Carter Nick : другие произведения.

Vatican Vendetta

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 53
  
  
  
  
  
  Nick Carter
  
  
  
  
  
  Bloedwraak in het Vaticaan
  
  
  
  
  
  Uitgeversmaatschappij Born Amsterdam-Assen
  
  Oorspronkelijke titel: Vatican Vendetta
  
  No 1975 By Universal-Award House, Inc.
  
  Nederlands van: Henk van Slangenburg
  
  Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
  
  ISBN 90 283 0439 8
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  No 1974 By Born B.V.
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo-print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  Born Paperbacks en Bom Pockets zijn uitgaven van Uitgeversmaatschappij Born B.V., Amsterdam/Assen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Het was laat in de avond en ik lag te wachten tot ik de hotelkamer van Maxim Zjoekow kon doorzoeken. De vrouw die samen met me wachtte, heette Daphne. Het klokje op het nachtkastje stond op kwart over negen. Ik wist dat hij zijn kamer in de Villa Favorita elke avond rond half tien verliet, dus werd het tijd om me klaar te maken. Ik stond op uit het grote koperen ledikant waarop Daphne verrukkelijk naakt lag, met haar lange donkere haar uitwaaierend over het kussen, haar grote ogen en brede mond glimlachend als gevolg van de uitgebreide en recente bevrediging. Met haar lichaam uitgestrekt op het witte laken zag ze eruit als een levende pop.
  
  Ik kleedde me op mijn gemak aan. Terwijl ik de schouderholster voor mijn 9 mm Luger, de revolver die ik teder Wilhelmina noem, vastgespte, keek Daphne met haar grote groene ogen naar me. 'Waarom kleed je je aan, schat?' vroeg ze. 'Het is nog vroeg.'
  
  'Dat heb ik je toch verteld? Ik heb een late zakenafspraak.'
  
  'Het is afschuwelijk om er zo vroeg mee op te houden,' pruilde ze.
  
  'Bescheidenheid siert de mens,' zei ik. Maar toen Daphne haar lange, sensuele dijen over het laken liet glijden, kon bescheidenheid me geen moer schelen. Naar de hel met Zjoekow! Ik trok de Luger uit zijn holster en controleerde de patronen. En terwijl Daphne gefascineerd toe keek, trok ik de lade naar achteren en controleerde het magazijn. Met een man als Zjoekow kon je niet voorzichtig genoeg zijn. Hij was een agent van de Mokraja Dela, de afdeling 'zware gevallen' van de KGB. Evenals ik had hij van zijn regering toestemming om naar eigen inzicht te handelen; dat wil zeggen: zo nodig te doden.
  
  'Zal ik op je wachten, Nick?' vroeg Daphne.
  
  Ik dacht er even over na. 'Het kan flink laat worden,' zei ik. 'Ik bel je wel.'
  
  'Weet je zeker dat je niet kunt blijven?' murmelde ze.
  
  Ik gaf haar een speels klapje op de billen. 'Kleed je aan.'
  
  Dat deed ze, na me de belofte ontworsteld te hebben dat ik haar zou opbellen; en ten slotte vertrok ze. Ik wist dat ik haar misschien nooit meer zou zien, maar zo gaat dat in mijn werk.
  
  Ik gespte de stiletto vast die door de afdeling Speciale Effecten van het hoofdkwartier van AXE Hugo gedoopt was, en trok mijn colbert aan over de wapens, Ik ben ervoor opgeleid om mensen op een heleboel verschillende manieren te doden, maar geen enkele methode kon de plaats innemen van de twee fundamentele wapens die ik altijd bij me heb. De Luger en de stiletto hebben me vaker het leven gered dan ik me kan herinneren.
  
  Ik dacht weer na over Maxim Zjoekow. Hij was een magere, pezige Rus, die als jongeman bij de KGB was gekomen.
  
  Lang geleden was hij benoemd tot 'beul' van de Mokraja Dela-afdeling en hij was een perfectionist die van zijn werk hield. Onze paden hadden zich maar één keer eerder, in Caracas, gekruist. We hadden elkaar als bij toeval in een hotelkamer ontmoet en hij had aangeboden gestolen Chinese geheimen van de Verenigde Staten te kopen. Toen ik volgens opdracht het aanbod had afgeslagen, had hij geprobeerd me te doden. Hij was er bijna in geslaagd. Het bewijs wordt gevormd door een litteken op mijn buik; en die avond in het hotel koesterde ik nog altijd een haat jegens hem die alleen door de tijd of zijn dood verdrongen kon worden. Maar het was niet mijn taak Zjoekow te doden. Ik moest hem, zo mogelijk, alleen maar ontlopen. Mijn missie was: naar zijn kamer gaan terwijl hij weg was en naar een document zoeken dat hij en zijn KGB-makkers een paar dagen tevoren in Rome hadden gestolen van een militaire koerier - en dat hij op het punt stond over te dragen aan een KGB-koerier. Het document bevatte de tekening van een nieuw ontstekingsmechanisme voor atoomwapens, een apparaat dat het gebruik van tactische atoomwapens praktischer en makkelijker maakte. Door dit apparaat had de Verenigde Staten een duidelijke militaire voorsprong op de Sovjet-Unie genomen en dus mocht het, uiteraard, niet in Moskou terechtkomen.
  
  
  
  Om half tien nam ik een taxi naar het Villa Favorita Hotel aan de Via Flaminia. Hoewel het zaterdagavond was, bleek het zeer rustig in Rome. De enige geluiden kwamen van de intieme terrasjes, uit de helder verlichte rosticceria's, of van een langsrijdende Lambretta waarop een lachend jong paartje zat.
  
  De Villa Favorita moest zijn naam in betere tijden gekregen hebben. Aan de buitenkant viel niets te zien dat een reiziger ertoe kon bewegen daar de nacht door te brengen. De gepleisterde gevel vertoonde barsten en schilfers, en de oude verf hing er gebladderd bij. Oude, haveloze luiken hingen voor de bovenramen. Binnen bevond zich een bekraste balie waarachter een oude Italiaan zat te slapen. Ik liep geruisloos langs hem en ging de trap achterin de kleine lobby op. Op de tweede verdieping bleef ik staan en keek door de vaag verlichte gang naar kamer 307. Stilte. Ik liep naar de kamerdeur en luisterde. Er was binnen niets te horen en ik zag ook geen licht. Maar dat wilde niet zeggen dat Maxim Zjoekow niet binnen zat te wachten. Ik haalde mijn speciale slotenpikker uit mijn zak en schroefde een sleutel in elkaar waarmee ik het slot kon openen. Geruisloos stak ik de sleutel in het slot en bewerkte de tuimelaars. Het slot klikte. Langzaam draaide ik de knop om en duwde de deur open. Van binnen klonk geen geluid, er viel geen beweging te zien. Ik trok de Luger en liep snel naar binnen. Eén blik in de donkere kamer overtuigde me ervan dat Zjoekow inderdaad zijn avondlijke wandeling naar de dichtstbijzijnde kiosk aan het maken was om een krant te kopen. Ik trok de deur achter me dicht..
  
  Na enkele minuten raakten mijn ogen gewend aan het vage licht. Ik keek eerst verder of ik werkelijk alleen was, duwde de Luger toen in zijn holster en bekeek de kamer en de aangrenzende badkamer .Het vertrek was spaarzaam gemeubileerd en er hing een onaangename geur - een mengeling van een vuile wasbak, een ongeveegde vloer en een ongeluchte matras, gecombineerd met een vleugje insectenpoeder. Er waren maar weinig bergplaatsen. Het meubilair bestond uit het brede bed, een nachtkastje, een klein bureau, een rechte stoel en een fauteuil. In de fauteuil zaten enkele scheuren waardoor de vulling naar buiten stak. Het was niet bepaald de Cavalieri Hilton, maar tot nu toe had Zjoekow zich er schuil kunnen houden.
  
  Ik nam aan dat Zjoekow het document niet bij zich droeg. Het was natuurlijk mogelijk, maar het zou tegen alle regels van ons beroep ingaan. Je houdt een belangrijk voorwerp slechts zo lang bij je als noodzakelijk is, daarna draag je het aan iemand anders over of zoek je een geschikte bergplaats tot het overgedragen kan worden. Ik verwachtte in dit geval dat de bergplaats zich hier in Zjoekows kamer bevond.
  
  Toen ik na een kwartier niets gevonden had, begon ik me af te vragen of ik me misschien vergiste. Ik had de kamer letterlijk binnenstebuiten gekeerd. Zjoekows matras was in flarden en de vulling bedekte de vloer. De fauteuil zag er hetzelfde uit. De laden waren uit het bureautje en uit het nachtkastje getrokken en op de grond gegooid. Alles was nauwkeurig doorzocht, zelfs de spoelbak van het toilet. En ik had niets gevonden.
  
  Ik liep naar het raam en keek op mijn horloge. Het was al tien voor tien. Als Zjoekow zijn normale routine handhaafde, zou hij om tien uur of even daarna terugkomen. Ik vloekte binnensmonds. Ik moest die tekening vinden voor hij terugkwam. AXE meende dat hij het ding de volgende ochtend vroeg aan zijn koerier zou overhandigen, dus dit was onze enige kans om het terug te krijgen.
  
  Ik zag dat er geen ventilatiespleten in de kamer waren en vermoedde dat die ook nooit waren aangebracht. Waarschijnlijk huurde je beneden een ventilator als het warm was en pakte je je goed in als het koud was. Het was echt een derderangs hotel, van het soort waar de beddenveren je de hele nacht in je rug porren en waar geen warm scheerwater is.
  
  Omdat er geen openingen in de muren waren om te onderzoeken, begon ik te vrezen dat mijn speurtocht tot een mislukt einde was gekomen. Ik had me net omgedraaid om de badkamer nog eens te bekijken, toen ik een geluid in de gang hoorde. Ik greep de Luger, liep naar de deur, ging ernaast staan en luisterde. Ik hoorde een ander geluid verderop in de gang, van een deur die geopend en gesloten werd. Ik ontspande me en stopte de Luger weer in mijn zak. Terwijl ik me omdraaide naar de badkamer, ging de deur open.
  
  Zjoekow.
  
  Ik tolde om. Mijn hand vloog naar de Luger.
  
  'Niet doen,' zei Zjoekow rustig terwijl hij een Russische revolver op mijn borst richtte. Ik liet mijn hand zakken; hij deed de deur dicht en liep naar me toe.
  
  Hij was ongeveer even lang als ik en vrij mager. Maar het was een pezige, harde magerheid die niet onderschat mocht worden. Zijn gezicht zag er jeugdig uit, ondanks zijn dunnende haardos.
  
  Hij stak zijn hand in mijn colbert, pakte de Luger en hield zijn revolver op mijn borst gericht. Hij wierp Wilhelmina op de opengesneden matras.
  
  'Jij bent het dus, Carter,' zei hij en deed enkele passen achteruit.
  
  'Je bent vroeg terug.' Ik dacht snel na over het komende gesprek. Ik was benieuwd hoe lang hij bereid was te praten voordat hij besloot de trekker over te halen.
  
  'Ik maak er een gewoonte van mijn gedragingen naar willekeur te wijzigen,' zei hij met een glimlach. 'Dat houdt me in leven. Wat jou betreft, mijn vriend van AXE, ik geloof dat ik je in Caracas beter had moeten aanpakken.'
  
  Mijn bloeddruk begon te stijgen. Hier stond ik, opnieuw aan de verkeerde kant van Zjoekows revolver. En ditmaal zou hij beter zijn best doen.
  
  'Het spijt me van de troep,' zei ik met een gebaar. 'Maar in deze kamer zou je het als een verbetering kunnen beschouwen.'
  
  'Je hebt het niet gevonden, hè?' vroeg hij. Zijn glimlach werd breder.
  
  'Nee, je hebt het goed verstopt. Uiteraard had ik maar erg weinig tijd.'
  
  'Uiteraard,' zei hij. 'Dat was de bedoeling ook. En omdat je nog steeds hier bent, Carter, ben ik bang dat er nog minder tijd voor je is overgebleven.'
  
  'Ik geloof dat ik weet waar het is.'
  
  'Ja?' zei hij ongeduldig. Hij stond klaar om te schieten, maar was ook nieuwsgierig.
  
  'Een plek die van weinig fantasie getuigt,' vervolgde ik. 'Voor een man met jouw intelligentie.'
  
  De grijns maakte plaats voor een kwade blik. 'Waar dacht je dan dat het verstopt is, Carter? Zal je laatste deductie juist of verkeerd zijn?'
  
  'Ik dacht zo dat het daar is.' Ik wees naar de badkamerdeur terwijl ik gedurende een seconde tussen de deur en Zjoekow ging staan. Tegelijkertijd spande ik de spier in mijn onderarm en de stiletto gleed onopgemerkt in mijn handpalm.
  
  Ik hoorde Zjoekow gniffelen om mijn verkeerde gok, maar in plaats van me naar hem om te draaien, liet ik me op de grond vallen. Zjoekows revolver blafte en de kogel plukte aan mijn jasje terwijl ik wegrolde en het mes wierp.
  
  Het was een wilde worp, maar de stiletto begroef zich gelukkig toch nog in Zjoekows rechterschouder. Terwijl hij een kreet slaakte en de hand met de revolver omlaag zakte, besprong ik hem vanaf de grond. We vielen tegen de muur. Ik draaide zijn hand om, de revolver vloog weg, bonsde op de grond en gleed in een hoek.
  
  Ik trok me aan hem op, richtte mijn blik en liet een rechtse hoek los op zijn smalle gezicht, tijdens welke ik bot hoorde kraken. Ik haalde uit voor een tweede stoot, maar zag dat het niet meer nodig was. Zijn strijdlust was verdwenen.
  
  Ik trok het mes uit zijn schouder. Hij sperde zijn ogen wijd open en siste van pijn. Ik drukte de stiletto onder zijn kin en bekeek het magere gezicht. 'Waar is het?' vroeg ik. Hij kreunde. Ik sloeg hem in het gezicht en schudde hem heen en weer. 'Zeg op waar de tekening verstopt is, Zjoekow,' zei ik.
  
  'Die is hier niet,' zei hij gejaagd ademend.
  
  'Kom op,' zei ik. 'Het is nu te laat voor spelletjes.'
  
  Hij schudde zijn hoofd. Ik drukte de punt van de stiletto hard tegen zijn magere nek tot er bloed begon te vloeien. In de gang hoorde ik stemmen. Men had het schot gehoord. Iemand vroeg in het Italiaans of alles in orde was.
  
  'Va Bene!' riep ik. Okay!' Ik wendde me weer tot Zjoekow. 'Zie je nu wel? Nu heb jij weinig tijd meer. De politie kan hier elk ogenblik zijn. Ik wil weten waar dat document is. Nu!'
  
  Hij keek me woedend aan en hijgde zwaar. 'Dacht je dat ik een gewoon mannetje was dat je alles vertelde alleen maar omdat je me met de dood bedreigt? Ik ben bang dat je Maxim Zjoekow niet erg goed kent.'
  
  Maar ik kende hem beter dan hij dacht. Mijn gedachten vlogen naar het dossier dat AXE van hem had. Behalve een kletsmajoor was Maxim Zjoekow een vrouwenjager. Hij was erg trots op zijn potentie, had vrouwen over de hele wereld en bezat de naam een aanzienlijke seksuele appetijt te bezitten. 'Okay, Zjoekow,' zei ik zacht. 'Ik zal je niet doden. Ik ga je het lichaamsdeel afnemen waar je zo trots op bent - ik hak dat verdomde ding eraf.'
  
  De arrogantie verdween van zijn magere gezicht. 'Sjto? W-wat?'
  
  Er klonken nieuwe stemmen in de gang.. 'Je hebt gehoord wat ik zei.'
  
  Hij keek me bang aan. 'Dat doe je niet!'
  
  'Nou en of.'
  
  'Je bent gek,' zei hij en er kwam zweet op zijn bovenlip.
  
  'Bjezoemni.'
  
  Ik rukte zijn gulp open. 'En, Zjoekow?'
  
  'Dood me!'
  
  'O nee. Dit is veel leuker. Nou?' Ik hield de stiletto voor zijn onderbroek. Ik kreeg de reactie waar ik opuit was. In paniek keek hij naar het raam. Toen hervond hij zijn moed. 'Nee,' zei hij. Maar het was te laat. Ik snelde naar het raam, duwde het luik open, een latje brak af en viel in de dakgoot. Daar, in de rand van het rechterluik, was het papier verborgen.
  
  De lijst van het luik bestond uit drie lagen hout in verschillende stadia van verrotting. Bij dit luik was de middelste laag sneller verrot dan de geschilderde buitenlagen, en flinke stukken hout waren eruit gevallen zodat er een ruimte was ontstaan. In die ruimte zat een opgevouwen stuk papier. Als het luik gesloten was, met de rand tegen de raamsponning, was het papier prachtig verborgen.
  
  'Njet!' gilde Zjoekow, terwijl hij naar me toe kroop en probeerde overeind te komen.
  
  Ik haalde het papier uit zijn bergplaats en vouwde het open.
  
  Het was inderdaad de tekening van het ontstekingsmechanisme. Ik stak het papier net in mijn zak toen Zjoekow naar zijn revolver dook.
  
  Eer ik bij hem was, had hij de revolver te pakken en richtte op me. Ik dook naar de gescheurde matras waar de Luger lag. Zjoekows revolver ging af en de kogel schramde mijn rechterdij. Ik kwam neer op de matras en greep gelijk de Luger. Terwijl Zjoekow nogmaals richtte, hief ik de Luger op en vuurde, zonder te mikken, snel twee schoten af. De eerste kogel raakte de deur achter Zjoekow. In de gang klonken luide uitroepen en er werd op de deur gebonsd. De tweede kogel trof Zjoekow vlak onder het hart. Hij vloog op en kwam zittend op de grond neer. Hij bleef een ogenblik met opengesperde ogen zitten, viel toen om dood.
  
