilhoudend. 'Een cafetaria,' legde ik geduldig uit. 'Je gaat in de rij staan, kiest wat je hebben wilt, dan betaal je en breng je het naar je tafeltje.' Anna's wenkbrauwen schoten omhoog, eerst van verwondering, vervolgens van groeiende verontwaardiging. 'Zelf naar je tafel brengen? Geen bedienden?'
  
  'Geen bedienden.'
  
  Ze snoof. 'Hah. Heel derderangs. In Sovjet Unie hebben we kelners om ons te bedienen.'
  
  Haar verontwaardiging in het cafetaria was echter niets vergeleken bij haar reactie toen we aan boord van het vliegtuig gingen en ze ontdekte dat onze plaatsen niet in de eerste- maar in de toeristenklasse waren.
  
  'Zitten we hier?' gilde ze bijna. 'Bij de gewone bevolking?'
  
  Ik begon mijn geduld te verliezen. 'Inderdaad,' zei ik. 'We zitten hier niet bij de fine chique maar bij de gewone man. Er is geen champagne, geen verse kaviaar. Geen bedienden, afgezien van een paar overwerkte stewardessen. Allemaal heel erg plebejisch. En ik,' voegde ik er vastberaden aan toe. 'Zal me in een heel plebejische slaap laten zinken. Nu.'
  
  'Hah,' mompelde ze met walging. 'Eerste keer dat ik decadent kapitalistisch land bezoek, verrot door gedegenereerde luxe, moet ik toeristenklasse vliegen. Allemaal broodmagere krenterigheid. Het is beter in Rusland, daar kun je kanon op zeggen.'
  
  Ik leunde achterover, zag het 'niet roken, maak uw veiligheidsgordels vast' aangaan, maakte mijn gordel stevig vast en sloot mijn ogen. Het toestel begon te taxiën voor de start, toen ik mezelf in slaap voelde zakken. Ik werd een paar uur later even wakker en merkte dat Anna vrolijk zowel haar als mijn maaltijd wegwerkte. Daarna viel ik weer in slaap. Ik werd tijdens het tanken in New York lang genoeg wakker om te zien dat Anna nauwkeurig een nummer van 'The New York Times' doorlas, met speciale aandacht voor fraai geïllustreerde advertenties van diamanten halssnoeren. De volgende keer dat ik wakker werd, kondigde de piloot net aan dat we midden boven de Atlantische Oceaan waren.
  
  Maar dat was het niet wat mijn ogen deed openschieten. Een flauwe maar bekende geur - heel onlangs nog geroken - hing in de lucht. Het was bijtend en weeïg zoet. Ik wierp een blik op Anna. Haar ogen ontmoetten de mijne. Ze stonden scherp en waakzaam. Ze zei één woord met zo'n zachte stem dat alleen ik het kon horen. 'Hasjiesj.'
  
  Ik knikte. Voor zover mij bekend wist Anna niets van de slachting in de woestijn, of de culte, afgezien van het telegram aan haar regering. Te zijner tijd zou ze op de hoogte moeten worden gebracht, wilden we doeltreffend samenwerken. Maar niet voor ik er van overtuigd was dat ik haar kon vertrouwen. Tot dan was het: hoe minder ze weet, hoe beter.
  
  'Hoelang ruik je het al,' vroeg ik haar.
  
  'Ongeveer tien minuten,' zei ze. 'Eerst wist ik het niet zeker. Was heel flauw. Toen sterker. Nu weet ik het zeker.'
  
  'Ik weet het ook zeker,' zei ik nonchalant. 'Maar het is waarschijnlijk alleen maar een stel hippie gehaktballen, dat op de plee een illegale joint rookt. Ik zal eens gaan kijken.'
  
  'Ik zal in het andere toilet kijken,' zei ze, terwijl ze wilde opstaan. 'Nee,' zei ik vlak. 'Jij blijft hier. Ik ben zo terug.' Ze gehoorzaamde, maar zonk met duidelijke tegenzin weer in haar stoel. Ik voelde haar ogen in mijn rug boren toen ik nonchalant naar het toilet slenterde.
  
  De geur van hasjiesj werd sterker. En Anna en ik waren niet de enigen meer die het merkten. Voor me had de stewardess die bezig was met het serveren van de drankjes, zich opgericht en snoof als een hond die op het spoor is van een konijn. Haar gezicht verstrakte. Plotseling draaide ze zich om en ging ze doelbewust naar de toiletten. Ik volgde op slechts een paar passen afstand.
  
  We kwamen niet verder dan de keuken. Toen ze hem passeerde zag ik haar plotseling stoppen. Haar lichaam verstijfde alsof er een elektrische schok door was gegaan. Haar mond ging open en ze wilde gillen.
  
  Met twee stappen was ik achter haar. Ik sloeg mijn hand over haar mond om de gil te smoren. Terwijl ik dat deed keek ik in de keuken. Op de grond onder het buffet lag nog een stewardess. Ze lag verfrommeld in een slappe, levenloze hoop. Haar gezicht was een afschuwelijke, paarse ballon, opgezwollen tot het bijna niet herkenbaar meer was als menselijk gezicht. De ogen puilden uit de kassen.
  
  Haar hoofd was bijna van de nek gescheiden. Ze was gewurgd met een garotte.
  
  Binnen een paar seconden nam ik het allemaal in me op. Met mijn hand nog steeds over haar mond om de gil te smoren die de passagiers in paniek zou brengen, schoof ik de doodsbange, tweede stewardess, de kleine keuken in. Daar was de geur van hasjiesj zo sterk dat ik moest kokhalzen.
  
  'Stil,' fluisterde ik in het oor van de stewardess. 'Als je gilt krijg je een vliegtuig vol hysterische mensen. Wil je dat?'
  
  Langzaam ontspande haar lichaam zich een beetje. Ik voelde hoe ze bleef trillen, maar ze scheen zichzelf weer in de hand te hebben. Ze schudde haar hoofd, terwijl ze nog steeds naar het verwrongen gelaat van het lijk onder ons keek.
  
  Voorzichtig haalde ik mijn hand van haar mond. Ik zag haar slikken en ze zette zich schrap met één hand op het buffet.
  
  'Twee... twee minuten geleden was ik hier om het drankenwagentje te vullen en toen leefde ze nog. Ze leefde. Ik zag haar. Ik praatte met haar.'
  
  Ze slikte opnieuw en scheen op het punt te staan misselijk te worden. Ik kneep hard in haar arm.
  
  'Heb je iemand hier zien komen, of hier naar toe zien gaan nadat je vertrok?'
  
  'Ik...' hijgde ze. 'Ik serveerde drankjes. Ik heb niets gemerkt. Ik... nee. Dat is zo. Iemand schampte in het middenpad langs me. Ik dacht... ik nam gewoon aan dat hij naar het toilet ging.'
  
  Wie het ook was, hij kon de keuken zijn ingeglipt zonder dat de andere passagiers het hadden gezien. Daarna achter de werkende stewardess zijn gaan staan zijn snelle, stille moordwapen hebben geheven...'
  
  'Iemand?' vroeg ik scherp. 'Was het een man? Hoe zag hij er uit?'
  
  'Ja, een man. Ik weet het niet. Blond. Groot. In een kostuum. En met een dokterstas, geloof ik...'
  
  'Zit hij nu weer op zijn plaats?'
  
  Langzaam, angstig gluurde ze om de hoek van de keuken en liet haar ogen over de toeristenklasse gaan.
  
  'Ik kan het niet zeggen,' zei ze tenslotte, zich weer naar mij wendend. 'Er zijn drie lege plaatsen en er is niemand in het middenpad. Hij kan dus...'
  
  'In een van de toiletten of de eerste klasse zijn,' besloot ik voor haar. Ze knikte en deed haar best niet naar het lijk te kijken.
  
  'Ik zal het tegen de piloot moeten zeggen,' zei ze. 'Als een van de passagiers... '
  
  'Dat is niet nodig.'
  
  De man was enorm. Hij versperde bijna de hele ingang van de keuken en zijn stem was even enorm, al werd hij zorgvuldig gedempt gehouden. Het pistool in zijn hand was in verhouding klein. Maar het was dodelijk: Een Walther P 38.
  
  'De piloot wordt - ditzelfde moment om precies te zijn - door één van mijn collega's op de hoogte gebracht,' zei de grote man. 'Een kaping,' ze de stewardess, naar adem snakkend. 'Jullie kapen het vliegtuig.'
  
  De man glimlachte. Zijn lach beviel me nog minder dan zijn pistool.
  
  'Helemaal niet,' zei hij. Zijn woorden waren helder en weloverwogen, maar onnatuurlijk traag. En zijn ogen stonden glazig. Hij was absoluut stoned. 'U wordt niet van uw oorspronkelijke bestemming afgeleid. U zult niet eindigen als de gasten van Cuba of Algerije. U zult landen op het Londense Heathrow. Op het verwachte tijdstip.'
  
  'Maar?' vroeg ik.
  
  'Maar?' herhaalde hij. 'Nou, een kleine wijziging. U zult volgens schema landen. Maar u zult niet - laten we zeggen - in dezelfde conditie landen als u verwachtte.'
  
  'Zoals de jongedame die aan onze voeten ligt?' vroeg ik grimmig. Ik voelde mijn woede weer stijgen.
  
  Zijn glimlach verbreedde zich. 'Oh, nee. Helemaal niet. We hebben voor jullie iets speciaals verzonnen.'
  
  Ik voelde hoe mijn lichaam zich spande. Zijn reacties zouden vertraagd zijn, maar in de drukcabine van een vliegtuig dat ergens op 35.000 voet vloog kon ook een wild schot de romp doorboren en een onmiddellijke - en desastreuze - vermindering van druk veroorzaken. Ik moest zo dicht bij de grote man komen dat ik er zeker van kon zijn dat ik zijn pistool kon grijpen voor de vinger de trekker overhaalde.
  
  Alsof hij het voelde, ging hij iets achteruit. De glimlach verdween van zijn gezicht.
  
  'Jij,' snauwde hij. 'Terug naar je plaats en zeg tegen niemand iets. Stewardess, jij blijft hier.'
  
  'Nee,' protesteerde ze. 'Nee!'
  
  'In dat geval,' zei de man bijna terloops, 'geef je er misschien de voorkeur aan de deur te openen.'
  
  Ze slikte en staarde hem aan alsof ze wilde peilen of hij al of niet serieus was. Ik was er van overtuigd dat hij dat wel degelijk was. 'Doe wat hij zegt,' zei ik. 'Er is geen andere manier.' Op het moment tenminste niet, beloofde ik mezelf grimmig.
  
  Ze knikte, knipperde met haar ogen, smekend, gauw iets te doen. Ik glipte langs haar de keuken uit, terwijl de grote man net genoeg achteruit ging om buiten mijn bereik te blijven. Ik vermoedde dat de stewardess op het moment veilig was. Op dit moment zou de grote man waarschijnlijk niet graag het pistool lang genoeg neerleggen om de garotte te gebruiken. Wat er met de stewardess gebeurde - en met ons allemaal - wanneer we eenmaal boven Heathrow waren, was een geheel andere kwestie.
  
  Wat er met Anna was gebeurd was ook een heel andere kwestie. Halverwege het middenpad naar mijn plaats, zag ik dat ze niet op de hare zat. Een paar stappen verder zag ik haar. Ze zat nu aan de andere kant van het pad, een paar rijen achter onze plaatsen, naast een jonge man die leek te slapen. Ze keek niet op toen mijn ogen over haar gezicht gingen. Vlug keek ik een andere kant op en gleed op mijn plaats. Ik feliciteerde haar in stilte met het goede denkwerk - als ze werkelijk aan mijn kant stond - en de snelle, onopvallende actie. Als er iets gewelddadigs zou plaatsvinden - en daar twijfelde ik niet aan - hadden we een betere kans als we van verschillende plaatsen kwamen, dan wanneer we op een plaats zaten, makkelijk te zien en mee af te rekenen. Toen ik door het middenpad naar de eerste klasse keek, was alles daar rustig. De kapers namen het toestel over zonder enige herrie, een soepele en dodelijke operatie. Zonder een hint van wat hun plannen waren. Geen aanwijzing om mij, of iemand anders in staat te stellen een tegenaanval voor te bereiden.
  
  En ook geen aanwijzing van wie ze waren - afgezien van de grote man die zich nu in de keuken verborgen hield, waar hij uitstekend kon voorkomen dat iemand uit de toeristenklasse toegang kreeg tot de cockpit. Maar zelfs als er een paar in de eerste waren - en bij de piloot - dan moesten ze er beslist meer dan één in de toeristenklasse hebben. De vraag was, wie waren het? En waar?
  
  En wanneer zouden ze zich vertonen?
  
  Eén ding wist ik wel, dacht ik met bittere tevredenheid. Ik wist hoe de grote man zijn wapen door de metaaldetector had gesmokkeld, die op JFK-Airport kapers te slim af moest zijn. De stewardess had gezegd dat hij een soort dokterstas droeg. Waarschijnlijk was het ook een dokterstas - met een valse bodem.
  
  Toen het alarm van de detector had gerinkeld, was hij gevraagd de tas te openen. Gehoorzaam had hij dat gedaan en zijn beroepsinstrumenten getoond, die verklaarden waarom het alarm had geklonken. De bewaker had hem door laten gaan - met instrumenten en wapen. Wie ook de leden van deze groep waren, dat het moordlustige krankzinnigen waren, verhinderde hen niet ook razend slim te zijn. Wat hen deste gevaarlijker maakte.
  
  Plotseling zag ik vanuit mijn ooghoek Anna kalmpjes opstaan en door het middenpad naar de keuken lopen. Naar de toiletten en de eerste klasse. Ze was net ter hoogte van het keukentje gekomen toen de stewardess die ik daar had achtergelaten - de levende - naar buiten kwam en een hand op haar arm legde. De stewardess was banger dan ooit, als dat al mogelijk was. Ze zei iets tegen Anna op een dringende, bijna hysterische toon. Bijna pleitend en tegelijkertijd half dreigend. Na enige tegenwerpingen te hebben gemaakt, haalde Anna haar schouders op, draaide zich om en kwam het middenpad weer af.
  
  Ditmaal ontmoetten onze ogen elkaar. Een ogenblik concentreerden haar pupillen zich op de mijne, open, helder, hard en intelligent. En haar boodschap was duidelijk; ik weet dat er iets mis is en ik ben gereed voor actie.
  
  Toen passeerde ze me zonder te stoppen. En haar eigen plaats. Ze ging weer op een andere plaats zitten, ergens achter me.
  
  Wat was ze verdomme aan het doen?
  
  Toen hoorde ik gegiechel en het lachen van een man. Toen een laag, erotisch gekroel. Ik draaide me om. Verscheidene andere mensen ook.
  
  Ze zat te vrijen met een man drie rijen achter me. Kennelijk onbewust van hun omgeving, raakten ze hem stevig.
  
  Ik onderdrukte een grom. Ik had gedacht dat ze werkelijk link was, nou bleek mijn ongewenste, blonde communistische reisgenote alleen maar uit te zijn op seks in vogelvlucht met zoveel mogelijk mannelijke passagiers.
  
  Naar de verdommenis met het mens. Ik moest handelen en snel. Het toestel naderde Heathrow en de afrekening, wat die ook was. De grote man had gezegd dat één van zijn collega's de piloot op de hoogte bracht van de overname van het toestel. Dat betekende dat het noodzakelijke centrum van de afrekening in de cockpit van het toestel moest zijn. Deze conclusie werd ondersteund door de aanwezigheid van de grote man in het keukentje - kennelijk om te voorkomen dat iemand uit de toeristenklasse de cockpit zou bestormen. Hij had de moeite genomen één van de stewardessen in leven te laten, zodat hij haar kon gebruiken om passagiers te beletten verder dan de keuken te komen. De kapers vertoonden zich niet omdat ze geen paniek wilden, wat hun plannen zou kunnen dwarsbomen. Maar ze wilden beslist niemand in de cockpit. Dat betekende dat de cockpit de plaats was waar ik moest zijn.
  
  Om er te komen moest ik langs de grote man. En mogelijk andere kapers in de eerste klasse. Maar wat me de meeste zorgen baarde was de mogelijkheid - zekerheid bijna - dat er meer kapers onder de passagiers in de toeristenklasse zaten om de grote man rugdekking te geven. En ik wist natuurlijk niet wie het waren. Een of meerderen van hen konden me in de rug aanvallen, als ik de grote man aanviel.
  
  Maar de tijd raakte op. Ik moest het er op wagen. Ik stond van mijn plaats op en ging het middenpad in, terloops heen en weer kijkend naar de andere passagiers. Ik zag niets abnormaals: sommigen zaten te lezen, sommigen sliepen en paar dronken nog van de drankjes die eerder waren geserveerd. Een paar staarden alleen maar voor zich uit. Misschien waren ze in gedachten verzonken, of stoned. In welk geval - maar ik kon geen nader onderzoek riskeren.
  
  Ik naderde nu de keuken. Hij was nog maar een paar stoelen verder. De stewardess stond half in, half buiten de ingang. Ze nam mijn nadering met een toenemend paniekerige blik op. De grote man was nog voor me verborgen, maar hij was ook niet in staat mij te zien. Hij gebruikte de stewardess als waarschuwingssysteem voor het geval er iemand naderde.
  
  Ik was de laatste rij stoelen voor de keuken gepasseerd en, met een vurig gebed dat wat ik bedacht had zou werken, greep nonchalant omhoog naar de rekken boven de stoelen.
  
  Plotseling brak achterin het toestel de hel los.
  
  'Doera! Maniak! Kinderverkrachter!'
  
  Het was de luidste, doordringendste, kwaadste kreet die ik ooit had gehoord en hij was afkomstig van Anna. Haar blouse was aan een kant naar beneden gerukt en onthulde een grote borst in een vliesdunne beha. Ze vocht fel met de man waarmee ze even tevoren had zitten 'vrijen'.
  
  Letterlijk alle ogen in de cabine werden naar achteren gericht. Het was onmogelijk geweest het niet te doen.
  
  Ik bood een vurige verontschuldiging en een dankgebed aan die lieve, blonde Russische godin, wrong wat ik nodig had uit het rek boven me en stormde langs de stewardess de keuken in.
  
  De volgende seconde zat de garotte om mijn nek. Maar de draad zat niet alleen om mijn nek, maar ook om het kussen dat ik uit het rek had gehaald en om mijn keel had gedrukt. Overbegerig om toe te slaan had de man de draad in een lus om mijn nek geworpen voor hij kon zien hoe ik me eigenlijk beschermde. Nu, achterin het keukentje, werd de draad nu onverbiddelijk strakker aangetrokken. Hij deed zijn werk ondanks het kussen - om dat te voorkomen zou ik een stalen kraag gehad moeten hebben - maar veel langzamer.
  
  Onderwijl gleed Hugo in mijn hand. Blind en wanhopig stak ik met het dodelijke lemmet naar achteren. Ik kon nu al voelen dat de lucht werd afgesneden, mijn geest begon de eerste afdaling in nevels en uiteindelijke vergetelheid. Ik moest vechten tegen de natuurlijke neiging mijn handen naar mijn keel te brengen. Maar dat zou een zekere dood hebben betekend. Steeds weer stootte ik naar achteren.
  
  De grote man kon zich niet verdedigen, hij had beide handen nodig voor de garotte. Ineens raakte ik iets. Pierres scherpe lemmet gleed in vlees en raakte bot. De grote man kon zichzelf niet helpen. In doodsnood snakte hij naar adem. Een ogenblik lieten zijn handen de garotte los. De ijzeren druk op mijn keel werd opgeheven.
  
  Een ogenblik was ik in het voordeel en dat was alles wat ik nodig had. Ik draaide me razendsnel om. Plotseling was mijn gezicht maar een paar centimeter van het gelaat van de grote man. Zijn trekken waren verwrongen van pijn en inspanning toen hij een laatste maal probeerde de handvaten van de garotte aan te trekken en me te verlammen.
  
  Er was moed voor nodig, want door dat te doen liet hij borst en buik openliggen voor mijn dodelijke mes. Ik voelde een laatste beangstigende druk van de draad toen ik de stiletto diep in zijn buik stak, vervolgens snel omhoog in de nek voor de coup de grace. De man zakte ineen. De uiteinden van de garotte vielen uit zijn handen. Een sputterend geluid kwam uit zijn mond en een geweldige hoeveelheid bloed spoot uit de gemene, gapende wond in zijn keel. Zijn ogen gingen dicht.
  
  Ik ging achteruit om het bloed te ontwijken en liet zijn lichaam op de grond zakken. We hadden in stilte gevochten - elk van ons met zijn eigen reden - en buiten het gezicht van de passagiers. Nu wilde ik zeker geen aandacht trekken. Traag veegde ik Hugo's lemmet schoon aan het overhemd van de man, terwijl ik tegelijkertijd mijn nek masseerde en afwachtte tot ik er zeker van was dat mijn ademhaling weer normaal was. Een meter verder zat de stewardess ineengedoken in een hoek van de keuken. Haar lichaam en gezicht waren verstijfd van afgrijzen. Ze was letterlijk verlamd door een shock. Maar daar moest ik haar uit krijgen. En snel, ik had haar nodig.
  
  Zo zacht ik kon, legde ik mijn handen op haar schouders en bracht ik mijn gezicht dicht bij het hare.
  
  'Luister,' zei ik zacht. 'Er zijn op deze vlucht vreselijke dingen gebeurd. Er zou veel meer kunnen gebeuren. Maar dat hoeft niet. Het hoeft niet, als je me helpt. Je bent er op getraind in een noodsituatie niet in paniek te raken, nietwaar? Je moet nu aan die training denken. Je moet.'
  
  Een ogenblik reageerde ze niet. Toen slikte ze. Haar ogen knipperden.
  
  'Als dit allemaal voorbij is, als we van boord gaan en je moet er op terugkijken... ' Als we er uit komen en je terug kunt zien, voegde ik er in gedachten grimmig aan toe. '... hoe zul je je dan voelen als je nu in paniek raakt. Wat zul je de rest van je leven van jezelf denken?'
  
  Mijn woorden drongen tot haar door. Ze huiverde, sloot even haar ogen en bijna onmerkbaar rechtte haar lichaam zich.
  
  'Ik... ik zal het proberen,' zei ze. 'Ik weet niet of ik het kan, ik ben zo slap in mijn benen, maar ik zal het proberen.'
  
  Ik kneep haar in haar schouder.
  
  'Goed,' zei ik. 'Je redt het wel, ik zie het in je ogen. Nu moet je het volgende doen. Het is eenvoudig. Loop door het pad naar achteren. Probeer niet te acteren. Loop naar die blonde vrouw die zonet gilde. Naast wie ik aan het begin van de vlucht zat. Weet je wie ik bedoel?'
  
  'Ja,' zei ze knikkend. 'Die met dat figuur.'
  
  'Juist,' grinnikte ik. Ze zou het redden. 'Vertel haar dat als ze onrust veroorzaakt, ze niet bij de andere passagiers kan blijven en dat de man die de leiding heeft zegt dat ze onmiddellijk naar de keuken moet komen. Heb je dat?'
  
  Ze knikte en herhaalde de woorden letterlijk.
  
  'En benadruk de woorden, de man die de leiding heeft. Maak je geen zorgen als ze protesteert. Neem haar gewoon bij de arm en breng haar hier. Ze zal tegenstribbelen, maar ze komt. En wees niet bang angstig te kijken bij wat je doet. Dat is volkomen okee.'
  
  Ik kan alleen maar angstig kijken,' zei ze grimmig.
  
  'Dat is prima. Angstig maar vastberaden. Weg nu!'
  
  Ze zuchtte, slikte en ging de keuken uit. Ik bleef waar ik was, onzichtbaar voor de andere passagiers. Ik rekende er op dat ze geen idee hadden dat er een gevecht had plaatsgevonden. En dat de leden van de kaperbemanning, als ze gezien hadden dat ik naar de keuken ging, zouden veronderstellen dat de dodelijke garotte van hun maat zijn werk had gedaan.
  
  Dan zouden de leden van de kapergroep denken dat hun maat de stewardess naar achteren stuurde om de vrouw te halen die voor opschudding zorgde - wat hun plannen zou kunnen dwarsbomen - voor hem, 'de man die de leiding heeft'. Ze zouden het heel normaal vinden dat de stewardess angstig zo'n boodschap zou brengen en vastberaden omdat ze bang was voor haar eigen nek, als ze er niet in slaagde de opdracht succesvol uit te voeren, Anna zou komen. Daar was ik zeker van na haar fantastische afleidingsmanoeuvre, die me het voordeel had gegeven op de grote man en de mogelijkheid om ongezien de keuken in te glippen. Ze zou komen - in de veronderstelling dat ik gewonnen had - of om zich over te geven aan haar specialiteit, ogenprikken.
  
  Ik wachtte af. Er klonk een kwade vrouwenstem, hoog protesterend. Het geluid kwam dichterbij.
  
  Anna stormde de hoek om. Toen ik zag hoe haar handen geheven waren werd ik wat bleek. Toen ze me zag stopte ze met een verbazende snelheid voor een vrouw van haar formaat. Op haar gezicht verscheen een glimlach. De lach verdween niet eens toen ze de twee lijken op de grond van de keuken zag liggen. Ze schoof naast me naar binnen, uit het zicht van de cabine. De stewardess kwam vlak achter haar aan.
  
  'We hebben trubbels, niet?' zei ze. 'En jij hebt die grote knakker doeltreffend een paar doffers op zijn porem gegeven.'
  
  'Jij deed het ook niet slecht,' zei ik goedkeurend. 'Hoe kwam je er op...?'
  
  Ze haalde haar schouders op. 'Zo klaar als kluitje. Zo helder als water. Toen je me de eerste keer verliet om in het toilet te kijken, besloot ik de cabine te onderzoeken. Om te zien of er hasjrokers waren. Ik vond er één, twee. Ogen heel opengesperd. Slaperig, ver-weg. Ik ga naast hem zitten. Toen je lang wegbleef, dan terugkomt en niets zegt of kijkt, denk ik: Oh, oh stront aan de knikker! Moet te maken hebben met hasjrokers. Ik denk dus, is er meer dan één. Beter om tenminste deze lummel op te ruimen. Ik doe dus van Hat-see! Zenuwdruk op ruggenmerg. Maakt een paar uur bewusteloos. Ik wil eerst ogen uit prikken, maar... '
  
  'Uitprikken?' zei de stewardess. 'Oh mijn god. Dit is... '
  
  '...maar dan denk ik, dat is te opvallend. Misschien ziet andere hasjroker het en valt aan. Past misschien niet in je plannen. Dan bedenk ik te gaan kijken in de keuken waar jij tijdje bent geweest. Maar stewardess wil me niet langs laten, zelfs niet als ik zeg dat ik naar plee moet. En stewardess in paniek, heel grote bange broek, valt bijna flauw. En wil me niet in de keuken laten koekeloeren. Ik denk, ah, zo slecht kan het eten niet zijn! Onmogelijk! Maar jij doet nog steeds niets. Dus denk ik, beter nog een hasjroker pakken. Nog wat van Hatsee, terwijl jij op je kans wacht, ouwe kracht. Ga dus naar hasjroker, maar hij was wakker, dus ik moest wat met hem vogelen. Toen zie ik je naar keuken gaan. Ik denk, als er gevaar schuilt in keuken, wat is er dan nodig? Afleidingsmanoeuvre! Dus...'
  
  'Het was briljant,' zei ik.
  
  'Spasebo, ' zei ze. 'Nu alsjeblieft in de hoogte gebracht met verhaal.'
  
  Ik vertelde haar in het kort wat er gebeurd was en wat er volgens mij ging gebeuren tenzij we het verhinderden.
  
  '...de moeilijkheid is,' eindigde ik, 'dat we niet weten hoeveel er in de eerste klasse zijn en hoeveel nog in de toeristenklasse.'
  
  'Twee hasjrokers over bij toeristen,' zei Anna beslist. 'Ik heb gekeken. Geroken. Ik weet het zeker.'
  
  'Hmmm,' zei ik peinzend. 'Als we ons rustig van hen kunnen ontdoen, hebben we een kans.'
  
  'Ik zal ze opruimen,' zei Anna weer op die besliste toon. 'Ik neem de achterkant, jij de voorkant. Russische Beer, Yankee Adelaar. Openen tweede front. Beschouw me als ogenprikster op leenbasis.'
  
  'Ogen... ' zei de stewardess die tegen het buffet leunde. 'Oh, mijn god, dit is werkelijk...'
  
  Ik grijnsde. 'Okee, tovaritsj, 'zei ik. 'Ten aanval. Maar probeer de andere passagiers niet meer dan nodig te storen.'
  
  'Storingen,' zei Anna grimmig, 'zijn wellicht nodig. Je kunt geen eieren maken zonder omeletten te breken.'
  
  Ze wilde de keuken uit gaan. Ik ook.
  
  Op dat moment klonk een stem over de luidsprekers.
  
  'Dames en heren,' zei hij. 'Over vijf minuten zullen we neerkomen op Heathrow Airport, Londen, Engeland. Maar dames en heren, dit zal een heel andere landing zijn dan u kent van andere vluchten. Het is helemaal niet nodig dat u uw veiligheidsgordels vastmaakt. U mag rondlopen, u mag roken, u mag doen wat u wilt. Wees ervan overtuigd dat u in goede handen bent, want u bent in handen van de Machtige Moeder.'
  
  Meteen al ging er een verwonderd, angstig gemompel op onder de passagiers. Zowel in de toeristenklasse als in de eerste. Ik hoorde Harden van gesprekken.
  
  '...een grap?'
  
  '...bedoelt hij, geen veiligheidsgordels? Wat voor piloot...'
  
  '...wat is dit? Mijn god, ik heb nog nooit gehoord...'
  
  Ik wendde me tot Anna. Onze ogen ontmoetten elkaar.
  
  'Laten we gaan,' zei ik eenvoudig.
  
  'Da, ' zei ze.
  
  Tegelijk renden we de keuken uit.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Ik mag dan niet hebben geweten wie de kapers waren in de toeristenklasse, maar in de eerste klasse was het geen enkel probleem. Er waren maar vijf passagiers en twee van hen stonden vlak voor de deur van de cockpit. De deur zat dicht en ik was er van overtuigd dat hij van binnenuit gesloten was, met minstens nog een kaper bij de piloot en de co-piloot.
  
  Ik stopte halverwege het middenpad. Beide kapers lachten tegen me. Eén had een garotte in zijn hand - hij wrong hem met een obsceen genot in zijn verlangen hem te gebruiken - de ander had een pistool. Ik wist instinctief dat als ik aanviel, de man met het pistool zou wachten met schieten. Tenminste, als ik vergenoeg kwam om de man met de garotte zijn smerige werk te laten doen. Maar ik was er even zeker van dat als ik de man met de garotte onmiddellijk neerlegde, de schutter niet zou aarzelen met schieten.
  
  Om me heen waren de drie andere passagiers in een staat van totale, verlammende shock. Eén van hen, een vrouw, kreunde zacht. Een ander, een man, betastte een rozenkrans en prevelde gebeden. De derde, ook een man, staarde alleen maar, bevend en met een bleek gezicht. Geen van hen zou me helpen.
  
  'Kom op, dappere Dodo,' zei een van de kapers met een zachte, bijna fluisterende stem. 'Kom en ontvang de beloning voor je moed, als je zo graag de dood wilt vinden voor de anderen.'
  
  Hij strekte de garotte tot zijn volle lengte uit en schonk me weer die obscene glimlach.
  
  Ik wierp me op hem.
  
  'Kom,' schreeuwde hij.
  
  De garotte was uitgestrekt en verlangend naar zijn prooi geheven. Ik zag de draad glanzen toen ik me door de lucht wierp. Maar op hetzelfde moment greep ik Hugo. Mijn lichaam draaide in de lucht
  
  en ik lanceerde het mes als een kogel naar de man met het pistool. Een fractie van een seconde later, toen ik achter de stoelen vlak voor de kapers viel, ving ik een glimp op van het gevest van mijn mes dat uit de keel stak en van de man zelf die in een laatste, vluchtige stervenspijn voorover buitelde.
  
  Even later doemde de man met de garotte boven me op. De dodelijke draad daalde naar mijn keel. Maar hij maakte een fout. Mijn nek werd beschermd door de stoel onder me en aangezien ik schuin lag moest hij ver over me heen buigen om de draad om mijn hals te trekken. Hij handelde met dodelijke snelheid, maar niet snel genoeg. Mijn knieën bogen zich en mijn voeten schoten uit als een tweelingkogel, met barbaarse kracht. Ze sloegen tegen de borst van de kaper net toen de draad over mijn hoofd ging. Als een onhandige acrobaat die door zijn partner omhoog geworpen werd, smakte hij halverwege de cabine neer.
  
  De garotte vloog uit zijn handen, maar hij kon hem toch niet meer gebruiken. Toen ik ineengedoken op hem afkwam en Wilhelmina al in mijn hand gleed - zag ik de beloning die de onhandigheid de kaper had opgeleverd. Hij landde op zijn rug op de leuning van een stoel. De knap van de ruggengraat, toen die brak, echode door de cabine. Bijna even luid als zijn gil.
  
  Een seconde later stond ik over hem heen. Hij lag in een verfrommelde hoop, zijn houding verwrongen door de gebroken rug. Zijn ogen stonden wijd open van stervenspijn, een ondragelijke pijn die bijna onmiddellijk was gevolgd op de shock.
  
  Toch slaagde hij er nog in zijn lippen te krullen in iets dat leek op een glimlach.
  
  'De dood,' zei hij. 'Te gauw, te gauw, Maar het is goed. Dood me. Nu. In de naam van de Machtige Moeder. Dood me. Dood me!' Ik kon een huivering niet onderdrukken. Het bijna erotische verlangen van deze mensen - als je ze zo kon noemen - vervulde me nog steeds met weerzin. Maar misschien kon ik het in mijn voordeel aanwenden.
  
  'Nee,' zei ik koud en helder. 'Ik dood je niet. Ik laat je leven, in doodstrijd. Misschien leef je nog wel een tijd, tot je eigen kreten je verdoven. Tenzij-tenzij je me zegt wat jij en je makkers van plan zijn wanneer we eenmaal boven Heathrow zijn.'
  
  Ondanks de pijn bleef de verwrongen glimlach op zijn lippen.
  