  In de gang werd geschreeuwd om 'Polizia! Polizia!' Het werd tijd om te verdwijnen. Ik klauterde via het raam naar een wankele brandtrap en terwijl in de verte de sirenes gilden, klom ik omlaag naar de donkere steeg.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Die avond nam ik, als extra voorzorgsmaatregel, een ander hotel. Mijn nieuwe verblijfplaats stond vlakbij de Via Marco Aurelio, op een kleine heuvel tegenover het Colosseum. Het was een lelijke buurt, en nadat ik me in de kleine, benauwde kamer had geïnstalleerd, maakte ik me meer zorgen over inbrekers dan over de KGB. Ik bracht een rusteloze nacht door.
  
  De volgende ochtend stond ik vroeg op, haalde het document uit een bergplaats die op geen stukken na zo vindingrijk was als die van Zjoekow, en kleedde me aan. Maar mijn timing voor het overhandigen van de tekening was beter. Ik zou 's middags op het vliegveld van Rome een koerier ontmoeten en hem het document geven als hij in het vliegtuig naar New York stapte. Ik bedacht me dat wanneer Zjoekow zich er binnen de vierentwintig uur van had ontdaan, hij misschien nu nog zou leven.
  
  Toen ik naar buiten ging om koffie te drinken, liet ik het papier in mijn kamer. Evenals Zjoekow wilde ik het geen moment langer bij me hebben dan nodig was. Een amateur heeft vaak het idee dat voorwerpen veiliger zijn als hij ze bij zich draagt. Maar een professional weet dat als het voorwerp in een goede bergplaats is verstopt, het daar veiliger is. Onervaren agenten hebben de neiging zich hier ongerust om te maken, maar die ongerustheid hoeft zich niet verder uit te strekken dan tot de kwaliteit van de bergplaats.
  
  Ik bracht de ochtend door met het opnieuw nagaan van de tijd waarop het vliegtuig van mijn koerier vertrok en het coderen van een kort bericht voor David Hawk, mijn rechtstreekse superieur en directeur van AXE in Washington. Hawk wilde zo spoedig mogelijk weten onder welke omstandigheden het document was teruggehaald. De koerier zou hem het bericht geven.
  
  's Middags haalde ik het papier uit zijn bergplaats, deed het in een zilveren sigarettenkoker, en stopte de koker in mijn zak. Op het vliegveld moest ik de koerier een sigaret aanbieden en dan zou de verwisseling van twee identieke kokers plaatsvinden.
  
  Ik bestelde geen taxi in het hotel, maar liep de heuvel af naar het Colosseum, bij wijze van routinemaatregel. Maar ditmaal was de voorzorg niet groot genoeg. Nadat we pas enkele minuten hadden gereden, zag ik dat we werden gevolgd door een zwarte Fiat.
  
  'Hier linksaf,' zei ik tegen de chauffeur.
  
  'Maar u zei dat u naar het vliegveld wilde!'
  
  'Vergeet dat voorlopig maar.'
  
  'Che barbar o coraggio!' mopperde de man terwijl hij de hoek omsloeg.
  
  Ik keek door het achterraam en zag dat de Fiat ons dicht op de hielen volgde. Nu was het mijn beurt om te mopperen. Ik dacht dat alles goed was verlopen nadat ik van hotel was veranderd. Maar op de een of andere manier hadden de vrienden van Zjoekow me gevonden.
  
  We sloegen nog twee keer snel een hoek om in een poging hen af te schudden. De chauffeur, die had ontdekt dat de auto ons volgde, maakte van de gelegenheid gebruik om zijn rijkwaliteiten te demonstreren. Hij sleurde ons door de Via Labicana, terug langs het Colosseum en naar de Via dei Fori Imperiali, en toen langs de Basilica van Constantijn en het krijtwitte Romeinse Forum met zijn afgebrokkelde tempels die in de middagzon lagen te stoven.
  
  'Waar nu naartoe, signore?'
  
  'Rij maar wat,' zei ik, terwijl ik weer naar de Fiat keek. Ondanks het behendige stuurwerk van de taxichauffeur werden we opgehouden door het verkeer en de Fiat bleef dicht achter ons rijden; veel te dicht wat mij betrof. We namen de Corso Vittorio Emanuele naar de Tiber, staken de Ponte Vittorio Emanuele over en reden in de richting van het Vaticaan. De zwarte auto zat ons nog steeds op de hielen. Aanvankelijk overwoog ik het document ergens in de taxi te verstoppen, maar daar de agenten achter ons de wagen hadden geïdentificeerd, leek dat plan ten slotte te riskant. Daarom bleven we rondrijden, door de Via della Conciliazione naar de Piazza Pius XII. De Sint Pieter doemde voor ons op. Toen ik naar het plein met de grote fontein in het midden keek, kreeg ik opeens een idee. Het was duidelijk een kwestie van nu of nooit.
  
  'Stop daar, chauffeur,' zei ik snel en keek tegelijkertijd om en zag dat de Fiat nog geen tweehonderd meter achter ons reed. Ik duwde de chauffeur een stapel lires in de hand en hij trok zijn dikke, borstelige wenkbrauwen aanzienlijk verbaasd op.
  
  'Benissimo!' riep hij me na toen ik uitstapte. 'In bocca al lupo!'
  
  Maar ik wist toen dat ik behoefte had aan veel meer dan zijn goede wensen.
  
  Ik versnelde mijn pas; toen ik weer vlug over mijn schouder keek, zag ik dat de Fiat aan de andere kant van het plein was gestopt. Er zaten twee mannen op de voorbank; hun gezichten waren niet te zien in de felle schittering van de middagzon. Hun schijnbare besluiteloosheid spoorde me aan. Ik wist dat als ik bij het museum achter de Basilica kon komen, ik de kans had hen kwijt te raken tussen de drommen toeristen.
  
  Daarom versnelde ik mijn pas opnieuw en haastte me door de Colonnade, langs de enorme zuilen van Bemini naar de verderop staande musea. Ik keek nog een keer om. Beide mannen waren uit de onheilspellend uitziende zwarte auto gestapt en volgden me.
  
  Opeens stoof ik naar rechts, dook in de schaduwen van de eerste twee musea en draafde het derde, donkere gebouw in. Bij de ingang stonden geüniformeerde bewakers. Ik passeerde hen zonder op of om te kijken en stapte de hal binnen waar de toeristen rond de souvenirkraampjes dromden. 'Verdomme,' mompelde ik; die kerels hadden scherpere ogen dan ik gedacht had.
  
  Eén van hen kwam de hal reeds binnen toen ik met twee treden tegelijk een trap opliep. Ik had net de tijd om de bezorgde blik op zijn hoekige, gebeitelde gezicht te zien. Het was een gespierde man met donker haar, gekleed in een onopvallend, ruimzittend grijs pak. En hij was onmiskenbaar van de KGB.
  
  Bovenaan de trap, waar ik hijgend rondkeek, zag ik dat ik me op de gaanderij van de Vaticaanse bibliotheek bevond. Het was een lange, smalle ruimte met ter weerszijden glazen vitrines met geschenken aan de pausen Pius IX, Leo XII en Pius X. Het was een waarlijke schatkamer van met juwelen bedekte scepters, zilveren beeldjes en opvallend bewerkte gouden kelken en religieuze voorwerpen; antieke vazen stonden op de grond en tussen de vitrines. Aan de linkerkant van de gaanderij zag ik een buitenmuur die uitkeek op de binnenplaats waar ik enkele seconden geleden nog had lopen draven.
  
  Ik bekeek de ruimte en keek uit naar een mogelijke bergplaats voor het document. Het was te riskant om het nog langer bij me te houden en ik wist dat met een beetje geluk de mannen van de KGB het nooit zouden kunnen vinden als ik het op een geschikte plaats verborg.
  
  Aan beide zijden van de gaanderij liepen geüniformeerde suppoosten door de gangen. Ik luisterde naar het kraken van de vloerplanken terwijl de suppoosten heen en weer liepen. Vervolgens mat ik mijn actie af aan de dof weergalmende voetstappen, zodat ze niet zouden kunnen zien wat ik deed. Ik haalde de zilveren sigarettenkoker uit mijn zak. Elk ogenblik kon de donkerharige KGB-agent verschijnen. Snel palmeerde ik het opgevouwen papier in mijn rechterhand en stopte de koker weer in mijn colbertzak. Een van de suppoosten liep te fluiten. Ik bleef staan en deed alsof ik het zilverwerk in een van de vitrines bewonderde, terwijl ik voortdurend de suppoost in het oog hield tot hij weer uit het gezicht verdwenen was. Toen duwde ik het document in een Etruskische vaas die de wacht leek te houden bij een vitrine aan het eind van de gaanderij. Ik moest het papier nog eens dubbelvouwen om het door de nauwe hals te krijgen.
  
  Ik was net naar een andere vitrine gelopen toen de Rus in de deuropening verscheen. Hij kwam snel binnen, zag mij staan en hield zijn vaart in. Ook hij bleef voor een vitrine staan en bekeek de inhoud.
  
  Ik was er zeker van dat niemand me het document in de vaas had zien stoppen. In de hoop dat ik er als een gewone toerist uitzag, bekeek ik het tentoongestelde nog enkele minuten. Toen slenterde ik de zaal uit en beantwoordde het knikje van de suppoost bij de deuropening. Toen ik me in de gang bevond, liep ik naar een raam en keek omlaag naar de binnenplaats. Ik zag dat de tweede Rus bij de ingang van het gebouw stond te wachten.
  
  Ik liep door. Ze dachten dus dat ze me in de val hadden. Maar als ze dat dachten, het papier hadden ze nog niet. Het document had in een Zwitserse kluis niet veiliger opgeborgen kunnen zijn. Mijn koerier had instructies zijn vlucht vierentwintig uur uit te stellen als ik niet kwam opdagen, dus dat zat ook goed. Nu moest ik alleen maar van die twee agenten zien weg te komen - levend.
  
  Ik ging de agent voor, de trap af naar de begane grond van het gebouw, waar ik een gang vond met enkele rustkamers. Daarachter bevond zich de hoofdgang met een kleinere vestibule die naar een dienstingang voerde. Ik liep naar het eind van de korte vestibule, sloeg de hoek om en wachtte af. Vrijwel onmiddellijk draafde de KGB-man de hoek om - kennelijk denkend dat ik door de dienstingang verdwenen was.
  
  Toen hij zichtbaar werd, stak ik mijn arm uit, greep hem beet en smakte hem tegen de muur. Ik had hem kunnen doden, maar dat was niet nodig. Ik moest het document nog uit de gaanderij weghalen, en terwijl ik dat deed, had ik geen behoefte aan politie die een moord komt onderzoeken. 'Je bent te laat,' loog ik terwijl ik hem tegen de muur drukte. 'Het document is op weg naar Washington.'
  
  Ik ramde een vuist in zijn onderbuik. Hij sloeg dubbel van de pijn. Ik hakte hem in de nek en hij viel op zijn knieën. Toen ik van hem wilde weglopen, greep hij plotseling mijn benen en trok me naast hem omlaag.
  
  'Je liegt!' knarste hij.
  
  Hij tastte naar mijn gezicht en miste mijn rechteroog op een paar millimeter. Ik scheurde zijn hand los en ramde mijn vuist in zijn vlezige gezicht. Hij gilde en viel tegen de muur. Ik kwam overeind en op het moment dat hij zich wilde oprichten, sloeg ik hem nogmaals in het gezicht. Door de dreun vloog zijn hoofd opzij. Terwijl hij tegen de muur smakte, joeg ik mijn knokkels in zijn middenrif. De lucht ontsnapte fluitend aan zijn longen en hij stortte weer neer. Ik trapte hem tegen de zijkant van zijn hoofd. Hij was bewusteloos.
  
  Het was duidelijk dat niemand in de hoofdgang iets van het gevecht had gehoord. Ik liep naar de dienstingang en ontdekte dat de deur, zoals ik verwacht had, op slot was. Maar het leek me dat ik bij de hoofdingang niet langs de andere agent zou kunnen komen. Daarom pakte ik mijn speciale slotenpikker, al was ik er niet zeker van dat ik daarmee succes zou hebben bij het grote, oude slot. Ik probeerde het gedurende enkele minuten, voortdurend hopend dat er geen suppoost achter me zou opduiken. Eindelijk kreeg ik het slot open.
  
  Achter me hoorde ik de KGB-man kreunen. Hij kwam bij. Ik draaide de knop om en trok de deur open. Het zonlicht stroomde naar binnen. Ik stapte naar buiten op een kleine parkeerruimte achter het gebouw en liep naar de hoek waar een taxi stond te wachten. De chauffeur zat te dommelen achter het stuur. Ik boog me naar binnen en schudde hem bij de schouder.
  
  'Ik wil naar het Della Lunetta Hotel,' zei ik.
  
  'Mi si leve dai piedi' antwoordde hij; of ik maar wilde opkrassen.
  
  Ik gaf hem een stapel lires en stapte in de taxi terwijl hij het geld telde. Toen hij uitgeteld was, lachte hij.
  
  'En nou vlug wat.'
  
  'Si, si, signore.'
  
  Hij startte de motor, schakelde en we reden in de richting van de hoofdingang, langs de toeristen en de KGB-man. Ik pakte de krant die naast de chauffeur op de bank lag en hield deze voor mijn gezicht toen we bij de ingang kwamen. Toen we erlangs reden tuurde ik over de rand naar de KGB-agent, een kleinere man dan zijn collega. Hij wierp een korte blik op de taxi, draaide zich toen om en keek het gebouw in alsof hij verwachtte zijn collega te zullen zien verschijnen.
  
  Toen we over het Sint Pietersplein naar de rivier reden, liet ik de krant zakken en ontspande me. Het document was veilig - tot nu toe. Nu moest ik een manier zien te bedenken om het weer in handen te krijgen voordat de koerier de volgende middag vertrok.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Ik kon tot de volgende middag geen contact opnemen met de koerier, maar dat was ook niet nodig. Wat het document betrof, de musea van het Vaticaan waren een half uur nadat ik met de taxi was weggereden gesloten en gingen pas de volgende ochtend weer open. Daarom trok ik, na een ontspannende maaltijd, naar een derde hotel voor het geval de KGB het tweede in het oog hield. Na het eten liep ik naar een kleine bar, bestelde een Cinzano en dronk er met trage teugen van. Ik bedacht me dat als Hawk wist waar de tekening zich bevond, hij wellicht tevreden zou zijn over wat ik ermee had gedaan, en dat ik al een methode had bedacht om het document terug te krijgen. Ik was een farmacia binnengegaan en had een extra lange dokterspincet gekocht. Ik zou de volgende ochtend met de pincet onder mijn jasje naar de gaanderij gaan en als niemand keek zou ik de pincet in de Etruskische vaas laten zakken en het papier omhoogtrekken. Ik zou er vroeg naar toe gaan, zodra het museum geopend was, zodat er maar weinig toeristen zouden zijn.
  
  Ik had mijn plannen net uitgewerkt toen er een meisje kwam aanlopen en aan mijn tafeltje ging zitten. Ik bekeek haar terwijl ik in gedachten nog in het Vaticaan vertoefde. Ze was kennelijk een snol: een mager ding, met dun, zwart haar en te veel make-up. Ze droeg een goedkope, gestreepte pullover en een rok die nauwelijks haar dijen bedekte. 'Hallo, Johnny. Jij Amerikaan, ja?'
  
  'Ja.'
  
  'Zin in een pretje, ja?'
  
  'Vanavond niet.'
  
  Ik heb niets tegen hoeren. Alleen schijnen de meeste emotioneel verminkt te zijn, en ik zie graag dat een vrouw zowel gezond van geest als van lichaam is.
  
  'Weet je zeker, Johnny?' hield ze aan.
  
  'Ja,' zei ik. 'Ik weet het zeker.'
  
  'Hee, ik weet wat jij bent,' zei ze opeens, en haar stemming sloeg abrupt om. 'Jij bent Amerikaanse polizia.'
  
  Ik keek haar scherp aan. 'Hoe kom je daarbij?'
  
  'Tuurlijk! Jij politieman! Kan ik zo zien. Werk je samen met Romeinse polizia?'
  
  'Ik ben geen politieman,' zei ik.
  
  Ze wierp me een hard lachje toe. 'Hee, Johnny,' zei ze, 'er is iemand die jij graag wil leren kennen. Hé, Gina! Favorisca!' Voordat ik een tegenwerping had kunnen maken, had ze een meisje geroepen dat naar ons toekwam en aarzelend bij het tafeltje bleef staan terwijl ze mijn gezicht bekeek. Deze zag er niet als een hoer uit. En ze was erg knap.
  
  'Si accomodi!' zei het magere meisje tegen het knappe meisje, en ze klopte op een derde stoel. Toen boog ze zich naar voren en zei op vertrouwelijke toon: 'Gina praat goed Engels. Ze mag Amerikanen. Wil je met haar praten, ja?'
  
  Gina wilde protesteren tegen de uitnodiging van het magere meisje, maar ten slotte liet ze zich overhalen om te gaan zitten.
  
  'Gina is mooi, ja?' zei de magere trots.
  
  'Che diavolo!' zei Gina, en wilde opstaan.
  
  Prettig kennis te maken, Gina,' zei ik. 'Mijn naam is Nick. Kom alsjeblieft bij ons zitten.'
  
  Ze aarzelde een ogenblik, ging toen verlegen weer zitten. Ze had mooie gelaatstrekken en het lichtbruine haar van de noordelijke bewoners van Milaan en Vicenza. Haar haar was lang en dik, en vertoonde blonde strepen. Haar ogen waren bruin, haar mond was breed en sensueel, en onder de getailleerde bloes en de korte rok was haar figuur meer dan voortreffelijk.
  
  'Gina heeft nicht in Amerika,' zei het andere meisje, terwijl ze Gina's verlegenheid negeerde. 'Maar ze praat beter Amerikaans als mij. Zij vertelt wel.' Toen stond ze op en liep weg, nadat ze me eerst een knipoog had toegeworpen.
  
  'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg ik.
  
  Gina zag kans te glimlachen. 'Rosa stelt me graag aan mannen voor. Ze denkt dat ik eenzaam ben.'
  
  'En ben je dat?'
  
  Ze wierp me een snelle blik toe, ontweek toen mijn ogen. Iedereen is wel eens eenzaam, nietwaar?'
  
  'Ja,' gaf ik toe, terwijl ik me bedacht dat dat zeker in mijn beroep gold. 'Werkje hier, Gina?'
  
  Ik ben serveuse, gastvrouw, als je het zo wilt noemen. Maar ik ga niet met mannen naar bed in mijn werk.' De laatste woorden sprak ze traag en met nadruk. Ik ging er niet op in. Je vriendin Rosa denkt dat ik politieman ben, maar dat is eigenlijk mijn werk niet.'
  
  'Het zou mij niet kunnen schelen als het wel je werk was. 'Mag ik je iets aanbieden?' vroeg ik.
  
  Ze keek in mijn ogen. 'Graag, Nick,' zei ze, 'maar zoals ik al zei, ik ben geen prostituee.'
  
  Ik glimlachte. 'Dat dacht ik al. Wat wil je drinken?'
  
  Ik wenkte een kelner en ze bestelde een aperitief. We babbelden wat. Ik zei dat ik een Amerikaans functionaris was die op bezoek was bij de ambassade in Rome.
  
  'Waar kom je in Amerika vandaan?' vroeg Gina.
  
  'Uit New York.'
  
  'Daar heb ik altijd al naar toe willen gaan. Het nichtje waar Rosa het over had, woont in New York. Ze geeft hoog op van de cafetaria's en restaurants. Zijn die echt zo goed als zij zegt?'
  
  Ik wachtte even. 'Ach je,' zei ik, 'op hun manier zijn ze goed. Hoe lang werkje al in deze bar, Gina?'
  
  'Nog niet zo lang. Ik kan er net de huur van betalen.' Ze sloeg haar ogen neer. 'Ik ga straks naar huis,' zei ze verlegen. 'Het is hier niet druk vanavond en ze hebben me niet nodig. Als je wilt, kun je iets bij me komen drinken.' Waarom niet, dacht ik. 'Heel graag,' zei ik.
  
  Ik riep een taxi en we reden naar Gina's kamer. Het was een dakkamer in een oud huis bij de Via delle Quatro Fontane. We begonnen aan de tocht naar de vierde verdieping en toen we op de tweede overloop even uitbliezen, boog ik me over haar en kuste haar teder. Haar lippen waren zacht, warm en liefkozend.
  
  In de kamer praatten we wat terwijl we wijn dronken. Gina had het over de periode waarin ze de minnares was van een machtige Romeinse onderwereldfiguur, een zekere Giovanni Farelli. Hij was begonnen als een eenvoudig inbreker en had later miljoenen verdiend met zwendel in onroerend goed. Hij had haar slecht behandeld, zei ze.
  
  'Maar dat ligt in het verleden. Nu blijf ik uit de buurt van mannen zoals Giovanni. Ik sta op eigen benen en verdien mijn geld op een eerlijke manier.'
  
  Mijn bloeddruk steeg bij de aanblik van haar lachje. Ze keek me een ogenblik aan, stond toen op en draaide een lichtknop om zodat alleen het licht van de dakkapel van de kamer naar binnen viel. Zonder iets te zeggen kleedde ze zich uit. Het met blond doorstroomde haar golfde over haar schouders en de volle borsten vroegen erom aangeraakt te worden. Ik trok haar warme lichaam naar me toe en ze versmolt met me terwijl mijn handen teder over haar fluwelen huid gleden. Haar lippen, die opeens heet waren, vonden de mijne en onze monden gingen open in wederzijdse verkenning. Het lichaam waar mijn handen over speelden was soepel en glad, als van een zestienjarige.
  
  'Neem me, Nick,' fluisterde ze in mijn oor.
  
  Ik kleedde me uit en ze zag de Luger. 'Je bent wel een politieman.'
  
  'Ik heb je de waarheid verteld,' zei ik. Ik sloeg mijn armen om haar heen en ze vergat het pistool.
  
  'Het bed,' fluisterde ze. 'Breng me naar bed.'
  
  Dat deed ik. Terwijl ik naast haar lag, liefkoosden mijn handen haar lichaam tot ze haar lange dijbenen spreidde en ik mijn hand over de fluwelen binnenkant liet glijden.
  
  'Va benissime!' murmelde ze.
  
  Ik liet mijn hand hoger gaan.
  
  'E come,' hijgde ze.
  
  Ik kuste de volle borsten en ze zoog haar adem in. 'Basta,' riep ze. 'Dat is genoeg. Nu. Ik wil je nu.'
  
  Ik drong langzaam in haar. Hese kreten ontsnapten aan haar keel. Haar lichaam kronkelde van hartstocht en een diep en dwingend lichamelijk verlangen spoorde me aan. Ik voelde hoe haar vochtige dijen zich rond me sloten en het geluid van haar fluitende, ademloze kreten weergalmden in mijn oren. Ze kraste met haar vingernagels over mijn armen, sloeg haar armen om mijn nek en schouders en trok me omlaag, bijna radeloos in haar behoefte om te voltooien waar we aan begonnen waren.
  
  Toen kwam het moment waarop elke gedachte, alle wilskracht op de vlucht sloeg. 'Meer, meer, Nick!' hijgde ze. Mijn lippen krulden om in een grijns die half sardonisch, half begrijpend was. Ze klemde me harder tegen zich aan, bezittelijker, en haar heupen begonnen te deinen en te zwiepen toen ze haar beheersing verloor. Een laatste krampachtige trilling en we kwamen tot elkaar om te besluiten waarmee we begonnen waren; ze kreunde heftig, een lied van verlangen en schijnbaar eindeloos genot.
  
  
  
  Toen ik de volgende ochtend wakker werd, volgde er een ogenblik van paniek; de eerste flitsen van vrees terwijl ik naar de mij onbekende omgeving keek. Naast me mompelde een warm lichaam zacht iets. Ik keek, en merkte dat ik lachte terwijl ik Gina's slapende gestalte zag. Haar haar lag verward op het kussen - een koperkleurige stralenkrans op het witte linnen. Heel voorzichtig gleed ik van haar weg tot haar hand van mijn borst viel. Ze bewoog zich even, toen werd haar ademhaling weer regelmatig terwijl ze wegzonk in een diepe slaap.
  
  Geruisloos, om haar niet te wekken en zodoende te voorkomen dat ze zou vragen waar ik heenging en ik zou moeten liegen, stapte ik uit bed en pakte mijn kleren bij elkaar. Het verbaasde me dat ik niet naar mijn hotel was teruggegaan maar de hele nacht had doorgebracht met Gina in mijn armen. Maar in mijn hotelkamer was niets van waarde, omdat de Etruskische vaas in de Vaticaanse bibliotheek nog steeds het kostbare document met zijn dodelijke geheim bevatte. Maar nu ik erin geslaagd was het papier uit handen van de KGB te houden moest ik het terughalen, en wel zo spoedig mogelijk. Toen ik me had aangekleed, streek ik mijn haar glad met mijn vingers, wierp nog een blik op het bed met de verkreukelde vochtige lakens en het geschenk van Gina s weelderige, jonge lichaam en liep toen naar de deur.
  
  Ik zou er niets op tegen hebben gehad haar te wekken op een manier waarvan ik wist dat ze er geen bezwaar tegen zou hebben gehad. Maar AXE was mijn werkelijke minnares en de geneugten van een vrouw mochten me nooit tegenhouden in een karwei dat moest worden beëindigd. Niettemin was ik bijna teleurgesteld toen ze me niet terugriep bij de deur. Ik wierp nog een laatste, verlangende blik op haar. Ze zei niets; haar borsten deinden bij elke ademtocht op en neer. Ik glipte de kamer uit en deed de deur zacht achter me dicht.
  
  Het was tijd om alle gedachten aan Gina uit mijn hoofd te zetten. Ik moest me concentreren op het terughalen van het document, om het in mijn bezit te krijgen zonder dat ik de aandacht trok. Als ik per ongeluk werd betrapt bij mijn poging om de tekening terug te krijgen, zouden zich ernstige complicaties voordoen, om het voorzichtig uit te drukken. Ten eerste, het ergste wat een agent kan overkomen - afgezien van de dood, uiteraard - is dat hij de aandacht van het publiek trekt. De mogelijkheid dat mijn camouflage doorzien zou worden was riskant genoeg, maar als ik werd ontdekt terwijl ik probeerde het papier te pakken, zou het document worden bekeken en bestudeerd door elke Italiaanse politieman die er de hand op kon leggen. Zelfs als ik de autoriteiten er ten slotte van kon overtuigen dat het document eigendom was van de Amerikaanse regering, zou het geheim binnen de kortste keren geen geheim meer zijn. Ik was er zeker van dat niet alle leden van de Italiaanse politiemacht er geen been in zouden zien een dergelijk zeer geheim document te verkopen aan iemand die een flink pak lires in zijn hand had.
  
  En als de Russen te horen kregen waar het document zich bevond, zouden ze proberen er vóór mij bij te komen. Het terughalen van de tekening uit de Etruskische vaas was nu mijn voornaamste doel. Al het andere kwam op de tweede plaats. Gelukkig was ik vroeg wakker geworden, zodat ik bij de Vaticaanse bibliotheek kon zijn wanneer hij openging-
  
  Ik was op de Piazza Pius XII, bij de ingang van het Vaticaan, toen ik een grote menigte verzameld zag op het plein recht voor me, het Sint Pietersplein. Dat was niet ongewoon. De paus verschijnt vaak op het balkon van zijn paleis om de gelovigen en pelgrims die op het plein staan te zegenen. Maar deze ochtend leek de drom toeristen en Romeinen groter dan gebruikelijk was.
  
  Ik moest me door de mensen worstelen en bij elke stap mijn excuses mompelen. De hoofden waren opgericht naar de ramen van het pauselijk paleis en net toen ik aan de rand van de dichte menigte kwam, klonk er een kreet, gevolgd door een vreemde en bijna onheilspellende stilte die bezit nam van de toeschouwers. Ik bleef roerloos staan en keek omhoog op het moment dat de in het wit gestoken gestalte van paus Paulus VI zichtbaar werd.
  
  Hij hief zijn handen op in een zegenend gebaar. Maar hij was net aan de zegening begonnen, toen een scherpe knal als een donderslag de lucht kliefde. Eerst dacht ik dat het de knalpot van een auto was.
  
  Helaas was het veel ernstiger.
  
  Een fractie van een seconde later regende versplinterd glas op de paus neer toen het grote glas-in-loodraam van zijn suite met een plof uit elkaar spatte. Iemand in de menigte onder het balkon begon te gillen en de paus dook uit het gezicht toen er nog meer glas neerdaalde op de drom mensen op het plein.
  
  Het gegil werd door anderen overgenomen toen de menigte in paniek uitbrak. Ik keek in alle richtingen om te zien waar het schot vandaan was gekomen; het schot dat blijkbaar op de paus was gericht en hem op enkele centimeters gemist had.
  
  'Het is de paus!' riep een schelle Italiaanse stem.
  
  'Ze proberen hem te vermoorden!' krijste een ander.
  
  De mensen renden naar de ingang van het Vaticaan en het kabaal van hun panische stemmen steeg op in de lucht als een gekreun van smart en wanhoop. Er vielen nog steeds glasscherven op het plein, maar het voorste deel van de menigte was naar de deuren ontkomen en liep de regen van scherven mis.
  
  Ik keek nog een keer omhoog naar het balkon en op dat moment werden twee in toog gehulde figuren zichtbaar. Ze bukten zich om de paus op de been te helpen. Vanwaar ik stond, kon ik zien dat hij schijnbaar ongedeerd was.
  
  Achter me steeg weer een gebrul op uit de massa. Ik keek over mijn schouder en zag net een lange, zwarte auto die van het plein wegstoof. Was dit gewoon een toeval, vroeg ik me af, of had de auto iets te maken met wat ik zojuist had gadegeslagen?
  
  Ik weet niet waarom ik opeens in de richting van de musea, van de Vaticaanse bibliotheek, keek waarheen ik op weg was. Maar toen ik keek, zag ik een helikopter dalen en achter het gebouw verdwijnen. Het leek me duidelijk een Amerikaanse militaire Skyhook-helicopter.
  
  Ik hoefde er geen seconde over te denken.
  
  Terwijl ik me door de menigte worstelde, besefte ik dat ik zo vlug mogelijk de bibliotheek moest bereiken. Ik wrong me tussen de geschrokken mensen door en ging van het grote plein naar het museum achter de colonnade. Toen ik op de grote binnenplaats arriveerde, werd de helikopter weer zichtbaar. Hij daalde langzaam tot vlak boven de Vaticaanse bibliotheek. En toen besefte ik dat er iets mis was; verschrikkelijk mis.
  
  Ik begon te rennen, want ik mocht geen seconde verknoeien. Ik voelde mijn hart bonzen en de adrenaline stroomde door mijn aderen terwijl ik naar de ingang van het museum draafde. Aangegrepen door de paniek van de dichte menigte hadden de geüniformeerde suppoosten hun posten voor de pauselijke bibliotheek bijna allen verlaten. Ze renden langs me met van angst glazige ogen. Ik keek achter me naar het balkon waar de paus was verschenen. Het balkon was verlaten; slechts de glasscherven waren nog aanwezig als stille getuigen van wat ik zojuist had gezien.
  
  Blijkbaar was men nog niet op de hoogte van de toestand van de kerkvorst; zeker de boze, panische menigte niet. Bewakers draafden heen en weer over het plein alsof ze op zoek waren naar sporen. Maar ik wist dat ze niets zouden vinden en was er zeker van dat er meer achter de mêlee en de algehele verwarring stak dan oppervlakkig leek.
  
  Een tweede glanzend zwarte limousine werd nu zichtbaar. Ik dook achter een van de zuilen vlakbij de ingang van de bibliotheek. De wagen kwam gierend tot stilstand. De remmen piepten en twee stevige, breedgeschouderde mannen sprongen eruit en snelden het gebouw binnen. Tegelijkertijd ging een luik in de bodem van de helikopter open en ik ving een reeks bewegingen in het toestel op.
  
  Een donkere, beschaduwde figuur zat achter het stuur van de limousine. Het was onmogelijk het gezicht van de man te onderscheiden toen de wagen naar voren spoot en langs me raasde. Ik kneep mijn ogen toe en probeerde het nummer van de auto op te nemen. Maar al had de wagen stilgestaan, dan nog had je een röntgenoog moeten hebben om de cijfers te lezen. De plaat was bedekt met een hoes van ruwe, ondoorzichtige, zwarte stof.
  
  Terwijl de wagen uit het gezicht verdween, kwam ik in beweging. Ik kon de bibliotheek niet binnengaan zolang de auto ervoor stond, maar nu die wegstoof, rende ik naar de ingang van het pauselijk monument en keek naar binnen. Enkele personeelsleden stonden nerveus te praten over wat
  
  er zojuist op het grote plein was gebeurd.
  
  Maar de twee stevig gebouwde mannen die net uit de auto waren gesprongen, vielen nergens te bekennen. En geen van de opgewonden museumemployees scheen hen te hebben opgemerkt. Misschien hadden zij de mannen niet de bibliotheek zien binnenrennen, maar ik wel. Ik liep naar de trap die naar de gaanderij voerde en meteen klonken er twee schoten. Bij AXE had ik de aller-hardste ballistische cursus gevolgd, en het kostte me geen moeite vast te stellen dat de schoten afkomstig waren van de gaanderij waar ik de zeer geheime tekening had verstopt.
  
  Ik rende de trap met drie treden tegelijk op, de Luger in mijn hand, mijn vinger rond de trekker geklemd. Toen ik op de eerste verdieping kwam, bleek mijn bangste vermoeden bewaarheid. Een geüniformeerde suppoost, die had besloten op zijn post te blijven of anders geen tijd had gehad om weg te gaan, lag nu bij de deur in een grote plas bloed. Ik hoefde me niet over hem te buigen om te zien dat hij dood was.
  
  Te laat zag ik de massieve bewerkte eikenhouten deuren van de gaanderij van binnenuit dichtzwaaien. Ik rende erheen, maar niet snel genoeg. Zelfs als ik Wilhelmina had gebruikt, zou het onmogelijk geweest zijn te voorkomen dat de deuren werden dichtgeslagen.
  
  Ik hoorde het geklik van een sleutel in het slot. Ik haalde de trekker over en het hout rond het slot versplinterde. Maar de kogel was halverwege in de dikke houten deur blijven steken. Toen hoorde ik weer een dreun, en besefte dat hetzelfde gebeurde aan de andere kant van de lange gang. De gaanderij werd van binnenuit afgesloten en wel met zo'n efficiëntie dat het duidelijk was dat de operatie - wat die ook mocht inhouden - werd uitgevoerd met behoorlijke vakkundigheid en na gedegen voorbereiding.
  
  Ik keek wild om me heen om te zien of er een mogelijkheid was de gaanderij binnen te komen. Achter me hoorde ik gedempte stemmen. Ik nam geen enkel risico meer. Ik tolde om op het moment dat drie toeristen een hoek omkwamen. Een van hen, een roodwangige vrouw in een felkleurige jurk, wierp een blik op de Luger en begon te gillen.
  
  Haar gil dreef me tot actie. Ik rende naar de rij ramen vlakbij de gesloten gaanderij deuren. Ik maakte de klink los, schoof een van de ramen omhoog en boog me naar voren om naar de binnenplaats te kijken. Ongeveer dertig meter verderop zakte een metalen mand van ruim een meter doorsnee en hoogte aan een dikke, gevlochten staalkabel uit de helikopter. In de mand zat een in elkaar gedoken man en ik zag dat de mand was gemaakt van pantserstaal - hetzelfde metaal waarmee de onderkant van de helikopter was bedekt.
  
  Het was nu duidelijk dat wat ik eerst geraden had, inderdaad waar was. De aanslag op de paus was een afleidingsmanoeuvre, om de aandacht te verleggen van de werkelijke misdaad die nu werd uitgevoerd. Degenen die hier achter staken, waren nooit van plan geweest de paus te vermoorden. Die aanslag was gepleegd om paniek en algehele verwarring te scheppen. Het werkelijke doel was de verzameling goud- en zilverschatten uit de gaanderij van de Vaticaanse bibliotheek - dezelfde gaanderij waarin ik die vervloekte, onvervangbare geheime tekening had verstopt.
  