  'Doet er niet toe,' hijgde hij. 'Doet er niet toe. Als je me nu niet dood zal ik over een paar minuten met iedereen aan boord sterven. Ik zal sterven als mijn vriend de piloten neerschiet en dit toestel recht in het luchthavengebouw zal sturen. Een frontale botsing waarbij honderden de dood zullen vinden. Net zoals kameraden nu in vliegtuigen boven vliegvelden in heel Europa doen. Ter ere van de Machtige Moeder - en de komende Apocalyps die haar triomf zal zijn.'
  
  Ik ging onmiddellijk van hem vandaan. Verder was hij geen bedreiging en niet bruikbaar. Mijn ogen schoten naar de plaats van de werkelijke dreiging - de cockpit, waar binnen een paar seconden schoten konden klinken die het lot van het toestel en het luchthavengebouw met iedereen er in zouden kunnen uitschreeuwen. Ik ging naar voren. Ik had een plan in mijn hoofd, maar voor ik dat kon uitvoeren — proberen - moest ik die deur open krijgen. Hoe?
  
  Wanhopig stopt ik een paar passen voor de deur en richtte ik Wilhelmina op het slot.
  
  Alsof ik een toverwoord had uitgesproken, ging de deur open. Mijn kaak viel open van verbijstering. Niet omdat de man in de deuropening een pistool op mijn buik gericht hield, net zoals Wilhelmina op de zijne, maar door het gezicht van de man. Het was een macaber, onmenselijk masker. Maar het was geen masker... Het was wel degelijk zijn gezicht - of wat er van over was. Een lippenloze snee als mond. Een rond, smerig gat waar de neus had moeten zijn. Twee ogen tuurden uit lidloze gaten, waar omheen slappe stukken huid als hangers van vernietigd vlees hingen. Er waren geen oren en er was geen haar. De huid was een gespannen, glanzend, roze vlies, afgezien van de stukken rond de oogholten. Er was maar een man met zo'n gezicht: Arzone Rubinian. Het was De aardschurk, het brein achter de zaak met de Manilla-piraten geweest. Toen ik hem meer dan zes jaar geleden tenslotte had opgespoord, had Rubinian me bijna aan stukken geblazen met een bom die op een vissers-dhow was geplaatst.
  
  Een paar seconden voor de ontploffing plaats vond was ik er aan ontsnapt en vanaf de wal had ik toegekeken terwijl het vuur van de explosie zich over de haven van de ene dhow naar de andere verspreidde.
  
  Rubinian had vastgezeten op één van de brandende dhows de boot waarmee hij had willen ontsnappen. Voor hij er in slaagde zichzelf te bevrijden - slechts om door mij gevangen genomen te worden - was hij al vreselijk verbrand. Artsen in de gevangenis van Manilla hadden hun best gedaan, maar de groteske monstruositeit die nu voor me stond was alles wat ze voor hem hadden kunnen doen.
  
  Rubinian was, volgens de rapporten uit de Filippijnen een paar maanden geleden uit de gevangenis ontsnapt. Volgens diezelfde rapporten had zijn persoonlijkheid gedurende de jaren die hij in de gevangenis had doorgebracht een opmerkelijke verandering ondergaan. De vernietiging van zijn gezicht en het monster dat hij was geworden waren er de oorzaak van dat hij van een kil intrigerende, briljante misdadige geest was veranderd in een misdadige geest die volkomen verwrongen was door een psychopathische haat tegen alles en iedereen, enkel gemotiveerd door zijn verlangen naar wraak. Wat die Machtige Moeder culte ook was, het was de natuurlijke plaats om Arzone te zoeken.
  
  'Carter,' zei hij op een vreemd hese, fluitende toon veroorzaakt door verbrandingen binnenin en aan de buitenkant van zijn keel. 'Nick Carter. Killmaster, n3 van AXE.'
  
  'Hallo, Rubinian,' zei ik grimmig. 'Geloof me, het genoegen is geheel en al aan jouw kant.'
  
  'En het is een genoegen, Carter,' zei hij. 'Geloof me dat is het. Na wat je me hebt aangedaan heb ik er altijd naar verlangd je weer te zien en onder omstandigheden als deze. Geloof me, beste Carter, als ik kon glimlachen zou ik nu breed grijnzen.'
  
  Toen merkte ik het pas. Arzone Rubinian had inderdaad een reden om te lachen. Hij droeg een parachute. En aangezien het toestel de laatste minuten steeds hoogte had verloren, als voorbereiding voor de 'landing', had Rubinian een heel goede kans hem te gebruiken. Misschien was Rubinian een lid van de Machtige Moeder culte, maar hij deelde niet het enthousiasme van de andere leden voor hun eigen dood. Hij was duidelijk van plan de vernietiging van het toestel te overleven.
  
  'Je denkt toch niet dat ik je die parachute zal laten gebruiken, Rubinian?' vroeg ik hem.
  
  'Jazeker, Carter. Dat denk ik wel,' antwoordde hij traag. 'Je moet
  
  wel. Kwestie van zelfbelang. Je zou me natuurlijk kunnen neerschieten, maar ik zou ook schieten. Wij zouden sterven en mijn man in de cockpit zou de piloot doden - hij heeft de co-piloot al gedood - en het toestel volgens plan laten neerstorten. Als je me daarentegen toestaat te springen heb je tenminste nog een kleine kans die man op te ruimen voor hij de piloot doodt.'
  
  Mijn lippen verstrakten. Hij had natuurlijk gelijk.
  
  'Je redt dus je leven,' zei ik om hem te prikkelen. 'Maar je plan is verpest. Laat je dat gebeuren?'
  
  Hij haalde even zijn schouders op. 'Jammer, maar van weinig belang. Boven heel Europa laten ze vliegtuigen neerstorten. Er zullen duizenden doden vallen. En de dag van de Apocalyps nadert snel. Je kunt niets doen om het tegen te houden.'
  
  'Door de dood van de Russische premier?'
  
  'Laten we zeggen zijn rituele executie. En nu, Carter, zul je me moeten laten gaan, als je wilt proberen dit toestel en je eigen leven te redden. En vlug. Binnen minder dan één minuut zal de piloot het toestel op koers naar het luchthavengebouw hebben gelegd. Hij zal dan zijn bruikbaarheid hebben overleefd. De man die achter hem staat met een garotte zal hem dan executeren en het toestel op het luchthavengebouw laten storten.'
  
  Met een garotte om de nek van de piloot. Een garotte vereist het gebruik van twee handen. Het klikte in mijn hoofd. Ik wist dat er nog een kans was.
  
  Rubinian moet het idee in mijn ogen hebben zien flikkeren.
  
  'Ja, Carter. Je heb gelijk. Ja, er is alleen maar die ene man. Maar als je wilt handelen zul je me nu moeten laten passeren.'
  
  Het deed pijn, maar ik zei het toch.
  
  'Ga maar.'
  
  Voorzichtig schoof hij langs me, zijn pistool in de aanslag. Zijn ogen verlieten geen ogenblik mijn gezicht. Hij wist dat zelfs de meest professionele moordenaar het in zijn ogen laat zien, voor hij de kogel afvuurt die moet doden. Mijn ogen bleven ook op de zijne gericht, terwijl hij achterwaarts door het middenpad naar de deur ging.
  
  Seconden verstreken.
  
  'Sneller, Rubinian,' zei ik tandenknarsend. 'Ook dat is eigenbelang. Zo zijn we te laag om te springen.'
  
  Hij versnelde zijn pas. Toen zag ik vanuit mijn ooghoek iets dat Rubinian niet kon zien.
  
  Anna naderde hem steels van achteren.
  
  Rubinian was bijna bij de deur van de cabine. Nog steeds met zijn pistool op mij gericht, draaide hij zich opzij naar de deur toe. Anna's hand sloeg met brute kracht neer. Ze gaf Rubinians nek een karateslag die hem naar voren deed wankelen. Het pistool viel uit zijn hand. Ik wilde hem op datzelfde moment neerschieten, maar zelfs die halve seconde had ik niet over. Ik wierp mezelf door de deur van de cockpit.
  
  Achter de piloot stond een kleine, donkere man. Hij draaide zich razendsnel om toen ik binnenkwam en ik zag de bijna onmiddellijke flits van begrip op zijn gezicht. Zijn handen klemden zich met wanhopige kracht om de uiteinden van de garotte. De piloot slaakte een gesmoorde kreet. Ik schoot de donkere man door het hoofd, maar hij viel achterover waardoor hij de piloot, die de controle over zijn instrumenten begon te verliezen, nog steeds wurgde. Het toestel zwenkte scherp naar links en begon toen te duiken. Vanuit de passagierscabine hoorde ik angstige kreten. Ik struikelde door de cockpit en rukte de draad van de nek van de piloot, waarbij ik met mijn schouder de dode gestalte van zijn moordenaar in spé op-zijschoof.
  
  'Trek op!' schreeuwde ik wanhopig in het oor van de piloot. 'In godsnaam, trek op! We storten neer.'
  
  En zo was het. Ieder moment nu. Ik zag de gezichten al van de mensen onder ons op het asfalt van de luchthaven. Ze vluchtten in afgrijzen.
  
  Toen, met oneindige traagheid, klemde de hand van de piloot zich om de knuppel. En na een eeuwigheid begon de neus van het toestel omhoog te komen. De piloot gaf meer gas en we wonnen genoeg hoogte om een ramp te voorkomen.
  
  Een ogenblik stond ik alleen maar bij te komen. Ik haalde nog een paar maal diep adem en vroeg toen aan de piloot. 'Ben je okee? Kun je ons veilig aan de grond zetten?'
  
  Hij knikte traag, met duidelijke pijn slikkend. 'Ik zal de verkeerstoren moeten spreken voor de juiste naderingsrichting en landingsbaan,' zei hij met schorre, halfgesmoorde stem. 'Maar we staan over een paar minuten aan de grond. Ze weten al dat het een noodgeval is, door de grillige manier van vliegen.'
  
  Ik klopte hem op de schouder. 'Beste kerel,' zei ik. Ik verliet de cockpit, waarbij ik bewust niet keek naar het gewurgde lijk van de tweede officier, dat voor de tweede stoel op de grond lag.
  
  Toen vloekte ik. Behoorlijk.
  
  Voor me was de stewardess, samen met een uiterst beschaamde Anna, bezig de cabinedeur te sluiten, die kennelijk open was geweest. En Arzone Rubinian was weg.
  
  Anna naderde me als een schoolmeisje dat bij het meetkunde-examen op spieken is betrapt.
  
  'Carter,' zei ze. 'Ik ben stom geweest. Werkelijk gans zonder kop. Ik schaam me zo. Ik zou wormen willen eten en sterven.'
  
  'Laat die wormen maar zitten,' zei ik. 'Wat is er gebeurd?'
  
  Ze zuchtte. 'Ik zie man die pistool op jou gericht houdt. Ik zie dat jij pistool op hem richt. Ik leg de man met karateslag van achteren neer.'
  
  'Dat gedeelte heb ik gezien. Maar wat gebeurde er nadat ik de cockpit in ging?'
  
  Ze zuchtte op nieuw.
  
  'De man valt. Ik grijp hem en draai hem om, om hem te bekijken, zodat ik hem op zijn neus kan slaan of ergens anders, of kan afknellen. Versmoren en een paar ribben breken. Maar dan... zie ik zijn gezicht. Dat gezicht - erger dan mijn vader als hij kater heeft. Ik ben zo verrast, ik staar hem alleen maar aan! Dan geeft hij mij karateslag en... '
  
  'Okee,' zei ik. 'De rest kan ik wel raden. Nou misschien wordt hij op de grond wel opgepikt.'
  
  'Ik denk het niet,' zei Anna. 'We vlogen op dat moment niet boven het vliegveld. Ik denk dat hij snel hazenpad heeft gekozen.'
  
  'Nou, ik zal toch de honden achter hem aan sturen.'
  
  Ik ging de cockpit weer in en vroeg, met gebruikmaking van de radio van de piloot, de verkeerstoren de politie te waarschuwen uit te kijken naar Arzone Rubinian. Met zijn gezicht, dat ik tot in details beschreef, kon hij niet bepaald opgaan in de massa.
  
  Vijf minuten later stonden we veilig op de grond en een menigte, uitgeputte, opgeluchte en soms bijna hysterische passagiers ging van boord. Ook van boord gingen - horizontaal op draagbaren - acht lijken.
  
  Dit is één van de bloederigste zaken die ik de laatste tijd heb meegemaakt, peinsde ik grimmig, toen Anna en ik - poserend als moedige aanwezigen die de zaak in eigen handen hadden genomen - een gecensureerde versie van de gebeurtenissen aan de Engelse politie vertelden.
  
  Het duurde bijna twee uur de politie - nog steeds wantrouwig over de hele zaak, maar onder de indruk van de lof die door de stewardess en de piloot op ons werd gestapeld - Anna en mij toestemming gaf te vertrekken. Het was bijna middernacht, Londense tijd en ineens werd ik door uitputting overweldigd. Tegen de tijd dat we in ons hotel - bij Strand, klein maar luxueus - waren, wilde ik niets anders dan een paar uur slaap. Anna had andere ideeën.
  
  'Nick,' zei ze. 'Ik schaam me zo dat ik die man liet ontsnappen. Ik wil het goedmaken. Ik wil je geschenk geven.'
  
  'Slaap,' mompelde ik, terwijl ik op bed neerviel. 'Dat is het enige geschenk wat ik van wie dan ook wil. Alleen maar vijf of zes uur, diepe, vaste slaap.'
  
  'Nee,' zei ze. 'Nog niet. Later slapen. Nu geef ik je geschenk. Heerlijk geschenk. Heel goed voor zenuwen. Eerst moet je vertellen, hebben ze in dit hotel, hoe noem je dat, roomservies? Ik heb honger.'
  
  'Ja,' mompelde ik. 'Roomservies vierentwintig uur per dag. Pak gewoon de telefoon en vraag er naar. Ik ben... ik ben...'
  
  En ik viel in slaap. Maar niet voor lang. En toen ik wakker werd, nou... '
  
  'Goeie god,' hijgde ik.
  
  'Bevalt het?' zei Anna glimlachend.
  
  'Oh, ja. Het bevalt. Het bevalt heel erg.'
  
  En zo was het. Anna stond naakt voor me. Haar borsten waren grote, zachte rondingen met rozerode tepels die trots rechtop stonden. Haar lange, rijke blonde haar viel in stromen bijna op de gewelfde, weelderige rondingen van haar billen. Haar huid was romig en waar haar dijen bijeenkwamen, begon een zuiver blond woud dat ver tegen haar mooie buik opklom. Terwijl ik nog naar haar staarde begon ze me uit te kleden.
  
  'Eerst overhemd,' zei ze. Toen het uit ging voelde ik haar borsten zacht tegen me aan wrijven. Haar adem was warm op mijn gezicht.
  
  'Nu broek,' zei ze, en haar handen streelden mijn dijen. Toen ik reageerde boog ze haar hoofd diep over me heen. Ik voelde haar lippen op mijn borst, mijn buik, mijn dijen, terwijl haar borsten tegen mijn benen zwaaiden. Haar handen lazen mijn lichaam alsof het een brailleboek was.
  
  Naar de verdommenis met slapen. Ik vergat het slapen. Wie wil er nou slapen?
  
  Ik stak mijn hand naar haar uit.
  
  Luchtig ontweek ze mijn greep en trok ze zich glimlachend terug. 'Nee,' fluisterde ze. 'Nog niet. Nu zal ik op de Russische manier met je vrijen. Ze duwde me op bed neer, terwijl ze terloops mijn geslacht streelde. 'Ga liggen,' fluisterde ze. 'Lig stil.'
  
  Ik ging liggen. Kennelijk had ze de leiding van deze operatie en ik liet haar - voor het moment.
  
  Langzaam en teder begonnen haar handen over mijn borst te wrijven, langs mijn buik omlaag, over mijn dijen en tussen mijn dijen - vooral tussen mijn dijen.
  
  'Bevalt?'
  
  'Bevalt,' kreunde ik. 'Oh, ja. Bevalt prima.'
  
  Ze was warm, teder en heel, heel sexy. Ik begon instinctief te bewegen in de greep van erotisch verlangen. Opnieuw greep ik naar haar. Opnieuw ontweek ze me.
  
  'Njet, ' fluisterde ze lachend. 'Stil liggen. Is maar het begin. Wat verder komt is meer beter nog.'
  
  Ze boog zich over me heen. Langzaam kwam haar roze tong uit haar mond. Langzaam bracht ze hem naar mijn borst. En langzaam, met geile, erotische kronkelingen begon ze fijne patronen over mijn lijf te trekken. Haar vochtige warme tong bedekte mijn borst, likkend, hier en daar flitsend, langs mijn buik, heet, vochtig strelend, me omsluitend...
  
  Ik voelde dat ik ging ontploffen.
  
  Ik greep naar haar en trok haar op bed, haar grote borsten tegen mijn lijf, de tepels tegelijk hard en zacht.
  
  'Njet, ' fluisterde ze weer, terwijl ze zich uit mijn greep wrong op een manier die mijn begeerte alleen maar vergrootte. 'Njet, njet. Nu moet je het bij mij doen.' Het was een bevel met een heerlijke glimlach.
  
  Ik deed het.
  
  'Da, ' fluisterde ze. 'Da. Is goed heel goed. Bevalt.'
  
  'Het bevalt mij ook,' zei ik, terwijl mijn handen iedere centimeter, iedere ronding en holte van haar lichaam streelden. Mijn tong proefde haar lichaam, ieder stukje ervan, overal, zonder een plekje over te slaan...
  
  'Oh, god,' riep ze plotseling uit. 'Nu'! Nu!'
  
  Haar lichaam kromde zich naar me toe. Mijn armen gingen om haar heen en we kwamen in elkaar. Samen stootten we, eerst traag, met een ondragelijke gewaarwording van elkaar, toen sneller en sneller.
  
  Een explosie. Vuurwerk. Bommen.
  
  We gilden samen. Eerst ik, dan zij.
  
  En we werden slap.
  
  We lagen met onze armen om elkaar heen geslagen. Onze lichamen waren nog aan elkaar gekleefd.
  
  'Bevalt?' fluisterde ze.
  
  'Bevalt,' zei ik, nauwelijks in staat te spreken.
  
  'Mij ook,' zei ze. 'Was eerste klas. Super-de-luxe. Eén van de beste. Tops.'
  
  'Ja,' zei ik. 'Absoluut tops,' en ik viel in slaap.
  
  Toen ik wakker werd filterde het grijze ochtendlicht van Londen door de ramen. Ik voelde Anna's lichaam tegen het mijne, haar benen om mijn dijen geslagen, haar borsten zacht tegen mijn borst en ik kon maar een ding doen om haar niet nog eens te neuken.
  
  Ik sloeg op haar billen. Hard.
  
  'Oh,' kreunde ze en krulde zich nog dichter tegen me aan.
  
  Ik sloeg haar nog eens. Harder.
  
  'Auw,' protesteerde ze. Maar ze deed haar ogen niet open en bewoog niet.
  
  'Opstaan! ' commandeerde ik. 'Opstaan! We hebben werk te doen. En snel!'
  
  Ze deed met tegenzin haar ogen open en bewoog zich slaperig. 'Hoe laat?'
  
  'Acht uur. Geweest. En we hebben een afspraak met een zekere...' Ik diepte het papiertje op dat Hawk me had gegeven. '...een zekere Lord Albert Houghly Smythe-Crag.'
  
  'Een dwaze naam. Stomme naam. Mag hem nu al niet.'
  
  'De naam is misschien dwaas, maar Lord Albert Houghly is toevallig wel de grootste expert op het gebied van exotische cultes. We gaan zijn brein leegpompen.'
  
  Zuchtend kwam ze uit bed en we kleedden ons aan. Er was geen tijd voor ontbijt, maar ik nam een moment om de Londense politie op te bellen.
  
  Arzone Rubinian was niet gezien.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Omstreeks negen uur kwamen we aan bij het British Museum, net toen het openging. Het is een grote, grijze klomp van een gebouw, dat niet alleen tentoonstellingen huisvest, zoals de meeste musea, maar ook een enorme naslagbibliotheek en afdelingen gewijd aan onderzoek en taxatie in zo'n beetje ieder onderwerp onder de zon. Ik vertelde het Anna en vroeg of ze onder de indruk was.
  
  Ze snoof. 'Diep onder de indruk. Ziet eruit als Lublianka gevangenis.'
  
  Ik grijnsde en voerde haar verder naar het kantoor van de hoofdcuratoren. Daar stopte een antieke, grijze secretaresse haar kennelijke hoofdfunctie - theezetten - om naar mijn verzoek te luisteren. 'Smythe-Crag?' herhaalde ze vaag, terwijl ze me verwonderd aankeek.
  
  'Lord Albert Houghly Smythe-Crag,' gaf ik de volledige naam. Begrip verscheen op haar gezicht. 'Oh,' zei ze. 'U bedoelt ouwe Huff.'
  
  'Eh, nou ja, ik neem aan van wel.'
  
  'Okido, U gaat die gang daar links door, rechtsaf bij de Romeinse buste, volg die gang tot de Syrische urn, scherp naar links - denk er aan, scherp - volg die gang langs het Departement voor Oosters Antiek, weer links, dan rechts en dan ziet u een hoop dozen en stapels manuscripten, dat soort dingen. Huff moet daar ergens zitten, denk ik zo.'
  
  'Eh, dank u,' zei ik.
  
  'Okido. Denk eraan. Niet Aziatische Relikwieën hoor. Een beetje gecompliceerd, die afdeling.'
  
  'Okido,' zei ik, en vertrok om haar instructies naar de letter uit te voeren. Ik had geen zin een Aziatisch Relikwie te worden. Anna draafde trouw naast me mee.
  
  'Zie je?' zei ze, toen we de derde bocht omgingen en verdwaald leken in een warnet van stoffige gangen. 'Ik zei toch dat het op de Lublianka gevangenis lijkt.'
  
  Ik begon zelf ook een beetje bezorgd te worden, tot we plotseling, na door een labyrint van manshoge stapels dozen en papieren te zijn gegaan, bij een bureau kwamen. Aan het bureau zat een man. Hij keek op toen we in zicht kwamen en zijn gezicht vertoonde een glimlach van pure verrukking.
  
  'Nee, maar,' zei hij. 'Bezoek!'
  
  Ik kreeg het gevoel dat hij in dagen geen menselijk wezen had gezien. Misschien in weken.
  
  'Lord Albert Houghly Smythe-Crag?' informeerde ik.
  
  'Oh, alsjeblieft,' zei hij, protesterend met een hand wuivend. 'Gewoon Huff. Gewoon ouwe Huff. Kunnen we vandaag de dag niet hebben, die Lord dit-en-dat nonsens, nietwaar?'
  
  Het was een kleine, kalende man, waarschijnlijk midden dertig, met heel dikke brillenglazen en gekleed in ouderwets tweed. Terwijl hij sprak tuurde hij ons verlegen aan, waarbij hij als een vogeltje zijn hoofd iets schuin hield.
  
  'Nou, eh, Huff, laat ik mezelf voorstellen. Ik ben Richard Nickles, van de Amerikaanse Douane- en Immigratiedienst. Ik haalde een insigne en een pas te voorschijn, één van de vele valse identiteitsbewijzen waarvan ik me altijd voorzie en liet het hem zien. Hij keek er vaag naar, glimlachte en knikte.
  
  'De jongedame is mijn assistente, Anna.'
  
  'Prettig je te ontmoeten, Nickles. Heb altijd al wat gehad met Yanks en jullie land. Vrijheid en recht voor allen. De gewone man. Dat soort dingen. Verdomd goede ideeën.'
  
  'Ja. Nou, dank je. Het geval is, eh, Huff, dat we naar jou zijn gekomen, omdat we op het moment in de VS een probleempje hebben en we hoopten dat jij in staat zou zijn ons te helpen.'
  
  'Als ik kan, heel graag,' zei hij, terwijl hij zijn hoofd heen en weer schokte als een bijziende mus.
  
  'Zie je,' begon ik heel omzichtig, 'we hebben toenemende problemen met bepaalde vormen van smokkel, zowel van verdovende middelen - onder andere hasjiesj - als van illegale vreemdelingen. Het beangstigende, het facet dat ons de meeste zorgen baart, is dat sommigen van die illegale vreemdelingen zware hasjgebruikers zijn en moorden plegen onder invloed van dat middel.'
  
  'Hmmm,' zei Huff. 'Beroerde zaak.'
  
  'Door bepaalde dingen die deze illegale vreemdelingen hebben gezegd, nadat ze gepakt werden, zijn we tot de voorlopige konklusie gekomen dat ze allemaal lid zijn van één of andere sekte. Het schijnt een heel sinistere sekte te zijn, die hasjiesj en moord gebruikt als integraal deel van een vreemd ritueel, een soort aanbidding.'
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Smerig.'
  
  'Volgens mijn inlichtingen ben jij één van de belangrijkste - zoniet de belangrijkste - experts op het gebied van cultes en exotische vormen van aanbidding. Hebben deze woorden enige betekenis voor je? Zouden ze je in staat stellen de sekte te identificeren waartoe deze mensen behoren? "De Machtige Moeder die Dood is en de Oude Man van de Berg die haar Afgevaardigde op Aarde is".'
  
  Huff leunde peinzend in zijn stoel achterover.
  
  'Mmmm,' zei hij. Achter de dikke glazen hadden zijn ogen hun vage blik verloren. Zijn gezicht leek samen te trekken in iets dat scherper, zekerder, gezaghebbender was.
  
  'De Machtige Moeder die Dood is,' herhaalde hij. 'Dat verwijst eigenlijk naar twee onderwerpen van aanbidding, uit verschillende kuituren en tijden. Maar tot op zekere hoogte opvallend gelijk. De eerste verwijst naar Kali. Dat is de Indische godin van het vrouwelijke - vruchtbaarheid, schepping - en één van de belangrijkste godinnen van de Hindoe-leer. Maar, daar moet ik op wijzen, het is ook de godin van de dood. Traditioneel en tot de tegenwoordige lijd toe, toen de praktijk tenslotte werd uitgeroeid door het Britse bestuur in India, beoefenden de aanbidders van Kali de rituele moord.'
  
  'Dat is het dan,' zei ik opgewonden.
  
  'Kalm aan. Er komt nog meer. Ja. Mmmm. Ik begin het te zien. fascinerend eigenlijk. Het past allemaal in elkaar.'
  
  'Past hoe in elkaar?' vroeg ik.
  
  'Zie je, de Machtige Moeder die Dood is, kan ook verwijzen naar de sekte van Magna Mater - uit het Latijn vertaald als Machtige Moeder. Deze sekte was er één die opbloeide in de dagen van de aftakeling van het Romeinse Rijk toen de Romeinse góden niet langer geëerd werden en het Christendom nog geen gevestigde religie was geworden. Bepaalde "misteries" of sekten uit het oosten begonnen veel bekeerlingen te krijgen en werden vertaald in Romeinse termen. De Magna Mater was er één van. De leden van deze kul-te namen deel aan wilde, op orgiën gelijkende ceremonieën. Rituele groepsseks was er een belangrijk onderdeel van - de vruchtbaar-heidsrite, weet je - maar ook het mensenoffer. Noem het moord als je wilt. Rituele moord. De dood bevredigde de Machtige Moeder, zie je, omdat die nodig was voor de cyclus van dood en wedergeboorte. Verwant aan de Isis-Osiris mythen uit Egypte en dat soort dingen.'
  
  'De huidige culte van de Machtige Moeder zou dus een kulturele versmelting kunnen zijn van de sekte van Kali en de Magna Mater sekte,' zei ik.
  
  'Daar heb je hem,' zei Huff stralend, alsof ik een jochie was dat iets van de les had begrepen.
  
  'Maar hoe zit het met de Oude Man van de Berg die haar Afgevaardigde op Aarde is?'
  
  'Ah,' zei Huff, nog steeds stralend alsof we het hadden over iets dat nu eens echt leuk was. 'Dat is het mooie er van. Het past precies, zie je. Hasjiesj en zo. De Oude Man van de Berg was een oorlogzuchtig Arabisch stamhoofd uit de elfde eeuw. Hij overheerste een gebied zo groot als Perzië en Syrië vanuit een bergfort in een verlaten streek van Perzie en onttrok enorme schatten aan de bestuurders van omliggende steden door - nou, ik geloof dat jullie Yanks het een soort protectie-business zouden noemen.'
  
  'Protectie-business?' herhaalde ik verwonderd.
  
  'Ja, precies. Zie je, hij dreigde hen eenvoudig te laten vermoorden, tenzij ze hem betaalden met geld, juwelen, slaven, vee en dat soort dingen. En als de belasting niet betaald werd maakte hij zijn dreigement waar. Hoe goed bewaakt en beschermd de bestuurder ook mocht zijn, één van de moordenaars van de Oude Man, kreeg hem tenslotte altijd wel te pakken.'
  
  'Hoe?'
  
  'Ah, hij had een methode, zie je. Hij had een leger fanatici tot zijn beschikking. Volkomen toegewijd, bereid, verlangend eigenlijk, in zijn dienst te sterven. Aangezien zij bereid waren te sterven, kon de Oude Man tien, twintig, vijftig, honderd moordenaars op zijn
  
  slachtoffer af sturen. Op een gegeven moment moest er een slagen.'
  
  'Maar waarom wilden ze zo graag voor de Oude Man sterven?'
  
  'Een geniale ingeving van zijn kant. Hij gebruikte hasjiesj.'
  
  'Hasjiesj?' zei ik scherp.
  
  Huff knikte. 'Gewoonlijk liet hij zijn potentiële aanhangers stoned worden, daarna leidde hij hen in een prachtige tuin, waar hij omgeven werd door mooie vrouwen die hem op zijn wenken bedienden, heerlijk eten, muziek, slaven. Wanneer hij weer bij zijn verstand kwam was hij in de barakken, maar ze vertelden dat hij een glimp had gezien van de hemel die hij na zijn dood zou erven, als hij stierf in dienst van de Oude Man. Je kunt je voorstellen welk effect dat had op een halfverhongerde, ongeletterde inboorling van die verlaten streek, die zijn hele leven had doorgebracht in vreselijke armoede en alleen maar vooruitzicht had op meer van hetzelfde. Het overtuigde hen volkomen. De Oude Man kreeg net zoveel bekeerlingen als hij wilde. Feitelijk had hij er een heel leger van. Ze heetten Hashashin, de gebruikers van hasjiesj. En daar komt natuurlijk ons woord assassin (= moordenaar) vandaan. Hashashin -Assassin.'
  
  'Ik begrijp het,' zei ik langzaam. 'En hun favoriete wapen was toch niet toevallig...'
  
  'In het begin bijna alles. Maar de groep werd op een gegeven moment een sekte die zich in sporen over dat deel van de wereld verspreidde. Hij dook in de negentiende eeuw op in India en later in Engeland als de Thuggees. Ze pleegden rituele moorden met de... '
  
  '...garotte,' beëindigde ik voor hem.
  
  'Correct,' glunderde Huff. 'Je ziet dus, ouwe jongen, sekten kunnen zich van de ene kuituur naar de andere verspreiden, hun voorkomen een beetje veranderen en zich vermengen, zolang ze maar toegewijd zijn aan dezelfde grondbeginselen. Hier hebben we de sekte van Kali, de Magna Mater en de Hashashin, allemaal versmolten tot de moderne Machtige Moeder sekte. Het past allemaal, zie je, het klopt omdat ze allemaal in wezen toegewijd zijn aan hetzelfde, de dood. De aanbidding van de dood.'
  
  Naast me zag ik Anna even huiveren.
  
  'Maar waarom zou in deze wereld een groep mensen - onder wie ontwikkelde, geleerde mensen - zich bekeren tot zo'n primitieve, bijgelovige en barbaarse culte, waarvan de waarden precies tegenovergesteld zijn van alle waarden van de huidige, moderne maatschappij?'
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Waarschijnlijk precies dat, Nickles. Deze wereld, bedoel ik. Alles verandert en veel te snel voor de meeste mensen. Ze kunnen het niet bijhouden. In de war, weet je. Weten niet wat ze moeten denken. Alle oude waarden worden over boord gezet. Geen nieuwe er voor in de plaats. De oude religies veranderen of verliezen hun invloed. Toekomstshock, weet je. De mensen - sommige mensen tenminste - worden aangetrokken tot primitieve religies. Het irrationele. Geeft hen iets om zich aan vast te houden. En wat is er in het leven fundamenteler dan de dood? De dood is zeker, de dood is onontkoombaar. Dat te aanbidden, is het aanbidden van iets dat absoluut, onwankelbaar, onveranderlijk waar is. En die culte is niet de enige manifestatie er van, weet je. Charles Manson bijvoorbeeld.
  
  Ik knikte. Het was zinnig. Afgrijselijk zinnig. Huff keek me peinzend aan, zijn hoofd schuin. 'Ik denk er net aan dat er iets anders is wat je zou kunnen interesseren. Die, eh, groep, zou je het kunnen noemen.'
  
  'Groep?'
  
  'Ja. Studiegroep, noemen ze zich. Gewijd aan de studie van sekten. Uiterst exclusief lidmaatschap, heb ik me laten vertellen. Niet vrij voor het publiek. Heb één of twee keer een uitnodiging voor hun vergaderingen gehad. Nooit gegaan. Nogal moeilijk om hier weg te komen, weet je. Kan je verder niet veel over hen vertellen. Allemaal heel erg geheimzinnig. Maar, eh, nu ik het zeg... mmmm... hier ergens gelegd... '
  
  Hij scharrelde in een ongelofelijk rommelige bureaulade. 'Moet die dossiers ordenen. Ooit eens gedaan, paar jaar terug. Ik... eh, ja, hier is het. Uitnodiging voor hun volgende vergadering. Bijzondere vergadering, feitelijk, dat zeggen ze.'
  
  'Wanneer?' vroeg ik scherp.
  
  'Wanneer? Nou... eh, hemeltje, vanavond.'
  
  'Waar?'
  
  'Waar? Nou... eh, ja, Devon. Cornwall, weet je. Mmmm. Schijnt... ja, Lord Burts' huis te zijn. Kasteel trouwens.' .
  
  Hij keek me aan. De verlegen blik keerde terug. 'Wilt zeker...
  
  eh... wilt zeker niet eens kijken, wel? Zou jullie als mijn gasten kunnen meenemen, weetje. Gastvrijheid verzekerd. Lord Burt en ik - nou, schoolmakkers weet je... Eton en Cambridge en dat soort dingen. Heb die knaap in geen jaren gezien, maar...'
  
  'We nemen het aan.'
  
  Huff straalde.
  