  Het gegil van de bange toeriste had andere museumbezoekers aangelokt. Ik keek om en gebaarde hen weg te gaan - de manier waarop ik zwaaide, deed de ongerustheid van de verwarde en angstige menigte opnieuw oplaaien. Ik liep weer naar de deuren van de gaanderij, bukte me en luisterde ingespannen. Ik hoorde glasgerinkel en vermoedde dat de vitrines in de gaanderij werden opengebroken en alras zouden zijn beroofd van hun kostbare schatten - geschenken van alle regerende Europese vorsten, onschatbare kunstvoorwerpen die de paus van koningen en kerkprinsen had gekregen. En daartussen bevond zich het document dat ik moest zien terug te krijgen - tot elke prijs.
  
  Ergens in het museum begon een alarmbel te rinkelen. Maar er kwam niemand om een einde te maken aan wat kennelijk de brutaalste roof in de Italiaanse geschiedenis aan het worden was. Ik kon me niet onttrekken aan bewondering voor het vernuft van het plan en de doeltreffende en beroepsmatige manier waarop de misdaad werd gepleegd. Maar het document dat ik moest hebben, zat in een Etruskische vaas, onzichtbaar achter de stevig gesloten deuren van de gaanderij.
  
  'Haal de suppoosten!' riep ik tegen een jongeman die in mijn buurt stond, en zijn gezicht met opengesperde ogen en opengevallen mond onderging een metamorfose toen ik hem in de richting van de trap naar beneden duwde.
  
  'Jawel, meneer,' zei hij en zijn camera's dansten op zijn borst toen hij zich tussen de opgewonden toeristen heen worstelde.
  
  'Zeg ze dat de pauselijke gaanderij leeggeroofd wordt!' riep ik hem na.
  
  Misschien kwam het door de dwingende klank van mijn bevel of door het feit dat ik Engels gesproken had, maar wat dan ook, de toeschouwers werden rustig. Ik gebaarde hen naar de veilige bescherming van het trappenhuis. Zelfs de vrouw die gegild had toen ze mijn Luger zag, was kalm geworden en leek weer enigszins zichzelf te zijn.
  
  Ik draaide me weer om naar de deuren. Het versplinterde, geschroeide hout boven het slot markeerde de baan van mijn eerste schot. Eén kogel was kennelijk met voldoende geweest. Misschien werd dat anders met een tweede, of zelfs een derde schot. Ik richtte zorgvuldig en vuurde achter elkaar drie kogels af.
  
  De deuren kreunden onder de inslag van de zware kogels. Het metalen slot kraakte luidruchtig en door rook en houtsplinters heen zag ik dat het slot ongeveer aan flarden geschoten was. Wilhelmina bewees opnieuw haar nut toen ik nog een reeks kogels in het zware hout joeg. Achter me was weer een vrouw aan het gillen en de angstige toeristen stormden in paniek blindelings de trap af naar de entreehal Nu ze geen gevaar meer liepen, stapte ik achteruit, tilde mijn voet op en trapte. Tae Kwon Do is een van de beste gevechtstechnieken die ik ken. Met een opwaartse schop, een Oep Tsja-Ki, bogen de deuren splinterend door. Een tweede schop en het metalen slot viel uit de houten lijst en kletter e op de grond.
  
  Toen zwaaiden de deuren open en onmetelijk zag ik de twee stevig gebouwde mannen die uit de zwarte limousine waren gestapt. Het leek alsof dat uren tevoren had plaatsgevonden. Maar er waren niet meer dan tien of vijftien minuten verstreken sinds de twee mannen - en hun bentgenoten in de helikopter - het museum waren binnengestormd.
  
  Ze propten het ene na het andere kostbare kunstvoorwerp in enkele al overbelaste en zware linnen zakken. De metalen mand die ik had gezien, hing voor het geopende raam van de galerij en was met twee metalen haken aan de brede stenen vensterbank bevestigd. Een derde man laadde de linnen zakken in de mand. De glazen vitrines waren verbrijzeld en glasscherven overdekten de glimmend gewreven vloer.
  
  Zodra ik de deur had opengebroken en het tafereel in één oogopslag had verkend, draaide de dief die het dichtst bij me stond zich om en richtte een revolver op me. Hij riep naar zijn twee makkers, en één van hen liet een linnen zak op de grond vallen en begon in het wilde weg te schieten.
  
  Ik dook weg achter de deurstijl terwijl de kogels door de lucht floten. Rondom me klonk een koor van afketsend lood op. Kogels sloegen in de deurpost en misten maar net mijn hoofd en mijn borst. Ik vloekte zacht terwijl ik me iets verder terugtrok.
  
  Er suisde opnieuw een kogel langs de deurpost. Ik wachtte een moment, stak toen mijn hoofd om de hoek en vuurde. De gaanderij bood de drie mannen nauwelijks enige dekking. De man die de eerste schoten had gelost, probeerde zijwaarts weg te duiken. Maar Wilhelmina was sneller en ik trof mijn eerste doel met een kogel die in zijn linker onderarm sloeg.
  
  Een gesmoorde kreet ontsnapte aan zijn lippen. Hij kreunde en viel neer tegen een kapotte vitrine, terwijl zijn revolver uit zijn slappe en onbruikbare vingers viel. Mijn blik vloog naar de tweede man op het moment dat hij op me schoot.
  
  Deze was niet van plan het even makkelijk op te geven als zijn vriend. Hij sleepte zijn zware zak verder naar het open raam, erop gebrand de schatten in de metalen mand te deponeren. Ik haalde de trekker van de Luger over, miste zijn linkerdij op een centimeter, en hij slaagde erin de zak over te dragen aan de derde man die nog steeds bij het open raam stond.
  
  Achter hen stond de glazen vitrine aan de andere kant van de zaal. De vorige dag had de Etruskische vaas naast die vitrine gestaan. Maar nu ik keek, kreeg ik een droge mond. De vaas was verdwenen.
  
  Problemen - grote problemen. Als de dieven niet werden tegengehouden en de vazen niet werden teruggehaald, vielen de consequenties niet te overzien. Ik dacht_ niet lang over de situatie na, maar rende schietend de gaanderij in. Ik richtte op de gewonde man en schoot een tweede kogel in zijn rechterdij. Hij was uitgeschakeld, zodat alleen zijn twee makkers overbleven.
  
  De man die ik in de metalen mand had zien afdalen, klom er alweer in; vanwaar ik stond was de bovenkant van twee vol getaste linnen zakken zichtbaar. De donkerharige man die hem geholpen had, stond klaar om te vertrekken. De gaanderij was vrijwel leeg, ontdaan van zijn kostbare schatten. Toen de man mijn vuur beantwoordde, dook ik naar de grond. Kogels floten dreigend vlak over mijn hoofd. Maar ik bleef schieten en hout en glas versplinterde rondom me. Ik voelde dat de glasscherven op mijn dijen en borst neer regenden.
  
  Als ik de twee andere mannen niet uitschakelde, als ik het document uit de Etruskische vaas niet terugkreeg, zou Hawk dat me, om het zacht uit te drukken, nooit vergeven.
  
  Pet caiita! riep de man bij het raam als aansporing voor zijn metgezel om zich te haasten. Hij nagelde me met zijn schoten vast, terwijl de gewonde man naar het raam hobbelde en een bloedspoor op de vloer achterliet. Een ogenblik later bevonden de twee mannen zich met hun makker in de metalen mand.
  
  Ik sprong op en vuurde nog tweemaal terwijl de mand omhoog zweefde naar de gapende buik van de zwevende helikopter. Maar toen ik bij het raam was en weer schoot terwijl ik naar buiten keek, verdween de mand met zijn inzittenden al in het binnenste van het snorrende toestel.
  
  De pantserplaat gleed op zijn plaats en mijn laatste kogel ketste af op het metaal. Ik vloekte terwijl een aantal museumsuppoosten en een tiental politiemannen vlak onder me de binnenplaats opstormden. Ze vuurden op de helikopter, maar dat had geen zin.
  
  Het leek onmogelijk de rovers tegen te houden. Ik snelde weg van het raam naar de gang, zonder te letten op de ruïne achter me - een ruïne die tot voor kort de kostbaarste schatten van het museum had geherbergd. Enkele nieuwsgierige toeristen op zoek naar opwinding - en die hadden ze dan ook wel gekregen - dromden nog bij elkaar bovenaan de trap. Een van hen, een dikke man in Bermuda shorts, had een veldkijker om zijn nek hangen.
  
  'Geef me uw kijker even,' zei ik.
  
  Hij bekeek me en snoof verachtelijk. 'Loop naar de hel.'
  
  Ik richtte onmiddellijk de Luger op hem. 'De kijker,' herhaalde ik. 'En nu meteen.'
  
  Opeens keek hij bang. Hij gaf me de kijker met nerveus trillende vingers. Ik greep het ding uit zijn hand, rende terug naar het raam en richtte de sterke kijker op de helikopter.
  
  Het luik in de vloer was nu geheel gesloten en schermde de inzittenden en de schatten van de Vaticaanse verzameling af, maar ook het document dat ik helaas in de Etruskische vaas had verstopt. De helikopter begon nu te stijgen en zwenkte weg van het museum. Ik hield de kijker op het toestel gericht, maar er waren geen kentekenen te zien aan de hand waarvan de eigenaars konden worden opgespoord. Toen richtte ik de kijker op een raampje aan de linkerkant van de helikopter en ik ving het gezicht achter dat raampje. Het was een gezicht dat mijn nekharen overeind deed staan. Ongelooflijk, dacht ik, terwijl ik bleef staren naar het profiel van een man die ik al vele, vele malen eerder had gezien.
  
  Mijn ogen bedrogen me niet, de kijker evenmin. Ik moest wel geloven wat ik zag. Het was een gezicht als een doodskop - hol, een huid als perkament, strak en als van was. De ogen van de man waren wrede, slangachtige spleten met dunne, koolzwarte pupillen in het gelige, leerachtige gezicht. De brede mond met de dunne lippen was omgekruld tot een doodskopgrijns. Dit was het profiel waarnaar ik bleef staren: één kant van een gezicht dat toebehoorde aan de meest verdorven en monsterlijke man die ik ooit had gekend. Ik dacht dat ik voorgoed van hem af was op de dag dat hij in de Niagara-waterval was gestort.
  
  Blijkbaar had hij de val overleefd. Judas was nog steeds in het land der levenden.
  
  De helikopter steeg snel op, zwenkte weer en was een ogenblik later verdwenen.
  
  Ik liep terug naar de gaanderij en bekeek de zaal. Slechts enkele vitrines waren niet aangeraakt, ongetwijfeld omdat de inhoud niet kostbaar genoeg was. De dieven hadden kennelijk precies geweten wat ze wilden hebben vóór ze de zaal binnendrongen.
  
  Opnieuw keek ik uit naar de Etruskische vaas, in de woeste hoop dat hij misschien alleen maar verschoven of gebroken was. Maar de vaas was er niet, er waren ook geen scherven te zien die erop wezen dat hij tijdens de roof gebroken was. Ik wist dat de vaas geen wezenlijke marktwaarde bezat. Hij was alleen iets waard voor verzamelaars. Er ging een lampje bij me branden. Judas, de man die de AXE-organisatie al zo lang dwarsgezeten had, bezat een speciale belangstelling voor oude Italiaanse kunstvoorwerpen. Ik twijfelde er niet aan dat mijn ogen het goed gezien hadden. Judas leefde nog steeds. En hij had de meest fantastische roof van deze tijd georganiseerd. En hij had de Etruskische vaas in zijn bezit omdat hij zijn mannen speciaal opdracht gegeven had ook deze mee te nemen.
  
  Ik rilde toen ik me zijn vreugde voorstelde wanneer hij de verrassing zou ontdekken die in de vaas verborgen was. Het was geen plezierige gedachte.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  'Ongelooflijk!' riep Hawk terwijl hij woedend op en neer beende voor het mahoniehouten bureau in zijn tijdelijke Parijse hoofdkwartier in de Rue des Fleurs. 'Volstrekt ongelooflijk!' Hij wierp me een zure blik toe, ijsbeerde toen verder in zijn tweedpak. Zijn grijze haar zat in de war en hij kauwde heftig op een dunne, niet aangestoken sigaar die tussen zijn tanden op en neer wipte.
  
  'Het spijt me,' zei ik.
  
  'Zo'n ingewikkelde opdracht was het niet, Nick,' zei hij scherp. 'Je had dat vervloekte document in handen. En dan... nou, ik heb nog nooit zo'n bizar verhaal gehoord als wat je me net verteld hebt.'
  
  'Ik had geen keus. Ik moest het voorlopig kwijt. Het was gewoon stom toeval dat
  
  'Weet je aan wie ik hierover verantwoording moet afleggen?' onderbrak Hawk me. 'Dit was een gezamenlijke operatie, weet je nog? Er zitten mensen van de militaire inlichtingendienst bij. Ik moet deze ontwikkeling doorgeven aan het Pentagon en... Jezus, heb je er enig idee van hoe de president hierop zal reageren? Als ik de telefoon neerleg na mijn gesprek met hem zal ik een weeklang niet op mijn rechteroor kunnen slapen.'
  
  'Hoor eens,' zei ik geprikkeld, 'als u me de opdracht wilt ontnemen ... '
  
  Hawk keek me een seconde scherp aan, alsof hij me daar voor het eerst zag zitten. Zijn gezichtsuitdrukking veranderde. De schok van het slechte nieuws scheen te verminderen. God, Nick, zei hij, let maar niet op mij. Ik kan jou nauwelijks alle schuld geven, dat weet ik wel. Hoewel een heleboel mensen zullen proberen dat wél te doen. Als er al sprake van schuld is, deel ik er in mee. Je weet dat er een hoop wrok is ontstaan doordat de president dit karwei aan AXE had opgedragen. Reken maar dat ze ons op de nek zullen springen.'
  
  'Ik weet niet wat ik anders had kunnen doen,' zei ik. 'Misschien... Ik zocht naar een manier waarop ik het anders had kunnen doen.
  
  Onzin. Als die roofoverval niet die ochtend precies had plaatsgevonden, zou je nu de grote held zijn. Eerlijk gezegd was het nogal slim van je om de tekening in die vaas te verstoppen.'
  
  Ik glimlachte flauw. 'Aardig van u om dat te zeggen. Ik moet toegeven dat ik dat zelf ook dacht.'
  
  Maar je begrijpt natuurlijk dat het zinloos is te proberen daar iemand anders van te overtuigen,' zei hij zuur. 'We zitten in het verdomhoekje tot we dat document terughebben. Overigens, hoe ben je uit dat museum weggekomen nadat de helikopter was verdwenen?'
  
  'Ik was op weg naar de dienstingang om te proberen de suppoosten te ontlopen die het gebouw binnenstormden.
  
  Maar op weg daar naartoe liep ik in mijn eentje door een gang op de begane grond waar een raam openstond dat er gewoon om vroeg gebruikt te worden. Dus heb ik me een meter of vijf omlaag laten vallen, en dat was dat.
  
  'Hm,' gromde Hawk. 'Nou, in elk geval ben je niet gepakt. Ben je er zeker van dat het Judas was die je gezien hebt?
  
  'Als hij het niet was, moet het z'n tweelingbroer geweest zijn,' antwoordde ik. 'Het gezicht leek alleen nog holler. Hawk schudde zijn hoofd. Hij nam de sigaar uit zijn mond, liep om het bureau heen en liet zich in een stoel zakken. 'Judas nog in leven. H'm... We hebben zijn lijk niet gevonden toen hij in de waterval was gestort. Het is dus wel mogelijk.'
  
  'Ik heb nagedacht over die kunstroof,' zei ik. 'Wat stijl betreft, lijkt het op een aantal andere kunstdiefstallen die de afgelopen paar jaar in Italië zijn gepleegd. Ik ben benieuwd of Judas misschien het brein achter al die overvallen is.'
  
  'Mijn gedachte is,' antwoordde Hawk, 'dat als deze reeks diefstallen het werk van Judas is, ik durf te wedden dat er nog andere motieven meespelen dan financieel gewin. 'Mogelijk. Maar op dit moment maak ik me meer zorgen om het document dan om wat Judas voor grote plannen heeft. Hij zal het zeker vinden in die vaas en het minste wat hij dan doet, is het aan de Russen of de Chinezen te verkopen vanwege zijn haat jegens het Westen.
  
  Hawk zag er zeer klein uit in de leren stoel achter het bureau, en ook zeer moe. Het zat me dwars dat ik hem met deze zorgen had opgezadeld.
  
  'Als dit ontstekingsmechanisme door anderen wordt nagemaakt, Nick,' zei hij zacht, 'kunnen we in ernstige moeilijkheden komen. Ik ben niet erg in details getreden toen ik je deze opdracht gaf, omdat je dergelijke informatie niet nodig had om het karwei op te knappen, maar ik geloof nu dat je moet weten wat we kwijt zijn als de informatie terechtkomt in handen van potentiële vijanden.'
  
  'Met dat ding, Nick, kan men atoomexplosies op zeer kleine schaal bewerkstelligen. Mortieren en houwitsers kunnen met kleine atoomkoppen geladen worden, net als tankkanonnen. Eén schot met een tankkanon kan honderden doden veroorzaken.'
  
  'En er worden geen onderhandelingen gevoerd over tactische wapens,' zei ik.
  
  'Zo is het. Ik geloof niet dat wij zulke wapens zouden gebruiken, ook al zouden we ze ontwerpen en fabriceren. Maar de Russen zouden zich die beperking misschien niet opleggen. Kleine atoomwapens zouden volmaakt zijn voor de kleine oorlogen die steeds weer aan hun grenzen uitbreken.' Ik schudde mijn hoofd. 'Ik hoop dat ik me heb vergist wat Judas betreft. We kunnen het zonder hem en bijbehorende complicaties doen. Ik zal nooit de operatie vergeten die hij een paar jaar geleden leidde toen hij zijn slag in Amerika wilde slaan - met tussenpozen stroomstoringen, roetmisten, vuil water, bloedrode rivieren en meren.'
  