  'Ah, goed. Zal een soort vakantie voor me zijn, weet je. Weg van die ouwe boeken.'
  
  'Wanneer kunnen we vertrekken?' vroeg ik.
  
  'Eh... nou,' zei hij, opnieuw in zijn la rommelend.
  
  'Ah, ja, hier is het, spoorboekje. Trein van Victoria Station... eh... ja, even over één. Moeten we er omstreeks achten zijn. Het feest begint niet voor tien uur, dus we hebben tijd genoeg.'
  
  'Prima,' zei ik. 'Dan treffen we elkaar bij het Victoria Station omstreeks tien voor één.'
  
  'Heel goed,' zei Huff.
  
  'Nee,' zei Anna.
  
  'Wat?' zei ik.
  
  'Ik zeg nee,' zei Anna. 'Is pokenjacht.'
  
  'Wat zeg je precies,' informeerde Huff met een verwonderde uitdrukking op zijn gezicht.
  
  'Laat maar zitten,' zei ik tegen hem. 'Engels is de moedertaal van mijn assistente niet en ze zegt de dingen vaak een beetje vreemd. Ze is werkelijk heel slim. We zien je om tien voor één op het Victoria.'
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Ah, ja. Tot dan.'
  
  Ik nam Anna stevig bij haar schouder en loodste - duwde - haar om de berg dozen en boeken tot we buiten het gezicht van Huff waren. Vervolgens de gang door tot we buiten gehoorsafstand waren.
  
  'Jij,' zei ik, 'wordt geacht mijn assistente te zijn. Een assistente geeft haar baas geen bevelen.'
  
  'Doet er niet toe,' zei Anna. 'Deze reis is verspilling van kostbare tijd.'
  
  'Het is de beste aanwijzing die we tot dusver hebben. Feitelijk de enige tot nu toe. We gaan.'
  
  'Nee,' zei Anna koppig. 'We moeten zoeken naar man met lelijk smoel.'
  
  'En waar stel je voor te zoeken?'
  
  'Overal. Hoe kan hij zich verbergen? Met zo'n smoel zou het Monster van Frankenstein... '
  
  'Bedoel je dat we ieder huis in de omgeving moeten doorzoeken?'
  
  'Ik bedoel dat die Huff teveel praat. Praten, praten, praten. Alles wat hij kan is praten. Ik bedoel dat die groep net als hij zal zijn. Praten, praten, praten, de hele avond spraakwater. En wij verspillen tijd.'
  
  'We gaan,' zei ik beslist.
  
  'Nee,' riep Anna uit. 'Ik weiger.'
  
  'Wat is er verdomme met jou aan de hand?' zei ik kwaad. 'Jij deelt de lakens hier niet uit.'
  
  'En jij ook niet. Ik weiger mee te doen aan pokenjacht die verspilling van kostbare tijd is.'
  
  'Luister,' zei ik. 'Je doet alleen maar voor spek en bonen mee, weet je nog. Je bent er alleen maar om me te begeleiden. Knoop dat in je oren en wel meteen. Wij — dat wil zeggen, ik, met jou als gezelschap - gaan naar Devon en we gaan om één uur.'
  
  Ze wilde weer protesteren, maar ik greep haar stevig bij de arm en duwde haar nog een paar kilometer gang naar de uitgang door. Terwijl ik dat deed nam mijn argwaan toe. Waarom was ze zo vastbesloten me uit de buurt van Devon en de 'studiegroep' te houden? Op het vliegtuig was ze meer dan behulpzaam geweest, maar dat kon louter zijn om me in te palmen, mijn vertrouwen te winnen. En als ze niet te vertrouwen was, eigenlijk voor de vijand werkte, welke vijand was dat dan? De Machtige Moeder? De Sovjet Unie? Maar waarom zou de Sovjet Unie proberen me te verhinderen om hun eigen premier te redden?
  
  Toen snapte ik het. Niet de Sovjet Unie. Maar een partij in de Sovjet Unie. Hawk had gezegd dat doordat Nichovev nog maar zo kort aan de macht was, hij nog niet de kans had gehad om een basis van adjudanten op te bouwen, die sympathiek stonden tegenover zijn politiek. Als hij stierf, zou de macht overgenomen worden door Roenanin of Glinko, die beiden tegen Nichovevs politiek van vreedzame co-existentie met de Verenigde Staten waren en vóór gewelddadige confrontatie, tegen iedere prijs.
  
  Het zou kunnen dat Anna voor de Roenanin-Glinko partij werkte - die Nichovev uit de weg wilde hebben. Voorgoed. En erop had gestaan dat zij mijn expeditie zou begeleiden om er voor te zorgen dat hij zou mislukken. Op het moment kon ik het met geen mogelijkheid zeker weten. Maar van nu af, besloot ik Anna constant scherp in het oog te houden. Het maakte de missie veel moeilijker en even veel gevaarlijker. Maar daar was niets aan te doen.
  
  Tegen de tijd dat we buiten waren, was Anna in een mokkend, boos zwijgen verzonken, maar ze protesteerde niet meer en ging gehoorzaam mee. Er was geen lege taxi te zien, dus begonnen we terug te lopen naar ons hotel.
  
  Anna mompelde wat.
  
  'Wat is er?' begon ik. Toen stopte ik ineens en keek in een etalage. Anna, die verrast was, liep een paar passen door voor ze merkte dat ik niet meer bij haar was. Ze stopte en draaide zich om, om bij me te komen.
  
  'Wat is er zo fascinerend in deze etalage?' vroeg ze op eisende toon. 'Ben jij ouwe viezerik die graag naar damesondergoed kijkt?'
  
  Ze had gelijk. Ik had een ongelukkige keuze van etalages. We waren nu in Soho en deze winkel was gespecialiseerd in erotische lingerie. Niets aan te doen. Ik hief mijn hand en wees alsof ik haar aandacht vestigde op een bijzonder prikkelend artikel dat getoond werd.
  
  'Het gaat niet om wat achter het glas staat,' zei ik. 'Het gaat om het glas zelf, dat als spiegel werkt.'
  
  'Ah,' zei Anna, die het meteen vatte en haar hand omhoog bracht alsof zij ook iets heel boeiends had gezien. 'En wat zie je?'
  
  'Overkant van de straat,' zei ik. 'Die man in regenjas.'
  
  'Ik zie de man,' zei ze. 'Wat is er mee?'
  
  'Sinds het museum loopt hij iets achter ons, aan de overkant van de straat. Het is een tamelijk warme dag, mar hij heeft zijn kraag opgeslagen en een sjaal om die de onderkant van zijn gezicht verbergt. Het is een donkere, nevelige dag, maar hij draagt een grote zonnebril onder een slappe hoed.'
  
  'Ja. Onmogelijk zijn gezicht te zien,' zei Anna.
  
  We keken elkaar aan.
  
  'Arzone Rubinian,' zei ik.
  
  'Met heel goede reden om gezicht te verbergen,' voegde Anna er aan toe.
  
  Hij was nu, net als wij, voor een etalageruit gestopt. De weerspiegeling er van was ideaal om ons in de gaten te houden.
  
  Ik nam Anna bij de arm en we liepen door. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat Rubinian hetzelfde deed.
  
  We stopten voor een andere etalage.
  
  Rubinian deed hetzelfde.
  
  'Waarom volgt hij ons?' vroeg Anna. 'We hoeven alleen maar de politie te bellen en... '
  
  'Nee!' zei ik scherp. 'Als we de politie bellen en vertellen dat Rubinian ons volgt, zal hun vermoeden dat we veel meer met de zaak uit te staan hebben alleen maar groter worden. We zouden uren vastgehouden worden voor verhoor en zoals je al zo terecht opmerkte, tijd is kostbaar. En ik kan onmogelijk mijn betrekking tot AXE bekend maken. We moeten dit zelf aanpakken.'
  
  Of, dacht ik grimmig, ik zal dit zelf moeten aanpakken. En misschien Anna ook. Omdat een vraag breeduit in mijn gedachten stond: hoe wist Rubinian dat we in het British Museum waren? Toeval? Niet waarschijnlijk. Anna? Veel waarschijnlijker.
  
  Een alternatief was scheiden van Anna, terwijl ik Rubinian afschudde - of op een andere manier met hem afrekende. Maar dat gaf haar de kans hem te ontmoeten en te vertellen dat we naar Devon gingen. Nee. Ik moest haar constant in het oog houden. Ondanks het gevaar dat ze zich ieder moment tegen mij kon keren. Ondanks de mogelijkheid dat ze Rubinian opzettelijk uit het vliegtuig had laten ontsnappen en nauw met hem tegen mij samenwerkte.
  
  We waren Soho nu uit en naderden een groot warenhuis. Toen we ter hoogte van de ingang waren greep ik Anna's arm en zwaaide haar door de deur met een beweging, zo snel en abrupt, dat ik er zeker van was dat Rubinian hem niet verwacht kon hebben. In ieder geval zou het hem tijd kosten de straat over te steken en die tijd had ik nodig. Ik moest een plaats hebben met veel verdiepingen, veel afdelingen en meerdere in- en uitgangen.
  
  'Snel,' zei ik tegen Anna. 'De lift.'
  
  We vlogen werkelijk over de parterreverdieping naar de rij liften. Bij één er van stonden de deuren op het punt van sluiten. Ik greep ze en wrong - ondanks de protesten van de liftbediende - Anna en mij naar binnen. Een fractie van een seconde te laat. Toen de deuren weer sloten, zag ik Rubinian door de ingang binnenkomen.
  
  En Rubinian zag mij en Anna.
  
  'Verdomme,' zei ik.
  
  'Hindert niet,' zei Anna. 'Hij weet toch niet welke verdieping we nemen.'
  
  'Juist,' zei ik. 'En als we geluk hebben begint hij boven en werkt hij naar beneden.'
  
  Op de eerste verdieping gingen de deuren open en opnieuw greep ik Anna bij de arm om haar uit de lift te trekken. We begonnen te rennen door gangpaden omgeven door culinaire delicatessen. Wildbraad, Franse sauzen, blikken paté en gerookte aal, tientallen soorten snoep, flessen wijn - onderwijl op zoek naar de trappen. 'Meneer! Meneer!' hoorde ik een verkoper roepen. 'Alstublieft, niet door de paden rennen.'
  
  Als je wist waarom we rennen zou je ons smeken harder te lopen, dacht ik grimmig, toen ik de deur naar de trap zag en Anna er naar toe trok. We renden door de drankafdeling - flessen prima oude cognac, rum uit Jamaica, licht en donker, Schotse whisky, zelfs een rek Kentucky bourbon - en ik wrong de deur naar de trap open. Anna's hakken klikten toen we rennend de trap af gingen en door een andere deur de parterreverdieping weer opstormden. 'Verdomme,' vloekte ik opnieuw.
  
  We hadden pech en Arzone Rubinian was niet dom geweest. Hij was op de begane grond gebleven, wetend dat we te zijner tijd terug moesten komen om naar buiten te kunnen.
  
  Maar hij keek niet naar de trapdeur. Hij stond bij een toonbank waar hij de liften in de gaten kon houden en deed alsof hij een paar handschoenen bekeek. En zijn rug was naar ons toegekeerd.
  
  'Niet meer rennen,' zei ik tegen Anna. 'Loop gewoon. Trek geen aandacht.'
  
  Ik loodste haar bij de arm door een pad en toen door nog één, draaiend om zoveel mogelijk toonbanken tussen ons en Rubinian te krijgen. We waren nu dichtbij een deur en nog steeds verborgen door een plafondhoge uitstalling van zijden sjaals in felle kleuren. We bereikten de deur, ik trok hem open en draaide me even om toen we naar buiten gingen.
  
  We werden nu niet langer verborgen door de uitstalling en Rubinian had ons gezien. Snel en verbazend behendig kwam hij naar de deur.
  
  En buiten was zo als gewoonlijk geen lege taxi te bekennen.
  
  'Ik geloof,' zei Anna, 'Dat het het beste is dat we op loop gaan. Hem achterkant van voeten laten zien. Snelle hazenpad kiezen.'
  
  'Juist,' zei ik.
  
  De volgende vijf minuten bewezen dat zowel Anna als ik prima uitgerust was voor veldcross. We schoten door drukke straten, om groepjes voetgangers heen, duikend, draaiend en slingerend. Rubinian bleef vlak achter ons, hij deed niet meer alsof hij ons niet volgde. Hij rende niet sneller, maar ook niet langzamer dan wij. 'Naar de verdommenis er mee,' hijgde ik tenslotte. 'Er moet een afrekening komen. Dat kan evengoed nu als later.'
  
  Ik trok Anna plotseling naar rechts, een smalle straat in met minder voetgangers. Een paar honderd meter verder trok ik haar weer naar rechts. We renden nu door een klinkersteeg. Hij was volkomen verlaten.
  
  Onze voetstappen weergalmden tegen de oude stenen en boven ons torenden kale, raam- en deurloze gevels op, waarschijnlijk de achterkanten van pakhuizen.
  
  Aan het eind van de steeg was een manshoge schutting. Als we die konden bereiken en er over konden voor Rubinian de steeg in kwam...
  
  'Spring!' schreeuwde ik.
  
  We bereikten de schutting en sprongen tegelijk naar de bovenkant. Mijn handen grepen de ruwe planken en ik trok mezelf op. Naast me zag ik hoe Anna's handen de bovenkant grepen en hoe haar lichaam omhoog kwam toen ze trok.
  
  Toen gleed een hand weg. Een ogenblik hing ze hulpeloos. Schrijlings bovenop de schutting stak ik een hand omlaag om haar te helpen.
  
  De knal van een handwapen klonk galmend tussen de hoge wanden van de nauwe steeg. Naast Anna's hoofd klonk een pats, toen een kogel haar op een haar na miste. Ik keek op. Rubinian was de steeg in gekomen en rende schietend op ons af.
  
  'Trek!' schreeuwde ik tegen Anna. 'Trek wat je kunt.'
  
  Ze trok, de pezen in haar nek stonden strak van inspanning. Langzaam kwam ze omhoog.
  
  Pats! Pats!
  
  Nog twee kogels troffen de schutting en misten haar weer net.
  
  Toen was ze er over en tuimelden we aan de andere kant neer. We hadden amper de grond geraakt, rollend om de val te breken, of Wilhelmina was al in mijn hand. Ik keek snel om me heen om onze toestand te verkennen.
  
  Die was niet slecht, maar ook niet goed. Rubinian kon nooit over die schutting komen, omdat hij dan kat in 't bakkie was voor Wilhelmina. En de dikke planken van de schutting beletten hem doeltreffend er door heen te schieten.
  
  Aan de andere kant zaten wij in de val. De steeg eindigde hier, zo'n zes nieter achter de schutting. Ongeveer drie meter daarvoor, over de hele breedte van de steeg, was een betonnen laadperron. Aan het eind van het laadperron zelf waren twee enorme, metalen deuren, gesloten met een reusachtig hangslot.
  
  'We zitten in de val,' hijgde Anna naast me.
  
  'Maar beschermd,' voegde ik er aan toe. 'Wij kunnen er niet uit, maar hij kan er niet in.'
  
  Twintig seconden later had ik spijt van mijn woorden. Rubinian kon er niet in, maar hij kon wel een vriend sturen.
  
  Die vriend buitelde plotseling door de lucht boven onze hoofden. De donkere, ovale vorm was klein maar dodelijk en ik had slechts de tijd om tegen Anna te schreeuwen.
  
  'Liggen! Handgranaat!'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  De klap was oorverdovend. Waar ik lag voelde ik de schokgolven over me heen gaan. Anna lag plat naast me, haar gezicht tegen de grond gedrukt, haar armen over haar hoofd geslagen.
  
  Vervolgens doodse stilte, nog stiller door het geluid dat er aan vooraf was gegaan. Met galmende oren betastte ik mijn lichaam. Niets. Helemaal geen verwondingen.
  
  Ik stak mijn hand uit naar Anna.
  
  'Ben je okee?' fluisterde ik, daar ik er geen zin in zag Rubinian te vertellen dat we nog leefden, als hij nog steeds daar achter de schutting was.
  
  Anna bewoog zich, armen, benen en hals.
  
  'Als ik niet dood ben,' zei ze tenslotte, 'Dan ben ik picobello. Helemaal niet geraakt. Moet wonder zijn, niet?'
  
  Langzaam stond ik op, met één oog de mogelijkheid van een tweede granaat in de gaten houdend. Toen zag ik wat er gebeurd was. 'Nee,' zei ik. 'Geen wonder. Alleen ongelofelijk geluk. Kijk.' Anna kwam overeind en keek waar ik wees. Rubinians handgranaat was zo ver over ons hoofd gegaan dat hij was geland op het perron dat minstens één meter vijfentwintig boven de grond was. Toen Anna en ik ons plat op de grond hadden geworpen, was daardoor de explosie ver over ons heen gegaan - alsof we in een speciaal gemaakt schuttersputje zaten.
  
  'Halt,' zei Anna, 'Wat een mazzel.'
  
  'En dat is nog niet alles,' zei ik. 'Kijk naar de deur.'
  
  De deur was door de kracht van de explosie ingedrukt. De ketting en het slot hingen er nu doelloos bij.
  
  Het was een alternatieve uitgang, maar voor we hem gebruikten ging ik terug naar de schutting. Ik gluurde door een kier tussen .de planken. Rubinian was nergens te zien. Misschien was hij gewoon gevlucht, in de veronderstelling dat we dood waren. Of hij wachtte voor de zekerheid om de hoek van de steeg. Ik was niet van plan daar op te gokken en ik was ook niet van plan hier rond te blijven hangen, voor het geval Rubinian besloot nog een paar granaten naar binnen te keilen, die wel eens minder gelukkig konden vallen. 'Kom,' zei ik tegen Anna.
  
  Snel gingen we naar het laadperron, we klommen er op en renden diep ineengedoken naar de deur. Er was ruimte genoeg om door de opening die naar het pakhuis leidde te kruipen. Binnen was het groot, stoffig en koud met de kilte van ongebruikte grote gebouwen. Vol oude kisten die groot genoeg waren om de indruk te wekken dat ze lang ongebruikte machines bevatten.
  
  In het sombere halfdonker hoorde ik piepende geluiden en iets harigs streek langs mijn enkel. Ratten. Er klonk een stampend geluid, toen een afschuwelijk gekraak.
  
  'Ratten,' zei Anna, haar voet uit iets losschuddend. 'Houd ik niet van. Hoe komen we nu buiten?'
  
  Ik keek om naar de steeg. Nog geen teken dat Rubinian achter ons aan kwam.
  
  'Nou,' zei ik. 'Aangezien dit de achterkant van het gebouw schijnt te zijn, wil de logica dat we de voorkant vinden als we rechtdoor gaan.'
  
  Ik voegde er niet aan toe dat de logica ook wilde dat Rubinian tot dezelfde konklusie zou komen. En ons voor zou opwachten. Maar ik gaf er toch de voorkeur aan boven een klim over de schutting. Ik nam Anna's arm en trok haar mee. We manoeuvreerden om kisten heen, door lange gangpaden, tot mijn uitgestoken hand een muur voelde. Omzichtig begon ik de muur af te tasten, wat me vuile handen opleverde.
  
  Bingo. Een deurknop. Ik draaide hem om en duwde. De deur ging open.
  
  We kwamen in wat kennelijk een kantoor was geweest. Bureaus, dossierkasten, een paar oude schrijfmachines en oude draaistoelen, allemaal met een laag stof bedekt. En er hing stof in de lucht, gevangen in lichtbundels die door de - godzijdank - niet dichtgetimmerde ramen vielen.
  
  Ik ging voorzichtig de kamer door en naderde één van de ramen. Anna was naast me. Ik stond op het punt door één van de ramen te gluren, op mijn hoede voor Rubinian, toen ik stopte. Er klonk gerammel en stemmen. Er was iemand bij de voordeur.
  
  Ik hoefde niets tegen Anna te zeggen. We schoten razendsnel de kamer door en wierpen ons achter één van de oude bureaus, ver van de deur. Er klonk weer gerammel, toen gekraak en de deur ging open. Er kwamen twee gestalten binnen. Eén van hen was een Londense politieagent.
  
  'Luister, maat,' zei de ander die nogal slonzig gekleed was. 'Ik zeg je dat het een verdomd harde klap was en ik zeg je dat het van achter dit ouwe pakhuis kwam. Ik heb niet voor niets de afgelopen twintig jaar hiernaast gewerkt, wel? Verrek, ik ben hier zo vaak in en uit gelopen... '
  
  'Goed, goed,' zei de agent. 'Hou je klep nou maar, dan zal ik eens kijken.'
  
  Hij deed een zaklantaarn aan en ze gingen het kantoor door, de deur uit, het pakhuis in. Ze lieten de voordeur open, ook al was het maar op een kier.
  
  Op het moment dat ze weg waren, glipte ik van achter het bureau en ging ik snel naar de voordeur. Ik gluurde naar buiten. Een redelijk drukke straat, kantoorstraat, een tiental voetgangers. En aan het eind van de straat een winkelstraat.
  
  Geen Rubinian.
  
  'Kom mee,' wenkte ik naar Anna.
  
  We glipten door de deur en begonnen nonchalant van het pakhuis vandaan te lopen. Anna was een paar passen achter me. Een ogenblik spraken we geen van beiden.
  
  'Nou,' zei ik, toen we de hoek om sloegen. 'Alles veilig. Op het moment tenminste. Arzone Rubinian begint op mijn zenuwen te werken en als ik het niet zo druk had met een paar andere dingen... '
  
  Toen voelde ik iets. Of liever gezegd, ik voelde het ontbreken van iets. Ik draaide me razendsnel om.
  
  Anna was weg.
  
  Ze kon gewoon in de menigte zijn opgegaan. Ze kon een tiental verschillende winkels zijn binnengegaan. En - ik keek op mijn horloge - ik had geen tijd om haar te zoeken, wilde ik op tijd zijn om met Huff de trein te halen.
  
  Tandenknarsend en in stilte vloekend ging ik weer terug naar de hoofdstraat, zwaaide met mijn arm en vond, waar ik me op een ander moment op verheugd zou hebben, een lege taxi. Ik stapte in, gaf de chauffeur de naam van mijn hotel en ging zitten piekeren. Het klopte niet. Rubinian had zowel op mij als op Anna geschoten toen we over de schutting klommen. Feitelijk waren zijn schoten een stuk dichter bij haar dan bij mij gekomen. Maar hij had gemist en dat missen zou opzettelijk kunnen zijn.
  
  Maar de granaat zou - zonder het gelukkige toeval dat het laadperron achter ons was - onvermijdelijk mij en Anna hebben gedood. En Rubinian had dat verdomd goed geweten. Was hij eenvoudig bereid Anna op te offeren om mij te pakken te krijgen, ook al werkte ze met hem samen?
  
  Ook dat was weer heel goed mogelijk. In het licht van haar verdwijning leek het zelfs waarschijnlijk. Maar door het weinige wat ik van haar wist, scheen dat soort fanatisme niet bij haar karakter te passen. Maar ik was lang genoeg agent geweest om te weten wat voor gekke tegenstellingen er in karakters bestonden - vooral in het karakter van een andere agent. En Anna was in de eerste plaats een agente.
  
  Wat mij betreft, besloot ik, moet Anna van nu af aan beschouwd worden als onbetrouwbaar en waarschijnlijk lid van de tegenpartij. In het hotel gaf de receptionist me een telex en ik zag meteen dat hij van Hawk was. In code.
  
  Op mijn kamer decodeerde ik snel de boodschap:
  
  
  
  VERMOED BETROKKENHEID VAN VERSCHEIDENE LEDEN VAN DE BRITSE ADEL. TEVENS, OP HOOGSTE NIVEAU, ARZONE RUBINIAN. BETREFT RUBINIAN: UITSCHAKELEN MET UITERST ONGEMAK.
  
  
  
  Uitschakelen met uiterst ongemak. Dat betekende heel eenvoudig, afmaken.
  
  Wat ik maar al te graag zou doen, als hij mij niet eerst doodde. Het gedeelte over de adel was belangrijker. De 'studiegroep' in Devon, had Huff gezegd, vergaderde vanavond op een kasteel dat toebehoorde aan Lord Burt. Een lid van de Engelse adel.
  
  De avond, dacht ik grimmig, toen ik me voor een snelle douche uitkleedde, begint er steeds interessanter uit te zien.
  
  Ik was klaar met mijn douche, droogde mezelf af en trok kleren aan die niet besmeurd waren door het pakhuis, toen ik de deur van de voorkamer van de suite hoorde opengaan. Wilhelmina lag op het bureau klaar. Ik nam haar op en glipte naar de zijkant van de deur.
  
  Anna kwam gejaagd binnen.
  
  Toen ze twee stappen de kamer in was, met haar rug nog naar me toe, sprak ik.
  
  'Welkom thuis,' zei ik.
  
  Met een ruk ging haar hoofd verbaasd naar achteren. Toen ze mij zag, ontspande ze zich en zette ze een betoverende glimlach op haar gezicht.
  
  'Ah,' zei ze, 'je liet schrikken.'
  
  Ik glimlachte niet.
  
  'Op weg naar het hotel schijn je verdwaald te zijn?'
  
  'Verdwaald?' zei ze. 'Ah. Niet verdwaald. Heb heel goed gevoel voor richting. Verdwaal nooit. Ging beetje winkelen. Heel privé, geheim winkelen.'
  
  'Zou je me willen laten zien wat je gekocht hebt?' vroeg ik.
  
  'Ah, nee,' zei ze weer met die betoverende glimlach. 'Is geheim, is privé. Zal grote verrassing zijn.'
  
  Grote verrassing, dacht ik grimmig. Dat wil ik wedden.
  
  'Zou je me willen laten zien wat je gekocht hebt?' zei ik opnieuw. 'Ik geloof dat je dat echt moet doen.'
  
  Mijn stem was zacht maar betekenisvol.
  
  Ze staarde me aan.
  
  'Je vertouwt me niet,' zei ze tenslotte.
  
  'Nee,' zei ik. 'Ik vertrouw je niet. Tenzij je me laat zien wat je gekocht hebt, natuurlijk.'
  
  Ze staarde me lang aan. Toen, heel langzaam, stak ze haar hand in de grote schoudertas. We wisten allebei waarom ze het zo langzaam deed. Ze had een pistool in die tas, klein maar dodelijk. Ik wist het en zij wist dat ik het wist. Eén snelle beweging en ik zou op haar schieten.
  
  Haar hand kwam uit de tas met een pakje in vloeipapier.
  
  'Maak open,' beval ik.
  
  Ze keek me niet aan. Het was een sjaal zoals die verkocht werden in de winkel waar we eerder waren geweest.
  
  Ik zuchtte. Okee, ze was werkelijk wezen winkelen. Maar waarom die geheimzinnigheid? Waarom wegglippen alleen maar om een sjaal te kopen?
  
  Het was waarschijnlijker dat de sjaal alleen maar een excuus was. Voor een ontmoeting met Rubinian? Of iemand anders? Om tijd te hebben inlichtingen door te geven?
  
  Ja. Er kon geen andere verklaring zijn. Maar ik kon het niet bewijzen en op het moment kon ik er niets aan doen. Hawk had gezegd dat die vrouw me iedere stap zou begeleiden en zo zou het moeten zijn tot ik het absolute bewijs had dat ze een verraadster was. 'Okee,' zei ik tenslotte. 'Je bent weggeglipt om privé wat te gaan winkelen. Maar doe het niet weer. Van nu af aan wil ik je niet uit het oog verliezen.'
  
  Het wantrouwen lag open en bloot. Een ogenblik staarden we elkaar aan. Haar ogen werden uitdrukkingloos.
  
  Toen knikte ze zwijgend.
  
  'Ga nu inpakken,' zei ik. 'We moeten hier over vijf minuten weg zijn, anders missen we onze trein.'
  
  We pakten zwijgend in. We gingen zwijgend naar beneden en betaalden aan de balie. We reden zwijgend in een taxi naar Victoria Station.
  
  
  
  In het station keek ik om me heen en zag Huff naar ons toe hobbelen, met een klein koffertje in zijn hand.
  
  'Heijo!' riep hij. 'Op naar de rennen. We moeten daar zijn, weet je. Spoor vier. Het is een stoptrein, maar het beste wat we konden krijgen om op tijd voor het feest te zijn. In ieder geval heb ik de eerste klas genomen voor ons alleen. Alles komt dus goed.'
  
  'Prima,' zei ik.
  
  'Uhnn,' zei Anna hoffelijk.
  
  Hij ging ons voor door de smerige, tochtige, maar indrukwekkende ruimte van Victoria Station, naar de trein waar een beleefde conducteur ons naar onze coupé bracht. Huff en ik maakten geen aanstalten hem een fooi te geven. Toen Anna dat zag wierp ze ons een minachtende blik toe en viste in haar tasje.
  
  Enigszins verwonderd keek de man naar wat ze hem gegeven had, wist een gemompeld, 'nou, nou, juffrouw', uit te brengen en vertrok.
  
  'Noblesse oblige, ' sprak ze uit de hoogte.
  
  'Hoeveel heb je hem gegeven,' vroeg Huff.
  
  'Vier roebel,' zei Anna, 'Goeie fooi, niet?'
  
  Huff en ik wisselden blikken.
  
  'Eh, nou en of,' zei Huff beleefd. 'Ik ben er van overtuigd dat hij het erg fijn zal vinden. Ik bedoel het uit te geven.'
  
  Anna knikte tevreden en keek in de coupé om zich heen. Het was een oude trein, maar schoon, goed onderhouden en met de zorgvuldig afgewerkte opschik van vergane grandeur. Mahonie-fineer tegen de wanden, geslepen en gegraveerd glas in de deur, gepoetste koperen lampen, gordijnen en bekleding van zwaar fluweel.
  
  'Heel mooi,' verkondigde Anna. 'Heel eerste klas. Niet broodmagere krenterigheid zoals bij sommige mensen.'
  
  'Eh, nou, ik heb geen eerste klas genomen omdat ik er van houd, beste meid,' zei Huff niet op zijn gemak. 'Ik ben eigenlijk helemaal voor de gewone man, democratie, dat soort dingen. Maar ik dacht dat we onder weg wat zouden willen babbelen en... '
  
  'Is heel goed,' zei Anna beslist, terwijl ze zich in een vorstelijke houding op het fluweel neerzette.
  
  'Nou, het is wel wat decadent,' zei Huff.
  
  'Natuurlijk,' zei Anna. 'Is precies zoals verrot decadent land hoort te zijn. Walgelijk luxueus, stinkend van plezier.'
  
  Ze zuchtte van genoegen en liet zich achterover in de kussens zakken.
  
  'Anna komt uit Rusland,' zei ik tegen Huff, alsof dat alles verklaarde.
  
  'Eh... ja, dat had ik al begrepen. Maar... ' Huff zuchtte en haalde zijn schouders op. We gingen zitten en een paar minuten later reed de trein het station uit.
  
  Anna zat zover mogelijk van me af bij het raam, haar ogen gericht op het nogal naargeestige uitzicht van smerige voorsteden onder een lucht die alle tekenen vertoonde van komende regen.
  
  'Huff,' zei ik, ter zake komend. 'Kun je me iets vertellen over de leden van die groep? Lord Burt bijvoorbeeld? Of andere leden van de adel die erbij betrokken zijn?'
  
  'Mmmm,' zei Huff. Hij hield zijn hoofd schuin en begon met zijn vinger langs zijn neus te wrijven. 'Ja. Een paar bij betrokken volgens de geruchten die ik gehoord heb van mensen uit het veld. Dat wil zeggen, vergelijkende religie. Lord Burt... mmm... '
  
  'Is walgelijk dat leden van de heersende klasse in zulke dingen betrokken zijn,' zei Anna.
  
  'Mmmm... ja... nou, Lord Burt. Briljante knaap eigenlijk. Beste op Eton, cum Laude op Cambridge, dat soort dingen. Werd een beetje rood in zijn collegejaren. Veel van ons, natuurlijk. Maar hij werd echt lid van de Communistische Partij, weet je. Krankzinnig eigenlijk. Probeerde iedereen die hij kende te bekeren. Werd na een tijdje heel impopulair. Toen, hoeps! totale ommekeer. Stapte uit de partij, zei dat ze de wereld had verloochend, hem had verloochend. Een tijdje later dook die ouwe Burtsy op als, geloof het of niet, spreker van de Vegetariërs Bond. Zegt dat alle problemen van de wereld voortkomen uit het eten van vlees, vis en ieder ander dierlijk product. Heeft zich er werkelijk op gestort. Verloor er meer vrienden mee dan toen hij communist was.'
  
  'En hij is nog steeds vegetariër?'
  
  'Oh, hemel nee. Daarna, zo'n tien jaar geleden, gaf hij dat noten-en-bessen gedoe op en werd actief in een organisatie die geloofde in m o's, hoe ze lang geleden op aarde waren gekomen, hoe ze ons nu als een soort goden bezoeken, die we moeten welkom heten en gehoorzamen. Toen zette hij dat overboord, als ik het me goed herinner en had hij een korte periode dat hij fanatiek religieus was. Ging naar Noord Afrika en vastte in de woestijn, werd in Spanje door flagellanten gegeseld, dat soort dingen. Toen verloor ik hem een tijdje uit het oog - hij bewoog zich eigenlijk niet in mijn kringen en ontdekte toen dat hij lid was van die studiegroep. Bestuurslid, naar ik hoor.'
  
  Ik knikte. 'Zijn familie heeft geld, neem ik aan?'
  
  'Oh, absoluut. Hopen. In de eerste plaats spoorwegen, weet je. l oen andere investeringen, verstandig gedaan. Waren niet bang om in de handel te gaan, de Burts. Natuurlijk is niet iedereen in die groep rijk. Helemaal niet. Evenmin in de adel, wat dat betreft. Maar dan heb je Lady Wyscamsothe...'
  
  'Die ze Lady Wys noemen,' vroeg ik, me vagelijk kranten- en tijdschriftenverhalen herinnerend die in een groot deel van Amerika en Europa verspreid werden.
  
  'Juist,' glimlachte Huff. 'Een beetje een wildebras, Lady Wys. Zwarte schaap van de familie en dat soort dingen. Voor ze zevenden was was ze van meer scholen geschopt dan je kunt tellen. Getrouwd op haar achttiende. Gescheiden op haar negentiende. Weer getrouwd, weer gescheiden. Hopen... eh, nou, minnaars. Filmjongens, rockjongens, Afrikaanse stamhoofden, Arabische sjeiks, dergelijke dingen. Wilde feesten. Geruchten over drugs, orgiën, verdomd degelijke geruchten over alcoholisme, labiel gedrag. Toen, ongeveer acht jaar geleden, poef! weg was Lady Wys. Naar het gekkenhuis. Kwam er zo'n drie jaar geleden uit naar het schijnt. Volgende wat ik hoorde is dat ze bestuurslid is van die studiegroep.'
  
  'Nog andere leden van adel?'
  
  'Mmmm, eigenlijk niet. Maar Eleanor d'Alby is echt een society type. Wist niet veel van haar omdat ze erg bezig was met de Anglicaanse Kerk. Herinner me vaag dat ik vijf jaar geleden nogal geschokt was toen ze de kerk verliet. Hield een openbare toespraak dat de kerk uiteengevallen was, te liberaal, niet werkelijk meer een religieuze organisatie. Daarna het gerucht dat ze lid is geworden van die studiegroep. Begrijp dat helemaal niet. Leek me helemaal niets voor haar.'
  
  'Weet je hoe groot die groep is?'
  
  'Geen idee,' glimlachte Huff gelukkig. 'Helemaal geen idee. Geinig om daar achter te komen, wat?'
  
  'Ja,' zei ik. 'Heel geinig.'
  
  Huff straalde.
  
  'Wat is geinig?' vroeg Anna argwanend.
  
  'Grappig,' antwoordde ik.
  
  'Ik vind het helemaal niet grappig,' zei Anna. 'Ik heb honger.'
  
  'Ah,' straalde Huff, 'Wat zeg je van brood met kaas en thee?' Hij begon in zijn koffer te rommelen.
  
  Anna keek laaiend. 'Brood en kaas,' verkondigde ze, 'Is voor boeren. Ik wens decadente weelde van haute cuisine. En hoe hauter hoe beter.'
  
  'Mmmm?' zei Huff die met tegenzin zijn koffer sloot. 'Nou, ze hebben onderhand wel wat in de restauratiewagen. Dus als we het belletje horen rinkelen, misschien...'
  
  'Ik neem het aan,' zei Anna royaal.
  
  En spoedig rinkelde het belletje. Door een of ander rustig wonder, verzekerde Huff ons van een plaats in de restauratiewagen. Het was één en al glanzend wit damast, opgewreven kristal, zwaar, versierd zilveren serviesgoed, bloemen op tafel en buigende obers. Anna straalde en bestelde een volledige maaltijd.
  
  Huff keek onrustig en bestelde soep en brood.
  
  Ik straalde niet want ik wist wat er zou komen, maar ik bestelde ook een volledig maal, om op krachten te blijven.
  
  'Bereid jezelf voor,' zei ik tegen Anna, 'Op de glorie van de klassieke Engelse keuken.'
  
  Het kwam. Een teer gekleurde consommé waarin takjes peterselie dreven. Die absoluut geen smaak had. Dan een stuk verse zalm, met uiterste zorg doorgekookt tot de vastheid en smaak van grijze pap. Dan een lamsbout - met grote inspanning doorgekookt tot een staat waarin hij zowel smaakte als leek op grijs karton, maar taai - vergezeld van uitzonderlijk waterige witlof, overdekt met een kleverige witte saus. Koud.
  
  Dan een pudding, een soort zoete pap met een ziekelijk rode klodder jam er bovenop. Tenslotte koffie die het vermoeden dat de Engelsen wel degelijk gebruikte koffiedik van het vasteland importeren bevestigde.
  
  'Weelderig?' vroeg ik Anna.
  
  'Da,' zei ze somber, met zichtbare moeite de laatste pudding oplepelend. 'Weelderig maar afschuwelijk.'
  
  We gingen terug naar onze coupé en brachten de rest van de reis zwijgend door. Anna tuurde uit het raam, de groeiende duisternis in. Huff sliep. Ik dacht na.
  
  Lord Burt. Lady Wys. Eleanor d'Alby. Twee van adel, één uit de high society. Op het eerste gezicht waren hun geschiedenissen heel verschillend. Maar ze hadden één ding gemeen. Ze waren allemaal, wanhopig, naar iets op zoek. Op zoek naar een absoluut geloof, om het geloof wat ze verloren hadden te vervangen of om een enorm gat in hun leven te vullen - een gat van uiterste zinloosheid, van uiterste onzekerheid over de zin van het leven.
  
  Dit klopte met de verklaringen van Huff, waarom mensen zich aangetrokken konden voelen tot de Machtige Moeder culte. Intelligente, Machtige, ontwikkelde mensen.
  
  En dergelijke mensen, eenmaal tot de culte bekeerd, eenmaal gelovend in de leerstellingen, hadden de contacten, het geld de intelligentie en de overtuigende vermogens om veel, heel veel andere mensen te bekeren: mensen die doelloos tastten naar zekerheid, naar een doel, hoe dan ook.
  
  Ik speelde nog met die gedachte toen Huff zich bewoog, uit het raam keek en aankondigde:
  
  'Mmmra. Komen in de buurt. Ja. Heel erg in de buurt. Feitelijk -juist! Daar is het. Daarginds!'
  
  Ik tuurde door het raam naar het trieste landschap. Heuvels, rotsen. Slechts hier en daar huizen. Toen zag ik het ineens. Lord Burts kasteel.
  
  De torens en kantelen boven de heuvels uit als de in de lucht gestoken handen van een donkere, woeste reus, kwaad op de pygmeeën beneden hem. Er scheen maar één licht, vanuit een raam hoog in de slottoren, als het woedende oog van een cycloop.
  
  Terwijl we keken schoot een bliksemstraal langs de hemel, gevolgd door het diepe gerommel van de donder. Een ogenblik werd het kasteel tegen de lucht afgetekend, sinisterder, somberder, dreigender dan ooit.
  
  Huff schraapte zijn keel.
  
  Anna huiverde.
  
  Ik perste mijn lippen op elkaar.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Cornwall is dicht bij zee, met steile klippen en ruw heuvelachtig land dat wegloopt in velden en bossen. Het was het landschap van sommige legenden van Koning Arthur en zijn ridders van de Ronde Tafel. Later werd het prozaïscher, een gebied, bekend om zijn zuivelproducten en dat is het nog steeds. Room en boter uit Devonshire zijn in heel Engeland bekend om hun kwaliteit. Huff vertelde ons die feiten en nog heel wat meer, toen we op het station uit de trein stapten en in een stromende regen de straat doorliepen naar een hotel. En later toen we zaten te wachten tot er een huurwagen zou worden gebracht. Eenmaal in de auto en op weg over een steeds stillere weg, op een avond, zo donker dat de duisternis bijna lastbaar leek, ging het gesprek uit als een nachtkaars.
  
  'Komen nu bij het kasteel,' zei Huff.
  
  De koplampen sneden als een broodmes door het donker. Plotseling kwam de gestalte van een man die een trekker bestuurde in zicht.
  
  Hij trok een lelijk gezicht toen hij ons zag.
  
  'Mmmm,' zei Huff, 'Ongetwijfeld een plaatselijke knaap.'
  
  'Waarschijnlijk gaan de enige vreemde auto's die hij hier ziet naar Lord Burts kasteel,' merkte ik op.
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Zou me niets verbazen.'
  
  'Mmmm,' zei ik. 'Dan zou het me niets verbazen als Lord Burt en zijn gasten op het kasteel nou niet bepaald geliefd zijn hier in de buurt.'
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Zou me niets verbazen.'
  
  We reden nu door een bos, diep en dicht. De takken van de bomen bogen hun donkere silhouetten over ons heen. Er was al minuten lang geen andere auto op de weg. Toen kwamen we plotseling een bocht om. We bevonden ons onderaan een lange, hoge heuvel. Het
  
  land er om heen was allemaal gekapt.
  
  Bovenop stond Lord Burts kasteel.
  
  Nog steeds was er alleen maar dat ene licht hoog in de slottoren. Maar toen we dichterbij kwamen zag ik tientallen auto's op een open plek vlak voor het kasteel geparkeerd. Vlak voor een slotgracht eigenlijk. We stopten en stapten uit de auto. De regen kletterde nog steeds neer, maar geen van ons scheen geneigd te zijn te rennen toen we de ophaalbrug over gingen.
  
  'Ik heb begrepen dat die ouwe knaap er echt vissen in houdt,' zei Huff, naar de slotgracht gebarend.
  
  'Vast piranha's, ' zei ik.
  
  'De hele boel heeft een zeker onheilspellend gebrek aan charme, nietwaar,' zei Huff.
  
  Toen we de grote voordeur naderden wendde ik me tot Anna. 'Denk aan wat ik gezegd heb,' zei ik gedempt. 'Ik wil je niet uit mijn buurt hebben. Blijf bij me, wat er ook gebeurt. En geen excuses.'
  
  'Hah,' mompelde Anna. 'Rustig maar, rustig maar. Ditmaal zal ik bij je blijven als een kleefpleister.'
  
  Ik hief mijn hand en knalde de oude ijzeren klopper tegen de metalen plaat. Er klonk een dof, rammelend geluid op. We wachtten. Ik sloeg opnieuw. Er klonk scherp gekraak en de gigantische, zwaar houten deur zwaaide op zijn oude scharnieren naar binnen.
  
  Ik geloof dat ik min of meer een grotesk verminkt iemand verwacht had te zien - een gebochelde of een dwerg, minstens een doofstomme kreupele. Zo ja, dan had ik het heel erg mis. De man die voor ons stond, gekleed in het gestreepte pak van een butler was volkomen onopvallend. Wit haar, beschaafde trekken, eerbiedig buigend - in feite het stereotype van de volkomen achtenswaardige Engelse butler.
  
  'Goedenavond, mevrouw, heren,' zei hij met zorgvuldig gecultiveerde stem.
  
  'Goedenavond,' zei Huff. 'Lord Albert Houghly Smythe-Crag en gasten voor Lord Burt. Over de... eh... studiegroep.'
  
  'Natuurlijk, meneer,' zei de butler buigend, terwijl hij de deur voor ons open hield. 'Ik weet zeker dat Lord Burt u graag zal begroeten. Wilt u me alstublieft volgen?'
  
  We gingen aan de zijkant van de grote, grotachtige hal staan, terwijl hij - met moeite - de deur dicht duwde. Hij nam niet de moeite, zag ik, sloten dicht te doen en er waren er heel wat die hij had kunnen sluiten.
  
  'Deze kant op alstublieft,' zei hij. 'Het weer is een tikkeltje guur vanavond, nietwaar?'
  
  We mompelden allemaal iets bij wijze van antwoord.
  
  Hij ging ons voor door een lange gang. De muren waren niet van klamme natuursteen, zwak verlicht door flakkerende toortsen, maar voorzien van een betimmering van walnoot en mahonie, verlicht door gedempte elektrische lampen. En behangen met portret na portret van ongetwijfeld Lord Burts voorvaderen. Ze zagen er niet zozeer sinister als wel vermoeid uit, na al die eeuwen van adel. De lucht was prettig warm en droog en er hing een aangename geur van brandend hout.
  
  Een paar seconden later werd de houtgeur verklaard.
  
  De butler ging ons voor in een lange, brede centrale ruimte, kennelijk de eetzaal van het kasteel. Een enorm en ongetwijfeld onbetaalbaar Perzisch kleed uit de zesde eeuw strekte zich over de hele houten vloer uit. Er hingen kristallen luchters die wit licht flonkerden. Langs één hele muur van de ruimte was een tafel geplaatst, met verblindend witte lakens, waarop een grote hoeveelheid, warme schotels, kristal, zilver en porselein stond. Drie serveersters bedienden er. Aan de andere kant van het vertrek was een reusachtige openhaard, groot genoeg om de spreekwoordelijke os te roosteren. Nu brandde er een vrolijk knetterend vuur. In de rest van de ruimte stonden geriefelijke leunstoelen, tafeltjes en sofa's.
  
  In deze zaal, zich nonchalant aan eten helpend, in groepjes pralend, verdeeld over de leunstoelen en sofa's, Waren zo'n twintig of dertig mensen. Sommigen waren in avondkleding, sommigen gewoon in kostuum of jurk. Verscheidene vrouwen droegen beslist dure parfums. Verscheidene mannen rookten beslist dure sigaren. En ze stonden er allemaal kalm bij, beleefd etend of babbelend met zachte, gecultiveerde, maar geanimeerde stemmen.
  
  Er was zelfs - ja, ik ontdekte een paar tonen van lichte, klassieke muziek, die uit een goede stereo-installatie op de achtergrond dreef. De butler leidde ons naar een groepje van vier - twee mannen en twee vrouwen, die voor het vuur voorin de zaal stonden. De twee mannen waren in smoking. Een van de vrouwen droeg een avondjurk van Indische zij, die over de grond sleepte. De oudere vrouw droeg een pakje van 'verstandig' tweed.
  
  'Lord Burt,' zei de butler, 'Mag ik Lord Albert Houghly Smythe-Crag en gasten aandienen.'
  
  De man die hij had aangesproken had scherpe, ernstige roofvogeltrekken. Zijn ogen waren donker en verborgen. Maar toen hij sprak zei hij gewoon, 'Smythe-Crag. Toch niet ouwe Huff, wel?'
  
  'Eh, eigenlijk wel, ja.'
  
  De man glimlachte bijna en stak zijn hand uit.
  
  'Nou, dat is een genoegen. Na al die jaren. En na al de keren dat we geprobeerd hebben je te strikken voor die vergaderingetjes van ons.'
  
  'Eh, ja, prettig je weer te zien, ouwe jongen. Sorry dat ik niet eerder kwam, maar het werk en dat soort dingen. Laat me je mijn vrienden voorstellen. Meneer Nickles - Amerikaanse knaap - en juffrouw, eh, Anna. Russin. Bij de VN, niet?' maakte hij vaag zijn zin af, terwijl hij zich naar Anna wendde.
  
  'Ja, VN,' zei Anna.
  
  'Heel prettig u te ontmoeten,' zei Burt terwijl hij zijn hand naar me uitstak. 'En laat me een paar leden van onze plancommissie voorstellen. Lady Wyscamsothe, mejuffrouw Eleanor d'Alby en meneer Soeleiman Ahbab uit Syrië. Meneer Ahbab vertegenwoordigt ons kleine, maar waardevolle buitenlandse contingent.'
  
  Ahbab vertegenwoordigde tevens zo'n tweehonderdtwintig pond puur vet, een heleboel tanden en een ongelofelijk brede glimlach. 'Zeer vereerd,' zei hij, mijn hand pompend. 'Werkelijk zeer vereerd.'
  
  De dames glimlachten slechts. Tenminste, de jongste, Lady Wyscamsothe, glimlachte. De oudere, Eleanor d'Alby, schonk ons een beleefde, strenge blik.
  
  'Nou Huff, meneer Nickles, juffrouw Anna,' zei Lord Burt hartelijk. 'Ik geloof dat we een heel interessante avond voor u in petto hebben. Zo meteen hebben we een soort toespraak om de nieuwkomers te laten weten waar ons groepje zich mee bezig houdt. Dan worden er een stel heel boeiende redes gelezen. Onder andere een bijzonder goed stuk onderzoek van Juffrouw d'Alby, over meiboomdansen in het oude Engeland. Dan zullen we een groepsdiscussie houden, vragen en commentaren en dat soort dingen en dan thee. En helpen jullie je ondertussen aan eten van het buffet. Ik kan de kippers aanraden, heel goed als je van dergelijke dingen houdt. We hebben een tamelijk goede lapin saute. Ik weet dat het Engelse eten nogal vervelend kan zijn.'
  
  Hij liet een flits van een charmante glimlach zien.
  
  'Dank je,' zei Huff. 'Klinkt alsof we een heel interessante avond voor de boeg hebben.'
  
  Tussen groepjes gasten door begaven we ons naar het buffet. De avond was goed begonnen. Geweldig. Ik had een studiegroep gevonden die gewijd was aan precies het soort cultes als bij mijn missie paste. Ik had ontdekt dat de groep vergaderde in een somber kasteel in een eenzaam, verlaten deel van het land, wat ook prima klopte. Ik had ontdekt dat het geleid werd door Lord Burt, Lady Wys en Eleanor d'Alby, die allemaal het soort karakter hadden dat aangetrokken kan worden door de culte van de Machtige Moeder. En ze waren bijeengekomen voor een theekransje.
  
  Erger nog, een theekransje waar ik zou moeten luisteren naar toespraken over dergelijke fascinerende dingen als meiboomdansen in het oude Engeland.
  
  Terwijl over twee dagen Boris Nichovev zou sterven - en een bijna zekere nucleaire ramp zou volgen.
  
  'Je had gelijk,' mompelde ik tegen Anna toe we naar het buffet stonden te kijken. 'Dit is complete tijdverspilling.'
  
  Ze haalde haar schouders op. 'Misschien,' zei ze. 'Maar eten ziet er goed uit. Niet complete tijdverspilling dus.'
  
  We aten en het was inderdaad goed. Toen gingen we op een sofa zitten en de vergadering begon. En het was inderdaad vervelend. Een hoekige tante van onzekere leeftijd las een rede over de noodzaak van geloof en toewijding in een wereld die met de dag veranderde, wat? ontaardde. Ik was er van overtuigd dat iedere kerk, van de Anglicaanse via de Rooms Katholieke tot die van de Zevende Dagsadventisten het er hartgrondig mee eens zou zijn. Toen kwam die vervloekte rede over meiboomdansen. Toen kwam... Toen kwamen de woorden van Anna. 'Ik ken die Syriër.'
  
  Ik keek haar vlug aan. 'Je wat?'
  
  'Ik ken die Syriër,' zei ze met een stem die niet verder droeg dan mijn oren. 'Eerst weet ik niet zeker. Toen liet naam Ahbab een wekker in mijn hoofd rinkelen. Ik verbind hem met foto. Ik heb niet persoonlijk met hem te maken gehad, maar heb een foto in dossiers van mijn dienst gezien.'
  
  'Kun je je informatie over hem herinneren?' vroeg ik met zachte stem.
  
  'Informatie zat. Hij is verdomde lastpost. Wanneer Sovjet Unie wapens verscheept naar Midden Oosten verdwijnen ze vaak in rook voor ze het land van bestemming bereiken. Eerst verdenken we Israëlische agenten, want het is niet meer dan normaal dat zij niet willen dat hun vijanden wapens krijgen. Maar kan niet alle incidenten verklaren. Dan horen we van onze agenten dat die Syriër grote organisatie heeft en groot talent om schepen met wapens af te leiden.'
  
  'Naar wie?'
  
  'Dat is het vreemde. Onze spionagediensten kunnen ze niet naar enig land volgen. Gewoonlijk komen zulke wapens terecht bij gue-rilla's en opstandige groepen. Dit keer, nee. Dus zoeken we veel naar die Ahbab om hem te elimineren. Maar hij is zo glibberig als geoliede aal. Vet en glibberig.'
  
  Het zou kunnen kloppen. Het zou kunnen verklaren waar de Machtige Moeder sekte haar wapens vandaan haalt - het soort ingewikkelde wapens dat nodig is om ingewikkelde operaties zoals die van de laatste dagen, te doen slagen.
  
  Als die Syriër voor de sekte werkte.
  
  Als Anna de waarheid vertelde.
  
  'Zeg, ouwe jongen,' zei Huff op gedempte toon, me van de andere kant aanstotend. 'Boeiende rede over meiboomdansen.'
  
  'Oh, ja,' mompelde ik, 'Absoluut fascinerend.'
  
  'Past helemaal, niet? Ik bedoel dat de dans eens werd gedaan rond een levende boom, het druïdesymbool...'
  
  'Huff,' zei ik geprikkeld. 'Ik ben op het moment niet bepaald geïnteresseerd in meiboomdansen rond een levende boom, het druïdesymbool ... '
  
  Ik hield op.
  
  Ik knipperde met mijn ogen.
  
  Ik draaide me naar hem toe.
  
  '...het druïdesymbool voor leven en vernieuwing,' eindigde ik traag. 'En om vernieuwing van het leven te krijgen heb je eerst de dood nodig. Zoals in de Isis-Osiris mythen. De culte van Kali.
  
  Magna Mater en de Hashashin. En de Machtige Moeder.'
  
  Huff straalde. 'Juustem,' zei hij. 'Klopt nogal, niet. Misschien is dit toch niet zo'n lollig theekransje.'
  
  'Nee,' zei ik, meer tegen mezelf dan tegen Huff. 'Misschien is dit het eerste stadium van de indoctrinatie, de eerste stap van de rekruten op een pad dat hen te zijner tijd in staat zal stellen het idee te accepteren dat de dood - ook hun dood - noodzakelijk en gewenst is. Omdat de dood tot de vernieuwing van het leven leidt. Voor vele mensen, die volkomen ontevreden zijn over hun huidige bestaan, zou het werkelijk zin hebben.'
  
  'Juustem,' zei Huff. 'Stukje psychologie, wat?'
  
  'Syriër verlaat de kamer,' zei Anna.
  
  Ik had het gemerkt. Ik had ook gemerkt dat heel wat andere mensen de kamer verlieten. Lord Burt was bijvoorbeeld weg. En Lady Wys. Feitelijk werd de vergadering nu door Eleanor d'Alby alleen geleid.
  
  'Mmmm,' zei Huff, 'lijkt een beetje een massale uittocht naar de voorzieningen.'
  
  'Ja,' zei ik langzaam. 'Maar het is het soort voorziening waar deze uittocht heen gaat, wat me interesseert.'
  
  Huffs ogen flikkerden. 'Mmmm,' zei hij. 'Snap wat je bedoelt, Misschien wordt een ander, interessanter deel van het feest ergens anders in het pand gehouden.'
  
  'Juist,' zei ik. 'Hoe kom je van hier op de bovenste verdiepingen?'
  
  'Oh, daar kom je niet, ouwe jongen,' zei Huff. 'Absoluut niet. De geschiedenis van kasteel Burt is in Engeland heel bekend, weet je. Meer dan een eeuw geleden verwoestte brand alle bovenverdiepingen. Nu daarboven alleen maar een holle schaal. Alleen deze verdieping is herbouwd.'
  
  'Maar er zijn lagere verdiepingen, niet?' vroeg ik. 'Een kelder, bijvoorbeeld? Een grote?'
  
  'Oh, zeker. Hadden al die oude tenten, weet je.'
  
  En dat hadden ze, dacht ik, om de eenvoudige reden dat een kelder noodzakelijk was. Het was natuurlijk een goede plaats om gevangenen op te sluiten, maar de voornaamste functie was die van opslagplaats voor water en voedsel, in geval van een belegering. En daarom zou er maar een toegang tot de kelder zijn: de slottoren, het laatste bastion voor de verdediging van het kasteel, waar een belegering in de laatste stadia kon worden doorstaan, terend op voorraden uit de kelder.
  
  'Ik geloof,' zei ik, 'Dat ik zin heb in een uitstapje naar de slottoren.'
  
  Opnieuw flikkerden Huffs ogen. Hij was niet dom.
  
  'Oh,' zei hij, 'klinkt leuk. Goed dat ik meega?'
  
  Ik aarzelde. Dat zou me nog al een optocht worden. Maar aangezien ik nog in het ongewisse was wat betreft Anna en haar juist om die reden moest meenemen, zou ik alle hulp nodig hebben die ik kon krijgen. 'Doe mee,' zei ik.
  
  'Prima,' zei hij, 'en aangezien ik me herinner hier als kleine jongen eens op bezoek te zijn geweest, kan ik zelfs als gids dienen. Als we teruggaan naar de hal en dan eerst linksaf slaan - nou, van daar is het gemakkelijk genoeg. Hier wat problematisch zou ik zeggen.' Ik knikte grimmig. In de traditionele plattegrond van een verdedigd kasteel, was de slottoren aan de andere kant van de binnenplaats. Die binnenplaats leek me ook geen leuk idee.
  
  Ik keek Anna aan. 'Jij gaat mee,' zei ik.
  
  Ze knikte kalm. 'Da, ' zei ze. 'Ik moet Syriër liquideren, nu ik de gelegenheid heb.'
  
  Ik wachtte ongeduldig tot de spreker tot een eind was gezeurd en knikte tegen Anna en Huff, toen het applaus losbarstte. Zo rustig en onopvallend mogelijk glipten we naar de hal, als drie vrienden die proberen beleefd te vertrekken zonder iemand te storen. Helaas stoorden we wel iemand. Iemand die we tegen kwamen op het moment dat we vanuit de hal linksaf gingen. Hij was de enige die we zagen. Voor de rest schenen de bewoners van het hoofdgebouw geconcentreerd te zijn in de eetzaal waar de vergadering voortduurde. Hij zag er niet uit als iemand die, verveeld door de sprekers, even een sigaretje is gaan roken in de gang. Zo gauw hij ons zag ging zijn hoofd met een ruk omhoog en werd hij waakzaam. Hij draaide' zich om en keek ons recht aan. Als dit geen schildwacht was en als hij niet vastbesloten was er voor te zorgen dat we niet verder kwamen, dan was mijn naam geen Nick Carter. Huff moet tot dezelfde konklusie zijn gekomen, want hij wendde zich naar mij en mompelde. 'Eh, laat mij dit maar opknappen. Persoonlijke vriend van Lord Burt, zelfde scholen en dat soort dingen.'
  
  Ik knikte kort. Vriendelijk wuivend ging Huff naar de man toe. Anna en ik bleven een paar passen achter.
  
  'Zeg, beste kerel,' riep Huff, 'zou je me kunnen zeggen of Lord Burt hier ergens is? Ik wil hem spreken.'
  
  'Vrees dat dat niet kan, sir,' zei de man langzaam, met een licht, maar hoorbaar cockney accent.
  
  'Lord Burt en de bestuursleden houden nu een soort vergadering. Zou niet best zijn ze te storen, wat?'
  
  'Oh, maar zeg,' zei Huff. 'Ik ben een vriend van hem, weet je. Al jaren.'
  
  'Sorry, meneer. Zou me de kop kosten als ik de lord nu zou storen.'
  
  'Oh, kom nou,' zei Huff, terwijl hij zijn arm om de schouder van de man sloeg en hem van ons af wendde.
  
  Ik wilde naar voren komen.
  
  'Ho, nou,' zei de man, zich razendsnel omdraaiend om ons alle drie weer te kunnen zien. 'Dat kunnen we niet hebben. Nou gaan jullie gewoon terug naar die vergadering, waar jullie horen. Jullie zijn nieuwelingen, dat zie ik en jullie hebben hier niets te zoeken.'
  
  'Oh, zeg,' zei Huff, die kleurde en mokte.
  
  'We verspillen tijd,' hoorde ik Anna mompelen.
  
  Naast me deed ze zo vlug iets met haar hand dat hij een vlek werd. Maar toen ik weer keek had ze een sigaret in haar hand - en de bovenkant van haar jurk was tot het borstbeen open. Ze droeg geen beha. Heel zeker en duidelijk niet.
  
  'Hé, kleuter,' zei ze met de meest lage, zwoele openlijk erotische stem die ik ooit had gehoord. 'Heb je een vuurtje?'
  
  De man staarde haar aan alsof hij gehypnotiseerd was. Ze kwam naar voren tot haar borsten bijna zijn lijf raakten. Toen maakte ze een lichte beweging naar voren tot ze hem echt raakten.
  
  Ze draaide zich een beetje.
  
  De man draaide mee, nog steeds gehypnotiseerd, zodat hij iets van mij en Huff afgewend was.
  
  In minder dan een seconde was ik bij hem. De man had geen schijn van kans. Ik gaf hem een karateslag aan de zijkant van zijn nek. Huff sloeg hem met één of ander hard voorwerp op zijn hoofd en Anna gaf hem een extra karateslag aan de andere kant van zijn nek.
  
  'Mmmm,' zei Huff, terwijl hij de bewusteloze man op de grond bekeek en vervolgens de gebroken bruyere pijp in zijn hand. 'Typisch voorbeeld van overkill, eigenlijk.'
  
  'Bestaat niet bij dergelijke mensen,' mompelde ik. Ik had mijn armen al onder de oksels van de man en sleepte hem haastig door de gang naar een handige cederhouten kist. De kist was halfvol linnengoed, maar er was nog genoeg ruimte om het lichaam in te stoppen. Toen hield ik me bezig met zijn kleren.
  
  'Schiet op,' zei Anna en ik zag dat ze haar jurk weer dichtgeknoopt had. 'We verknoeien onze tijd.'
  
  Zonder antwoord te geven nam ik het nogal slordige colbert van de man en zijn slappe stoffen pet. Het jasje was een beetje te krap, maar de pet paste mooi. Ik trok hem ver over mijn voorhoofd en mijn ogen. Nu voelde ik me wat hoopvoller gesteld.
  
  Wat ik in zijn zak vond stemde me nog veel hoopvoller.
  
  'Zeg, kerel, wat is dat voor spul?' vroeg Huff toen ik de ruwe bruine brokken onderzocht.
  
  'Dit,' zei ik, 'Zou ons paspoort tot de slottoren kunnen zijn. Laten we gaan!'
  
  Ik hield, toen we op weg gingen, Anna zorgvuldig voor me. Ze had me geholpen met de bewaker, maar dat kon zijn omdat ze werkelijk de Syriër wilde elimineren, om aldus een lastige, lagere tegenstander kwijt te raken en tegelijkertijd een rampzalige hoge - de premier. Met Huff voorop haastten we ons door de gang.
  
  Er waren nog twee bochten, dan een deur en een korte trap. Toen stonden we in een smalle gang tegenover een deur. In de deur zat een raampje. Ik schroefde de kleine gloeilamp boven ons los, zodat ik niet gezien kon worden en gluurde toen door het raampje.
  
  'Dat is het, ouwe jongen,' zei Huff licht hijgend, naast me. 'De binnenplaats en daarginds kun je... '
  
  'Ja,' mompelde ik. 'De slottoren.'
  
  Aan de andere kant van de immense vier of vijfhonderd vierkante meter binnenplaats, waar tijdens belegeringen feodale lijfeigenen, dienaren, soldaten, vee, vrouwen en kinderen zich verdrongen zouden hebben, stond de donkere, ronde massa van de natuurstenen slottoren. Hij was misschien vijftien meter in doorsnee, zes of zeven verdiepingen hoog, met nauwe schietgaten als ramen. Zowel fort als uitkijktoren, torende hij boven de kasteelmuren uit. Ik zag dat twee ramen verlicht waren: Een helemaal bovenin en een ander op de begane grond aan de binnenplaats. Het bovenste raam zou voor de uitkijk zijn, die onderaan voor de bewakers van de enige deur in de toren.
  
  Ongetwijfeld door de nog steeds stromende regen, waren er geen bewakers buiten de toren.
  
  Ik hoopte dan die regen en de dichte duisternis die hij meebracht, onze vrienden zouden zijn.
  
  Ik keek naar Anna en Huff. Met of zonder Huff, ik kon Anna hier niet achterlaten. Ik was er van overtuigd dat hij in een gevecht geen partij voor haar zou zijn. Maar als ik haar meenam, zou ze dan weer meewerken, zoals met de bewaker? ...of zou ze zich tegen mij keren? De gelegenheid de Syriër te doden zou misschien genoeg aansporing zijn, of misschien ook niet.
  
  Ik kon het er niet op wagen.
  
  'Huff,' zei ik. 'Drie mensen over de binnenplaats is teveel. Ik wil dat je hier blijft tot ik je een teken geef.'
  
  'Ik vind het best,' zei Huff. 'Jij hebt de leiding.'
  
  'Anna,' zei ik. 'Maak je jurk los. Tot je middel.'
  
  'Ah,' zei ze. 'Je wilt dat ik weer zeg, "Hé, kleuter, heb je een vuurtje"?'
  
  'Nee. Laat het praten maar aan mij over.'
  
  Voor dat ze zich realiseerde wat ik ging doen, rukte ik, toen haar jurk los was, mijn zakdoek uit mijn zak en bond ik haar handen achter haar rug.
  
  'Hé,' riep ze verontwaardigd uit. 'Dat is... waarom doe je dat?'
  
  'Kalm maar,' zei ik, er voor zorgend dat de knoop strak zat. 'Je bent slechts het lokaas.'
  
  'Ik niet lokaas,' mopperde ze nu kwaad. 'Ik ben heel gewoon verrekte stom.'
  
  Ik deed de deur open en duwde haar voor me uit, de kletterende regen en het donker van de binnenplaats in.
  
  We gingen naar de slottoren toe.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  De binnenplaats was een poel van dikke, zuigende blubber. De hevige regen spatte zo tegen onze kleren dat we smerig waren tegen de tijd dat we halverwege de binnenplaats waren. Doorweekt waren we ook. Ik hoopte dat het bijdroeg aan een algehele ongunstige indruk. En om nog wat bij te dragen scheurde ik, terwijl ik haar voortduwde, Anna's jurk langs haar rug omlaag. Haar bovenlijf was nu volkomen naakt, de geweldige borsten helemaal bloot.
  
  Ze zei niets.
  
  We bereikten de zware, houten deur van de slottoren. Door een verlicht raampje zag ik een gezicht naar buiten turen. Maar de regen hoosde nu zo op Anna en mij, dat ik wist dat onze gezichten vertroebeld waren, vage, bijna gezichtloze vlekken.
  
  Ik sloeg met mijn vuist op de deur.
  
  Het raampje schoof open en een man tuurde naar buiten. 'Wat is er?' vroeg hij.
  
  'Ik ben het,' zei ik, de klep van mijn pet verder omlaag trekkend, als om mijn gezicht enige bescherming tegen de regen te geven. 'Ik ben het, Bert.'
  
  'Bert?' zei het gezicht, terwijl hij probeerde me beter te zien. 'Welke Bert?'
  
  'Bert!' schreeuwde ik, heftig bevend, en het was niet alleen toneel. 'De aflossing.'
  
  'Aflossing?'
  
  'Ja, de aflossing!' riep ik uit. 'Ik heb de tweede partij hasj en een offer voor de ceremonie.'
  
  Ik duwde Anna naar voren, zodat de man tenminste haar gezicht kon zien, hoewel het raampje helaas te hoog was om hem meer te laten zien.
  
  De man keek weifelend naar buiten.
  
  'Ze hebben gezegd dat ik moest wachten voor ik haar bracht!' riep ik uit, opnieuw huiverend en met een gezicht alsof ik kwaad begon te worden. 'Bij de liefde van de Machtige Moeder, laat me binnen. Het is hier natter dan de hel en ik zit onder die vervloekte blubber van de binnenplaats.'
  
  De man aarzelde.
  
  Ik hield mijn adem in.
  