  'Inderdaad,' zei Hawk, 'maar nu zijn we in maar één ding geïnteresseerd - we moeten die tekening uit handen krijgen van Judas, of wie het ook was in die helikopter. De politie in Rome staat uiteraard aan jouw kant, maar ik zou niet te veel van ze verwachten. Ga niet naar ze toe tenzij je ontdekt dat ze duidelijke aanwijzingen hebben.'
  
  'En Interpol in Rome? Ik ken daar een paar mensen, en die zullen waarschijnlijk wel een dossier van deze zaak aanleggen.'
  
  'Ik zou met ze samenwerken. Natuurlijk mogen ze niet te weten komen waar je precies opuit bent.'
  
  'Dat snap ik.'
  
  'Heb je een kans gehad om in die gaanderij van de Vaticaanse bibliotheek rond te kijken vóór je zo snel moest vertrekken?'
  
  'Ik heb snel rondgekeken.'
  
  'Nou, ik geloof dat we die toestand daar eens goed moeten bekijken,' zei Hawk terwijl hij de sigaar weer tussen zijn tanden stak en erop beet.
  
  'Maar hoe doen we dat? Tot het politie-onderzoek is afgelopen zal er dubbele bewaking zijn.'
  
  'Mogelijk kan je vriend van Interpol je er binnen krijgen,' peinsde Hawk. 'Maar laten we er niet op rekenen. Het beste lijkt me rechtstreeks naar de topfiguur te gaan.'
  
  'De hoofdcommissaris van Rome?'
  
  'Nee,' zei Hawk met een lachje. 'De paus.'
  
  Ik boog me naar voren in mijn stoel. 'Met de paus praten? Ik?'
  
  'Waarom niet?'
  
  'God, ik zou niet weten wat ik moest doen. Ik bedoel, je hebt daar een protocol en zo. Kan iemand anders dat niet doen?' Ik had er een hekel aan bolleboffen te moeten ontmoeten, en wat Hawk voorstelde ging helemaal alle perken te buiten.
  
  'Nick, je hebt toestemming nodig om de plaats van het misdrijf te onderzoeken. Dus ben jij de man om met de paus te praten. Ik geloof dat je Paulus VI een charmante persoon zult vinden.'
  
  'Maar zal hij me ontvangen?'
  
  'Als de president hem heeft opgebeld wel. Als we weer moesten proberen het document van Zjoekow terug te krijgen, zou de paus misschien weigeren omdat hij zich dan in een zaak tussen twee wereldmachten zou mengen. Maar daar het duidelijk is dat ons staatsgeheim per ongeluk door misdadigers is meegenomen, geloof ik dat de paus ons graag op alle mogelijke manieren behulpzaam zal zijn. En als hij zegt dat je in de bibliotheek mag rondkijken, kan de politie weinig doen om het je te beletten.'
  
  Ik zuchtte. 'Goed. Wanneer ga ik terug naar Rome?'
  
  'Vanavond,' zei Hawk. 'Dat wil zeggen, als het je plannetjes voor vannacht niet verstoort.' Deze laatste opmerking klonk gemaakt sarcastisch.
  
  Met uitgestreken gezicht zei ik: 'Tja, dat stewardessje uit het vliegtuig. Ze heeft vierentwintig uur vrij voor haar volgende vlucht, en ik had haar gezegd... '
  
  'Dat is wel genoeg, Nick,' zei Hawk stuurs.
  
  Ik grinnikte en stond op. 'Ik hou u op de hoogte.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Het warme weer was afgelopen in Rome; het was bewolkt en regenachtig. In het Colosseum stonden diepe plassen die de oude architectonische grandeur weerspiegelden. De kinderhoofdjes van de zijstraten waren schoongespoeld en de toeristen liepen rond met kleurige, druipende paraplu's.
  
  De kranten stonden vol van de roof uit het Vaticaan. Maar het was verrassend hoe weinig men scheen te weten van wat er werkelijk was gebeurd. Enkele verhalen meldden dat er parachutisten uit een vliegtuig op de binnenplaats van het museum waren gedropt. Andere ooggetuigen waren er zeker van dat de rovers maskers hadden gedragen. Eén krant meldde dat er een dozijn mannen in het gebouw was geweest, die allen met machinepistolen waren bewapend en de toeristen met de dood hadden bedreigd. Een andere krant vertelde dat een gemaskerde onbekende uit het niets was opgedoken en het leven had gered van de mensen die door de misdadigers werden bedreigd. Die gemaskerde onbekende, meldde het verhaal, had een Duits vuurwapen en sprak een Slavische taal of Hebreeuws.
  
  Ik hoopte alleen maar dat de politie beter geïnformeerd was. Het was niet bijzonder dat geruchten en speculaties zo wild de ronde zouden doen na zo'n sensationele misdaad, maar ik had de pers nog nooit zo verward meegemaakt. Ik had niet één artikel gelezen dat nauwkeurig beschreef wat er op die zonnige ochtend was voorgevallen.
  
  Het beste wat ik nu kon doen, was contact opnemen met mijn vriend op het hoofdkwartier van Interpol in Rome, Antonio Benedetto. Antonio was een jonge, knap uitziende inspecteur die me bij twee vorige gelegenheden in staat had gesteld dossiers van Interpol te bekijken. Ik meende dat ik weer op hem kon rekenen. Ik had het gezicht van de man die ik in de gaanderij had verwond goed bekeken, en ik wilde de foto's van misdadigers bestuderen. Ik wist dat ik erop kon vertrouwen dat Tony mijn identiteit voor zich zou houden en geen vragen zou stellen.
  
  Het was laat in de ochtend toen ik hem bereikte. Zijn stem klonk warm en vriendelijk.
  
  'Nick,' zei hij dreunend, 'wat een verrassing om weer eens van je te horen, amico. Wat doe je in Rome? Ben jij soms het brein achter de grote roof in het Vaticaan?' Zijn lach was aanstekelijk.
  
  'Niet mijn soort werk,' zei ik. 'Ik hou me alleen met echt geld bezig. Banken. Kassiers en zo.'
  
  Hij lachte weer. 'Maar voor deze zaak was erg veel verbeeldingskracht nodig, amico.'
  
  'Ja,' zei ik. 'Eerlijk gezegd was ik er in zekere zin bij betrokken.'
  
  'Davvero?'
  
  Ik ging er niet op in. 'Tony, ik zou graag wat foto's willen bekijken. Kun jij dat regelen?'
  
  'Natuurlijk. Kom vanmiddag maar. Nog beter: laten we gaan lunchen. Ik weet een leuk café niet ver hiervandaan.'
  
  'Vandaag kan ik niet. Ik heb een afspraak.'
  
  'O. Nou, ik hoop dat het een mooie vrouw is.'
  
  'Nee,' zei ik. 'Met de paus.'
  
  'Possible!' zei Antonio.
  
  'Het is zo. De Heilige Vader ontvangt me om twee uur.'
  
  'Per carita!' zei hij zacht. 'Je hebt meer invloed dan ik gedacht had, amico.'
  
  'Met wat hulp van Washington,' zei ik. 'Ik vertel het je nog wel. Kan ik morgenochtend bij je op kantoor komen?'
  
  'Benissimo,' zei Antonio. 'Jij schijnt altijd opwinding met je mee te brengen, Nick.'
  
  Die middag ging ik weer naar het Vaticaan. De omgeving van het museum was afgezet en overal was politie te zien. Het zou onmogelijk geweest zijn weer naar de gaanderij te gaan zonder toestemming van de autoriteiten. Je had net zo goed kunnen proberen door te dringen in Fort Knox.
  
  De beveiliging van de paus was veel beter dan op het eerste gezicht leek. Degenen die er verantwoordelijk voor waren, hadden de schrik te pakken gekregen van het schot dat op de dag van de overval op hem was afgevuurd, en niemand kon in zijn buurt komen zonder indrukwekkende geloofsbrieven en na een grondige controle.
  
  De eerste verdedigingslinie bestond uit een aantal politiemannen bij de ingang van de vleugel waar de pauselijke verblijven en kantoren zich bevonden. Dit waren getrainde, harde jongens en het duurde even eer ze me hadden gecontroleerd.
  
  Uiteraard had ik al mijn wapens - en zeker Wilhelmina - in het hotel achtergelaten. Toen ze helemaal niets verdachts konden vinden, droegen ze me over aan een politieman in burger die me doorgaf aan de Vaticaanse wacht.
  
  Ten slotte werd ik naar de pauselijke kamers begeleid. De kamers waren rijk aan de geschiedenis van de westerse beschaving. De betimmerde muren waren voorzien van wandschilderingen, er waren ingelegde plafonds en talloze schilderijen en vaal geworden wandtapijten. En toch heerste er een sfeer van soberheid, bijna van strengheid. Het gevoel dat ik kreeg toen ik om me heenkeek, was er een van plechtigheid, van een volslagen ontbreken van frivoliteit.
  
  Er werd me een stoel gewezen in een grote wachtkamer en terwijl ik wachtte, dacht ik aan alle staatshoofden en dignitarissen die in dezelfde kamer hadden gezeten. En nu was het de beurt van Nick Carter, Killmaster N3 van AXE. Ik wist niet of de vergelijking tot lachen of huilen noodde.
  
  Er was minstens een half uur voorbij gegaan en ik begon een beetje te nerveus te worden toen de deur openging. Een lange, voornaam uitziende man in het vuurrood van een kardinaal betrad de wachtkamer.
  
  'Eminentie,' zei ik terwijl ik een tikje te snel overeind kwam.
  
  Hij liep met een uitdrukkingloos gezicht naar me toe. 'Ik vermoed dat u meneer Carter bent, meneer Nick Carter?' vroeg hij zacht.
  
  'Jawel.'
  
  'Ik ben kardinaal Pei. Zijne Heiligheid kan u nu ontvangen. Als u me wilt volgen.' Hij gebaarde naar de kamer waaruit hij zojuist was verschenen.
  
  Ik volgde hem dicht op de hielen, me, bewust van het geluid van mijn voetstappen. Toen hij de deur achter ons dichtdeed, knikte ik naar de twee andere kardinalen, schijnbaar een erewacht. Hun toegeknepen, maar toch niet onvriendelijke ogen zeiden me dat elke stap die ik deed zorgvuldig bekeken, zo niet beoordeeld werd.
  
  Aan het einde van de zaal stonden twee monniken in bruine pij. In totaal werd ik door vijf mannen in het oog gehouden terwijl ik langzaam mijn hoofd liet zakken omdat ik niet wist wat ik anders moest doen. Recht voor me, geflankeerd door de twee monniken, zat paus Paulus. Hij droeg een witte robe en een hoofdkapje, en had een groot, gouden kruis op de borst.
  
  Kardinaal Pei zei niets. Een nauwelijks merkbare verandering in zijn gezichtsuitdrukking deed me houterig naar voren stappen. 'Uwe Heiligheid,' zei ik, en liet weer mijn hoofd zakken omdat ik niet wist of ik moest buigen of niet. Een glimlachje sloop om de op elkaar geperste lippen van de paus. Misschien zag hij hoe weinig op mijn gemak ik me voelde. Misschien bespeurde hij de onzekerheid die naar mijn mening van me af te lezen was. Maar hoe dan ook, zijn lachje stelde me aanzienlijk gerust. 'Meneer Carter,' zei hij in volmaakt Engels, 'gaat u zitten, alstublieft.' Hij gebaarde naar een rechte stoel vlakbij hem, en zijn pauselijke ring flonkerde even in het licht.
  
  Ik ging zitten en was me er pijnlijk van bewust dat het prestige van mijn regering, om nog maar te zwijgen van Hawk en AXE, nu op het spel stond. Maar de soepele houding van de paus werkte aanstekelijk en ik voelde al spoedig dat ik begon te ontspannen.
  
  Kardinaal Pei ging rechts van de paus staan. 'Dit is de jongeman die door de president van de Verenigde Staten is gestuurd, Uwe Heiligheid,' zei de kardinaal.
  
  'Ja, ik herinner me dat deze audiëntie is aangevraagd.'
  
  Paus Paulus VI wendde zich tot mij en zijn blik was een ogenblik bewolkt. 'Het schijnt dat uw regering betrokken is geraakt bij de recente - en heel ongelukkige, uiterst ongelukkige - diefstal.'
  
  'Dat is zo, Uwe Heiligheid,' zei ik. 'Tezamen met de pauselijke geschenken is een document van aanzienlijk belang gestolen. Teneinde het te beveiligen tegen... eh... vijandelijke elementen, had ik de vrijheid genomen het te verstoppen in een van uw prachtige Etruskische vazen. Ik was door bepaalde elementen naar het museum gevolgd; mensen die me het document wilden ontnemen.'
  
  Ik wist dat ik me op glibberig terrein bevond, het terrein van de internationale diplomatie. Daarom had ik mijn woorden zo zorgvuldig mogelijk gekozen. Toen de paus knikte, alsof hij het met me eens was, was ik blij dat ik me, ondanks de dubbelzinnigheid van mijn korte uitleg, duidelijk had uitgedrukt.
  
  'Uw president,' zei hij, 'heeft gezegd dat dit... dit document zoals u het noemt, van uitzonderlijk belang is.'
  
  'Inderdaad, Uwe Heiligheid. Daarom wilden we zo graag de gaanderij inspecteren en misschien enkele vragen stellen aan het museumpersoneel. We beseffen dat de politie druk bezig is met een grondig onderzoek. Maar vanwege het belang van dit document voor mijn regering, leek het ons noodzakelijk ons eigen... eh... discrete onderzoek in te stellen.' Kardinaal Pei knikte, keek eerst naar de paus en toen weer naar mij. Ik ging verder.
  
  'We moeten bijvoorbeeld vaststellen of de vaas tot de gestolen voorwerpen behoort. De mogelijkheid bestaat natuurlijk dat hij naar het Etruskisch Museum is overgebracht nadat ik uit de bibliotheek was vertrokken.'
  
  'Dat geloof ik niet,' zei kardinaal Pei.
  
  'Inderdaad,' bevestigde de paus. 'Ik geloof, meneer Carter, dat de inventarisatie compleet is. Ik heb hem maar even ingezien, maar ik herinner me niet dat er een Etruskische vaas bij was. Uiteraard is het allergrootste deel van de gestolen voorwerpen uit de vitrines gehaald.' Hij zweeg en keek langs me naar de tegenoverliggende muur. De tijd leek traag tè verstrijken, maar ik zei niets. Ten slotte keek hij me weer aan. 'Uitstekend, meneer Carter,' zei hij. 'U hebt toestemming de rest van de dag door te brengen in de gaanderij en de andere zalen van de bibliotheek. Ik geef u ook toestemming een onderzoek in te stellen - zonder dat u nadere informatie verschaft, het zij gezegd, maar dat hoef ik u waarschijnlijk niet te vertellen - in het Etruskisch Museum.'
  
  'Dat is zeer vriendelijk van u, Uwe Heiligheid.'
  
  Hij wendde zich tot kardinaal Pei. 'Laat een schrijven gereedmaken opdat ik het kan ondertekenen. Meneer Carter mag geen onnodige moeilijkheden met onze politie krijgen.'
  
  'Uwe Heiligheid,' zei de kardinaal, weer knikkend.
  
  'Zorg ervoor dat het onmiddellijk gebeurt.' De paus wendde zich opnieuw tot mij. 'Het is onze persoonlijke wens dat u dit document zult vinden, meneer Carter.'
  
  'Dank u zeer, Uwe Heiligheid,' zei ik, stond op en deed enkele passen achteruit. Ik boog en verliet toen de zaal met kardinaal Pei op mijn hielen.
  
  Binnen de twintig minuten had ik het briefje met de handtekening en het zegel van de paus. Een golf van opluchting spoelde over me heen. Mijn audiëntie met paus Paulus VI was goed verlopen, maar het was het meest zenuwslopende onderdeel van mijn missie geweest.
  
  
  
  Ik ging eerst naar het Etruskisch Museum. De hele omgeving was tijdelijk afgesloten. Er waren geen bezoekers en toeristen, dus kostte het me geen moeite inlichtingen te krijgen. Zoals ook de andere Vaticaanse musea, leek dit meer op een paleis dan wat ook. Het stond volgepakt met kostbaarheden en kunstvoorwerpen uit het Etruskische tijdperk. Ik herinnerde me dat de meeste dingen waren gevonden bij Etruria, tijdens de opgravingen van paus Gregorius XVI. Ik had er geen idee van gehad dat er zoveel vazen, flessen, kelken en andere schatten in het museum zouden zijn. Helaas bleek de hoop dat ik misschien in staat zou zijn de vaas te herkennen ijdel. Maar met behulp van enkele mensen van het museum en hun uitgebreide archief, ontdekte ik dat de vaas bijna twee jaar tevoren was overgebracht naar het Vaticaan, en dat er geen aantekening bestond dat hij was teruggekeerd.
  
  Later die middag sprak ik enkele employees van de gaanderij die bevestigden dat de vaas zich, voor zover zij wisten, op de ochtend van de overval in de gaanderij had bevonden. Bleef over de conclusie waar ik al bang voor was geweest: de rovers hadden hem meegenomen.
  
  Ik bracht een deel van de middag in de gaanderij door nadat ik aan een diepgaande politiecontrole was onderworpen. De jonge politieman in burger bekeek het briefje van de paus achterdochtig.
  
  'Dit moet geverifieerd worden, signore.'
  
  'Doe het dan snel,' zei ik. 'Ik heb alleen vandaag de tijd om hier rond te kijken.'
  
  'Er bestaat een bepaalde procedure
  
  'Hoor eens,' zei ik. 'De paus heeft me zelf verteld dat ik met dit briefje geen moeilijkheden zou ondervinden. Moet ik soms rapporteren dat u eraan twijfelt?'
  
  De jongeman keek me een ogenblik kwaad aan. Toen bekeek hij het briefje weer. 'Neem me niet kwalijk,' zei hij. Hij liep de gaanderij op en gaf het briefje aan een tweede politieman in burger. De man las het. Toen keken ze naar mij en ze zeiden zacht iets tegen elkaar in het Italiaans. De man die bij de deur had gestaan draaide zich om, wees op me, sprak toen met nadruk tegen de andere rechercheur. Het antwoord klonk rustig en ging vergezeld van een nonchalant handgebaar. De jongeman bracht me het briefje terug. 'Mijn chef zegt dat u naar de gaanderij mag gaan,' zei hij duister.
  