  Langzaam ging het raampje dicht. Even traag ging de zware deur open. In de opening stonden twee mannen. Allebei hadden ze een automatisch wapen in hun armen, een bijzonder dodelijk en betrouwbaar machinepistool van Russische makelij.
  
  Ik aarzelde niet. Ook besteedde ik niet extra veel aandacht aan de wapens. Met mijn hoofd omlaag, blazend en sputterend van de regen, gaf ik Anna een bijzonder stevige duw die haar half wankelend, half tollend door de deuropening wierp. Ik kwam vlak achter haar aan.
  
  Achter me hoorde ik hoe de zware deur dichtsloeg en een slot op zijn plaats schoot.
  
  Vluchten kon niet meer. We zaten in de val. Maar de bewakers ook.
  
  'Bij de liefde van de Machtige Moeder,' sputterde ik. 'Jullie twee hebben het makkelijk, lekker warm en droog hier zitten.'
  
  Ik hief mijn hoofd wat op.
  
  Beide mannen stonden naar Anna's borsten te staren alsof ze nooit eerder een half naakte vrouw hadden gezien. En dat was waarschijnlijk ook zo. Niet zo één. En Anna - dat in haar voordeel - maakte geen aanstalte zich af te wenden, maar keek hen recht aan en liet haar hoofd hangen, alsof ze zowel beschaamd als bang was. 'Ja,' zei ik met een vettige glimlach. 'Dat is een mooi stuk voor de Machtige Moeder, niet? Zo rijp als een kers en tweemaal zo sappig.'
  
  Ik stak mijn hand uit en nam een van Anna's borsten. De bewakers stonden nog steeds te staren. Langzaam stak één van hen zijn hand uit. Ik ging achteruit.
  
  De man nam een van Anna's borsten en kneep toen. Ze gilde van pijn.
  
  De bewakers barstten in lachen uit en keken me wellustig aan. Hun houding was ineens heel ontspannen.
  
  'Dat is er één die ik best onder me zou willen hebben in het voorbereidende ritueel,' zei de eerste, die Anna's borst had geknepen. Hij keek naar haar, ging met zijn hand langs haar dijen en likte zijn lippen.
  
  De tweede bewaker keek alsof hij hetzelfde wilde doen, maar hield zich in.
  
  'Niets daarvan,' zei hij. 'Ze is voor de priester en een paar anderen, voor de Machtige Moeder haar aanvaardt.'
  
  'Gelijk heb je,' zei ik. 'Als je haar naar binnen brengt, neem dan ook deze hasj mee. Ze hebben er straks om gevraagd. Een waarachtig voorproefje van de hemel, voor het echte, dat die dag spoedig kome.'
  
  Ik stak mijn hand in mijn zak en haalde de kruimelige, bruine brokken te voorschijn. De bewakers kwamen dichterbij. Een stak zijn hand uit en nam de hasjiesj. Hij rolde het goedkeurend tussen zijn vingers en hij boog zijn hoofd om er aan te ruiken.
  
  'En hier is nog wat van hetzelfde,' zei ik in mijn andere zak zoekend.
  
  De bewaker die het dichtstbij me stond, stak zijn hand weer uit. De andere bewaker, een meter of zo van me vandaan, keek nog steeds wellustig naar Anna.
  
  Ik bewoog me zo dat de dichtstbijzijnde man tussen mij en de andere stond, al die tijd in mijn zak zoekend.
  
  'Waar is het heerlijke goedje,' mompelde ik. 'In de voering van mijn jas. Zou me niets verwonderen. Het is... ah, daar is het!' Mijn dodelijke, vlijmscherpe stiletto gleed in mijn hand met een knik van mijn pols en een draai van mijn arm waar ik uren oefening aan heb besteed. Een fractie van een seconde flikkerden de ogen van de man, toen hij Hugo's lemmet dof voor zich zag glanzen. Toen dreef ik het lemmet met dodelijke kracht naar zijn doel. Mijn hand ramde het omhoog, door zijn ribbenkast in zijn hart. Het duurde allemaal minder dan een seconde. Op het moment dat de ogen van de man uitpuilden van verbazing, geschokt en toen een bijna onmiddellijke dood, stak ik mijn andere hand al uit om hem bij zijn kraag te grijpen. Ik ondersteunde zijn vallende lichaam zo, dat het nog steeds als een schild tussen mij en de andere bewaker stond.
  
  De bewaker die ik neergestoken had was volkomen slap, het machinepistool viel uit zijn ene hand, brokken hasj uit de andere, in een nachtmerrieachtige vertraagde beweging. De andere man keek toe. Zijn gelaatstrekken stonden maar even verwonderd. Toen, even vertraagd, klaarden die trekken op door begrip en ik zag hoe het machinepistool werd geheven tot de moordlustige muil precies op mij gericht was.
  
  Of liever gezegd, precies op de net gestorven man tussen mij en de ander. Met alle kracht gooide ik het lijk voor me uit, naar de levende bewaker en zijn venijnige machinepistool.
  
  De vertraagde film stopte. Ineens was alles een vlek van bewegingen en oorverdovende herrie. Het brute geknetter van het machinepistool weergalmde in de ruimte, versterkt door de natuurstenen wanden, herhaald door een stekend koor van ricocherende kogels. Vuur spatte uit de snuit van het machinepistool. De kogels sloegen in het lichaam van de dode bewaker en lieten het een kort, afzichtelijk luchtballet dansen, bloedfonteintjes uit de romp en de buik van het lijk trekkend, voor het op de grond in elkaar zakte. Ik dook achter de stenen balustrade van de trap die naar de kelder voerde. Het machinepistool sprak opnieuw in een lang gerekt gespetter. Toen ik net op tijd in dekking dook deden kogels steenscherven op een paar centimeter van mijn gezicht vliegen.
  
  Op dat moment had ik, rollend en draaiend om snel op mijn knieën te springen, mijn Luger al in mijn rechterhand. Wilhelmina was dan wel geen automatisch wapen, maar de bewaker - een instinctieve reactie, te danken aan zijn training - rekende op pure vuurkracht, moest ik het hebben van accuratesse. Eén schot op de juiste plaats. Dat was Wilhelmina's specialiteit.
  
  En dat moest binnen een paar seconden gebeuren. Want het machinepistool sprak weer. De ricochets floten schril van de stenen muren en de kogels gingen rakelings over de balustrade. Ondertussen had de bewaker een deel van zijn verstand terug en hij kwam op me af, methodisch kogels van de ene naar de andere kant over de balustrade sproeiend. Om te voorkomen dat ik overeind kwam en op hem schoot. Maar ik deed het toch.
  
  Ik wachtte tot hij net kogels over mijn positie heen had geschoten en kwam toen met de moed der wanhoop omhoog. Net toen ik dat deed schoot de stroom kogels wild omhoog, stukken steen uit het plafond bijtend.
  
  Toen mijn hoofd boven de balustrade kwam, zag ik Anna's rechtervoet steeds weer in de nieren van de wacht rammen. De bewaker, volkomen verrast, was niet in staat de opwaartse beweging van de loop van zijn wapen te beheersen.
  
  Ik stak mijn arm tot zijn volle lengte uit, richtte Wilhelmina en haalde zacht de trekker over.
  
  In het woeste geratel van het machinepistool was het schot niet te horen. Toen stopte het geratel. Het wapen viel uit de hand van de bewaker. Als een zak bintjes viel hij voorover op de grond en bewoog zich niet meer.
  
  Anna en ik staarden elkaar een ogenblik aan. Mijn oren deden pijn. De stilte was bijna hoorbaar.
  
  'Laten we aan de slag gaan,' zei ik tenslotte. 'Als iemand in de kelder die schoten heeft gehoord... '
  
  Da, ' zei Anna simpel.
  
  Ik boog me voorover, trok Hugo uit de borst van de eerste bewaker en veegde het bloed af aan zijn overhemd. Toen wierp ik een blik op Anna, aarzelde en ging toen naar haar toe.
  
  'Je wilt echt die Syriër hebben,' zei ik, haar handen lossnijdend. 'Nietwaar?'
  
  'Da, ' zei ze. 'Ook koester ik niet de wens in krankzinnig ritueel te sterven.'
  
  Ik boog me voorover, nam het machinepistool en gooide het naar haar toe. Ze ving het op en controleerde met absolute zekerheid de munitie. Toen boog ze zich om het wapen te herladen uit één van de zakken van de dode bewaker.
  
  'Ik heb verdomd goed idee waar dit vandaan komt,' zei ze grimmig toen ik het andere wapen oppakte en hetzelfde deed. 'De vriendelijke Syrische wapendief,' zei ik.
  
  'Da, ' zei ze. 'En als ik hem vind zal ik niet vriendelijk zijn.'
  
  Ik ging naar de deur, sloeg hem open en zwaaide - met het risico dat mijn lichaam tegen het licht achter me werd afgetekend - om Huff een teken te geven. Een ogenblik later ging de deur van het hoofdgebouw open en weer dicht. Een donkere gestalte draafde door de hozende regen over de binnenplaats. Ik hield mijn wapen in de aanslag tot ik een meter van me vandaan Huffs druipende gezicht zag. Hij schoot naar binnen en ik sloot de deur achter hem. Anna stond naast me, met haar wapen op de trap gericht. Ze verstond haar vak en opnieuw wenste ik dat ik haar kon vertrouwen. 'Goeie heer,' zei Huff, naar de twee lijken op de grond starend. 'Jullie weten van wanten, wat?'
  
  'Moesten ruilhandel doen,' antwoordde ik. 'Hun levens voor de onze. En ik hoop dat we onderaan die trap nog meer handel kunnen drijven. Kom mee!'
  
  Ik ging voorop. We gingen langzaam een smalle trap af. Ditmaal waren de muren, het plafond en de trap wel van zwetend natuursteen, hoewel een stel kale, rudimentaire elektrische lampen voor zwakke verlichting zorgde. De trap ging in een spiraal van minstens negen meter omlaag en de lucht werd steeds vochtiger, dichter en smeriger. Onderaan was een roestige, metalen deur. En geen schildwacht.
  
  Betekende dat, dat ze niet de moeite hadden genomen een wacht te plaatsen vanwege de mannen boven? Of betekende het dat er een schildwacht was geweest, die de schoten had gehoord en nu versterking was gaan halen?
  
  Voorzichtig draaide ik de deurknop om. Achter me drukten Anna en Huff zich plat tegen de muur. Ik schopte. De deur zwaaide open, sloeg tegen de muur en gehurkt, met het machinepistool in de aanslag, ging ik binnen. Niets. Alleen een stenen gang met nog meer zwakke lampen. Weer die vochtige, smerige stank van verrotte aarde en waarschijnlijk van rioleringen. Helemaal stil, afgezien van af en toe scharrelende geluiden, ongetwijfeld ratten.
  
  Nog steeds voorzichtig en stil sloop ik, met mijn wapen in de aanslag, voor Anna en Huff uit. Ik verwachtte elk moment een wacht - of wachten - te ontmoeten, vage geluiden te horen.
  
  We passeerden een vertrek met een gegrendelde metalen deur. Leeg. Toen nog een, en nog een en nog een heel stel. Allemaal leeg. 'Cellen,' hoorde ik Huff achter me fluisteren, het vanzelfsprekende verklarend. 'Voor de arme duivels die de heer van het kasteel hadden mishaagd.'
  
  De gang eindigde plotseling bij weer een gesloten deur, ook van roestig metaal. Ik luisterde voorzichtig, maar ik kon nog steeds niets horen. Ik schopte hem open en ging ineengedoken naar binnen, Huff en Anna waren achter me, hun wapens gereed.
  
  We stopten en keken om ons heen. Onze wapens zwaaiden heen en weer.
  
  Traag kwamen we overeind.
  
  'Minmm,' zei Huff. 'Nou... prima wijnkeldertje, wat?'
  
  En dat was precies wat het was. Schappen vol wijn, ongetwijfeld van oude jaren, die prettig te drinken zouden zijn, maar wel op een ander tijdstip. Op dit moment, terwijl ik zorgvuldig de wanden onderzocht, zonder werkelijke hoop hopend op een verborgen deur, had wijn me niet minder kunnen interesseren.
  
  En er was geen verborgen deur.
  
  We stonden bij elkaar. Ik pijnigde mijn hersenen af.
  
  Toen sloeg ik met mijn hand tegen mijn voorhoofd.
  
  'Het andere licht in de toren,' zei ik. 'Dat wat we buiten zagen en vanuit de trein. Het was op een hogere verdieping.'
  
  'Goeie god,' riep Huff uit. 'Natuurlijk! De slottoren werd niet door brand verwoest. Alleen het hoofdgebouw.'
  
  Op een drafje gingen we terug door de gang en de trap weer op. We gingen het vertrek op de begane grond in en vervolgens, met de wapens in de aanslag, de trap naar de bovenste verdiepingen op. Nog steeds was er uit de slottoren geen geluid te horen. En nog steeds vroeg ik me af waarom niemand het woeste geratel van automatische wapens, dat in het vertrek zelf oorverdovend had geklonken, had gehoord. De eerste verdieping van de toren was eenvoudig weer een groot rond vertrek dat de hele ruimte van die verdieping uitmaakte. Leeg. We gingen de trap naar de tweede verdieping op. Weer een vertrek zoals op de parterre en eerste verdieping. Ook leeg.
  
  Leeg voor het oog. Niet voor de neus.
  
  De scherpe geur van hasj was zwak, maar onmiskenbaar.
  
  'Zeg, Nickles,' hoorde ik Huff fluisteren. 'Ruik ik... ik bedoel, is dat de geur van dat spul dat de hashashin gebruikten?'
  
  'Inderdaad,' zei ik grimmig. Toen, 'Anna, de lampen.'
  
  Ze begreep meteen wat ik bedoelde. Geen van ons wilde de trap opgaan met licht achter ons, vooral niet als we de kans hadden een verduisterd vertrek te treffen. Voor iemand die op wacht stond zouden we duidelijk afgetekend worden. Methodisch gingen we het vertrek door en sloegen de kale gloeilampen met de kolven van onze machinepistolen kapot.
  
  Toen vervolgden we onze klim en de geur van hasjiesj werd sterker. De ingang van de volgende verdieping was volkomen donker en er klonk nog steeds geen geluid.
  
  Waarom, ontdekte ik toen we bovenaan de trap kwamen. Het was niet zo dat de verdieping donker was. De deuropening was afgesloten, met een wandtapijt, zo dik, dat het nauwelijks bewoog toen ik het aanraakte. We hielden stil en luisterden.
  
  Geen geluid.
  
  Omzichtig duwde ik het zware kleed opzij. Het was zo zwaar, dat het van geweven lood gemaakt leek.
  
  Nog steeds donker.
  
  Ik stak mijn hand uit.
  
  Nog een kleed.
  
  Ik schoof het opzij. Het was even zwaar als het eerste. Achter me hoorde ik hoe Anna en Huff zich een weg baanden langs het eerste, en toen ik de verdieping instapte, het tweede kleed.
  
  En toen hoorde ik het voor het eerst.
  
  Het was nog erg flauw, heel ver weg. Maar het geluid was er: eentonig, ritmisch, jammerend. Onheilspellend. Zo onheilspellend dat een huivering langs mijn rug liep.
  
  'Zeg, ouwe jongen,' zei Huff achter me. 'Kijk eens omhoog. Het is een dubbele wenteltrap in een soort dubbele verdieping. Dat betekent dat de volgende verdieping de bovenste is. Ze gebruikten de voorlaatste als een soort laatste veste, met een dubbele spiraal als wenteltrap die ze als laatste verdedigingslinie konden gebruiken. Vechtend trokken ze zich terug naar de bovenste verdieping. De aanvallers waren dan in het nadeel omdat ze moesten vechten terwijl ze omhoog klommen in een enge ruimte.'
  
  Op deze verdieping was ook licht. Waarschijnlijk het ene licht dat we in de slottoren hadden gezien, aangezien de ramen of schietgaten op de andere verdiepingen verduisterd waren en dit ene raam niet. Ik hoefde Anna enkel aan te kijken. Zonder een woord te zeggen begon ze net als ik het licht uit te slaan.
  
  Toen gingen we de trap naar de bovenste verdieping op. Zelfs toen we door een bocht heen waren en de tweede in gingen, bleef het geluid flauw.
  
  Bovenaan ontdekte ik waarom. Nog meer kleden. Met mijn vinger om de trekker van mijn wapen, tastte ik mijn weg langs één ervan en vervolgens een tweede. Ik probeerde zo stil mogelijk te lopen. Ik ontdekte dat ik, door opzij te gaan, het eind van het tapijt kon bereiken, om daar te bemerken dat het vast zat aan een ander. Ik kon tussen die twee kleden door, maar een pas verder vond ik een tweede rij kleden. Ik ging verder opzij - bijna drie meter ditmaal. De tapijten liepen verder.
  
  De hele ruimte was afgezet met kleden, de ene laag na de andere. Ze dienden als demping, een geluidsisolator, zodat niemand buiten, of zelfs maar een verdieping lager iets uit het vertrek kon horen. En ook, gelukkig voor ons, kon niemand in het vertrek iets horen uit de lagere verdiepingen van de slottoren.
  
  Langzaam en voorzichtig tastte ik me een weg door nog een laag tapijten en dan nog een. Het geluid werd nu duidelijker. En de geur van hasjiesj. Achter me bewogen Huff en Anna zich even voorzichtig en stil.
  
  Toen schoof ik nog een laag kleden uit elkaar en keek het vertrek in.
  
  Het eerste wat ik zag, waren de ruggen van in mantels gehulde gestalten, die allemaal naar de andere kant van het vertrek keken. Het waren er waarschijnlijk twintig, gekleed in degelijk zwart, met stevige zwarte kappen die hun achterhoofden bedekten. Hun aandacht voor de andere kant van de ruimte was absoluut.
  
  Ze zwaaiden zacht heen en weer, min of meer gelijk, en uit hun kelen kwam een laag, snikkend gezang, het ritmische jammeren dat ik vaag van de benedenverdieping had gehoord.
  
  'Kali, Kali, Moeder van het teven
  
  Kali, Kali, Moeder van de dood
  
  Kali, Kali
  
  Oh, Machtige Kali
  
  Oh, aanbeden Kali
  
  Moeder van het leven
  
  Moeder van de dood... '
  
  Het ging steeds maar door, eindeloos en herhaald, een hypnotisch gezang dat het lichte zwaaien begeleidde. Alle ogen zonder af te dwalen op het andere einde van het vertrek gericht.
  
  'Goeie god,' hoorde ik Huff zacht naast me hijgen, toen hij tussen de kleden door keek.
  
  Het andere einde van de ruimte flakkerde in de smeulende, duistere gloed van vier toortsen. Twee aan de muur naast een soort altaar en twee er boven. Het altaar was bedekt met een zwart fluwelen kleed, versierd met een gouden kruis. Maar het kruis stond onderste boven.
  
  Terwijl we toekeken en het jammerende gezang aanhoorden, bijna stikkend in de dichte hasjwalmen die in de lucht hingen, gingen drie van de gekapte gestalten uit de groep naar het altaar. Voor het altaar draaiden ze zich met hun gezicht naar de rest van de groep. Traag, in de maat met het afschuwelijke, jammerende gezang, begonnen ze zich te ontkleden. Ik hield mijn adem in.
  
  De gestalte in het midden was een vrouw.
  
  Ze was slank, bijna jongensachtig, met stevige, opstaande borsten, waarvan de aureolen bijna zo groot als de borsten zelf waren, de tepels, lang en stijf. Ze was lang, minstens een meter tachtig, met lange billen die geleidelijk afliepen naar perfecte benen. Ze had een massa, zwart - zo zwart als de nacht - haar dat via de schouders op haar heupen viel. Haar ogen waren zwart en intens. Ze stond tussen twee mannen - die nu allebei ook volkomen naakt waren - ogenschijnlijk passief en bewegingloos. Haar hoofd hing een beetje en haar hele lichaam scheen te beven.
  
  Haar borst deinde iets. Ze deed haar lippen - zo donkerrood geverfd dat ze bijna zwart waren - van elkaar en ging er met een natte tong langs. Haar dijen zwaaiden een beetje op het ritme van het jammerende gezang.
  
  Eén van de mannen die naast haar stonden, zijn naakte dij raakte bijna de hare, was Lord Burt. Mager, hard en hoekig, zag zijn lichaam er even streng uit als zijn gezicht, met dezelfde trotse kracht.
  
  De man aan de andere kant was die trillende, druipende vetmassa - de Syrische wapenhandelaar. De brede, vette mond kwijlde werkelijk, de kraaloogjes stonden koortsachtig van verlangen. Zijn zachte, vette dij was stevig tegen één van de slanke dijen van het meisje gedrukt.
  
  Anna ademde bevend in en slaakte toen een gesmoord geluid van walging.
  
  Lord Burt zette zijn handen op de heupen van het meisje en draaide haar naar zich toe. Ze keek hem aan, haar borsten waren naar hem toe gericht, de billen naar de kolos achter haar.
  
  Burt hief zijn hand. In die hand hield hij een staaf waskrijt. Langzaam begon hij er mee over het gezicht van het meisje te tekenen.
  
  Vervolgens langs haar nek, om haar borsten heen, omhoog naar de tepels. Omlaag naar haar buik - een patroon cirkelend en zigzaggend. Hij ging verder over de voorkant van haar dijen en er tussen, heel langzaam, tot aan haar voeten. De kleur was die van haar lippen. Een rood, zo donker, dat het gedroogd bloed leek.
  
  Achter haar deed de dikke man hetzelfde, tekenend op haar nek, haar rug haar billen en haar benen. Maar hij wreef het krijt in haar en in zijn koortsachtige opwinding maakte hij grote, uitgesmeerde vlekken die bijna heel haar huid bedekten.
  
  Het tempo van het gezang was sneller geworden. Het was bijna een gezamenlijk gehijg.
  
  Beide mannen hadden volkomen gezwollen pikken.
  
  Langzaam boog het meisje zich voorover tot haar hoofd bijna de grond raakte, de lange, gitzwarte stortvloed van haar veegde over de grond. Haar armen sloegen om Lord Burts kuiten. Haar lippen gingen vaneen en kusten zijn voeten, likte ze, toen opende ze haar mond en zong mee met de groep. Haar hoofd ging langzaam omhoog. Ze begon Burts benen te kussen, haar tong gleed op en neer, over de knieën naar de dijen...
  
  Achter haar kwam de Syriër met rollende ogen, met open, kwijlende mond, dichterbij. Zijn vette volgepropte vingertjes grepen de billen van het meisje, wrijvend, liefkozend. Ze kneedden het blanke vlees, zodat de rode kleurstof met zijn en haar zweet uitgesmeerd werd. Hij waggelde nog dichter naar het meisje, zijn vlees tegen dat van haar drukkend, zijn geslacht...
  
  Naast me hoorde ik Huff slikken.
  
  'Eh... onnatuurlijke handelingen, zie je... onderdeel van het ritueel van de Satansdienst. Zwarte Sabbat. Al erg genoeg, maar ik vrees dat het van nu af nog erger wordt.'
  
  Het varkensachtige gegrom van genot van de Syriër werd heftig. Zijn oogbollen rolden in zijn hoofd omhoog. Het meisje gilde diep in haar keel en Lord Burt stond er bij als een standbeeld, zonder enige uitdrukking op zijn ijzeren gezicht.
  
  'Kali, Kali
  
  Moeder van het leven.
  
  Moeder van de dood Kali, Kali... '
  
  Het jammerende gezang duurde voort. Maar nu zwaaiden de leden van de groep niet langer in een vage eenheid heen en weer: hun bewegingen werden steeds heftiger. Handen graaiden naar lichamen, mantels werden haastig over het hoofd getrokken of letterlijk van het lijf gescheurd. Vlees wreef tegen vlees. Ledematen kronkelden. Paren, trio's, viertallen, vielen in kronkelende massa's op de grond. Bij de geur van hasj voegden zich andere geuren. De kamer raakte vol van de lucht van menselijk zweet en seksuele aktiviteit. 'Mmmm,' zei Huff met dikke stem. 'Beetje twijfelachtig, zou ik zeggen. En zoals ik al zei wordt het alleen maar erger als ze het klassieke voorbeeld van dit soort dingen volgen. Moeten we - eh niet proberen er een eind aan te maken voor... ? Ik bedoel, als we wat dichterbij zouden gaan, ik bedoel... eh... ik geloof niet dat iemand het zou merken... eh... in beslag genomen als ze zijn.'
  
  'Nog niet,' zei ik.
  
  Ik wist waar Huff op doelde. Ik vermoedde wat er zou komen. Maar ik kon niets tegenhouden voor ik wist of Boris Nichovev hier werd vastgehouden. En dat wist ik pas bij de climax van de ceremonie, wanneer ze hem al of niet zouden opvoeren als het volgende slachtoffer voor het volgende, grootste ritueel over twee dagen. 'Ik geloof dat het tamelijk dringend is, ouwe jongen,' zei Huff op gespannen, ongeruste toon, die ik nog niet van hem gehoord had 'Ik geloof echt dat we dichterbij moeten komen. Misschien als ik...'
  
  'Nog niet,' zei ik scherp. 'Er is een reden voor.'
  
  Maar er was geen enkele reden waarom Anna en ik niet een positie zouden innemen van waaruit we de hele ruimte onder schot konden houden met onze machinepistolen, gereed om onmiddellijk op te treden.
  
  'Anna,' zei ik, terwijl ik me omdraaide. 'Jij... '
  
  Ik verstijfde.
  
  Anna was weg.
  
  'Het meisje,' zei ik vlug tegen Huff. 'Waar ging ze heen? En Wanneer?'
  
  Huff draaide zijn hoofd om. 'Eh... ik... ik... eh, weet het niet,' stamelde hij. 'Ik heb niet... ik keek niet... dacht niet... de ceremonie, zie je... '
  
  Zijn stem was half verstikt en hij leek bijna even opgewonden als ik. Huff had kennelijk iets van de spanning tussen Anna en mij gevoeld. En het toneel voor ons liet ook zijn effect voelen.
  
  Ik vloekte inwendig. Anna was er kennelijk vandoor om haar rekening met de Syriër te vereffenen. Daarna kon ik er zeker van zijn dat ze iedere poging van mij om Nichovev te redden, zou dwarsbomen - of haar best er voor zou doen, en dat was niet gering. Min één voorwaardelijke bondgenoot.
  
  Plus één vijand.
  
  Ik keerde me weer naar het vertrek, me herinnerend dat ik degene was geweest die Anna had losgesneden en had bewapend met een machinepistool. Ineens gilde de Syriër aan de andere kant van de ruimte. Zijn logge lichaam schokte heftig, de vetrollen trilden en hij werd slap.
  
  Als op bevel verstijfden de kronkelende lichamen op de grond. Ze keerde hun gezicht naar de andere kant van de ruimte. Er heerste doodse stilte.
  
  Lord Burt tilde het meisje dat over hem heen gebogen stond bij het haar op. Met een woeste ruk bracht hij haar hoofd ter hoogte van het zijne. Haar hele lichaam scheen aan het haar te hangen dat hij vasthield.
  
  Haar ogen waren nu gesloten.
  
  Met een zwaai gooide Lord Burt het meisje op het altaar. Ze lag volkomen stil op haar rug, armen en benen uitgestrekt.
  
  Burt stapte naar de ene kant van het altaar en greep één van haar armen. De dikke Syriër ging naar de andere kant en greep de andere arm.
  
  'Laat de priesteres naar voren komen,' riep Lord Burt in de stilte uit. 'De Machtige Moeder wacht.'
  
  Achter het altaar gingen twee tapijten uiteen. Een gestalte met mantel en kap stapte naar voren. Haar mantel was niet zwart, maar bloedrood, glanzend in het licht van de toortsen. In haar rechterhand had ze een drie decimeter lange dolk, met ingewikkelde tekens op gevest en lemmet. Robijnen glansden in de knop van het gevest. Naast me stond Huff als gebiologeerd toe te kijken. Hij drong niet langer aan naar voren te gaan. Hij kon zijn ogen niet losrukken van wat er aan de andere kant van het vertrek plaatsvond.
  
  De vrouw nam vlak achter het altaar plaats, boven het hoofd van het meisje. De ogen van het meisje waren nu helemaal gesloten, een
  
  extatische glimlach zweefde om haar lippen.
  
  Langzaam klemde de vrouw het gevest van de dolk in beide handen. Langzaam hief ze hem boven het meisje, boven haar trillende borsten.
  
  Aan weerszijden van het altaar verstevigden Burt en de Syriër hun greep op de armen van het meisje. Maar dat was niet nodig. Ze maakte geen beweging om zich te bevrijden, zich te verzetten. Er stond geen vrees op haar gezicht. Alleen die extatische glimlach. Ze wilde wat op het punt stond te gebeuren, dacht ik, in een mengeling van afgrijzen, walging en verbazing. Vanuit de groep klonk het jammerende gezang.
  
  'Kali, Kali,
  
  Moeder van het leven Moeder van de dood... '
  
  Het had nu een eigenaardige intensiteit. Bijna onmiddellijk begon zowel het ritme als het volume van het gezang toe te nemen.
  
  De priesteres hield het wrede, kromme lemmet van de dolk boven de borsten van het meisje. Ze keek op haar neer. Toen gilde ze ineens:
  
  'In naam van de Machtige Moeder! En om haar te eren, de apoca-lyps die zal volgen op haar volgende offer - hij is nu in de oude, heilige grotten die de onze waren voor ze die van de vijand werden!'
  
  De kreet barstte los uit alle kelen, ook uit die van het meisje op het altaar:
  
  'In naam van de Machtige Moeder. '
  
  De handen van de vrouw die het mes vasthield, verstrakten om het gevest.
  
  Ik had genoeg gehoord. En ik had meer dan genoeg gezien. Ik stapte tussen de twee tapijten door, naar het midden van de ruimte en de groep toe. Tegelijk hief ik de loop van het machinepistool, richtend op de priesteres, mijn vinger begon zich al te spannen om de trekker.
  
  Toen hoorde ik achter me Huff roepen, 'Kijk uit, ouwe jongen!' Mijn schedel explodeerde. De wereld werd rood, toen leeg. Ik zonk in een leegte.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Traag zwom ik het donker uit. In mijn hoofd knalde vuurwerk er nog vrolijk op los en mijn maagkuil trilde en draaide. Ik lag op iets heel hards en kouds. Ik wilde er blijven liggen. Maar iets, diep in mijn terugkerende bewustzijn - ik wist niet wat het was - vertelde me dat dat niet kon.
  
  Ik moest opstaan. Ik moest handelen. Ik moest iets doen.
  
  Ik moest...
  
  Ik moest Nichovev redden.
  
  Mijn ogen gingen open. Ze concentreerden zich. Ik staarde naar een grijze, natuurstenen vloer. Daar lag ik op, met mijn gezicht omlaag.
  
  'Zeg, ouwe jongen,' zei een stem boven me. 'Zeg, kun je me horen? Begin je bij te komen?'
  
  Langzaam en met pijn hief ik mijn hoofd.
  
  'Ah, dat is beter. Liet me een beetje schrikken. Dacht een tijdje dat je het niet zou halen. Nogal een gemene knal op je hoofd... gemeen.'
  
  'Hoelang ben ik bewusteloos geweest?' vroeg ik met krakende stem toen ik Huffs bekommerde gezicht over me heen gebogen zag. 'Mmmm... twee, bijna drie uur,' zei Huff. 'Zou geprobeerd hebben je naar een dokter te brengen, maar je bent wat te zwaar voor me. Beetje uit vorm, weet je.'
  
  'En wie... wie sloeg me?'
  
  'Het meisje, ouwe jongen. Klawam! Kledderem bovenop de ouwe knar met de kolf van dat pistooldinges. Verscheen uit het niets achter je. Schoot langs me en voor ik het wist - pats! Probeerde een waarschuwing te schreeuwen, maar ik vrees dat ik te traag en zij te snel was. Beweegt zich opmerkelijk vlug voor een vrouw van haar grootte.'
  
  'Dat heb ik gemerkt,' zei ik bitter.
  
  Ik keek om me heen. Het vertrek was volkomen stil en helemaal leeg. Ik keek naar het altaar aan de andere kant en de toortsen die er nog steeds naast en boven flakkerden.
  
  Ik keek nauwkeuriger. Er was een donkere vlek op het oppervlak van het altaar. Bloed.
  
  'Wat is er gebeurd nadat ik geraakt werd?' vroeg ik.
  
  'Algemene mêlee, ouwe jongen,' zei hij. 'Anna verspilde geen seconde, begon meteen in de richting van die vette Syriër te knallen. Iedereen begon te gillen. Ze werd heen en weer geduwd. Verloor haar doel uit het oog. Iedereen liep door elkaar heen, stormloop naar de uitgang. Meisje aan het schieten. Priesteres wijf... eh, nou... deed wat ze van plan was. Tenslotte stormde iedereen naar buiten, meisje er achter aan, negeerde ons gewoon in de paniek en het gedrang. Behoorlijk donker hier, trouwens. Vertrapten ons een beetje. Vooral jou. Maar dat was het dan. Beeld van uiterste paniek. Redde ons, neem ik aan.'
  
  'Wat is er met het meisje gebeurd?'
  
  'Ik heb geen idee. Ze ging gewoon achter de troep aan. Nog steeds op die vette Syrische knaap schietend. Scheen vastbesloten hem te grazen te nemen.'
  
  Dat staat wel vast, dacht ik. En het stond ook vast dat Anna pech had gehad en ik mazzel, dat ik nog leefde.
  
  En ook om een andere reden.
  
  In zekere zin had ik gekregen waarvoor ik kwam.
  
  'Nogal een puinhoop, mijn beste,' zei Huff meelevend. 'Vrees dat we niets anders dan een fikse hoofdpijn voor jou hebben bereikt.'
  
  'Zo erg is het allemaal niet,' zei ik langzaam, mijn lichaam onderzoekend op verdere verwondingen. Ik vond niets, alleen een hoop pijn. 'Feitelijk is het helemaal niet zo slecht.'
  
  'Oh?' zei Huff met opgetrokken wenkbrauwen.
  
  Ik aarzelde en besloot toen dat Huff er al zo diep in zat dat het geen kwaad kon hem er nog verder in te mengen. Zo beknopt mogelijk lichtte ik hem in over de werkelijke reden van mijn interesse voor de sekte van de Machtige Moeder.
  
  Ik vertelde niet dat de persoon die ze ontvoerd hadden de Russische premier was. Alleen dat hij 'hooggeplaatst' was en van vitaal belang voor mijn land. En natuurlijk zei ik niets over AXE of mijn werkelijke naam. Ik behield mijn valse identiteit van Nickles van de Amerikaanse Douane- en Immigratiedienst.
  