  'Grazie,' zei ik en ik pakte het briefje aan.
  
  Ik ging naar binnen en keek om me heen. Met de jongeman inbegrepen waren er drie politiemannen. Ze stonden zacht met elkaar te praten. De lange zaal leek anders dan de eerste keer dat ik hem gezien had. De ramen waren gesloten omdat het regende; het was er somber. De kapotte bovenstukken van de glazen vitrines waren verwijderd en op vingerafdrukken onderzocht. Ik was er zeker van dat als de dieven enig lijfelijk bewijs hadden achtergelaten, dé politie het nu wel zou hebben verwijderd. Maar naar wat ik die ochtend had gezien, zou er niets van betekenis zijn achtergelaten, tenzij het vingerafdrukken waren...
  
  Ik bekeek de deur. Het was onmogelijk geweest afzonderlijke schoenafdrukken te identificeren tussen de vele die er waren, tenzij ze zich bij het raamkozijn bevonden of op andere bepaalde plekjes waar alleen de dieven waren geweest.
  
  Ik keek nog eens of ik de Etruskische vaas kon zien, ook al was ik ervan overtuigd dat hij zich niet in de grote zaal bevond. Ik vroeg de politiemannen of er een vaas of scherven van een vaas als bewijsmateriaal waren weggehaald. Hij zei dat dat niet het geval was.
  
  Ik liep terug naar de gang en probeerde me te herinneren wat ik had gezien toen ik die ochtend de trap opging: de dode suppoost en de deuren die net werden dichtgeslagen. Ik draaide me om en ging de gaanderij weer binnen. Toen liep ik naar de plek waar het lijk had gelegen en zag dat er nog wat bloedspatten zichtbaar waren. De deuren stonden nu wijd open, en toen ik achter de rechterdeur keek zag ik dat het slot dat ik kapot geschoten had nog niet was hersteld. De politie was waarschijnlijk benieuwd naar de 9 mm-kogel die ze uit het hout hadden gepulkt. Ik keek naar de grond en zag nog iets. De deur werd tegen de muur gedrukt door een metalen haakje op de grond dat in een oogje onderaan de deur paste. Dit was interessant. Het betekende dat de dieven om de deuren dicht te doen achter de deuren hadden moeten gaan staan om de haakjes los te maken. Ik bukte me en bekeek de vloer. In het dunne laagje stof achter de deur was een duidelijke recente schoenafdruk te zien.
  
  Het was hoogstwaarschijnlijk dat de man die de suppoost had vermoord en de deuren aan deze kant van de gaanderij op slot had gedaan, de afdruk had gemaakt. Het leek me een crêpezool met een nogal ongebruikelijk ruitjespatroon. Ik stapte om de afdruk heen, maakte het deurhaakje los en duwde de deur naar buiten zodat er wat meer licht naar binnen zou vallen. Ik haalde een miniatuurcamera uit mijn zak waarin een hypergevoelige zwart-witfilm zat. Ik maakte drie opnamen van de afdruk en deed de camera weer in mijn zak. En toen ik me weer oprichtte, zag ik een brokje opgedroogde witte modder naast de afdruk liggen. Hoogstwaarschijnlijk was het afkomstig van de schoen die de afdruk had gemaakt. Ik haalde een zakdoek uit een andere zak, raapte het stukje klei op en wikkelde het in de zakdoek op het moment dat de jonge rechercheur terugkwam. Terwijl hij toekeek, duwde ik de deur weer open en maakte het haakje vast.
  
  'Is er iets, signore?' vroeg hij. Zijn toon suggereerde dat hij me voor een lastige aanwezige hield.
  
  Ik was niet van plan hem iets over de afdruk te vertellen. Zo mogelijk wilde ik Judas vóór de politie vinden. De politie zou wellicht niet dezelfde eigendomsideeën over het document hebben, en er zou een internationale ruzie kunnen ontstaan voor ik het terugkreeg - en niet dan nadat de Italiaanse militaire autoriteiten het langdurig bestudeerd hadden.
  
  'Ik zag net die bloedvlekken op de grond,' loog ik. 'Een verschrikkelijke toestand.'
  
  'Ja, verschrikkelijk,' zei hij sussend.
  
  'Bedankt voor uw medewerking,' zei ik en draaide me om teneinde te vertrekken.
  
  Hij hield me tegen. 'Vertelt u me eens, signore, bent u van Interpol of misschien van de pers?'
  
  'Geen van beide,' zei ik. 'Ik ben een beroepsmuseumbezoeker. Ik bezoek musea in de hele wereld en beschrijf en catalogiseer de inhoud dan voor verscheidene publicaties. Tot nu toe heb ik er meer dan tienduizend bezocht. Ik kon niet wachten tot de gaanderij weer geopend zou worden, omdat ik voor het eind van de week nog drieënvijftig musea in zeven andere Europese steden moet bezoeken. Ik moet nu weg, want ik moet vandaag naar nog een paar musea hier in Rome.'
  
  'Maar natuurlijk,' zei hij.
  
  Terwijl ik wegliep keek de jongeman me verwonderd na, zich afvragend of hij voor de gek gehouden was.
  
  
  
  Het bureau van Interpol bevond zich in de Via Filippo Turati 23 in een onopvallend gebouw. Het weer was opgeklaard en er hing een opwekkende, lenteachtige sfeer in de lucht. Het zou een mooie ochtend geweest zijn om door Rome te slenteren en de atmosfeer te proeven - om naar de Tivolituinen te gaan, en de Baden van Caracalla of de befaamde villa van Hadrianus. Maar er was werk aan de winkel en dat werk lag te wachten achter de grauwe gevel van het hoofdkwartier van Interpol.
  
  Ik trof mijn vriend Tony Benedetto aan in zijn kleine kantoor op de tweede verdieping. De saaie muren en meubelen van het kantoortje werden opgevrolijkt door het zonlicht dat door het geopende raam naar binnenviel en door Tony's brede lach.
  
  'Nick, amico!' begroette hij me, en liep om zijn bejaarde bureau heen om me te omhelzen.
  
  'Buon giorno, amico,' zei ik grinnikend.
  
  Tony was bijna even lang als ik en had dik, donker haar en fonkelende ogen. We hadden elkaar vroeger al geholpen, en ook veel plezier met elkaar gehad. Tony hield van een verzetje.
  
  We gingen zitten. Ik haalde een pakje Lucky Strike tevoorschijn en bood Tony een sigaret aan.
  
  'Ah! Nu weet ik weer waarom ik je zo mag, bambino. Omdat je van die lekkere Amerikaanse sigaretten hebt.'
  
  Ik gaf vuur en we bleven een poosje vredig zwijgend zitten roken. 'Je bent nu dus inspecteur?' zei ik ten slotte.
  
  Hij maakte een wegwerpend gebaar. 'Als je maar lang genoeg bij een organisatie blijft, word je ten slotte wel de baas, of je dat nu wilt of niet.' Hij wierp me een tandpasta-lachje toe.
  
  'Misschien kan ik dan beter uit AXE stappen voor de baas met pensioen gaat,' zei ik. 'Ik geloof niet dat ik tegen een bureaubaan zou kunnen.'
  
  'Ik ook niet,' zei Tony. 'Gelukkig staat mijn kleine promotie me toe ook wat buitenwerk te doen.' De donkerbruine ogen stonden nu ernstig. 'Ik heb een dossier aangelegd van de overval in het Vaticaan, Nick. Hoe ben jij daarbij betrokken geraakt?'
  
  Ik vatte samen wat er tot nu toe was gebeurd. Ik vertelde hem over het document, maar niet wat het blauwdrukje behelsde. Hij luisterde somber. 'Ik zou jullie politiefoto's graag bekijken,' besloot ik. 'Ik heb de man die ik geraakt heb goed kunnen zien.'
  
  'We zullen ze samen bekijken, Nick,' zei hij. 'Ik had een mannetje naar het Vaticaan gestuurd, maar die heeft niets kunnen vinden. Is het mogelijk dat we in deze zaak samenwerken?'
  
  'Misschien,' zei ik. 'Maar niet officieel. Ik geef er de voorkeur aan dat Interpol niet wordt ingelicht over de reden van mijn aanwezigheid.'
  
  Hij knikte.
  
  'En nog iets,' voegde ik eraan toe. 'Als we het document mochten vinden, dan is het van mij. Je mag het bestaan ervan zelfs niet aan je meerderen noemen.'
  
  Tony dacht erover na. 'Goed, Nick,' zei hij. 'Wij hebben belang bij het terugvinden van de Vaticaanse schatten, we hoeven niet in Amerikaanse staatsgeheimen te wurmen.' De lach keerde langzaam terug op zijn gezicht. 'Ik heb zo'n gevoel dat je een spoor hebt.'
  
  Ik haalde de miniatuurcamera uit mijn zak. Het was een Minolta met een bijzonder snelle sluiter en ik had er super-panchromatische film in gebruikt. 'Ik denk dat dit filmpje je wel zal interesseren,' zei ik. 'Hoe snel kan het ontwikkeld zijn?'
  
  'We hebben hier een kleine donkere kamer in huis,' antwoordde Tony. 'En een vakman. Rond het middaguur kunnen we de vergrotingen hebben.'
  
  'Uitstekend,' zei ik. Ik pakte de zakdoek en vouwde hem open. 'En dan zou ik graag willen weten waar dit stukje klei vandaan komt. Kun jij daarachter komen?'
  
  'Dat zal wat moeilijker zijn, amico' Hij boog zich naar voren en bekeek het stukje klei. 'Ik zal het aan onze scheikundige geven. Verder nog iets?'
  
  'Op het ogenblik niet. Laten we eens een poosje in je fotoalbums gaan kijken.'
  
  We brachten meer dan een uur door met het bekijken van politiefoto's in een grote, grauwe kamer die gevuld was met dossierkasten, bureaus en vrouwelijke kantoorbedienden. Toen we klaar waren, had ik niet één gezicht in het hele fotoarchief gezien dat ik kende.
  
  'Ik was ervan overtuigd dat die vent erbij zou zijn,' zei ik. 'Als de man die je gezien hebt Judas was,' zei Tony, terwijl hij het laatste album dichtsloeg, 'zal hij wel erg voorzichtig geweest zijn bij de keuze van zijn mensen.'
  
  'Precies. Maar deze roof is gepleegd door echte beroepsjongens, en meestal hebben mensen van dat kaliber een strafblad.'
  
  Tony legde zijn hand op mijn schouder. 'We hebben de foto's en het stukje klei,' zei hij. 'Kom op. We gaan lekker eten, besproeien de maaltijd met een uitstekende wijn, en komen dan verfrist terug voor het werk van vanmiddag.'
  
  Ik grinnikte en knikte. Eén ding beviel me aan Tony. Zijn zorgeloze houding was oprecht, maar ik wist dat onder de nonchalance de intelligentie en sluwheid van een toegewijd politieman scholen.
  
  'Je hebt gelijk,' zei ik. 'We kunnen hier niets doen tot de foto's klaar zijn.'
  
  We liepen naar het Café Mediterraneo en gingen op het terras zitten. Het begon warmer te worden nu de wolken verdwenen waren, maar er stond nog een stevige bries. Op Tony's aanraden bestelden we gebakken vis. Het hoofdgerecht werd voorafgegaan door spaghetti en gevolgd door witte kaas. Onze lichte, witte wijn was verrukkelijk. We babbelden over vroeger, en Tony herinnerde me aan een meisje dat we beiden hadden gekend. We lachten uitbundig, en gedurende enige tijd viel de druk van de afgelopen week van me af en kon ik me ontspannen.
  
  Na ruim een uur gingen we terug naar het bureau van Interpol. De foto's waren ontwikkeld en vergroot tot 18x24. Tony pakte ze uit de map en gaf ze, zonder ze te bekijken, aan mij.
  
  'Ze zijn goed gelukt,' zei ik. 'Moet je deze eens zien.'
  
  Hij bestudeerde de eerste foto. 'Ja,' zei hij, 'het patroon is duidelijk zichtbaar. Ik geloof niet dat ik zoiets ooit eerder gezien heb, Nick. Erg ongewoon.'
  
  'Ben ik met je eens, en dat is een bof voor ons.'
  
  'Beslist. Ik zal nog meer afdrukken laten maken en het soort schoen laten uitzoeken.'
  
  We gingen naar de donkere kamer en de laborant beloofde onmiddellijk nog meer afdrukken van de beste foto te maken. Toen liet Tony een lijst komen van de schoenwinkels in de stad terwijl ik een paar telefoontjes pleegde om schoenfabrikanten na te trekken. In heel Italië waren er een dozijn.
  
  Terwijl Tony enkele mannen opdracht gaf de lijst met schoenwinkels te bezoeken, ging ik terug naar het hotel om een rapport voor Hawk te coderen. Ik moest het in een 'brievenbus' doen waar het door een koerier zou worden opgehaald om naar Hawk verstuurd te worden. AXE maakte geen gebruik van de telefoon, ook niet met spraakomvormer, tenzij er een dringend bericht overgebracht moest worden. Ik schreef mijn rapport en leverde het af bij de brievenbus.
  
  Toen ik weer op mijn kamer kwam, vond ik een verzoek van Tony om hem te bellen.
  
  'We hebben de fabrikant gevonden,' zei hij. 'Het is de enige firma in het land die dit ontwerp maakt. We zijn nu bezig een lijst van winkeliers samen te stellen aan de hand van de boeken van de fabrikant.'
  
  'Mooi zo,' zei ik. 'Ik kom nog wel langs voor je klaar bent. Mijn complimenten vanwege je efficiëntie.'
  
  -
  
  Toen ik laat in de middag terugkwam bij Tony, hoorde ik dat de schoenfabriek in Milaan stond en de Nieuwe Italiaanse Maatschappij heette. De vertegenwoordiger in Rome ontving slechts kleine hoeveelheden schoenen van de fabriek en verkocht die aan slechts twee winkels in de stad. Een van die winkels was ongeveer een jaar geleden failliet gegaan. Hierdoor was een klein winkeltje aan de rand van de stad als enige overgebleven.
  
  Bij navraag kwamen we te weten dat de winkelier een zekere Luigi Farnese was.
  
  'Nou beginnen we op te schieten,' zei ik. 'Dat wil zeggen, als onze man de schoenen in Rome heeft gekocht.'
  
  'Hoogstwaarschijnlijk wel,' antwoordde Tony. 'We geloven dat we jouw stukje klei ook geïdentificeerd hebben, amico. Onze scheikundige denkt dat het afkomstig is van Sicilië.'
  
  'Hmmm,' zei ik. 'Maffiosi.'
  
  -
  
  Tony had andere zaken aan zijn hoofd, daarom ging ik in mijn eentje met een taxi naar de winkel. Deze bevond zich in een smalle straat in een van de nieuwere wijken van Rome. Er werden schoenen en andere lederwaren verkocht. Farnese, een kleine, dikke man met een smalle snor, was erg behulpzaam.
  
  'Maar drie klanten hebben dit type schoen met crêpezool onlangs gekocht,' zei hij. 'Ik heb hun namen genoteerd.'
  
  Ik bekeek de namen. Barzini. Aranci. Pallotti. Ze zeiden me niets.
  
  'Mag ik de namen overschrijven?' vroeg ik.
  
  'Ja, natuurlijk.'
  
  Ik deed het, bedankte de winkelier en vertrok.
  
  
  
  De volgende dag nam Tony me mee naar het hoofdbureau van politie waar ik moest doorgaan voor zijn assistent, en hij kreeg toestemming om de omvangrijke dossiers in te zien. Tegen de middag vonden we wat we zochten. Rocco Barzini had een straflijst. De lijst was oud en vermeldde slechts een gering misdrijf. Een uur later vonden we hem tussen de politiefoto's. Het was de man die ik in het Vaticaan had aangeschoten.
  
  Tony overlegde even met een archivaris.
  
  'De politie heeft al geruime tijd niets van Barzini gehoord,' zei hij, 'en ze zijn hem uit het oog verloren.'
  
  'Hebben ze er geen idee van waar hij zit?'
  
  'Ze zeggen van niet.'
  
  'Nou, we weten dat hij onlangs op Sicilië is geweest.'
  
  'Jawel, amico, maar aan die wetenschap hebben we niet veel. Sicilië is een groot eiland met een zwijgzame bevolking. Je zult zien dat het erg moeilijk zal zijn om iemand over Barzini of over wie dan ook aan de praat te krijgen.' Dat was ik met hem eens. Toen dacht ik plotseling aan Gina, het meisje dat bindingen met de Mafia had gehad. 'Misschien,' zei ik, 'kunnen we hier in Rome iets te weten komen over onze vriend met de crêpezolen.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Die avond ging ik bij Gina op bezoek. Ze wist dat ik zou komen en had een verrukkelijk maal klaargemaakt. De hoofdschotel was scallopini alla Firenze, met gesmolten kaas op het vlees en de spinazie. Eerst hadden we spaghetti, daarna het kalfsvlees, en ten slotte kaas en fruit. De rode wijn was uitstekend.
  
  'Kunnen alle Italiaanse vrouwen zo goed koken?' vroeg ik, toen we op een kleine bank gingen zitten.
  
  Gina legde een arm om mijn schouder. 'Niet allemaal,' zei ze, 'maar de meeste Italiaanse vrouwen wel.' Ze trok haar benen onder zich en haar rok schoof omhoog langs haar dijen zodat haar witte broekje zichtbaar werd.
  
  'Ze doen een heleboel dingen goed,' zei ik zacht.
  
  Ze glimlachte en kuste me vluchtig in de hals. 'Ik dacht wel dat je bij me zou terugkomen, Nick,' fluisterde ze.
  
  'Ik ben bang dat het zakelijk is,' zei ik verontschuldigend. 'Tenminste, dat is het hoofddoel vanavond.'
  
  Ze trok haar arm weg. 'Dat is niet bepaald vleiend, wel?' zei ze pruilend.
  
  Ik glimlachte en trok haar naar me toe. 'Het is erg belangrijk, maar dat betekent niet dat ik je niet dolgraag weer wilde zien.'
  