  Toen ik klaar was staarde Huff me een ogenblik zwijgend met uitpuilende ogen aan. 'Ongelofelijk,' hijgde hij tenslotte. 'Absoluut ongelofelijk.'
  
  'Zoals ik al zei,' antwoordde ik, 'kon het erger.'
  
  'Hoezo?'
  
  'De Machtige Moedersekte verbergt de man die ik moet vinden. Laten we hem x noemen.'
  
  'Mmmm,' zei Huff. Die scherpe, intelligente trek kwam weer in zijn gezicht. 'Ik herinner me dat die priesteres iets zei van, "hij is nu in de oude, heilige grotten die de onze waren voor ze die van de vijand werden".'
  
  'Ja,' zei ik. 'Huff, vertelde je me ginds in het museum niet dat voor de christenen het Romeinse Rijk overnamen, een aantal mysteries of cultes uit het Oosten korte tijd populair werden?'
  
  'Juist,' knikte Huff. 'En sommige aanbidders van die cultes, die door de Romeinse wet verboden waren, voerden hun rituelen in het geheim uit en gebruikten daarvoor een aantal grotten. De vroege christenen gebruikten diezelfde grotten voor hun eigen doeleinden en vergrootten ze ook aanzienlijk. Dus de "oude heilige grotten die de onze waren voor ze die van de vijand werden" - dat wil zeggen, van de christenen - moeten... '
  
  '... de catacomben zijn,' zei ik. 'In Rome.'
  
  Huff straalde. 'Juist,' knikte hij heftig. 'Het is dus eigenlijk heel eenvoudig. We gaan naar Rome — eh - dat wil zeggen, als je wat hulp kunt gebruiken.'
  
  'Oh, ik kan alle hulp gebruiken die ik krijgen kan,' verzekerde ik hem. 'Omdat het helaas allemaal niet zo eenvoudig is.'
  
  'Eh... nee?'
  
  'Nee, want als die Russische vrouw nog leeft en ze weet dat wij leven, ze haar uiterste best zal doen om te zorgen dat we er niet komen.'
  
  En, dacht ik, als Arzone Rubinian weet waar we zijn zal ook hij zijn uiterste best doen.
  
  'Ik snap het,' zei Huff peinzend. 'We kunnen dus nergens waar we opgemerkt kunnen worden onze gezichten laten zien. Dus vliegtuigen vallen af, niet? Ik bedoel, de luchthavengebouwen zullen toch zeker bewaakt worden... '
  
  'Niet alleen de luchthavengebouwen,' zei ik. 'De luchthavens zelf. Wat niet alleen betekent dat lijnvluchten afvallen, maar zelfs charters en ook privé vliegtuigen.'
  
  'Mmm,' zei Huff, terwijl hij zijn hoofd schuin hield. 'Beetje problematisch. Niet zo moeilijk als we eenmaal op het continent zijn. Huurwagens en dergelijke. Veel te veel wegen naar Rome - alle wegen leiden naar toe - om te laten bewaken. Wanneer we eenmaal op het continent zijn is het een fluitje van een cent. Probleem schijnt te zijn, hoe komen we op het continent?'
  
  'Voor zover ik weet,' zei ik geduldig, 'en aangezien ze nog steeds die kanaaltunnel niet hebben gebouwd, schijnt er maar één praktische oplossing te zijn. Tenzij jij een veel betere zwemmer bent dan ik.'
  
  'Oh,' zei Huff ernstig. 'Hemel nee. Zou er niet aan denken het te proberen. Maar - mmm - heb die ouwe Danley in jaren niet gezien - prima knaap - hij staat altijd klaar met een helpende hand.'
  
  'Danley?'
  
  'Ja. Mijn prof op Cambridge, weet je. Prima knaap zoals ik al zei. Prima geleerde. Maar wat belangrijker is, ook een zeezeiler.'
  
  'Zeezeiler? Heeft hij toevallig een eigen boot?'
  
  'Vast en zeker. Had hij altijd, dat weet ik. Een telefoontje zal het ons vast wel leren. Prima knaap...'
  
  Ik viel hem in de rede. 'Laten we gaan,' zei ik kortaf. Ik kwam nog wat wankel overeind en zond een kort gebed op dat ik geen hersenschudding zou hebben: anders dan de geheimagenten wiens omzwervingen ik soms lees, vat ik een tik op het hoofd niet licht op. Ik nam het machinepistool dat nog steeds volledig geladen was, zoals toen ik bewusteloos werd geslagen. Wat me ergens aan deed denken.
  
  'Raakte Anna niemand toen ze begon te schieten?' vroeg ik toen we door de kleden naar de ingang van het vertrek manoeuvreerden. 'Inderdaad. In de algehele opschudding sleepten ze er drie of vier weg. Namen ook het lijk van het meisje van het altaar mee.' Geen sporen achterlaten, dacht ik grimmig. Voor het geval iemand de politie zou bellen.
  
  We gingen de dubbele wenteltrap af. Een grijs, somber licht filterde door het ene raam binnen. Zelfs toen we door het tweede stel kleden waren, klonk er geen geluid, geen teken dat wees op menselijke aanwezigheid. Een paar minuten later waren we op de begane grond. De slottoren was volkomen vrij van mensen - dood of levend. Voorzichtig staken wij de binnenplaats over. In het eerste zwakke ochtendlicht regende het nog steeds hevig. De deur van het hoofdgebouw stond op een kier. Ik duwde hem open en we gingen binnen. Langzaam, mijn ogen en oren op scherp, doorzochten we het gebouw. Een paar minuten later stonden we in de lege eetzaal. De luchters schitterden nog steeds. Het buffet was bezaaid met etensresten en open flessen. Een paar kolen gloeiden na in de haard. Maar de zaal was leeg, zoals de rest van het gebouw.
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Schijnen en masse het kamp te hebben opgebroken, niet?'
  
  'Ja,' zei ik. 'Maar er is één ding dat ik wil nagaan.' Ik beende haastig het vertrek uit en de gang door. Huff volgde. De cederhouten kist was er nog. Ik rukte het deksel open.
  
  De schildwacht die we bewusteloos hadden geslagen was weg. Maar de Syriër lag op zijn plaats. Hij was nog steeds naakt en zijn plompe, vette lijf met de vettige vleesrollen was dood nog obscener dan levend. Zijn borst en buik waren bezaaid met bloederige gaten. Zijn ogen waren nog open en zijn mond, verstijfd in rigor mortis was wijd open getrokken in doodsangst.
  
  Maar dat was niet wat mijn aandacht trok. Het waren zijn ogen die mijn aandacht trokken. Er was iets gruwelijks met zijn ogen gedaan. Anna had haar visitekaartje achtergelaten.
  
  Maar waarom was ze niet teruggekomen om mij op te ruimen, nadat de anderen vertrokken waren? Was ze zelf dood en door de sektariërs weggesleept naar een of ander geheim graf? Of had ze aangenomen dat de slag op mijn hoofd me gedood had?
  
  Ik had nog een paar vragen om over na te denken. Ik formuleerde ze, sloeg ze toen ergens in mijn hoofd op, waar ze zouden rondwentelen en zich zouden ontwikkelen tot ik gereed was om me er bewust mee bezig te houden. Nu was het belangrijkste om in Rome te komen. Buiten, aan de andere kant van de ophaalbrug bleek dat we geluk hadden. In hun haast te vertrekken hadden de sektariërs twee wagens achtergelaten. Ik koos een kleine Engelse Ford in plaats van de verleidelijke, maar te opzichtige Bentley die er naast stond. Het kostte me maar een paar minuten om het contact kort te sluiten en de motor sloeg zacht kuchend aan. We reden in de regen weg en ik voelde in het geheel geen spijt dat nachtmerriekasteel en zijn groteske 'theekransje' voorgoed achter me te laten.
  
  
  
  Twintig minuten later stopten we buiten Exeter bij een vrachtrijdercafé dat de hele nacht open was en Huff ging naar binnen om te bellen, terwijl ik een bediende de tank liet vullen. Huff kwam stralend terug.
  
  'Prima knaap, Danley,' zei hij, terwijl hij in de auto stapte. 'Absoluut prima. Klinkt precies als vijftien jaar geleden. Alsof er geen dag... '
  
  'Maar heeft hij een boot?' vroeg ik ongeduldig.
  
  'Oh, absoluut. Het is allemaal kits. Heeft een kleine tweemast sloep. Vier slaapplaatsen. Natuurlijk - eh... hij zei dat het vandaag een beetje link kon zijn op het kanaal. Nogal zwaar weer, weet je.'
  
  'Het zal veel linker zijn als we niet op tijd in Rome aankomen,' zei ik grimmig. 'We steken het Kanaal over zo gauw we er zijn, zwaar weer of niet.'
  
  'Okido, ouwe jongen,' zei Huff opgewekt. 'Neem het me niet kwalijk als ik over mijn nek ga. Krijg al zeeziekte in een roeiboot, weet je. Goed, rij maar gewoon rechtdoor in die ouwe kar, tot we bij de afslag komen, dan zal ik je de weg wijzen. Jachthaven bij Ports-mouth.'
  
  De twee volgende uren tufte de kleine Ford zacht maar makkelijk door de kletterende regen. Na een tijdje viel Huff in slaap. Het kon me niet schelen. Het gaf me tijd om te denken.
  
  Tussen de regen en mijn gedachten kostte het me bijna anderhalf uur om me te realiseren dat we gevolgd werden. Het gebeurde op een hoogst kundige en professionele manier. Niet gewoon door een wagen, maar door drie. Om de zoveel tijd sloeg er één af en nam een andere het over. Ik overlegde met mezelf of ik zou proberen hen af te schudden. Maar kennelijk stonden ze met elkaar in radio contact en afschudden zou moeilijk, zo niet onmogelijk zijn. En als ik er niet in slaagde zou ik het voordeel verliezen wat ik nu had, ik wist dat ze me schaduwden en dat wisten zij weer niet.
  
  Vlak voor Portsmouth, toen ik besloot hen niet af te schudden, werd die beslissing volkomen onbelangrijk.
  
  Ze maakten zich van me los. Ze verdwenen gewoon, alle drie.
  
  Het baarde me meer zorgen dan het volgen, maar ik kon er niet veel aan doen. Schuilen, lang genoeg om er zeker van te zijn dat ik veilig was, zou veel meer tijd kosten dan ik me kon veroorloven. Ik porde Huff dus wakker en liet hem de jachthaven wijzen.
  
  Het regende harder dan ooit toen we de lange houten kaai afliepen. Aan het eind zwaaide een man even naar Huff. Er stond een harde wind en buiten, in het Kanaal, voorbij de bescherming van de haven, zagen de golven er hoog en gemeen uit.
  
  'Daar zijn we dan, ouwe jongen,' zei Huff, stoppend naast een boot die aan het uiterste einde van de kaai gemeerd lag. 'Niet bepaald een luxe-kruiser, maar... '
  
  Dat was heel zwak uitgedrukt. De sloep was antiek. Iedere plank aan boord kraakte, terwijl het schip aan zijn anker reed. De masten kraakten terwijl ze heen en weer zwaaiden. Erger was dat de verf van de romp zwaar gebladderd was.
  
  De Jack Be Nimble (Jack Wees Kwiek) zoals nauwelijks te onderscheiden letters op de boeg me vertelden, zag er net zo kwiek uit als een bedlegerige bewoner van een bejaardentehuis. Ik stond de Jack Be Nimble met alle plezier van een veroordeelde te bekijken, toen een bejaarde, grijsgebaarde, gebochelde man met leepogen uit de kajuit klom en over het dek naar ons toe stampte. Hij was degene, herkende ik, die even naar Huff had gezwaaid.
  
  Hem ziende zei Huff: 'Ah, daar is hij. Hoe gaat het ouwe kerel? Hoe gaat het? Jaren geleden, niet?'
  
  'Huh,' gromde onze kapitein terwijl hij Huff stevig de hand drukte.
  
  'Eh, Jack, mag ik je mijn Amerikaanse vriend Nickles voorstellen. Nickles, Jack Danley.'
  
  Danley draaide zijn hoofd om en staarde me met zijn waterige ogen aan. Ik gaf hem een hand.
  
  'De Jack van de Jack Be Nimble?' vroeg ik, terwijl ik bedacht dat hij er ongeveer even kwiek uitzag als zijn boot.
  
  'Huh,' antwoordde Danley minzaam. 'Nou, Nickles, ik heb een nieuwtje voor je.' Zijn stem was even droog, gebarsten en oud als zijn boot. 'Dit zal geen makkelijke oversteek worden.'
  
  'Dat vermoedde ik al min of meer,' antwoordde ik droog.
  
  'Wind heeft bijna stormkracht,' vervolgde hij. 'Op bepaalde plaatsen golven van twee tot tweeëneenhalve meter. In het gunstigste geval is het Kanaal al geen speelvijver. Nu is het knap beroerd.'
  
  'Nou, nou,' zei Huff, die lichtgroen werd.
  
  'Heb je ooit gezeild?' informeerde de oude man.
  
  'Een beetje,' zei ik.
  
  'Aje,' zei hij. 'Nou, als deze oversteek voorbij is zul je meer dan een beetje gezeild hebben. Ga nu naar beneden, de regen uit. We hebben een goede twee uur voor het tij verloopt en ik ga niet zonder.'
  
  Ik vermoedde dat hij niet zonder kon vertrekken maar ik volgde hem zwijgend de kajuit in, waar ik - zonder mijn jas uit te trekken, omdat ik het machinepistool er onder had verborgen -prompt op een kooi in slaap viel.
  
  Ik werd wakker door het bonken van machines. Ik zeg bonken, maar het waren meer de sputterende ex- en implosies van een kind met ernstige kinkhoest. De boot begon al te stampen en ik wist dat ieder moment het rollen kon beginnen. Tegenover me, in een andere kooi lag Huff uitgestrekt, zijn handen op zijn maag, alsof hij poogde die op zijn plaats te houden. Van lichtgroen was zijn teint voortgeschreden tot een alarmerende kruising tussen donkergroen en paars. Hij poogde te glimlachen.
  
  'Zei het al, ouwe jongen,' kraakte hij. 'Tante zeeziekte.'
  
  Ik klopte hem op de schouder en ging met moeite de kajuittrap op naar het dek. De wind sloeg me onmiddellijk tegemoet en deed me uit alle macht de deurknop vastklemmen. Binnen een paar minuten had de kletterende regen me doorweekt. Ik beschermde mijn ogen met mijn hand en keek om me heen. We waren halverwege de haven, langzaam maar zeker door de in kracht toenemende golven ploegend.
  
  We waren de enige boot die te zien was, afgezien van die aan de steiger. We waren verdomd opvallend. En het was zonder meer duidelijk dat alleen idioten of mensen met een heel dringende reden bij zulk weer in zo'n boot een kanaaloversteek zouden wagen. Danley stond, opvallend vast in het stampen van de boot, aan het roer. Zijn ogen tuurden recht voor zich uit onder de capuchon van een gele oliejas.
  
  Regen droop gestaag van zijn voorhoofd en kin. Hij nam niet de moeite het af te vegen.
  
  'Zijn over een paar minuten de haven uit,' schreeuwde hij tegen me, boven het gehuil van de wind uit. 'Maak je klaar om de fok uit te zetten.'
  
  Ik slikte moeilijk. 'Ga je in dit weer zeil gebruiken?' schreeuwde ik terug.
  
  'Moet!' schreeuwde hij. 'Motor is alleen maar goed genoeg om de haven in en uit te gaan. Mazzel als hij het zo lang houdt.'
  
  Me aan de reling vastklemmend, schoof ik naar de boeg. Een paar minuten later passeerden we de golfbrekers en gingen we het Kanaal in.
  
  'Hijs de fok!' loeide de oude man.
  
  Wankelend, werkte ik als een gek en ik had binnen een paar minuten, die eeuwen leken, de fok staan. Zo gauw hij gehesen was, stopte de oude man de motor. Onmiddellijk begon de boot, beroofd van zijn stuwkracht, nog alarmerender te stampen en tevens te rollen.
  
  'Niet genoeg snelheid,' brulde Danley, met de helmstok worstelend. 'Hijs het grootzeil.'
  
  Ik keek naar de masten. Ze slingerden woest en kreunden nog jammerlijker dan eerst. 'De masten zullen breken,' gilde ik tegen de oude man. Hij keek me woest en minachtend aan.
  
  'Hebben ze nog nooit gedaan,' schreeuwde hij. 'Als we niet meer zeil krijgen zullen we toch kapseizen. Hijs dat grootzeil.'
  
  Ik kreunde. Nu scheen de kwestie niet te zijn of we zouden kapseizen, maar wanneer: voor de masten braken of er na.
  
  Ik hees dus het zeil. Het klinkt simpel. Dat was het niet. Ik werd dan weer hier, dan weer daar naar toe geslingerd. Smakte tegen de giek. Verloor een keer mijn houvast en gleed over het dek op weg naar de zes vadem diep, tot ik de reling kon vastgrijpen. De golven sloegen regelmatig over het dek en ik stond kniediep in wervelend, trekken en duwend water.
  
  Toen het grootzeil gehesen was kreunde de mast als een mens in stervensnood. De giek trok zo hard aan de lijnen, hoewel ik hem stevig had vastgezet, dat ik er van overtuigd was dat ze ieder moment konden breken. Het doek klapperde en knalde met de heftige onregelmatige knallen van een reusachtig machinegeweer. Achteraan werd de oude man heen en weer geslingerd tot het leek alsof hij er een groteske dans uitvoerde met het roer waar hij zich uit alle macht aan vast klemde. Ik trok me terug in de pseudo beschutting van de kajuit en wachtte met stoïcijnse gelatenheid af. Beneden hoorde ik Huffs luide en innige gekreun.
  
  Toen gebeurde er iets dat me de boot en zelfs de zee deed vergeten. Boven het gehuil van de wind en het krakende gebulder van de golven uit, hoorde ik een vaag maar regelmatig kloppend geluid. Uit de dofgrijze hemel, uit de richting van de kust, kwam een helikopter.
  
  Hij droeg geen kentekens. Helemaal niet.
  
  Plotseling wist ik met dodelijke zekerheid dat zijn vlucht geen reddingsactie was.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  Het was niet moeilijk te bedenken hoe ze ons op het spoor waren gebleven. Ze konden weten - of raden - dat we op een of andere manier naar het continent zouden gaan. En wanneer we niet naar een vliegveld gingen, moesten we een boot zien te bereiken waarmee we het Kanaal konden oversteken. Toen we naar Portsmouth afsloegen, was het duidelijk dat onze boot daar gemeerd lag. Het moet makkelijk zijn geweest om iemand met een verrekijker de jachthaven in de gaten te laten houden en toen onze boot - de enige boot stom genoeg om een oversteek te wagen - uit de haven vertrok, werden we makkelijk, lachwekkend makkelijk aan te wijzen als doelwit.
  
  We moeten steeds vanaf Lord Burts kasteel zijn gevolgd. Dat hield in, door iemand die wist dat we daar waren. De sektariërs op het kasteel? Maar waarom hadden ze ons uit het kasteel laten vluchten als ze wisten dat we leefden? En waarom was er geen poging gedaan ons op de snelweg te vermoorden? Het zou beslist niet opvallender zijn geweest dan een luchtaanval met een privéhelikopter, boven het Kanaal, vlak voor de haven van Portsmouth. Het moest Anna zijn. Ze zou me niet zonder meer willen vermoorden, vooral niet onder omstandigheden die bij AXE bekend zouden worden. Dat zou de inspanning van de Roenanin-Glinko kliek om te voorkomen dat Nichovevs leven werd gered, onthullen. Dus liet ze Huff en mij ginds op het kasteel in leven en door andere Russische agenten, die één lijn trokken met de Roenanin-Glinko partij, had ze ons naar Portsmouth laten volgen. Ze moet wanhopig hebben gehoopt dat we op het verkeerde spoor waren en dat ze ons tijd kon laten verliezen door dat valse spoor te laten volgen.
  
  Toen ze eenmaal wist dat we inderdaad naar het continent en Rome gingen - en dat probeerden te doen zonder gevolgd te worden - moet ze tot de konklusie zijn gekomen dat we te dichtbij kwamen, dat we een werkelijk gevaar werden en dat we aangepakt moesten worden, wat de consequenties ook zouden zijn.
  
  En in dit weer zou een aanval per helikopter onopgemerkt kunnen blijven. Het zinken van deze oude tobbe zou worden toegeschreven aan de roekeloosheid die er mee was uitgevaren.
  
  Dit schoot allemaal door mijn gedachten in de minuut die het de helikopter kostte om ons te bereiken - dezelfde minuut die ik gebruikte om het machinepistool van onder mijn jas te halen en de veiligheidspal om te zetten.
  
  'Wat voor idioten gaan met dit weer in een helikopter naar buiten?' hoorde ik de oude man brullen. 'Het is niet die verdomde Kustwacht. Er staan geen kentekens op het verdomde ding.'
  
  'Hetzelfde soort idioten dat met dit weer in een boot naar buiten gaat,' brulde ik terug. 'En, nee, het is de verdomde Kustwacht niet, dus pas op voor trubbels.'
  
  'Ik heb al genoeg trubbels met het roer,' brulde hij. 'De rest laat ik aan jou en die zeezieke landrot beneden over.'
  
  De helikopter kwam laag aan vliegen, bijna de golfkuiven schampend. En hij kwam snel. Ik dook weg in de kajuit uit het gezicht, hopend - wanhopig maar zwak - dat ze niet zouden aanvallen tot ze er zeker van waren dat Huff en ik aan boord waren.
  
  Het antwoord op die hoop kreeg ik een paar seconden later. Het geluid van de helikopter werd plotseling veel luider, overstemde bijna het gehuil van de wind en het beuken van de golven. Hij scheen op het punt te staan in botsing te komen met de boot. Toen klonk er een zwak, spuwend geluid. Door een patrijspoort zag ik de helikopter plotseling omhoog wegzwenken en een vuurtong schoot uit de cabinedeur. Bijna gelijkertijd klonk er een bonzend, splinterend geluid. Een korte rij gaten verscheen in de bovenhoek van de kajuit.
  
  'Goeie god,' hoorde ik Huff in zijn kooi kreunen. 'Wat is dat?'
  
  'We worden aangevallen door een helikopter,' zei ik grimmig. 'Machinegeweer.'
  
  'Aangevallen door een heli... oh, mijn heer,' zei Huff. Maar hij maakte geen aanstalten uit de kooi te komen. Opnieuw hoorde ik de helikopterschoepen hun vurige ritme luider en luider slaan. Door de patrijspoort zag ik hem weer komen, ditmaal scheerde hij aan bakboord over de toppen van de golven.
  
  Ik dook naar de kajuitdeur. Het had geen zin meer mijn gezicht te verbergen. Stevig tegen het hout van de deurpost geleund, in een poging me schrap te zetten tegen het stampen en rollen van de boot, keek ik naar buiten in de beukende wind en regen. Ik richtte de loop van mijn wapen op de cabine van de naderende helikopter. Hij was als een enorme, dreigende en woedende havik, die met uitgestoken klauwen op ons neer gierde. En plotseling kwam uit zijn bek - de open cabinedeur - opnieuw de vuurtong.
  
  Ik haalde de trekker van het machinepistool over op hetzelfde moment dat de boeg van de boot over een golf heen ging en een snelle afdaling in het dal er van begon. Ik vloekte toen ik voelde hoe ik heen en weer werd geslingerd. Mijn schoten gingen volkomen wild. Op het laatste moment brulde de helikopter omhoog, terwijl er weer een vuurtong uit zijn cabine spoot en, zoals de laatste, zonder schade aan te richten in zee spatte.
  
  Nee, realiseerde ik me toen ik mijn evenwicht weer had gevonden en zag hoe de helikopter weg maalde. Het eerste salvo van de helikopter was niet mis geweest. Het had een rij gaten in het grootzeil geslagen. Toen ik keek was de wind, die zijn weg er doorheen vond, al bezig ze te vergroten.
  
  'Verdomdelingen,' schreeuwde de oude man woedend. 'Ze hebben mijn grootzeil gemold.' Hij had het roer vast alsof zijn handen er aan vastgelijmd zaten. Hij leek kwaad, maar niet banger dan hij voor de storm was.
  
  De helikopter draaide en kwam voor een volgende aanval. Ik drukte mijn rug tegen de deurpost in een poging het machinepistool te richten. Maar het was werkelijk onmogelijk. Met iedere beweging van de boot, en die bewoog zich in alle richtingen tegelijk, zwaaide of schokte de loop van het doel weg.
  
  Toen de helikopter weer naderde, merkte ik iets. Het toestel werd ook door de wind gebeukt. Vooral wanneer het laag invloog, over de golven scherend, wierpen hevige windvlagen, omhoog en omlaag, het toestel woest heen en weer. Maar zelfs een prima piloot zou met dit weer moeilijkheden hebben. En de schutter had met richten niet minder moeite dan ik.
  
  Opnieuw zwenkte de helikopter in en op het laatste moment omhoog. Opnieuw wisselden de schutter en ik schoten. En raakten niets dan zee en lucht.
  
  De oude man draaide zich om. Hij lachte. 'Prima,' loeide hij. 'Die verdomde idioten hebben net zoveel moeite in de lucht als wij op zee. Misschien verdrinken ze tenslotte nog eerder dan wij.'
  
  Ik zag hoe de helikopter in zijn bocht schommelde en toen, schuin vliegend, bijna door een neerwaartse wind tegen de golven smakte. De oude man had gelijk. Wat de helikopterpiloot probeerde te doen was bijna zelfmoord. Zou hij het inzien, het opgeven en naar het land terugkeren?
  
  Nee. Het toestel trok op en kwam vastberaden naar de boot terug. Maar ik merkte op dat hij ditmaal niet laag kwam. Hij kwam iets hoger dan de masten.
  
  Opnieuw probeerde ik het machinepistool te richten en opnieuw knalde ik, toen de helikopter dichterbij kwam, zinloos in de lucht. Deze keer zweefde hij recht boven de boot in plaats van op ons toe te zwenken.
  
  Ik schoot omhoog, raakte zonder minutie en tastte in mijn zak voor een nieuw magazijn, tegelijk omhoogkijkend om de vuurtong uit de cabine te zien komen.
  
  Hij kwam niet. Ik ramde de klip in het wapen en richtte de loop omhoog, me vagelijk afvragend wat er verdomme aan de hand was. Een paar seconden later kreeg ik het antwoord, toen verscheidene donkere voorwerpen vanuit de deur van het toestel naar beneden kwamen zeilen. Twee er van vielen zonder schade aan te richten in zee. Eén bonsde op het dek vlak voor de oude man.
  
  Granaten!
  
  Ik wierp het machinepistool achter me in de kajuit en slingerde mezelf naar voren in een glijdende duik. Mijn lichaam schoot half zwemmend, half rollend door het gangpad. Ik graaide woest, bijna verblind door het water graaide ik naar de granaat. Ik raakte hem aan, maar hij glipte uit mijn hand. Me naar voren werpend graaide ik met beide handen. Mijn vingers sloten zich er om heen en ik rolde op mijn rug. Water vulde mijn mond, deed me kokhalzen en naar adem snakken en ik keilde de granaat weg naar de brullende zee.
  
  Hij was nauwelijks uit mijn hand of ik zag er weer drie uit de helikopter vallen. Ze leken te vallen als bladeren, langzaam en zwevend. Maar toen er een op het dek bonsde, had de kleine, donkere vorm de dreiging van een zekere dood en ik ging er achteraan als een man die een vis probeerde te grijpen. Een vis die zou doden als hij zelf niet gedood werd. Mijn longen schenen zich met water te vullen toen ik, door de bewegingen van de boot, rollend en glijdend op het dek dook. Ik kreeg de granaat in het oog en greep. Maar op het laatste moment rolde hij vrolijk weg.
  
  Ik dook naar voren en greep er met beide handen naar. Ik voelde het koude metalen omhulsel, geribbeld en glibberig nat. Ik kwam met een ruk op mijn knieën en schepte zowel de granaat als een handvol water op. Ik was maar net in staat ze allebei over boord te krijgen, waarbij ik me voorover op mijn buik liet vallen. Plotseling hoorde ik het gebrul van de helikopter fors toenemen. Ik rolde op mijn rug en zag hem omlaag glijden, gevangen door een plotselinge windvlaag, tot de rotorbladen bijna de zee naast de boot raakten. Toen trok hij met enorme inspanning langzaam op. Hij zweefde slechts een paar meter van de zeilen, wanhopig pogend naar veiliger oorden te stijgen. Eerst leek hij centimeter voor centimeter te stijgen, toen met een plotselinge ruk een goede tien meter. Toen nog eens zes.
  
  Daar zweefde hij een ogenblik als een uitgeput dier dat weer op adem komt. Er kwam een laatste, korte vuurstoot als afscheid. Toen won de helikopter meer hoogte en verdween langzaam naar de kust van Engeland.
  
  Ik ging zitten, veegde het water uit mijn gezicht en ogen en slaakte een sputterende zucht van verlichting. Met behulp van de reling trok ik me op. Ik wankelde en rolde naar de kajuitdeur. Ik ging naar binnen en viel bijna van de trap af toen de boot weer over de top van een golf klom en woest in het dal af daalde.
  
  'Zeg, ouwe jongen,' zei Huff zwakjes. 'Zullen we gauw sterven?'
  
  'Ik betwijfel het,' zei ik, nog steeds proestend. 'Nu we hier doorheen zijn gekomen moeten we ook Frankrijk kunnen halen.'
  
  Ik probeerde op de kooi te gaan zitten en werd door het rollen van de boot naar voren geworpen.
  
  'Oh,' zei Huff, zijn ogen weer sluitend. 'Jammer.'
  
  'Die ouwe man daar buiten is opmerkelijk,' zei ik, terwijl ik ging zitten en meteen weer op mijn gezicht werd geslingerd. Vervolgens rolde ik in een krankzinnige hoek achterover. Ik zag dat Huff helemaal uit zijn kooi werd gegooid.
  
  'Oh, maar,' stotterde Huff. 'Oh... maar... wat...?'
  
  Ik hees me overeind en werd weer achterover geworpen. Plotseling wist ik het. De boot was volkomen stuurloos, overgeleverd aan de woedende zee.
  
  Ik greep de zijkant van de kooi en kroop, mezelf voorttrekkend, door de kajuit. Ik hees me de trap naar de kajuitdeur op. De wind sloeg in mijn gezicht, een golf smakte helemaal over de boeg en klotste rond mijn voeten de trap af.
  
  De oude man stond niet meer aan het roer.
  
  Ik ging naar de plaats waar hij geweest was. En hij kwam op me af, zijn slappe lichaam werd meegesleept in de wervelstroom door het gangpad. Een bloederige massa gaten zat waar zijn borst was geweest, zijn waterige ogen keken onder een laag schuim, zonder te zien, naar me op.
  
  De boot begon een volgende golf te beklimmen, gleed toen naar bakboord en hing heel scheef, de masten raakten bijna de gekuifde golftoppen.
  
  Ik had nu nergens anders tijd voor, dan voor de boot. Ik had nergens anders tijd voor dan voor de strijd om het leven. Ik greep de giek en worstelde me over het dek naar achteren. Het roer tolde rond toen ik er naar greep en de spaken knalden tegen mijn knokkels alsof ze zich met tegenzin gevangen lieten nemen. Ik greep ze en klemde me er uit alle macht aan vast. Gevaarlijk slingerend, half op zijn zij, gleed de boot de golfkam op. Ik worstelde met het roer, maar ik had bijna geen controle. Het roer moest voor het grootste deel uit het water zijn.
  
  Toen, op de top van de golf, trok de Jack Be Nimble als door een wonder recht. Ik vocht met het roer toen hij het golfdal in gleed. Geleidelijk, het leek na eeuwen, slaagde ik er in de boot op de wind te krijgen. Terwijl we de golven op en af gleden bleef het rollen zwaar, maar het stampen nam wat af, en de boot bleef recht.
  
  Het grootzeil klapte en kraakte boven me niet langer in de wind. Het was meer gespat en gefladder. De wind had zijn werk gedaan met de kogelgaten en het zeildoek vertoonde een reeks gerafelde scheuren. Het was duidelijk dat binnen afzienbare tijd het zeil niets meer dan een stel gerafelde repen zou zijn, fladderend in de wind als een in de slag achtergelaten en vernietigd vaandel.
  
  Uiteindelijk kan het dat geweest zijn wat ons redde. Zonder de wind in het zeil, was de druk op de mast minder. De mast niet en wij kapseisden niet. In een slordige zigzagkoers, heen en weer geworpen door de storm, gingen we traag verder door het Kanaal. De trouwe fok was onze enige vorm van aandrijving.
  
  En al die uren vocht ik met het roer, het oorverdovende gebrul van de wind in mijn oren en het schuim van de golven in mijn gezicht. Zelfs toen de storm begon te liggen en strepen avondlicht zich in de lucht vertoonden, werd het lichaam van de oude man nog heen en weer gegooid over het dek. Soms kwam het voor mijn voeten tot rust, soms sloeg het krakend tegen de wand van de kajuit. Zelfs toen de hoogste golven over het dek sloegen, ging zijn lijk niet over boord - alsof hij zelfs dood weigerde zijn schip te verlaten. Vroeg in de avond, op een relatief kalme zee, waren we de kust van Frankrijk dicht genoeg genaderd om een verlaten strand onder hoge, ruwe klippen te onderscheiden. Ik wendde het roer en richtte de Jack Be Nimble op de kust, biddend dat als we te pletter sloegen, het dicht genoeg bij de kust zou zijn om te zwemmen.
  
  Door blind geluk sloegen we niet te pletter. Ik was in staat de boot hoog en droog op het strand te zetten, ter hoogte van de vloedlijn. Ik rukte me vermoeid los van het roer en deed het eerste wat gedaan moest worden. Ik nam het lijk van de oude man en droeg het voorzichtig de trap naar de kajuit af.
  
  Huff zat op zijn kooi. Hij zag er zwak, maar beter uit. Zijn ogen verwijdden zich toen hij zag wat ik droeg. 'Oh, nee,' zei hij. 'Niet Danley. Niet die ouwe Danley.'
  
  'Ze hebben hem gedood toen de helikopter ons aanviel,' zei ik. 'Het was het laatste salvo. Ze weten waarschijnlijk niet eens dat ze wat geraakt hebben.'
  