  Ik draaide haar gezicht naar het mijne en kuste haar op de lippen. Ze sloeg haar armen om mijn nek. 'Dat is veel beter,' murmelde ze. Toen maakte ze zich los. 'Wat voor zakelijks heb je dan?' vroeg ze. 'Ik dacht dat je in de buitenlandse dienst zat.'
  
  'Dat is ook zo,' antwoordde ik, 'in zekere zin. Gina, ik kan je niet precies vertellen waarom ik in Rome ben. Maar misschien kun je me helpen, als het waar is wat je me over jezelf verteld hebt.'
  
  Ze kuste mijn oorlelletje. 'Hoe bedoel je?'
  
  'Je zei dat je mensen uit de onderwereld kende.'
  
  Ze deinsde een stukje achteruit. 'Maar je bent niet van de politie.'
  
  Ik aarzelde. Toen besloot ik haar zoveel mogelijk te vertellen. 'Om een reden die ik je niet kan uitleggen, Gina,' zei ik, 'ben ik geïnteresseerd in wat er een paar dagen geleden in de bibliotheek van het Vaticaan is gebeurd.'
  
  Haar donkere ogen werden nog groter dan gewoon lijk.
  
  'Diavolo! Ben je geïnteresseerd in de roof in het Vaticaan?'
  
  'Ja,' antwoordde ik.
  
  'Ah. Daar sta ik buiten. Er zijn bepaalde soorten misdaden waar je geen informatie over kunt loskrijgen. Dit is zo'n misdaad. Niemand weet ergens van.'
  
  'Ik verwacht ook geen informatie over de misdaad van je,' zei ik. 'Ik hoopte alleen maar dat je me iets zou kunnen vertellen over een bepaalde man.'
  
  Ze trok haar schouders op. 'Wie is die man?'
  
  'Hij heet Barzini,' zei ik. 'Rocco Barzini.'
  
  Ze dacht even na. Toen: 'Die naam ken ik niet.'
  
  'Denk goed na, Gina,' zei ik en kuste haar hand. 'Het is erg belangrijk voor me.'
  
  Na een ogenblik zei ze: 'Nee, Nick, ik ken die man niet.'
  
  Ik zuchtte.
  
  'De politie heeft zelf geen aanwijzingen in deze zaak,' vervolgde ze. 'Het zou beter zijn als je dit geval uit je hoofd zet.'
  
  Ik zag de bezorgdheid in haar ogen. 'Gina,' zei ik, 'dat kan ik niet.'
  
  Ze leunde achterover op de bank en kauwde peinzend op haar onderlip. 'Tja,' zei ze langzaam, 'als ik je niet kan overreden het op te geven, is er iets dat we kunnen doen.'
  
  'Ja?'
  
  'Er is een vrouw. Ik heb haar leren kennen via Rosa, mijn vriendin van het café.'
  
  'Ik herinner me Rosa,' zei ik.
  
  'Deze vrouw heeft een bordeel op de Piazza Montecitorio. Ze kent de misdadigers van Rome beter dan haar eigen broers. Misschien wil zij tegen je praten. Tegen een vergoeding.'
  
  'Die betaal ik,' zei ik.
  
  'Je zult er alleen naar toe moeten gaan. Ze laat geen vrouwen in haar huis toe, behalve de meisjes die voor haar werken.'
  
  'Kan ik vanavond naar haar toe?'
  
  'Ik zal eens zien.'
  
  Ze liep naar de telefoon, draaide een nummer en sprak op gedempte toon. Na enkele minuten hing ze op en kwam weer naast me op de bank zitten.
  
  'Het is in orde,' zei ze triest. 'Je kunt er na tien uur terecht.
  
  Ze is bereid met je te praten. Ik heb niet de naam genoemd van de man die je zoekt. Ze is bang dat haar telefoon soms door de politie wordt afgeluisterd.'
  
  'Dank je, Gina,' zei ik. Ik keek op mijn horloge. Het was bijna tien uur. 'Dan kan ik maar beter gaan,' zei ik.
  
  'Er is nog iets.'
  
  'Ja?'
  
  'Om je bezoek normaal te doen lijken moet je een van de meisjes nemen eer je met mevrouw Vasari kunt praten.'
  
  Ik hief haar gemelijke kinnetje op met mijn wijsvinger. 'Misschien kan ik dat vermijden,' zei ik.
  
  Ze keek ernstig. 'Haal geen spelletjes uit met mevrouw Vasari, Nick. Ik heb tegen haar gezegd dat je voor een meisje zou betalen en dat je waar voor je geld moest krijgen.'
  
  'Ik zie wel.' Het was geen prettige gedachte om Gina achter te laten en dan met een prostituee naar bed te moeten gaan. 'Je hoeft niet bang te zijn. Voor het meisje, bedoel ik. Rosa heeft me verzekerd dat mevrouw Vasari erg streng is als het op de gezondheid aankomt.'
  
  Ik stond op. 'Als je het goedvindt, kom ik hier terug nadat ik met haar gesproken heb.'
  
  Ze keek naar me op met tranen in de ogen. 'Dat zou ik erg fijn vinden,' zei ze.
  
  
  
  Ik nam een taxi naar de Piazza Montecitorio. Het plein lag in een lelijk deel van de stad, niet het soort buurt om 's avonds een ommetje te maken. Het huis was zeer oud, met een verweerde gevel. Alle ramen waren verlicht, hoewel op de begane grond de jaloezieën waren neergelaten en boven de luiken waren gesloten, zodat slechts banen van geel licht naar buiten schenen.
  
  Toen ik de stoep opliep, zag ik in een aangrenzend portiek een man staan. Hij keek niet in mijn richting, maar zijn aanwezigheid deed me op mijn hoede zijn. Ik werd binnengelaten door een slank, jong meisje. Er bewogen zich nog verscheidene klanten in een grote zitkamer waar ze kennismaakten met de meisjes; terwijl ik in de gang voor de grote kamer stond te wachten, schenen ze zich allen bewust van mijn aanwezigheid.
  
  Een slanke vrouw van middelbare leeftijd met zwart haar dat streng naar achteren was geborsteld, kwam op me toe. 'Mevrouw Vasari?' vroeg ik.
  
  Ze glimlachte broos. 'Nee, ik ben de assistente van mevrouw Vasari. U wilt een meisje?'
  
  Ik wist hoe ik moest antwoorden. 'Ja.'
  
  Toen we de zitkamer binnengingen, keken enkele vrouwen in onze richting. Een jonge blondine slenterde naar ons toe. Ze droeg een kort zwart slipje dat het grootste gedeelte van haar dijen en borsten liet zien. Ik schatte haar op ongeveer achttien; ik bespeurde nog een toets van onschuld in haar hartvormige gezicht. Ze vroeg me in het Italiaans of ze me mocht bezighouden. Ik kwam tot de conclusie dat ze even goed of even slecht als de anderen was. Ik knikte.
  
  Ze glimlachte en pakte bezittelijk mijn arm beet. De assistente van mevrouw Vasari vertrok, en het meisje vroeg of ik eerst iets wilde drinken voor we naar haar kamer gingen. 'Nee,' zei ik, 'laten we maar meteen naar boven gaan.'
  
  'Ah, je hebt er zin in, ja?' Ze ging me op de trap voor naar een kamer op de eerste verdieping.
  
  Zodra de deur achter ons dicht was, begon ze mijn kleren uit te trekken. 'Je bent Engelsman, ja? Maria heeft een heleboel Engelsen ontvangen.'
  
  Ik liet haar even haar gang gaan. Ze scheen het leuk te vinden. Ik had mijn wapens niet meegenomen, een riskante zet, maar ik wilde in deze tent niet onnodig de aandacht trekken. Ik ging op de rand van het ijzeren ledikant zitten en trok mijn schoenen en broek uit, terwijl Maria zich bedreven van haar geringe kledij ontdeed. Ze had een mooi, jong lichaam, met een slank middel en stevige, volle borsten. Op haar linkerdij zat een blauwe plek, daar ongetwijfeld achtergelaten door een hete klant.
  
  'Vind je Maria lief?' vroeg ze.
  
  Ik ging naast het bed staan en trok de rest van mijn kleren uit. 'Ja, Maria, je bent erg mooi.' Ik glimlachte en meende het.
  
  Ze ging aan mijn voeten op de grond zitten en begon mijn dijen te strelen. 'Je bent erg knap,' zei ze. Haar hand ging omhoog naar mijn genitaliën en ging daar druk aan de slag. Ze boog zich naar voren en plantte een kus op mijn dij. Ik ging op de rand van het bed zitten en ze kwam naar voren om zich tussen mijn dijen te nestelen.
  
  Toen ik de kamer binnenkwam, dacht ik alleen maar aan mijn gesprek met mevrouw Vasari. Maar terwijl Maria me zeer bedreven bewerkte, steeg mijn opwinding en tegen de tijd dat ze zich op het bed uitstrekte en kussens onder haar heupen schoof, was ik zo ver.
  
  Ze kende haar beroep uitstekend. Ze wist precies wat ze moest doen en wanneer ze het moest doen om me tot een explosieve climax te brengen. Toen het afgelopen was en we bezweet op de verkreukelde lakens lagen, scheen ze blij te zijn dat ik lichamelijk bevredigd was. Ze had niet anders verwacht. Wat mij betrof... ach, het was waarvoor ik betaald had.
  
  Ik vroeg haar naar mevrouw Vasari.
  
  'Ah. Jij bent degene die mevrouw wilde spreken.'
  
  'Ja. Kun je me bij haar brengen?'
  
  'Kom maar mee.'
  
  Ze nam me mee naar de tweede verdieping en we liepen door een donkere gang naar een achterkamer. Ze klopte twee keer aan en toen de assistente opendeed, vertrok ze.
  
  'U wilt mevrouw spreken?' vroeg de donkerharige vrouw.
  
  Ik keek langs haar de kamer in. Hij was zacht verlicht met rode en blauwe lampjes. De geur van wierook dreef de gang in.
  
  'Ja, ze zei dat ze me wilde ontvangen,' antwoordde ik.
  
  'Kom binnen,' zei de vrouw en stapte opzij.
  
  Ik ging de kamer binnen en de geur werd verstikkend. Op een lage bank aan de andere kant van de met dik tapijt belegde kamer leunde een gestalte in weelderige zijde achterover. Toen ik naderbij kwam, zag ik dat het een buitengewoon dikke vrouw was. Ze moest minstens zeventig geweest zijn, maar ze was zwaar opgemaakt, als een filmster uit het begin van de sprekende film. Haar slappe, gerimpelde gezicht zat onder de make-up en haar ogen waren aangezet met zwart terwijl de oogleden donkerblauw geschminkt waren. Rouge was op de vettige wangen gesmeerd en vuurrode lipstick vormde een namaakmond. Dit alles werd gedekt door een oranje pruik. Haar dikke, witte armen staken uit de zijden jurk als twee brokken gerimpeld deeg, en haar leerachtige vingers werden gesierd door minstens een dozijn ringen.
  
  'Is dit meneer Carter?' kwekte haar oude stem.
  
  'Jawel, mevrouw,' antwoordde ik.
  
  De assistente schoof een rechte stoel naast de bank en wenkte dat ik moest gaan zitten. 'Onze verontschuldigingen voor de wierook,' fluisterde ze. 'Mevrouw heeft een merkwaardige lichaamsgeur die ze met wierook maskeert.'
  
  Ik knikte en ging zitten.
  
  'Schei maar uit met dat gefluister en op je tenen sluipen,' zei mevrouw Vasari tegen de vrouw. 'Je mag ons een ogenblik alleen laten, Ona.'
  
  'Jawel, mevrouw.' Ze draaide zich om en verliet de kamer. 'U ziet er goed uit,' zei mevrouw Vasari in het Engels. 'Hebt u er bezwaar tegen als ik deze pruik afzet? Het is erg warm.'
  
  'Natuurlijk niet,' antwoordde ik.
  
  Ze tuitte haar verschrompelde lippen en trok de oranje pruik van haar hoofd. Ze was bijna kaal, met hier en daar plukjes grijs haar die naar alle kanten uitstaken. Met de pruik op was ze de meest bizarre vrouw die ik ooit had gezien. Zonder de pruik was ze een karikatuur van een trieste oude vrouw. Vreemd genoeg mocht ik haar.
  
  'Goed,' zei ze met een krakende oude mannenstem. 'Ik heb begrepen dat u om informatie komt vragen.' Het praten scheen haar buiten adem te brengen.
  
  'Inderdaad, mevrouw,' antwoordde ik.
  
  'Noem me maar Nellie.'
  
  'Nellie?' vroeg in ongelovig.
  
  'Mijn vader was een Engelse zeeman. Ondanks de protesten van mijn Italiaanse moeder stond hij erop me de voornaam Nellie te geven.'
  
  Ze plooide de dunne, geschminkte lippen in een groteske glimlach. 'Wilt u wel geloven dat ik vroeger een erg aantrekkelijke vrouw was?'
  
  'Natuurlijk.' Ik hoopte dat mijn stem vriendelijk klonk.
  
  'Toen ik zeventien was werd ik ten huwelijk gevraagd door Venetiaanse edelen,' kraste ze. 'Ik weigerde. Ik wilde meer dan een zakelijk huwelijk, ziet u.'
  
  Ik zweeg omdat ik niet wist wat ik moest zeggen.
  
  'Toen ik dit huis begon, ontving ik een aantal van de meest vooraanstaande mannen in Europa, meneer Carter. Mijn meisjes hebben staatslieden en hoge functionarissen gekend. De naam van een bepaalde minister was door heel Italië bekend. Die ging nooit met de meisjes naar bed. Hij keek toe hoe ze zich uitkleedden en vroeg ze dan naakt voor hem te gaan staan terwijl hij met zichzelf speelde. Je weet maar nooit welke verlangens ieder individu heeft.'
  
  Nu hijgde ze al van het praten. 'Later,' worstelde ze zich verder, 'kwamen hier vaak leden van de onderwereld. De Maffiosi en anderen. Ik heb ze allemaal gekend, meneer Carter. Ze hebben me een heleboel dingen verteld, maar ik heb nooit informatie verkocht over mensen die ik mocht.'
  
  De stank in de kamer hing in mijn neusgaten. Het gerimpelde masker sprak verder. 'U bent gekomen om naar een man te vragen.'
  
  'Ja.'
  
  'Zijn naam?'
  
  'Rocco Barzini.'
  
  De ogen in de gerimpelde huid tuurden een lang moment langs me, richtten zich toen weer op mijn gezicht. 'Die ken ik. Om welke informatie gaat het?'
  
  'Kunt u me vertellen waar ik hem kan vinden?'
  
  'Misschien,' antwoordde de krassende stem. 'Als de informatie u geld waard is.'
  
  'Ik heb geld,' zei ik.
  
  'Twintigduizend lire?'
  
  Ik aarzelde. Het was veel geld, maar ik had zo'n idee dat men met Nellie Vasari niet sjacherde.
  
  'Goed.'
  
  'Hebt u het bij u?'
  
  Ik stak mijn hand in mijn zak en haalde een stapel lires tevoorschijn, telde er twintigduizend af en gaf het geld aan Nellie. Ze pakte het aan en telde het zelf nog eens na met onhandige, oude vingers. Toen ze klaar was, hield ze een biljet voor haar ogen en bekeek de gravure en de structuur van het papier.
  
  'Tevreden?' vroeg ik.
  
  'In mijn werk kan men niet voorzichtig genoeg zijn,' antwoordde ze, 'zelfs als je met Amerikanen te maken hebt. Maar uw geld is in orde, daarom zal ik u vertellen wat ik weet van die parasiet Rocco Barzini.'
  
  Ze legde het geld op een bewerkte Oosterse tafel naast de bank, waarbij het slappe vlees van haar bovenarm heen en weer deinde.
  
  'Barzini placht hier van tijd tot tijd te komen. Hij was een kleine dief die mijn meisjes slecht behandelde. Hij heeft in de gevangenis gezeten. Meestal woont en werkt hij in Rome, maar af en toe verdwijnt hij voor een paar jaar. Hij heeft een poosje in Napels gezeten, en daar kwam hij terecht in de prostitutie en de drugs. En onlangs is hij naar Rome teruggekomen met een man wiens naam u misschien kent - Giovanni Farelli.'
  
  'Ik geloof het niet,' zei ik. Maar ik herinnerde me de naam uit het verhaal van Gina.
  
  'Elke politieman in Rome kent de naam, meneer Carter. Hij is een rijke man, een man met verscheidene wettige zaken. De meest lucratieve is Makelaardij Farelli, een welvarende ontwikkelings- en bouwmaatschappij. Maar achter die respectabele façade is signor Farelli een leider van de onderwereld, een handelaar in drugs en andere illegale ondernemingen. Hij is betrokken bij de Maffiosi, meneer Carter, en zijn naam is in verband gebracht met een kunstdiefstal die ongeveer een jaar geleden in Venetië plaatsvond.
  
  'Interessant,' mompelde ik.
  
  'Toen Rocco Barzini in Rome terugkwam, was hij de lijfwacht van Farelli.'
  
  'Juist. En die Farelli woont in Rome?'
  
  'Signor Farelli heeft vele woonplaatsen,' kraste ze. 'Hij heeft een appartement in de stad, maar komt daar nauwelijks. Hij heeft een villa ten noorden van Rome en een suite in een hotel op Capri dat zijn eigendom is. Rond deze tijd van het jaar is hij bijna altijd op Capri.'
  
  Ze pakte een vaporisateur en spoot een zoet ruikend parfum in de kamer. De vloeistof maakte haar plukjes haar vochtig en glanzend in het zachte licht. Ze snoof de zoete geur op met zwoegende neusvleugels, hoestte toen heftig.
  
  'Bent u in orde?' vroeg ik.
  
  'Ja, ja,' zei ze. 'Helemaal in orde, jongeman.'
  
  'Gelooft u dan dat Barzini en Farelli misschien in dat hotel op Capri zitten?'
  
  'Hoogstwaarschijnlijk, meneer Carter. Het hotel heet Caesar Augustus en ligt centraal op het eiland.'
  