  Ik legde het lichaam zacht op een van de kooien en strekte de gedraaide ledematen uit. Toen sloot ik de oogleden.
  
  'Danley,' zei Huff. 'Ouwe Jack Danley. Goeie heer, hij was - hij was - een goed mens, weet je.'
  
  'Hij was meer dan een goed mens,' zei ik, een laken over het lijk trekkend. 'Hij was een van de beste. Eerst wist ik het niet, maar hij liet het me zien.'
  
  'Oh, ja,' zei Huff op het lichaam neerkijkend. 'Zo was hij, weet je.'
  
  'Ik geloof dat we hem wel hier kunnen laten. Dit is een visserskust,
  
  Normandië of Bretagne. Vroeg of laat zullen ze de boot zien en komen kijken. Hoe dan ook, hij zal een nette begrafenis krijgen.' Huff knikte somber. De dood van Danley scheen hem uit de laatste resten van zijn zeeziekte te hebben geschokt.
  
  'Kom mee,' zei ik. 'Pak wat droge kleren en laten we hem smeren. We hebben een heel eind te gaan.'
  
  Tien minuten later zwoegden we over het strand naar de flauwste helling van de klip. Van dichtbij bleken ze veel minder formidabel dan ze er vanuit zee hadden uitgezien. Zelfs in het donker, geholpen door een heldere lucht en maan, konden we ze binnen een half uur beklimmen. Bovenaan voerde een lange weide schuin omlaag naar een weg. Ik stopte een ogenblik om droge kleren aan te trekken, zowel voor het uiterlijk als voor het gemak, toen gingen we naar de weg.
  
  Tenzij ik Rome binnen ruwweg vierentwintig uur bereikte, was Boris Nichovev ten dode opgeschreven.
  
  En zowel Anna als Rubinian wist dat ik er aan kwam, wist ruwweg waar ik vandaan kwam en was vastbesloten me tegen te houden.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  Zo'n zes kilometer verder kwamen we bij een slaperig plaatsje, één van die dorpen van grijze natuursteen en grijze dakpannen die gewoon zijn aan de noordkust van Frankrijk. Bijna alle winkels waren met metalen rolluiken gesloten. Maar er scheen licht uit een nogal slonzig ogend café, middenin het plaatsje. Ik ging Huff voor naar binnen en we gingen aan een tafel zitten. Drie mannen in Franse werkkleding, met alpinopetten op, stonden zwijgend aan de bar over glazen calvados gebogen. Vier andere mannen speelden een luidruchtig kaartspelletje aan een tafel achterin.
  
  De man achter de tap, die een smerige schort droeg, een borstelige snor had en een volkomen kaal hoofd, kwam onze bestelling opnemen. Hij bediende ons zwijgend, nam ons geld en ging terug naar zijn krant. Huff en ik doopten stukken stokbrood in de heerlijke café au lait. Minuten lang zaten we zwijgend te eten en te drinken. 'En,' zei Huff tenslotte. 'Wat is de volgende stap, ouwe jongen. Ik bedoel vervoersmiddelen en zo.'
  
  Ik kauwde peinzend.
  
  'Daar heb ik aan zitten denken,' zei ik. 'Aangezien Anna, Arzone Rubinian en de rest van de sektariërs samenspannen, kunnen we aannemen dat ze allemaal weten dat we ergens aan de noordkust van Frankrijk zijn. En dat ze door de lucht achter ons aan zijn gekomen. Dus dat ze hier eerder waren dan wij. De vraag is of ze er in geslaagd zijn luchthavens, stations en autoverhuurbedrijven te bewaken en zo ja, hoeveel en welke?'
  
  'Mmmm,' zei Huff zijn koffie wegwerkend. 'Ze kunnen ze absoluut niet allemaal bewaken, wel?'
  
  'Nee, natuurlijk niet, maar hoe weten we welke veilig zijn en welke niet?'
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Snap wat je bedoelt. Dat weten we niet. En daarom... '
  
  'Daarom zijn ze geen van allen veilig,' maakte ik de zin voor hem af.
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Nogal riskant. Wat doen we dan?'
  
  'We moeten een auto hebben,' zei ik. 'En van een particulier.'
  
  'Okido. Een van deze knapen, denk je?'
  
  Ik aarzelde, terwijl ik het café rondkeek. Als ik deze mannen vroeg of één van hen ons een auto wilde verhuren, zou het beslist nieuwsgierigheid opwekken. Als ik zei dat onze eigen auto buiten het dorp pech had gekregen, zou één van hen monteur kunnen zijn, die wellicht zou aanbieden hem voor ons te repareren. Een weigering zou alleen maar aanleiding zijn tot meer nieuwsgierigheid. De voor de hand liggende oplossing was een auto te 'lenen' - waarvoor ik in mijn ruim voorziene AXE geldriem zou moeten duiken om de eigenaar zijn verlies te vergoeden. De moeilijkheid was dat ik geen enkele auto op straat geparkeerd had zien staan. Hetgeen betekende dat ik in een privé garage zou moeten inbreken. Wat, zoals Huff zou zeggen, een tikje riskant zou zijn.
  
  'Laten we bidden,' zei ik tegen Huff, 'dat er iemand, voor deze zaak sluit, met een auto langs komt. En laten we bidden dat die iemand hem uit het gezicht van het café parkeert en hier voor een borrel binnenkomt. Een heleboel borrels.'
  
  'Mmmm,' knikte Huff en boog werkelijk zijn hoofd zodat het tenslotte leek of hij in gebed verzonken was.
  
  En alsof ik antwoord kreeg op mijn woorden hoorde ik plotseling het geluid van een motor. Hij kwam dichterbij en mijn hoop steeg met het geluid. Toen ging hij wat kuchend en puffend het café voorbij en stopte uit het gezicht. En wis en zeker kwam even later een bejaarde man, benig en in overall, het café binnen. Hij blafte naar de tap om een calvados. Nonchalant, alsof ik naar een vriend uitkeek, stond ik op en ging ik naar het raam. Ik keek de straat in. Mijn hoop vervloog. Het was een Deux Cheveaux. De 2 CV staat algemeen bekend als de 'lelijke eend' en zo ziet hij eruit en is hij gebouwd. De naam klopt ook, want de vertaling van Deux Cheveaux is twee paardenkracht en dat is precies het aantal PK's dat een Eend heeft.
  
  Ik ging naar de tafel en ging zitten. Huff trok vragend een wenkbrauw op.
  
  'Niets waard,' zei ik. 'Te klein en te zwak.'
  
  Toen hoorde ik als door een wonder opnieuw het geluid van een auto, die steeds dichterbij kwam en tot mijn vreugde afremde. En dit kon geen eend zijn. De motor produceerde het rijke, diepe gedreun van een wagen met een hoop PK's en hij liep zo regelmatig als een elektrische klok. Toen passeerde hij stapvoets het raam van het café. Mijn ogen puilden uit van verbazing en bewondering. Het was een Mercedes Benz uit de dertiger jaren. Het was één van die gigantische limousines, niet langer in productie, die in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse officieren als stafwagens werden gebruikt. Deze was glanzend gepoetst en zag eruit alsof hij in topconditie was.
  
  Toen vervloog mijn hoop. Hij werd recht voor het café geparkeerd, in het volle zicht van de ramen die de hele pui van het café besloegen.
  
  Ik wendde me weer naar Huff en onze ogen ontmoetten elkaar. Hij zuchtte en schudde zijn hoofd.
  
  'Nou,' zei ik. 'We kunnen tenminste een paar calvados door de keel gieten terwijl we wachten.'
  
  Ik had de kastelein net een teken gegeven voor twee calvados vieux, de oudste en beste van de heldere appelcognac, toen de deur openging en vier mensen binnendromden. Ze waren allemaal jong, begin twintig. Twee jongens en twee meisjes. De meisjes waren heel opgewekt, ze babbelden en lachten. De jongens waren stil, keken heel ernstig, heel intens en somber. Ze gingen met hun vieren aan een raamtafel naast de onze zitten en bestelden pastis, de anijslikeur die helder is tot hij gemengd wordt met water, dan wordt hij melkachtig wit. De kastelein trok een gezicht toen hij de bestelling opgenomen had. Ze hadden behoorlijk geblunderd. Pastis is de drank van het zuiden, van de Provence, terwijl calvados de drank van het noorden is en er is geen liefde tussen die twee streken.
  
  Dit was één van de dingen waardoor iedereen in het café naar hen keek. Het andere was de meisjes. Ze waren vrijpostig en prima gebouwd. De superstrakke spijkerbroeken die ze droegen en de even strakke blouses toonden het volkomen. Ze hadden frisse, ondeugende gezichten, met een gezonde jonge blos en lang zwart haar dat los om hun schouders hing.
  
  Een van de meisjes zag me naar haar kijken en beantwoordde mijn blik met brutale eerlijkheid. Ze wendde zich tot het andere meisje, zei iets op zachte toon en beiden kregen een giechelstuip. De twee jongens zaten zwijgend, intens in de ruimte te staren. De één zei iets tegen de ander. Ze stonden op en gingen naar de achterkant van het café waar ze begonnen te spelen op een oude flipperkast. Ze speelden met het fanatisme van fervente gokkers, ook al gokten ze niet.
  
  Ik keek weer naar het eerste meisje en glimlachte. Ze beantwoordde mijn glimlach.
  
  'Bon soir, mademoiselle, ' zei ik.
  
  'Eh, bong swaar,' zei het meisje met een afgrijselijk Amerikaans accent. Toen giechelde ze.
  
  'Zijn jullie Amerikanen?' vroeg ik glimlachend.
  
  Ze knikten allebei.
  
  'Jaah,' zei de eerste. 'En we parlé niet zo geweldig fransè. Jullie twee Amerikanen?'
  
  'Ik,' zei ik. 'Mijn vriend is Engelsman.'
  
  'Oh, te gek,' zei het tweede meisje. 'Iemand om mee te praten. Die twee vogels van ons denken dat ze geweldige causeurs zijn als ze op een hele avond vier woorden zeggen.'
  
  De meisjes giechelden.
  
  Ik glimlachte.
  
  'Nou,' zei ik. 'Ik heet Jack, Jack Nikles en dit is mijn vriend Huff. Goed dat we bij jullie komen zitten?'
  
  'Waarom niet?' zei het tweede meisje. 'Ik ben Dorene en dit is Tootsie. Kom hierheen.'
  
  We brachten onze glazen naar hun tafel.
  
  'Huff?' zei Tootsie. 'Heet je echt zo? Eerlijk waar?'
  
  'Eh, eerlijk waar,' zei Huff. 'En heet jij werkelijk... Tootsie?'
  
  'Op mijn woord en moge ik een Miami Dolphin worden als het niet waar is,' zei Tootsie en opnieuw kregen de trutten een lachstuip. 'Wauw,' zei Dorene. 'Ik ben blij dat jullie hier zijn. Ben en Chuck zullen waarschijnlijk de komende vier uur aan die flipperkast staan.'
  
  'Klote,' zei Tootsie. 'Die twee vogels beginnen echt maf te worden.'
  
  Mmmm, dacht ik, een blik wisselend met Huff, dit ziet er veelbelovend uit.
  
  'Dat is een fantastische wagen die jullie daar hebben,' zei ik, uit het raam gebarend.
  
  'Jaah,' zei Dorene. 'Puik wat? Hebben hem in München gekocht voor zeshonderd ballen en Ben heeft hem opgeknapt tot hij als nieuw loopt. Dat moet ik van Ben zeggen, van chicks snapt hij geen moer, maar van auto's alles.'
  
  'Loopt hij goed?' vroeg ik.
  
  'Oh, Wauw,' zei Tootsie. 'Geloof dat maar. Hielden een race met een knaap in een Porsche op de landwegen hier en we versloegen hem met mijlen.'
  
  'Jaah,' zei Dorene. 'Hij is puik. Alleen komen we er nooit ergens mee. Van het pension naar hier, van hier naar het pension en weer terug. Jongens, daarvoor ben ik niet naar Europa gekomen.'
  
  'Klote,' zei Tootsie en wierp me een blik toe.
  
  Ik keilde die zelfde blik meteen weer terug.
  
  'Nou,' zei ik langzaam. 'Ik snap wat je bedoelt. Mijn vriend en ik, nou, we wilden een reis maken.'
  
  'Waarheen?' vroeg Dorene.
  
  'Naar Rome. Helemaal. Non-stop. Hele dag en nacht door rijden.'
  
  'Oh, wauw,' zei Dorene 'Puik,' riep Tootsie uit.
  
  De twee meisjes keken elkaar aan. Tootsie keek naar Huff, Dorene keek mij aan en bleef kijken.
  
  'Dat zou me een wagen zijn om een non-stop tocht naar Rome mee te maken,' zei ik, glimlachend Dorenes blik vasthoudend.
  
  'Oh, wauw,' zei Dorene. 'Te gek!'
  
  'Puik!' hijgde Tootsie.
  
  'Hé, zei Dorene, 'laten we het doen.'
  
  'Oh, wauw,' zei Tootsie. 'Toen: 'Hé, luister, joh. Ben zal er de koelere in hebben. Ik bedoel, te gek, na al het werk dat hij in die bak heeft gestopt... '
  
  'Nou èn?' zei Dorene. 'Misschien heeft hij er aan gewerkt, maar ik heb hem betaald. Het is mijn auto.'
  
  Ze keek me aan. Ik keek haar aan. Ze grijnsde.
  
  'Laten we gaan,' zei ze, van de tafel opspringend.
  
  Tootsie grijnsde. 'Ja, joh,' zei ze ook opspringend.
  
  'Okee!' zei ik.
  
  Ik gooide wat geld op tafel en gevieren gingen we de deur uit, de meisjes giechelend als gekken. Voor ik het wist trok Tootsie de kap van de wagen neer en klom Dorene met mij achterin. De achterruimte was enorm, met een bank als een bed en minstens anderhalve meter er voor.
  
  Een van de jongens slenterde naar de deur en keek naar buiten. 'Hé,' zei hij met volkomen uitdrukkingloze stem tegen Dorene, 'smeren jullie hem?'
  
  'Jaah,' zei Dorene grijnzend. 'We smeren hem, man. Ga naar je flipperkast.'
  
  Tootsie zat achter het stuur, de motor sloeg brullend aan en we scheurden met krijsende banden weg. Huffs ogen gingen nerveus wijder open toen hij achterom naar mij keek. 'Oh, wauw,' gilde Tootsie toen we door de donkere straten van het plaatsje scheurden.
  
  'Oh, wauw,' krijste Dorene.
  
  En ze stortte zich op me. Ik bedoel, ze stortte zich op me. Het volgende wat ik wist, was dat haar mond op de mijne lag, gretig open, haar tong nat, heet en verkennend. Haar handen trokken haar blouse omhoog. Ze droeg geen beha en toen ze mijn overhemd uit mijn broek rukte voelde ik plotseling de zachte rondingen van haar borsten tegen me, de tepels hard en rijp tegen mijn borst. 'Mmmm,' kreunde ze. 'Kom op vogel. Kom op. Ik wil je hebben.'
  
  'Mmmm,' zei ik. Met haar tong in mijn keel en haar koortsachtig verkennende handen was het alles wat ik kon zeggen.
  
  'Goeie god,' hoorde ik Huff op de voorbank plotseling zeggen. 'Eh, zeg, beste meid! Geloof je niet dat je je beter zou kunnen aanwennen met twee handen te sturen?'
  
  'Mmmm, vogel,' kreunde Dorene en ik voelde dat ze zich uit haar spijkerbroek Wurmde, haar bikinislipje naar beneden schoof en mijn hand op haar kut legde. Haar vlees gloeide. We waren nu allebei naakt en we lagen op de enorme bank. Onze lichamen kronkelden tegen elkaar, onze tongen in en uit eikaars mond, onze handen wreven, streelden, zochten. En toen lag ze onder me. Haar benen gleden om mijn heupen, haar weelderige borsten wreven heen en weer, steeds heen en weer over mijn borst.
  
  'Hmpff!' hoorde ik Huff op de voorbank sputteren. 'Oh, maar Tootsie, wat doe je... Oh, wat prettig!'
  
  'Oh, wauw, Huff,' zei Tootsie en ik voelde de wagen slingeren, ook al lag Dorene onder me. Nat, geil en hijgend. 'Oh, wauw,
  
  Huff! Je bent te gek! Ik bedoel, Huff, wauw! Je bent te gek.'
  
  Ik was me vaag bewust van een stroom geluidjes van Huff. Hij snorde net zo lekker als de Mercedes.
  
  'Oh, ja, Jack... kom helemaal bij je kleine Dorene.'
  
  'Goeie god!' zei Huff. 'Umpf. Wil je zeggen dat die knapen jullie in de steek lieten voor een flipperkast?'
  
  'Oh, Huff, jij bent mijn flipperkast en zo meteen staan we allebei op tilt... '
  
  'Oh, nu,' kreunde Dorene. 'Nu! Nu!'
  
  Nu.
  
  En toen.
  
  En weer.
  
  En weer.
  
  We slingerden door het donkere landschap van Noord Frankrijk in zuidelijke richting - hoopte ik vroom - en slaagden er in een zekere verwoesting en route achter te laten. Volgens mijn telling -en ik telde niet zo vaak - hielp de Mercedes verscheidene kippen, een eend, een rozentuin, twee verkeersborden, een hek, een koe en op een haar na een behoorlijk angstige heer op een motor naar de andere wereld. Tootsie reed niet best, zelfs niet als haar aandacht bij de weg was, en dat was niet vaak, maar wel snel. En toen Dorene en ik van plaats verwisselden met Huff en Tootsie, ontdekte ik dat Dorene nog slechter en sneller reed. Daarbij was niet alleen haar rechterhand druk bezig met mijn anatomie, maar werd ze ook afgeleid door geluiden van achteren.
  
  Toen Dorene tenslotte omstreeks zeven uur 's ochtends de Mercedes voor een café tot stilstand bracht - door hem tegen een boompje te rammen - tolden Huff en ik dankbaar naar binnen. We zakten aan een tafeltje ineen en bestelden koffie.
  
  'Eh, ouwe jongen,' zei Huff, me met bloeddoorlopen ogen aankijkend, toen de meisjes naar het toilet waren. 'Plicht voor alles en dat soort dingen, maar dit is een hel!'
  
  'Het is niet veel beter dan die oversteek,' beaamde ik. 'En ik begin te geloven dat het veel gevaarlijker is.'
  
  'Eh, zouden we hem niet eenvoudig kunnen - zoals de dames het noemen... smeren?' pleitte Huff. 'Ik ben echt te jong om te sterven en als Tootsie me niet op de ene manier vermoordt doet ze het wel op een andere manier.'
  
  Ik overdacht het. Wat me werkelijk zorgen baarde was dat we nog niet eens in Parijs waren en dat Parijs nog een heel eind van Rome ligt. In dit tempo zouden we nooit voor middernacht bij de catacomben komen.
  
  'Pardon, monsieur,' zei ik tegen de ober toen hij onze koffie bracht. 'Is er toevallig een vliegveld hier in de buurt?'
  
  Op Gallische wijze haalde hij zijn schouders op. 'Alleen maar een heel kleintje,' zei hij. 'Voor particuliere vliegtuigen.'
  
  Huffs ogen ontmoetten de mijne.
  
  'Waar is het?' vroeg ik.
  
  De ober haalde opnieuw zijn schouders op en gaf me aanwijzingen. Ik aarzelde even en nam toen een besluit. Er was geen reden te geloven dat Anna, Rubinian en de sektariërs wisten waar we nu waren. En ze konden absoluut niet ieder vliegveldje in Frankrijk bewaken. Ik bracht mijn kop koffie naar mijn lippen en dronk hem in een slok leeg. Vervolgens gooide ik geld op tafel.
  
  'Laten we gaan,' zei ik tegen Huff.
  
  Hij was nog eerder de deur uit en de auto in dan ik. Zoals ik had vermoed had Dorene de sleutels in het contact laten zitten en een paar seconden later reden we achteruit van het boompje weg en brulden we de weg af. Achter me meende ik woedende kreten te horen en iets van 'Smeerlap! Smeerlap!'
  
  'Mmmm,' zei Huff, zijn hoofd omdraaiend. 'De meiskes schijnen een beetje verstoord te zijn. Zou me niets verbazen als ze contact opnemen met de plaatselijke gendarmes.'
  
  'Tuurlijk,' zei ik. 'Maar aangezien dit een klein plaatsje is en gezien de manier waarop ze Frans spreken, zal het wel een tijdje duren voor iemand begrijpt wat er is gebeurd. Ik hoop dat we tegen die tijd in de lucht zijn.'
  
  En dat waren we ook. Ik vond zonder moeite het vliegveldje en het kostte me geen moeite de eigenaar-piloot van een vierpersoons Cesna over te halen ons naar een vliegveldje buiten Rome te vliegen. Ik betaalde goed en door nog extra te geven slaagde ik er in hem over te halen ons neer te zetten zonder dat we door de douane hoefden, want die kon best geïnfiltreerd zijn door sektariërs en hun informanten.
  
  Ik liet de Mercedes opvallend voor het kantoor van het vliegveldje staan. Te zijner tijd zouden de meisjes hem terugkrijgen. Om acht uur waren we in de lucht. Huff zat om tien over acht dankbaar te slapen. Ik viel omstreeks tien uur in slaap. Maar eerst had ik eens grondig nagedacht en was ik tot een paar grimmige conclusies gekomen. Vlak voor ik insliep controleerde ik mijn wapens: Wilhelmina, mijn Luger. Hugo, mijn vlijmscherpe stiletto. Pierre, mijn dodelijke gasbom. Ik controleerde ook nog een paar extra dingen die ik onlangs uit het doeltreffende AXE arsenaal had gekregen, minibommen, niet groter dan knikkers, maar met de explosieve kracht van handgranaten.
  
  Tot mijn vreugde bleken ze pikobello en gereed om aan de slag te gaan.
  
  Ik had het gevoel dat ik ze stuk voor stuk nodig zou hebben.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  'Huff,' zei ik peinzend, terwijl ik de gehuurde auto het Italiaanse vliegveldje afreed naar het zuiden, de grote autostrada naar Rome op. 'Zijn de catacomben niet open voor het publiek?'
  
  'Stukken er van,' zei Huff. 'Tocht met gidsen, entreegeld, dat soort dingen. Nogal een toeristische attractie, eigenlijk.'
  
  'Dan is het niet erg waarschijnlijk dat de sektariërs zonder aandacht te trekken daar bijeen kunnen komen, zelfs 's nachts niet, wel?'
  
  'Mmmm, niet waarschijnlijk. Tenminste, niet in de gedeelten die open staan voor het publiek. Maar zie je, sommige stukken van de catacomben zijn afgesloten. Jaren al, eeuwen misschien. Dan zijn er ook gedeelten die niet op de kaart staan, eigenlijk niet bekend zijn. Het is echt een enorme verzameling ondergrondse grotten, weet je?'
  
  'Dan is het waarschijnlijk in één van die onbekende duistere delen van de catacomben dat de culte zijn bijeenkomst zal houden.'
  
  'Ik neem aan van wel,' zei Huff peinzend. 'Feitelijk - sapperloot - ja, ik geloof... '
  
  Ik wachtte, terwijl Huff langs zijn kin streek en zijn wenkbrauwen samentrok.
  
  'Knaap in het museum,' zei hij tenslotte. 'Archeoloog. Ik herinner me dat hij over een andere ingang van de catacomben sprak. Een ingang ver van die voor de toeristen. Bij een tempel, dat wil zeggen, de ruïne er van. Als ik me nou kon herinneren welke tempel precies en waar... '
  
  Hij wreef nog wat langs zijn kin en klaarde toen plotseling op. 'Sapperloot, ja! De tempel van Mars. Dat wil zeggen, niet de tempel van Mars, wat een heel andere tempel is, maar een tempel van Mars. Een heel onbelangrijke, al lang in puin voor de val van het
  
  Romeinse Rijk. Al eeuwen niets dan puin eigenlijk. Maar toch, als je er over nadenkt klopt het nogal, nietwaar?'
  
  Ik knikte.
  
  'Mars, god van de oorlog. En het resultaat van oorlog is dood. In grote aantallen. Ik zou zeggen dat niets de leden van de Machtige Moeder culte blijer zou maken, of ze meer thuis zou doen voelen.' Huff knikte somber.
  
  'Ik geloof echt dat daar ons reisdoel ligt, ouwe jongen. En ik geloof dat ik me nog herinner hoe je er komt. Heel eenvoudig eigenlijk. Even buiten Rome. Maar wil je echt - eh - wil je er echt overdag heen gaan? Ik bedoel...?'
  
  Ik knikte.
  
  'Eh... maar, nou... dekking van het donker en al dat soort dingen. Ik bedoel, overdag naderen, als ze ons kunnen zien...'
  
  'Wij kunnen hen ook zien. Maar wat belangrijker is, als de sektariërs vanavond bijeenkomen voor hun grootste ritueel, zijn er nu minder dan vanavond. En dus minder om mee af te rekenen als ik probeer Nichovev te redden.'
  
  Huff zag er ongerust uit. 'Mmmm, ja, maar de toegang tot de grotten - dat zou riskant kunnen zijn. Ik neem aan dat het niet veel verschil maakt als we eenmaal binnen zijn. Het zal er toch donker zijn, weet je. Maar...'
  
  'Precies,' zei ik.
  
  Huff wrong zich in bochten. 'Eh, nou, makker, niet dat ik deze show leid, maar het zal waarschijnlijk gevaarlijk zijn, niet? Zou het niet beter zijn drie of vier uur te wachten?'
  
  'Nee,' zei ik eenvoudig.
  
  Huff zweeg, maar hij zag er niet blij uit. Ik ging de autostrada af, vond een marktje en kocht brood, kaas, chocolade, fruit, een flesje cognac en een zaklantaarn. Toen ik weer in de auto stapte was Huff nog steeds niet blij. Toen ik de autostrada weer op ging en hem de richting naar de tempel van Mars vroeg, waren zijn aanwijzingen vaag.
  
  Toen ik meer vroeg waren zijn aanwijzingen verward. Een uur later reden we nog rond, half verdwaald, we kwamen duidelijk nergens. Uiteindelijk zette ik de auto langs de kant van de weg.
  
  'Huff,' zei ik. 'Ik begin het donkerbruine vermoeden te krijgen dat je poogt onze aankomst te vertragen. Dat is geen fair play, ouwe jongen. Wel?'
  
  Huff zuchtte. 'Goed Nickles. Ik geloof dat ik me een beetje laf gedraag. We zullen het op jouw manier doen. Je kunt het beste over de autostrada een tijdje naar het noorden rijden. Ik zal zeggen wanneer je moet afslaan. Heb mijn laatste vakantie in Rome doorgebracht, weet je.'
  
  Ik startte weer en ging naar de autostrada. Huff zakte op zijn plaats onderuit en beet op zijn lip. Zijn aanwijzingen waren, als hij ze gaf, kort en duidelijk met tegenzin. Maar ze waren duidelijk en correct.
  
  Twintig minuten later waren we bij de tempel van Mars. Hij lag in een heuvelachtig gebied ten noorden van de stad zelf, in het midden van zo'n vier hectare ongebruikt land, bedekt met bruine grasstoppels, onkruid en vergroeide bomen. Heel ongerijmd kon je in het zuiden de massieve blokken van een hoogbouw project zien. Uit het westen klonk het onophoudelijke gebrom en geraas van auto's op de autostrada. Maar deze plek was verlaten. Geen voorbijgangers, geen spelende kinderen. En merkwaardig stil. Zelfs geen vogel. Verbrokkelde trappen en gebroken pilaren stonden broedend in een dood en desolaat landschap. Mars, god van de oorlog, god van dood en vernietiging.
  
  Zelfs de verarmde krakers die hun hutten aan de buitenkant van de stad bouwden, hadden dit gebied vermeden. Het was verboden. Dood.
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Een beetje - eh - onheilspellend nietwaar? Ze zeggen dat er zelfs in de lente geen bloemen bloeien en dat het gras altijd die dode, bruine kleur heeft.'
  
  Ik knikte grimmig, reed de auto toen van de weg achter een bosje miezerige struiken, met zijn neus naar de autostrada voor een snelle ontsnapping. Toen deed ik onze voorraden in een KLM-tas, opende het portier en stapte de wagen uit. Langzaam liepen Huff en ik over het veld naar de tempelruïne. Ik merkte dat Huffs eerdere bezorgdheid verdwenen was, vervangen door een soort stoïcijnse kalmte.
  
  'Mazzel tot zover,' merkte hij op toen we dichterbij kwamen. 'Schijnt niemand in de buurt te zijn.'
  
  Hij had gelijk. Er was enkel die stilte, die doodse stilte. Er was geen wind, zelfs geen briesje en het bruine gras en onkruid bewogen niet.
  
  'De ingang van de catacomben moet daar in het midden van de ruïne zijn, naar ik me herinner,' zei Huff.
  
  'Ik snuffelde hier wat rond toen ik op vakantie was, maar ik ben niet naar beneden gegaan. Zag er helemaal niet uitnodigend uit.' Het zag er inderdaad niet uitnodigend uit. Vooral niet door wat ik in die kamers onder de aarde vermoedde. Omzichtig, langzamer nu, klom ik over de gebarsten brokken marmer, overgroeid met onkruid, naar het midden van de ruïne. Toen zag ik het: een gapend gat omgeven door gebroken zuilen. Met Wilhelmina in de aanslag ging ik verder. Het gat was eigenlijk een trap van gebroken steen, die onder de grond voerde. Onderaan, zo'n zes meter lager, kon ik met enige moeite een hek van geroeste metalen staven onderscheiden. Er was niemand op de trap en ik kon geen beweging of vorm achter de tralies ontdekken. Ik klemde Wilhelmina wat steviger in mijn hand en ging naar beneden.
  
  Achter me hoorde ik Huff een beetje hijgen door de inspanning van het geklim over de ruïnes.
  
  De lucht werd koeler naarmate we lager gingen en kreeg een muffe geur. Toen we onderaan waren kon ik niet langer het gesnor van de auto's op de autostrada horen. Er heerste absolute stilte en geen teken van leven achter de tralies. Ik duwde tegen het geroeste metaal, toen drukte ik harder. Langzaam gaf het mee, schrapend over de vloer van aarde en steen. Ik bukte me en ging met Huff achter me, naar binnen. Ik stopte en luisterde.
  
  Totale stilte.
  
  En verderop totale duisternis.
  
  Ik greep in de KLM-tas en haalde de zaklantaarn te voorschijn die ik een uur tevoren had gekocht. De lichtbundel sneed door het donker. We waren aan het begin van een lange tunnel. Hij was smal — niet meer dan een meter breed - en laag - zo'n éénmeterveertig hoog. De vloer, wanden en plafonds waren van grijze, uiteenvallende steen, hier en daar gestut met een gebroken zuil van de tempel. Op de grond, over de hele lengte van de tunnel, lagen brokken steen die uit het plafond waren gevallen. Geen geruststellende gedachte.
  
  Nog steeds gebukt, terwijl ik Huff achter me hoorde, ging ik omzichtig verder met de zaklantaarn in mijn ene hand, Wilhelmina in de andere. Toen we steeds dieper de tunnel ingingen, waarbij ik merkte dat hij een duidelijke, neerwaartse helling had die steeds dieper in de ingewanden van de aarde voerde, werd de lucht steeds killer. Het was nu niet alleen muf, het was de ranzige lucht van verval, van rottende dingen, van slijm en de verkruimelende aarde van graven en lijken.
  
  En stilte.
  
  En afgezien van mijn lichtbundel, duisternis.
  
  Achter me hoorde ik Huff huiveren.
  
  Ineens hield de tunnel op. Toen ik de zaklamp voor mijn voeten liet schijnen zag ik een stenen trap die omlaag voerde. Anders dan de vloer van de tunnel, die bedekt was geweest met puinresten, bleek de trap schoon. Ik boog me voorover.
  
  Het was onmiskenbaar. De modderige afdruk van een schoen. Iemand was deze trap afgegaan vlak nadat het had geregend, toen de modder op zijn - of haar - schoen nog nat was. En kortgeleden.
  
  Langzaam, mijn ogen en oren waakzaam, begon ik de trap af te dalen. Hij draaide en tegelijkertijd werd hij breder. De stilte was intens. Alleen het zwakke geluid van onze voetstappen klonk toen we steeds verder de aarde in gingen, weg van de zon, weg van de lucht, weg van de geluiden van menselijke stemmen en machines. Een andere wereld in.
  
  We moeten vijf minuten gedaald hebben toen de trap plotseling eindigde. Maar hij voerde niet naar een tunnel. Ik zwaaide mijn lamp heen en weer. We stonden in de ingang van een grote kamer, minstens vijftien meter in het vierkant. Ik ging verder en liet mijn zaklamp over de tegenoverliggende wand spelen. Ik snakte naar adem.
  
  Langs de hele wand, in een stapel van minstens anderhalve meter hoog, lagen mensenbeenderen, zwart en geel van ouderdom.
  
  En bovenop die berg beenderen stond in een lange rij, schuin tegen de wand, een reeks doodskisten; in elke doodskist een skelet. De blinde schedels gluurden kwaadaardig op ons neer, als met een eeuwenoude woede, dat wij nog leefden en zij al lang dood waren. Achter me hoorde ik Huff fluisteren: 'Dit zou het christelijke gedeelte van deze catacomben moeten zijn. Ze beleden hier hun geloof en moesten zich er soms verbergen. Wanneer één van hen stierf, kon hij niet begraven worden, dus hielden ze de lijken gewoon hier tot het skeletten werden. Wanneer een bijzonder vroom en gewaardeerd mens stierf, stelden ze hem ten toon als voorbeeld voor de gelovigen en als herinnering dat het leven kort is en de dood onvermijdelijk - memento mori, weet je. Ik, eh... ik zou ze niet aanraken, als ik jou was, ouwe jongen. Zouden gewoon tot stof verkruimelen als je dat deed.'
  
  Ik onderdrukte een huivering. 'Wees maar niet bang,' zei ik. 'Schijnt daar links nog een doorgang te zijn,' fluisterde Huff.
  
  Ik liet mijn lamp over de andere wand spelen. De linkerwand bevatte de enige andere opening. Ik ging er heen en vond weer een tunnel, even lang en smal als de eerste. We gingen hem binnen en na drie- of vierhonderd meter vonden we weer een trap. En onderaan weer een kamer. Meer beenderen in bergen rondom de ruimte gestapeld. Meer skeletten in doodskisten, schuin tegen de wand. En ditmaal drie openingen.
  
  Ik aarzelde. 'Heb je een voorstel?' vroeg ik Huff.
  
  'Jouw gok is even goed als de mijne, ouwe jongen,' fluisterde hij. 'Ik hoor nog steeds niets, jij?'
  
  Ik schudde mijn hoofd. Stilte en duisternis. Mensenbeenderen. De vochtige lucht van verval en verrotting. Dat was alles. Waar ook de sektariërs Nichovev verborgen, het zou niet makkelijk of prettig zijn hem te zoeken.
  
  Willekeurig koos ik een opening. Weer een tunnel. Deze kronkelde en draaide en liep weer schuin omlaag, steeds dieper de aarde in. Maar hij had zijgangen. We passeerden er drie voor ik besloot terug te gaan en de eerste te proberen. Hij leidde naar een kamer. Beenderen, skeletten. We gingen terug en namen de tweede gang, die naar twee doorgangen leidde, die weer twee tunnels opleverden. 'Het is een doolhof, dat is het,' mompelde ik.
  
  'Was de bedoeling, ouwe jongen,' mompelde Huff. 'Achtervolging ontmoedigen. De zoekende heidenen ontwijken, dergelijke dingen.'
  
  Twee uur later, ondanks de kou overdekt met zweet, de neus vol van de misselijk makende lucht van verval, stonden we in de vijftiende of twintigste reeks tunnels die ons nergens naar toe hadden geleid. Tenminste, niet waar we naar toe wilden.
  
  En nog steeds alleen maar stilte. Geen teken van mensen. Levende mensen.
  
  'We zouden hier maanden kunnen zoeken,' zei ik tenslotte tegen Huff. 'Het moet zich helemaal tot Rome uitstrekken.'
  
  'Vrees het ook, ouwe jongen,' zei Huff. 'Verdomd ongemakkelijk ook, steeds te moeten bukken.'
  
  Het was niet het ongemak waar ik me zorgen over maakte. Het was de tijd. Ik richtte het licht - dat nu gevaarlijk zwak was - van de zaklamp op mijn horloge. Het was over negenen. Spoedig zouden de sektariërs komen voor hun ritueel.
  
  Snel nam ik een besluit. Er was geen kans dat ik Nichovev zou vinden voor dat ritueel. Ik zou hem tijdens de ceremonie moeten redden.
  
  Hetgeen evenveel complicaties als gevaren met zich meebracht. 'Er is geen andere manier,' zei ik tegen Huff. 'We zullen moeten wachten tot de sektariërs komen en ons door hen naar het ritueel en Nichovev moeten laten leiden. We moeten terug naar de eerste kamer en ons daar verbergen. Waar ze ook naar toe gaan, ze moeten daar langs.'
  
  Die bezorgde trek flikkerde weer over Huffs gezicht. 'Mmmm, verdomd gevaarlijk, zou ik zeggen, ouwe jongen. Misschien moeten we gewoon blijven zoeken. Moeten toch vinden waar...'
  
  'Geen tijd,' zei ik bruusk.
  
  'Mmmm, ik ben er echt tegen,' zei Huff. 'Slechte tactiek, dergelijke dingen. Ik geloof...'
  
  Er was een toon van werkelijke wanhoop in zijn stem. Ik gaf hem geen tijd meer om te redetwisten. Ik greep hem bij de schouder, draaide hem om en duwde hem terug naar de eerste kamer.
  
  'Nee, maar, ouwe jongen,' protesteerde hij hijgend, toen we in de kamer kwamen. 'Waar moeten we ons verbergen. Er is echt geen plaats.'
  
  'Er zijn beenderen,' zei ik. 'Er zijn doodskisten.' Huff werd wit. 'Oh, nee maar. Oh, nee maar...'
  
  Ik bleef alleen maar stil staan.
  
  Huff keek om zich heen in de kamer alsof hij wanhopig was. 'Sapperloot,' zei hij plotseling. 'Sapperloot! Is dat... het kan niet...'
  
  Hij haastte zich door de kamer en scheen één van de doodskisten te inspecteren. Hij ging met zijn handen over de zijkanten en stak toen zijn hand er achter.
  
  'Sapperloot,' riep hij opnieuw uit. 'Kijk hier, ouwe jongen.'
  
  Een deel van de muur achter de kist ging open. 'Zie je,' riep hij uit. 'Ik meende dat deze kist wat meer naar achteren leunde dan de andere. En toen meende ik een scheur in de muur te zien, maar ik dacht... en kijk. Sapperloot!'
  
  Hij klom over de berg beenderen en ging door de opening.
  
  'Een tunnel,' riep hij zacht achterom. 'Maar een geheime.'
  
  Ik volgde hem en duwde hem voor me uit. Ik sloot de deur achter ons.
  
  'Goeie bal, Huff. Dat moet ik toegeven,' zei ik. 'Ik had het ding niet gezien. Ga verder. Ik volg je. Maar laten we het stil houden.'
  
  'Okido,' fluisterde hij.
  
  Ook deze tunnel liep kronkelend en draaiend omlaag. Maar na een paar minuten lopen werd hij recht. En voor ons zag ik een flauw licht.
  
  Toen we de gang uit kwamen was er weer een kamer en opnieuw snakte ik naar adem.
  
  Ditmaal geen beenderen. Geen kisten. Geen skeletten. En de wanden, vloeren, en plafonds waren niet van half vernielde steen. Ze waren van glanzend gepolijst, perfecte platen uiterst zeldzaam marmer. En langs de wanden stonden enorme beelden van vloer tot plafond.
  
  Groteske, obscene beelden - idolen van alle sekten waaruit de culte van de Machtige Moeder was voortgesproten. Kali, haar vele armen uitgestrekt om te wurgen. De Magna Mater, die een man omhelsde en wurgde. De Hashashin, met hun gavottes, hun slachtoffers in doodsnood. En aan het andere einde van de ruimte, tussen een enorm beeld van de Magna Mater en een beeld van Kali, stond eenzelfde altaar als ik bij Lord Burt had gezien. Het zwarte fluwelenkleed met het omgekeerde kruis. Aan de muur er achter hing aan weerszijden een brandende toorts. De kamer had nog iets. Huff maakte er onmiddellijk een opmerking over.
  
  'Openingen,' zei hij. 'Verdomme, ouwe jongen. Deze kamer heeft wel tien openingen. En dat betekent, god weet hoeveel meer kamers en tunnels. En dat betekent...'
  
  'Dat er geen schijn van kans is te ontdekken waar ze Boris Nichovev verbergen,' vulde ik voor hem aan. 'We zullen ons gewoon hier moeten verbergen en afwachten tot ze hem binnenbrengen.'
  
  'Mmmm,' zei Huff. 'Ja, dat is het beste, zou ik zeggen. Gelukkig geven die beelden genoeg schuilplaats.'
  
  Inderdaad. Ik koos er één aan de zijkant van het vertrek, achter een grotesk vet beeld van de Magna Mater. Bijna recht voor ons was de toegang tot een andere tunnel. Ik liep er een paar honderd meter in en overtuigde me er van dat ik niets kon horen en dat ik geen ander licht zag. Toen keerde ik terug en ging ik naast Huff achter het beeld zitten. De Magna Mater zat gehurkt, met de ene arm hield ze een zogend kind tegen haar borst terwijl ze met de andere arm een man wurgde. Door te hurken konden we tussen de gebogen benen door het midden van de kamer zien. De benen beschermden ons tegen blikken van weerszijden.
  
  In deze onwaarschijnlijke omgeving sprak ik de provisie uit de KLM-tas aan en samen aten we en namen we een slok cognac.
  
  Ik hoopte dat het niet mijn laatste maal zou zijn.
  
  Toen wachtte ik af.
  
  Het was ruim kwart over elf toen we het eerste geluid hoorden -de geheime deur in de eerste kamer werd geopend en weer gesloten. Een paar minuten later verscheen een donkere gestalte in de opening.
  
  Kennelijk rondkijkend aarzelde de gestalte even en liep toen de kamer in.
  
  Ik stond op. Huff ook.
  
  Het was Anna.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Ze glimlachte toen ze ons zag en hield midden in de kamer stil. 'Ah,' zei ze. 'Mijn beste vriend Nickles en mijn beste vriend Huff.' Met Wilhelmina in mijn hand ging ik snel naar haar toe. Huff was net iets sneller.
  
  Ik zag de flits van zijn hand: omhoog en toen stijf als het lemmet van een mes omlaag. Hij raakte Anna onderaan haar nek en ze viel neer als een gevelde boom.
  
  'Oef,' zei Huff, zijn hand masserend. 'Slechte beurt. Absoluut een slechte beurt. Maar die meid is duidelijk niet te vertrouwen, kennelijk op één of andere wijze verbonden met die sektariërs en ik had het gevoel dat ik werkelijk mijn gebrek aan actie op de boot moest goedmaken, weet je. Ik bedoel...'
  
  'Prima werk, Huff. Je bent een man van onvermoede talenten,' zei ik. 'Maar laten we haar uit het gezicht brengen voor de sektariërs komen.'
  
  We sleepten haar in de tunnel achter onze schuilplaats, waar ik haar met de rug tegen de muur zette. Ik bond haar hemden met mijn zakdoek en propte die van Huff in haar mond. Licht kreunend begon ze al weer bij te komen en ze staarde me aan met intens blauwe ogen, toen we terug gingen naar de grote kamer.
  
  De sektariërs begonnen te komen.
  
  Ze kwamen in een rij door de geheime deur en de gang naar de kamer. Ze kwamen in doodse stilte binnen, hun lange zwarte mantels met capuchon sleepten over de vloer, een processie van verwrongen, gek gemaakte geesten in lichamen die dol waren door de drugs. Ik kon de hasjiesj nu ruiken. Ze moesten het in de gang of wat waarschijnlijker was, in de kamer vol beenderen, skeletten en kisten hebben gerookt. Ze stelden zich in rijen op, met het gezicht naar het altaar aan de andere kant. Toen het vertrek eindelijk vol
  
  was, moeten er wel tweehonderd zijn geweest, dicht opeen gepakt, moeilijk ademhalend, bijna hijgend, hun ogen vernauwd in dodelijke opwinding.
  
  Maar nog steeds in uiterste stilte.
  
  Toen kwamen twee mannen die tot het middel ontbloot waren het vertrek binnen vanuit de tunnel achter het altaar. Ze droegen een enorme trom. Minstens anderhalve meter in doorsnee. Het vel was gemaakt van de huid van een dier. Of misschien van mensen. Ze zetten hem voor het altaar, haalden twee stokken te voorschijn en begonnen traag, heel traag te slaan, eerst de ene man, dan de andere.
  
  Een diep, hol gedreun klonk in de ruimte. De resonantie was zo groot dat ik het in mijn ingewanden voelde trillen. Het deed mijn huid kriebelen. Ook bij de sektariërs. Een bijna tastbare golf van opwinding ging door de ruimte. Laag gekreun klonk op uit de kelen van tientallen gemantelde gestalten. Ze begonnen te deinen van opwinding. Langzaam, heel langzaam nam het ritme van de trom toe.
  
  Nu kreunden alle sektariërs, het geluid kwam diep uit hun kelen. De kamer was gevuld met het diepe, inwendige dreunen van de trom en het lage nachtmerrie-achtige kreunen van de sektariërs. En langzaam nam het tempo van de trom toe.
  
  Plotseling stapte een gemantelde gestalte voor het altaar en rukte de mantel van het lichaam. Het was een vrouw, blond, met de borsten van een reuzin en het figuur van een amazone. Ze strekte zich op het altaar uit. Een andere gestalte kwam naar voren en rukte de mantel af - een man, ook een reus.
  
  Hij besteeg de vrouw en ze gilde van vreugde. Ze begonnen te bewegen op de maat van de dreunende trom. Het gekreun van de sektariërs werd nu woord:
  
  'Kali! Kali!
  
  Magna Mater! Magna Mater!
  
  Kali! Kali!
  
  Magna Mater! Magna Mater!'
  
  Het gezang was in de maat met de oorverdovende dreunen van de trom, zelfs toen de man en vrouw op het altaar tegen elkaar stootten op de maat van de trom. Het tempo bleef toenemen. Het gezang werd luider, sneller. Luider, sneller. Koortsachtiger, half krankzinnig. Gegil van blind genot barstte, hoorbaar boven het gezang en het geluid van de trom, uit de keel van de vrouw,
  
  'Kali! Kali!
  
  Magna Mater! Magna Mater!'
  
  Het gezang ging over in gegil, de drum was een woeste stormloop van hamerende donder. Ze naderden de climax, sneller, sneller, de ene toon nauwelijks te onderscheiden van de ander. De sektariërs versmolten hun stemmen in een lang gekrijs.
  
  Plotseling stopte de trom.
  
  Het gezang hield op.
  
  De vrouw gilde uit alle macht, haar lichaam kromde omhoog.
  
  De man brulde als een stier, sloeg zijn reusachtige handen om de keel van de vrouw en wurgde haar. Er was een moment van doodse stilte. Toen stond de man op. Het levenloze lichaam van de vrouw viel van het altaar. De man stond doodstil, met hangend hoofd naar het altaar gewend. Achter hem stapte één van de gemantelde gestalten naar voren. Langzaam en wel overwogen hief hij een gebogen mes en stootte het in de nek van de man. Hij viel levenloos naast het lichaam van de vrouw. Een gegrom van vreugde klonk uit de menigte op.
  
  De trom explodeerde. Een oorverdovende slag door beide mannen tegelijk geslagen.
  
  Het werd stil.
  
  Uit de tunnel achter het altaar stapte een vrouw naar voren die recht achter het altaar ging staan. Haar kap was neergeslagen en massa's vuurkleurig haar vielen over haar mantel, die diep, bloederig rood was. Ze hief haar armen boven haar hoofd.
  
  'In naam van de Machtige Moeder!' riep ze uit.
  
  'In naam van de Machtige Moeder!' antwoordde de menigte met een stem.
  
  'In naam van de Machtige Moeder die Dood is!'
  
  'In naam van de Machtige Moeder die dood is!' antwoordde de massa.
  
  'Wie dienen wij?' riep de priesteres uit.
  
  'De Machtige Moeder, Magna Mater, Kali!'
  
  'En wat is het wat zij en wij vurig wensen?'
  
  'De dood, ' klonk het gekrijs van de massa 'Dood! Dood!'
  
  De trom dreunde weer. Ik voelde het door mijn lichaam trillen. Het werd weer stil.
  
  'Ja,' zei de priesteres. 'We wensen de dood. Omdat er alleen door de dood wedergeboorte kan zijn, een nieuw leven. En omdat de Machtige Moeder schreeuwt om dood, dood op grote schaal, de dood van miljoenen. We zijn een kleine groep, niet meer dan driehonderd, waarvan de meeste hier bijeen zijn. Maar velen van ons zijn rijk, machtig. Rijkdom en macht brengen desillusie en de wens naar een nieuw leven. En wij allen zijn toegewijd aan de Machtige Moeder. Hierdoor zullen wij de dood van miljoenen tot stand kunnen brengen, zoals de Machtige Moeder wenst.'
  
  Ze draaide haar hoofd, om in de tunnel te kijken.
  
  'Breng het voorwerp van onze wil naar voren,' riep ze uit.
  
  Er was beweging in de tunnel. Twee gestalten kwamen te voorschijn. De één droeg een rode mantel, zoals de priesteres. De ander was tot het middel ontkleed. De gestalte met het ontblootte bovenlijf en een bos stug grijs haar op de borst dat paste bij dat op zijn hoofd, met een uitdagende uitdrukking op zijn berenkop, was Boris Nichovev.
  
  De gestalte in de rode mantel wierp nu zijn kap naar achteren. Het was Arzone Rubinian, de man zonder gezicht. De groteske snee van de mond was uitgerekt in een triomfantelijke hoonlach. 'Deze man,' zei de priesteres naar Nichovev gebarend, 'is de leider van een van de machtigste landen ter wereld. De Sovjet Unie. Onder zijn leiderschap heeft zijn land een politiek van vreedzame co-existentie met een ander machtig land, Amerika, nagestreefd. Maar als deze man dood is zal het leiderschap in handen vallen van anderen die zijn gezichtspunten niet delen. Ze zullen onmiddellijk een politiek van totale confrontatie met de VS voeren. Ze zullen eisen dat de VS buigen voor iedere wet, hen overal uit de weg zullen gaan, volkomen ondergeschikt zullen worden aan Rusland. De VS zullen weigeren. Rusland zal er op staan.'
  
  Ze zweeg even.
  
  'Het resultaat,' gilde ze, 'zal een atoomoorlog zijn. Miljoenen zullen sterven! Miljoenen! Er zal een slachting zijn zoals nog nooit op aarde is gezien. De Machtige Moeder zal tevreden zijn. Eindelijk tevreden. Waar onze moorden op John Kennedy, Robert Kennedy en Martin Luther King niet genoeg dood hebben geleverd, zal het de dood van Boris Nichovev lukken. Dood! Dood aan miljoenen!'
  
  Een extatische kreet klonk uit de menigte op. De Priesteres gaf een teken. Opnieuw dreunde de trom één maal. Stilte daalde neer. 'Vannacht,' riep de priesteres uit, 'is de nacht van de herfstequinox, het ware begin van het seizoen van de dood! En vannacht, precies om middernacht, zullen we Boris Nichovev ter dood brengen - en zo de dood voor miljoenen oproepen.'
  
  De gil van krankzinnige extase klonk weer uit de menigte op.
  
  'Leg het voorwerp van onze wil op het altaar,' riep de priesteres uit. 'Laat de trom beginnen.'
  
  Het holle dreunen van de trom begon weer, heel, heel traag. Met zijn enorm sterke handen legde Rubinian, Nichovev in volle lengte op het altaar, boosaardig op hem neerkijkend.
  
  Ik had genoeg gezien. Met Wilhelmina in de hand wilde ik naar voren gaan.
  
  'Sorry, ouwe jongen. Ik vrees dat dit het einde is.'
  
  Ik draaide me om.
  
  Huff keek me aan. In zijn hand, zo vast als een rots, hield hij een kleine, maar dodelijke Derringer. Recht op mijn buik gericht. 'Huff,' zei ik langzaam, 'je stelt me teleur.'
  
  'Het spijt me ouwe jongen,' zei hij verontschuldigend. 'Maar het moet echt zo zijn, weet je. Ik begon dat verscheidene jaren geleden in te zien. Al die studie van vergelijkende religie, overtuigde me er van dat ze je allemaal uiteindelijk in de steek laten. Allemaal. Er is niets zeker, niets waarop je kunt rekenen. Het is dus allemaal komedie. Het enige waarop je kunt rekenen is de dood. En de dood leidt tot wedergeboorte. Dat moeten we hebben, zie je. Wedergeboorte bedoel ik. Dit leven is geen flikker waard. De wereld is geen flikker waard. Iedereen weet het. Dus moeten we de dood hebben. Voor de wedergeboorte. We moeten de dood hebben!'
  
  Zijn ogen rolden en hij tandenknarste. Hij was krankzinnig, realiseerde ik me. Volkomen knettergek.
  
  'Goed, ouwe jongen,' zei hij, me met de loop van het pistool porrend. 'Naar het altaar jij. Kunnen niet langer wachten. Je zult nu moeten sterven, voor Nichovev. Het spijt me. Schiet op nu, snel!' Hij duwde me naar voren. We liepen door de massa deinende, kreunende, zingende gestalten, onder het holle gedreun van de trom dat geleidelijk in tempo toenam, naar het altaar waar Rubinian Nichovev vasthield.
  
  Ineens keek Rubinian op. Hij zag me en liet een gillende lach horen. 'Dood hem!! gilde hij tegen de priesteres. 'Dood hem eerst! Voor Nichovev. Dood hem nu!'
  
  Huff duwde me naar het altaar. De priesteres hief haar lange, gebogen mes boven haar hoofd.
  
  'Sterf nu,' hoorde ik Huff als een gek achter me hijgen. 'Sterf nu!' Ik draaide me razendsnel om. Mijn rechterhand schoot naar Huffs pols. De Derringer schoot uit zijn hand. Zijn gezicht toonde een trek van absolute shock toen ik me omdraaide en zijn lichaam hals over kop voor me zwiepte.
  
  Het mes van de vrouw was al begonnen aan zijn afdaling. Het sneed in een boosaardige boog door de lucht toen Huffs lichaam voor het mijne tuimelde om het op te vangen. Huff slaakte een gesmoorde kreet toen het mes tot het gevest in zijn borst zonk. Hij viel op de grond, het mes nog in zich.
  
  Een ogenblik staarde de priesteres me volkomen verbijsterd aan. Toen tastte haar hand in haar mantel. Ik liet haar niet verder gaan. Ik sprong over het altaar, over het liggende lichaam van Boris Nichovev, de vlijmscherpe Hugo gleed al in mijn hand. De ogen van de vrouw gingen wijdopen toen ze me komen zag. Ze glipte opzij en probeerde haar hand - en wat ze vasthield - uit haar mantel te trekken. Ik deed een schijnaanval, schopte en raakte haar rechterknie. Ze viel voorover en ik dreef het lemmet van de stiletto in haar borst, door haar hart. Het vond allemaal plaats in een paar seconden, maar ik had nauwelijks Hugo uit haar borst getrokken, toen ik de gestalte van Arzone Rubinian op me af zag komen met een krom mes in zijn hand. Ik dook opzij en het lemmet scheurde door de mouw van mijn overhemd, mijn arm op een haar missend. 'Sterf, Carter!' siste Rubinian, zijn groteske gezicht nog verder verwrongen van haat. 'Sterf! Sterf!'
  
  Hij draaide zich bliksemsnel naar me toe en dook in de mesvechtershurkhouding. Zijn mes flitste omhoog. Hij maakte een schijnbeweging naar links en hakte toen van rechts op me in. Ik schopte en vond zijn arm. Maar hij zwenkte slechts even, naar mijn buik stekend. Ik draaide opzij en stootte Hugo naar zijn onbeschermde borst. Het lemmet sneed door zijn mantel en een rode bloedstreep verscheen op zijn borst. Hij scheen het nauwelijks te merken. Zijn kromme mes deed twee hakkende schijnbewegingen en probeerde
  
  toen over mijn beschermende armen heen te komen.
  
  Toen kronkelde van achteren een harige arm om zijn keel, die hem achteruit rukte. Instinctief dreef ik Hugo in zijn borst. Rubinians oogspleten verwijdden zich een ogenblik, een rochelend geluid kwam uit zijn keel en hij zakte voorover.
  
  Boris Nichovev, geknield op het altaar, grijnsde tegen me. 'Spesebo, ' bromde hij. 'Dank je. En nu... ?'
  
  Ik keek naar het midden van de ruimte. Nu zou een probleem worden. De sektariërs, eerst zo verbijsterd dat ze door de schok van het gebeurde waren gebleven waar ze waren, begonnen nu op te dringen.
  
  Ik greep Nichovev bij zijn arm en trok hem van het altaar.
  
  'De tunnel in,' zei ik. 'Daar hebben we een betere kans.' We gingen de tunnel in. Toen klonk er ergens van opzij:
  
  'Liggen, kameraad premier! Liggen, Carter!'
  
  Het was Anna. Ik wierp me neer terwijl ik de premier meetrok en met mijn lichaam bedekte.
  
  Ik wist wat er zou komen en komen deed het. Een explosie deed de kamer schudden. De klap werd tot onvoorstelbare proporties versterkt doordat hij binnen de stenen muren werd gehouden. Gegil volgde. Toen nog een klap. Mijn oren tuitten, ik hoorde meer gegil, gekrijs van afgrijzen en gehuil van pijn en angst. Toen snel achter elkaar nog twee klappen. Toen niets meer. Alleen wat gekreun, zachte en wegstervende kreten van pijn.
  
  Ik stak Hugo in de schede en met Wilhelmina in de hand kroop ik terug naar de ingang van de tunnel. Ik keek de kamer in. Het altaar had mij en Nichovev beschermd. Anna had de explosieven van achter één van de gigantische, stenen afgodsbeelden geworpen. Maar de sektariërs, in het midden van de ruimte, waren afgeslacht. De ruimte was bezaaid met lijken, sommige letterlijk aan stukken gescheurd. Geen één sektariër stond nog overeind en de meeste lagen stil.
  
  Anna verscheen van achter het beeld dat haar had beschermd tegen de explosies en naderde me met een glimlach op haar gezicht. 'Goed werk gedaan, niet?' zei ze. 'Allemaal dood. Of indien niet dood, stervende. Zullen spoedig sterven. Als er ontsnappen heb ik twaalf Russische agenten die bij de ingang wachten om ze op te ruimen. Is grondig werk. En die piepkleine bommetjes die je bij me achterlaat zijn grote hulp.'
  
  'Ik zie het,' zei ik.
  
  'Huff was grote verrader, niet?' zei ze. 'Ik begreep dat eerder dan jij.'
  
  'Ja,' gaf ik toe. 'Inderdaad. Het was pas vandaag dat ik het werkelijk ontdekte - wacht eens, over Huff gesproken.'
  
  Ik ging naar de liggende gestalte voor het altaar.
  
  Huffs lichaam lag in een vreemde gedraaide houding. Waarschijnlijk heen en weer gegooid door de explosies. Zijn gezicht was wit en hij had een hoop bloed verloren door de meswond. Maar als door een wonder was hij bij bewustzijn. Ik boog me en voelde zijn pols. 'Je hebt het gehad, Huff,' zei ik tegen hem. 'Je hebt teveel bloed verloren om te blijven leven.'
  
  Hij hoestte zwak en glimlachte toen.
  
  'Geen zorgen, ouwe jongen. De dood is welkom. Voor wedergeboorte, weet je. Maar... voor ik ga, ik begrijp het niet... Anna... die bommen... '
  
  'Het gaat allemaal terug naar Lord Burts kasteel,' zei ik tegen hem. 'Ja,' beaamde Anna. 'Gaat allemaal terug toen we verscholen bij sekteceremonie stonden. Ik zie dat jij pistool in je zak hebt, pistool gericht op Carter. En ik denk, Aha! Zo zal hij mij en Carter in krankjorum ritueel doden, omdat hij ook lid van sekte is. Hij tipte Arzone Rubinian dat we in het British Museum waren. En nu brengt hij ons hier om te doden. Maar dan denk ik, ik kan hem nog niet elimineren. Want andere sekteleden weten waarschijnlijk dat hij hier is. Hij heeft ons gebracht en ze zullen ritueel stoppen, of we moeten ontsnappen voor ritueel afgelopen is. En we moeten eind van ritueel horen voor aanwijzing waar premier gevangen wordt gehouden. Ik denk dus, als ik verdwijn, kan Huff Carter niet doden, want Huff is slimme man. Hij weet dat als Carter dood is, hij mijn spoor helemaal kwijt is, wat niet goed is, omdat ik er ook achter kan zijn gekomen waar Nichovev is. Als Carter blijft leven, kan Huff hopen te zijner tijd Carter en mij te pakken, omdat ik zal opdagen waar Carter heen gaat. Ik verdwijn dus, wetend dat Carter ook slimme man is en er wel achter komt waarom ik op moment verdwijn.'
  
  'Slimme meid,' zei Huff zwak.
  
  'Ik begon er achter te komen na die klap die je me op mijn hoofd gaf, Huff,' zei ik. 'En jij moest het wel zijn die hem gaf, aangezien Anna nergens in de buurt was toen het gebeurde. En dat verhaal wat je me toen vertelde over die sektariërs die gewoon weggingen nadat Anna het vuur op hen opende klopte gewoon niet. Als Anna een verraadster was geweest en het vuur had geopend zou ze mij ook hebben afgemaakt en jou net zo goed. En als ze het vuur niet had geopend zouden ongetwijfeld de sektariërs ons hebben gedood. Tenzij ze een goede reden hadden ons - eigenlijk mij - te sparen. En jij was de enige die hen die reden zou kunnen geven. Dan waren er die wagens die zo handig voor het kasteel stonden. En die boot die je zo handig verzorgde voor onze oversteek 'Mmmm,' mompelde Huff. 'Slechte bal, dat. Die verdomde heethoofdige Rubinian kon niet wachten tot je dienst had gedaan als lokaas om Anna ook te pakken te krijgen. Moest zo nodig proberen je op zee op te ruimen. Mij ook, nu ik er aan denk.'
  
  'Maar ik volg in ieder geval niet,' zei Anna. 'Ik bel naar ons hoofdkwartier in Moskou, gaf hen aanwijzing over "oude grotten die van ons waren voor ze die van de vijand werden". Ze haalden er experts bij, zochten het uit. Ik kom alleen naar catacomben. 'Ondertussen,' voegde ik er aan toe, 'bevestigde hij in Rome mijn vermoedens door heel handig te weten wat de precieze plaats van de ingang was en toen heel onhandig daar niet wilde aankomen voor de sektariërs er waren. Je wilde beslist niet dat ik Nichovev tegen het lijf zou lopen wanneer er maar een paar bewakers waren en ik een goede kans maakte hem te redden.'
  
  'Heel juist, ouwe jongen,' mompelde Huff.
  
  'Ook ondertussen,' zei Anna, 'kom ik hier bij catacomben, verberg me en zie Carter naar binnen gaan als er geen grote menigte sektariërs is. Denk, aha! Carter heeft goede kans Nichovev te redden. Ik zal buiten wacht houden. Maar toen middernacht nadert en geen Carter komt met Nichovev, ik denk, aha! beter naar binnen gaan en krachten verenigen, voor alle sektariërs komen.'
  
  'Je sloeg haar neer voor ik je kon stoppen, Huff,' zei ik. 'En daardoor was ik er absoluut zeker van dat je een verrader was. Dus toen ik Anna vastbond deed ik het zo los dat ik zeker wist dat ze vrij kon komen. En ik liet haar in een strategische positie achter - met een handvol minibommetjes. Ze snapte de hint.'
  
  Huff zuchtte. Een bloedbelletje verscheen op zijn lippen.
  
  'Slechte..zei hij. 'Slechte... slechte... '
  
  'Bal?' stelde ik voer.
  
  Hij knikte. Hij huiverde even. Zijn ogen sloten zich en hij werd slap.
  
  Ik stond op.
  
  'Jammer,' zei ik, 'in zekere zin mocht ik Huff wel.'
  
  'Ik mocht hem ook,' zei Anna, 'maar hij heeft de rijtjes niet in zijn hoofd. Knettergek.'
  
  Een man met een machinegeweer kwam de kamer binnen. Mijn hand ging naar Wilhelmina, maar Anna hield me tegen.
  
  'Nee,' zei ze. 'Is Russische agent.'
  
  De man zei een paar woorden in het Russisch, wierp me een blik toe, grijnsde en vertrok.
  
  'Ze vangen dertig, veertig sektariërs die ontsnappen,' zei Anna. 'Houden ze voor Italiaanse politie. Zullen dit beschrijven als gangsteroorlog tussen twee grote figuren. Nu moeten we vertrekken voor groot internationaal incident komt.'
  
  'Kameraad Anna.'
  
  Boris Nichovev stond naast ons. Hij had de moeite genomen om terug te gaan voor zijn kleren en zag er nu netjes uit, hoewel bepaald niet parmantig.
  
  'Kameraad premier,' zei Anna. 'Dit is Amerikaanse agent Nickles Carter.'
  
  Nichovev drukte mijn hand.
  
  'Prima werk, meneer Carter.' Hij wendde zich tot Anna. 'En prima werk van jou, kameraad. Als er iets is wat ik kan doen.'
  
  'Ik heb klein verzoek,' zei ze. 'Ik wil verloven.'
  
  'Verloven?' Nichovevs gezicht werd streng. 'Jij, een goede Sovjet-agente, je verloven? Met een Amerikaan... '
  
  'Ik denk,' merkte ik voorzichtig op. 'Dat ze verlof bedoelt.'
  
  'Ah!' Nichovev lachte weer. 'Natuurlijk. Neem een paar weken. Neem ze in het gedegenereerde Westen. De beste plaats voor verlof. En nu moet ik gaan.'
  
  We gaven elkaar een hand. En Nichovev vertrok, op de voet gevolgd door twee Russen.
  
  'En nu,' zei ik tegen Anna, toen we hem volgden. 'Moet ik eerst contact opnemen met Hawk. Maar eerst...'
  
  'Ja?' zei ze, schaamteloos met haar oogwimpers naar me lonkend.
  
  'Eerst,' zei ik, toen we weer in de frisse, levende nachtlucht kwamen. 'Zal ik je ergens mee naar toe nemen.'
  
  'Waar, Nick?'
  
  'Zul je wel zien,' zei ik.
  
  Ik duwde haar naar de wagen en we reden van het slachthuis vandaan, terwijl we onze longen met de lucht van het leven vulden, de autostrada op naar Rome. Daar parkeerde ik de auto en loodste ik haar naar een nogal beroemde plaats.
  
  'Waar gaan we heen?' drong ze aan.
  
  'Nou,' zei ik. 'Er is volle maan, niet?'
  
  'Ja. Volle maan.'
  
  'En je hebt gehoord van het Colosseum, niet?'
  
  'Ja. Van gehoord.'
  
  'Nou,' zei ik en boog me toen voorover om in haar oor te fluisteren, mijn hand stevig om de warme, grote ronding van haar borst. 'Heb je ooit bij volle maan in het Colosseum geneukt?'
  
  Ze sloeg haar armen om me heen.
  
  'Oh, Nick,' riep ze uit. 'Je bent het neusje van de zalm.'
  
  
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  
  De PRAWDA schreeuwde om een nieuwe oorlog. En het politieke klimaat was niet gunstig genoeg om die tegen te houden. De CIA en de FBI waren machteloos. AXE, de supergeheime organisatie ten dienste van de Amerikaanse president heeft slechts één aanknopingspunt: een broeierig telegram dat de executie aankondigt van de Russische president, ondertekend door:
  
  "De Machtige Moeder, die dood is en de Oude Man van de berg, haar afgevaardigde op aarde".
  
  Nick Carter krijgt niet veel tijd om het hoofdkwartier van deze internationale occulte organisatie op te sporen die onder de dekmantel van een alternatieve godsdienst menselijke slachtingen praktiseert. Ze moorden om slechts één reden: 'doodsaanbidding'... En ze zijn er aan verslaafd.
  
  
  
  De Nick Carterserie is uitgegeven in meer dan twaalf talen, van Nederland tot in Japan... Nick Carter is de langst bestaande hoofdpersoon in Amerikaanse fictie... Hij is 'super-intelligence par excellence'.
  
  New York Times
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"