  'U hebt me erg goed geholpen.'
  
  'Ik geef een man altijd waar voor zijn geld.' Haar beschilderde, leerachtige mond lachte scheef.
  
  Ik stond op om weg te gaan.
  
  'Voor het meisje moet u vijftienduizend lire betalen,' kraste mevrouw Vasari. 'U kunt beneden betalen. En kom nog eens terug, meneer Carter.'
  
  'Dank u,' zei ik.
  
  In de gang zoog ik diep lucht naar binnen. Beneden betaalde ik de donkerharige vrouw voor het korte verblijf met Maria en vertrok daarna. Op straat had de frisse lucht nog nooit zo goed geroken.
  
  Ona had me gezegd dat ik een taxi zou kunnen vinden op de boulevard een stukje verderop, daarom liep ik in die richting. Het was een zwoele avond, een avond om van te genieten. Maar halverwege het volgende blok hoorde ik voetstappen. Ik draaide me om en zag twee mannen snel naderbij komen.
  
  Ik had geen reden om aan te nemen dat ik in gevaar verkeerde, maar toen ze dichterbij kwamen, drukte ik me tegen de muur van het huis. Ze vertraagden hun pas. Een van hen liep langs me en de ander kwam langszij. Toen draaide de man die voorbij was gelopen zich om en sneed me de weg af. Ik meende het gezicht te herkennen dat ik bij het huis van Nellie Vasari had gezien.
  
  'Fer mar!' zei hij, me beduidend te blijven staan.
  
  Ik had weinig keuze. 'Wat moet dat?' vroeg ik. 'Hofretta!"
  
  Ik had haast.
  
  'Waarover hebt u met mevrouw Vasari gesproken?' vroeg de andere, minder gespierde man in het Engels.
  
  Ik bekeek het vierkante, pokdalige gezicht van de man, en voelde me plotseling naakt zonder Luger en stiletto.
  
  'Ze is een oude vriendin van me.'
  
  De zwaargebouwde man maakte een grommend geluid. U bent daar nog nooit geweest, signore.
  
  'Ga opzij!' Ik gaf hem een duw.
  
  'Niet voordat u gezegd hebt waarover u met mevrouw gepraat hebt,' zei de metgezel van Pokkengezicht.
  
  'Dat heb ik al gezegd. Het was het hernieuwen van een oude vriendschap.' Ik wilde langs hen lopen.
  
  De gespierde man liet een stoot op mijn hoofd los. Ik viel tegen zijn makker aan, die zijn vuist in mijn maag liet zinken. De combinatie van de twee slagen schakelde me even uit. Ik smakte hard tegen het huis en hapte als een vis naar adem. Ik zag weer een vuist op me afkomen en probeerde hem te ontwijken, maar ik kreeg een afschampende, harde slag op mijn wang. Even later werd ik van achteren vastgegrepen. Pokkengezicht ging voor me staan.
  
  'Vertel ons over dat gesprek,' snauwde hij.
  
  'Loop naar de hel.'
  
  Een vuist dreunde tegen mijn borst. Ik kreunde. Eer ik me van de stoot kon herstellen, kreeg ik een tweede slag in het gezicht. Ik voelde dat mijn hoofd opzij schoot. Deze gangsters verstonden hun vak. Waarschijnlijk hadden ze niet eens iets te maken met de mannen die ik zocht, maar dat maakte op dit moment weinig verschil.
  
  'Zeg op,' gromde Pokkengezicht. Ik zag een lemmet flitsen, en toen een stiletto die onder mijn neus gehouden werd.
  
  'Zeg op, anders jaap ik je aan repen!'
  
  Ik kon weer ademhalen. 'Okay,' zei ik. 'Ik zal het zeggen.' Het mes verdween niet, maar werd roerloos gehouden.
  
  Ik hervond nu mijn kracht. Het smalle lemmet van het mes bevond zich op slechts drie decimeter van mijn linkeroog. Ik moest erg goed weten wat ik deed.
  
  'We hebben het over haar bedrijf gehad,' zei ik, nog steeds hijgend. Ik verschoof mijn rechtervoet zodat deze in een positie stond tussen de gespreide voeten van Pokkengezicht. 'Het bedrijf van mevrouw Vasari?' vroeg hij achterdochtig. 'Waarom?'
  
  De greep van de andere man op mijn armen was iets minder strak.
  
  'Ja,' zei ik, me gereedmakend om in actie te komen. 'Zie je, ik wilde haar vragen een huis in Milaan te openen.'
  
  'Wat? Mevrouw Vasari zou nooit... '
  
  Ik trok de zwaargebouwde man met één stap mee naar voren en ramde mijn rechterknie hard in het scrotum van Pokkengezicht. Zijn gezicht vertrok. Hij liet de stiletto op straat kletteren. Terwijl ik mijn been liet zakken, stampte ik met mijn rechtervoet op de wreef van de zwaargebouwde man. Hij gilde en zijn greep verslapte. Met al mijn kracht stootte ik mijn linker elleboog in zijn ribbenkast. Ik hoorde een krakend geluid. Hij gilde het uit, viel opzij en smakte tegen de muur achter ons.
  
  Pokkengezicht liet een stoot op me los. Ik blokkeerde de slag met mijn linkerarm en beantwoordde de stoot met mijn rechtse. Terwijl hij op de grond viel, stak hij zijn arm uit naar de stiletto maar die was in het donker weggegleden. Toen voelde ik een verpletterende slag op mijn rug. De forse man had zich tegen de muur opgedrukt en viel me weer aan. Zijn vuist trof me op het achterhoofd en ik zakte op mijn knieën. Ik viel op mijn zij. Een harde schoen dreunde in mijn gezicht. Ik sloeg toe met de achterkant van mijn hand en Pokkengezicht vloog weg.
  
  Toen ik weer in mijn zij getrapt werd, kreunde ik hardop. Ik greep naar de schoen en miste. De gespierde man stond weer overeind.
  
  "Basta cosi!' zei hij. 'Si sbrighi!' Hij had besloten weg te wezen.
  
  Zijn makker haastte zich achter hem aan en ze verdwenen om de hoek. Ik ging moeizaam zitten. Ik had een gevoel alsof ik door een reusachtige vleesmolen was gehaald. Ik had zoveel pijn in mijn lichaam, dat het onmogelijk was vast te stellen welke plekken allemaal gekwetst waren. Ik bracht mijn hand naar mijn gezicht. Dat was een bloederige troep.
  
  Ik bleef enkele minuten tegen het huis geleund zitten, in de hoop dat de pijn zou zakken. Ik was te optimistisch. Ik strompelde een paar honderd meter door de donkere straat en bereikte eindelijk de boulevard. Zoals Ona had gezegd verscheen er al spoedig een taxi. Ik riep hem aan en klauterde erin.
  
  'Che diavolo!?' riep de chauffeur uit toen hij mijn gezicht zag.
  
  Ik gaf hem het adres van Gina Romano. Hij reed snel, om me zo spoedig mogelijk uit zijn taxi te krijgen. Ik beklom de trappen en bonsde op Gina's deur. Toen ze opendeed, sperde ze haar ogen van schrik.
  
  'Dia mio!' riep ze.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Mijn onderarmen waren zwaar en mijn mond voelde droog aan. Ik probeerde orde in mijn gedachten te brengen. Het enige dat ik me kon herinneren nadat ik naar Gina was gegaan, was dat ik erin geslaagd was Hawk aan de telefoon met spraakomvormer te krijgen om hem op de hoogte te brengen. Hij had gezegd dat hij 's ochtends zou terugbellen. Ik bewoog even een been. Ik voelde ander vlees onder een laken. Ik liet mijn hand over een zachte buikzwelling glijden naar een warm plekje waar de dijen samenkwamen. Gina draaide zich naar me toe. Haar linkerborst raakte mijn flank en ik voelde de tepel langs me glijden. Ik duwde mijn hand onder het laken en raakte haar zachte, warme huid aan. Ik probeerde de pijn te negeren, draaide me op mijn zij en omklemde een stevige, ronde bil.
  
  'Mm,' zei ze, de ogen nog gesloten.
  
  Ze schoof haar lichaam dicht tegen het mijne en trok mijn hand om haar middel. Toen maakte ze weer een geluidje en haar ogen gingen knipperend open.
  
  'Nick? Je voelt je zeker beter?'
  
  Ik trok haar heupen naar me toe en ze sloeg een arm over mijn schouder. Haar borsten drukten tegen mijn naakte borst.
  
  'Niet bijzonder,' murmelde ik. 'Maar daar komt, geloof ik, aanstonds verbetering in.'
  
  Ze deed haar volle lippen vaneen. De tong die naar buiten kwam smaakte warm en zoet. Haar heupen deinden zacht tegen me aan. De kus bracht ons aan het hijgen. Gina sloeg haar rechterdij over mijn heupen en mijn lichamelijke pijn was vergeten in de drang die ons overspoelde toen ik me omdraaide en haar lichaam ophief om mijn stoot te ontvangen. Ze kwam willig tot me en tegelijk bereikten we onze climax.
  
  Daarna ging ik op mijn rug liggen om uit te rusten. Gina, die naast me lag, staarde naar het plafond. Ten slotte bracht ik mijn hand omhoog en raakte voorzichtig de kwetsuren boven mijn linkeroog en op mijn rechterwang aan. Ze waren droog, maar de zijkant van mijn gezicht was één en al pijn. Mijn tanden schenen op wonderbaarlijke wijze allemaal nog aanwezig te zijn. Ik trok het laken omlaag en zag verscheidene beurse plekken op mijn tors.
  
  'Ze hebben me goed aangepakt,' zei ik, 'maar ik betwijfel of zij zich vanochtend zo vlot kunnen bewegen.'
  
  'Arme jongen,' zei Gina zacht snorrend. Ze legde een hand op mijn dij.
  
  'Ik hoop dat ze Nellie Vasari niet lastig hebben gevallen,' zei ik.
  
  'Dat doen ze niet, Nick. Ze heeft een heleboel machtige vrienden.'
  
  'Het leken me Sicilianen,' zei ik. 'Ook al is er geen rechtstreeks verband, zo langzamerhand moet Barzini of Farelli
  
  het wel gehoord hebben.'
  
  'Nick,' zei Gina terwijl ze zich op haar zij draaide om me aan te kijken. 'Ga je naar Capri?'
  
  'Waarom wil je dat weten?' vroeg ik.
  
  'Toen je me gisteravond de hele zaak vertelde over je bemoeienis met de diefstal wist je het misschien niet, maar je verplichtte me wel je te helpen,' antwoordde ze. 'En ik kan je helpen. Je kunt me net zo goed helemaal vertrouwen, nu je me al tot zover vertrouwd hebt. Ik ken die Farelli. Weet je nog wel, ik heb je verteld dat ik zijn minnares ben geweest. Ik ken zijn hotel, zijn suite, zijn gewoonten. Ik kan nuttig voor je zijn.'
  
  'Hoe lang ben je - met Farelli geweest?' vroeg ik.
  
  Ze ontweek mijn blik. 'Een paar maanden. Hij heeft veel dingen voor me gekocht, maar zijn wreedheid was te veel voor me.'
  
  'Hoe kan ik er zeker van zijn dat je me nu tegen hem zult helpen?' tastte ik verder.
  
  Ze kneep haar ogen toe. 'Ik haat Farelli, Nick. Ik zweer je dat je me kunt vertrouwen.'
  
  Ik dacht erover na en besloot het erop te wagen. 'Goed,' zei ik, 'ik neem je mee naar Capri. Mijn vriend van Interpol gaat met ons mee.'
  
  'Neem je een politieman mee?'
  
  'Ja.' Ze zweeg even. 'Heeft Farelli het Vaticaan beroofd, Nick?'
  
  'Daar is een goeie kans op.'
  
  'Maar waarom zou dat jouw regering iets kunnen schelen?' Ik bekeek haar peinzend. 'Tijdens de roof is iets gestolen dat eigendom van mijn regering is. Meer hoefje niet te weten,
  
  Gina. Vraag me niet meer.'
  
  'Goed, Nick.'
  
  De telefoon ging. Gina stond op, liep naar de andere kant van de kamer en nam de hoorn op. Haar naakte lichaam zag er nog steeds uitnodigend uit. Even later draaide ze zich om. 'Het is voor jou.'
  
  Dat moest Hawk zijn. Het was hem ook.
  
  'Wie was dat, verdomme?' brulde hij over vijfenveertighonderd kilometer oceaan.
  
  Ik grinnikte ondanks mijn stijve, pijnlijke gezicht. 'O, het meisje,' antwoordde ik onschuldig.
  
  'Ja, verdomme, het meisje!'
  
  'Dat zit wel goed,' zei ik. 'En ik heb haar net op de salarislijst van AXE gezet.'
  
  'In wat voor hoedanigheid?' De stem klonk zuur.
  
  'U weet dat ik u dat nooit in rekening breng,' zei ik. 'Ik heb Gina tijdelijk aangenomen. Ze heeft me naar de bron gebracht van die belangrijke informatie waar ik het met u over gehad heb.'
  
  'Als je maar weet wat je doet!' Hij zweeg even om zijn sarcasme terug te vinden. 'Ik hoop dat je een plezierige nacht hebt gehad, Nick.'
  
  Zijn bedoeling was duidelijk, maar ik bleef onbewogen. 'O, jawel, meneer. Ik voel me veel beter.'
  
  'Hoor eens, ben je inderdaad in orde? Gisteravond klonk je een beetje pips.'
  
  'Ik voel me best,' antwoordde ik.
  
  'We hebben de dossiers van Judas doorgenomen,' vervolgde hij, 'en we hebben nieuws voor je. De naam Farelli is al een paar jaar geleden opgedoken in het dossier van Judas. Hij had enkele staatsdocumenten in Engeland gestolen. Farelli is een grote jongen. Hij is óf een Maffioso hij staat er nauw mee in betrekking.'
  
  'Evenmin. Het soort knaap dat de mankracht en techniek kan leveren voor een reeks door Judas bedachte roofovervallen.'
  
  'Tot die conclusie ben ik ook gekomen, Nick. Het lijkt me beter dat je naar Capri gaat.'
  
  'Ik vlieg straks naar Napels.'
  
  'Mooi zo. Hou me op de hoogte. Deze zaak kan grotere proporties hebben dan wij denken.'
  
  'Precies.'
  
  'En Nick 'Ja?'
  
  'Probeer 's nachts wat te slapen.'
  
  Ik glimlachte. Ik wist dat Hawk ook zat te glimlachen met zijn magere gezicht. 'O, reken maar,' zei ik.
  
  -
  
  Later die ochtend ging ik naar het bureau van Interpol en stelde Tony Benedetto op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Hij had een aanzienlijk dossier van Farelli. Er zat een verwijzing in naar een 'Meneer J.' De datum was een latere dan de verwijzing van AXE.
  
  'Judas en Farelli schijnen dikke vrindjes te zijn geworden,' zei Tony.
  
  'Wat Farelli betreft weet ik het met.' antwoordde ik. 'Maar niemand is Judas' vriend. Hij onderhoudt alleen meedogenloze zakelijk contacten.' Ik bekeek de dossiermap. 'Judas is niet helemaal een man, zie je toen hij jong was, is hij bij een ongeluk zijn handen kwijtgeraakt en hij heeft kunsthanden die van vlees en bloed lijken maar onder de "huid" van hard staal zijn. Die handen symboliseren de man. Hij heeft me er een keer bijna mee vermoord.'
  
  'We zullen bidden dat hij niet nog eens een kans krijgt,' zei Tony.
  
  'Ben je klaar om mee naar Capri te gaan?' vroeg ik.
  
  'E come. Hoe laat vertrekt ons vliegtuig?'
  
  'Om vier uur. Binnen een uur zijn we in Napels en in de vooravond op het eiland.'
  
  
  
  Het zou nog een uur licht blijven toen we de kabelbaan namen naar het stadje Capri op het bloesemrijke, witgepleisterde eiland. Het eiland was zo klein dat men de kobaltblauwe zee vanaf bijna elk punt in het stadje kon zien. De smalle, bochtige straten met kinderhoofdjes telden talloze trappen die omhoog en omlaag voerden naar andere niveaus. Toeristen vulden het kleine plein in het centrum en zaten in de ondergaande zon hun Cinzano te drinken. Twee blokken van het plein stond Hotel Caesar Augustus, een groot, mooi gebouw met bougainvillea boven de ingang.
  
  'Dit is het,' zei Gina toen we ervoor stonden. 'De suite die Farelli bewoont, is op de derde verdieping. Je kunt het balkon hiervandaan zien. Als Farelli er is, heeft hij twee lijfwachten, maar daar krijg je er maar eentje van te zien. De tweede houdt hij verborgen als er onbekenden op bezoek komen. In een kamertje naast de zitkamer staat een metalen bureau dat altijd op slot is. Daar zit misschien iets belangrijks in.' Toen vroeg ze: 'Wat ben je van plan te doen als Farelli er is?'
  
  'Onze identiteit zo lang mogelijk geheim houden,' antwoordde ik. 'We kunnen informeren naar land of huizen op het eiland. Ik hoop natuurlijk dat hij er niet is, omdat we niet genoeg tegen hem hebben om hem te arresteren. Judas is de man die ik moet hebben. Ik hoop dat hij heeft wat ik zoek.' Toen: 'Jij kunt niet mee naar boven.'
  
  'Waarom niet, Nick? Ik kan in de gang wachten terwijl jij inlichtingen vraagt.'
  
  'Nee, dat is te gevaarlijk. Ga jij maar naar het café op het plein om wat te drinken.'
  
  'Goed,' zei Gina teleurgesteld.
  
  'Als je binnen een uur niets van ons hoort, neem je een kamer in Hotel Paradiso.'
  
  'Dat zal ik doen.' Ze haalde een schouder op en liep weg in de richting van het plein.
  
  Tony glimlachte en schudde zijn hoofd. 'Dat is een aardige informante, amico' Hij knipoogde tegen me.
  
  'Je had Nelli Vasari eens moeten zien,' zei ik.
  
  Wanneer men een situatie tegemoet gaat zoals die waarin Tony en ik ons bevonden, moet je de zaken op het gevoel spelen. Het is net zoiets als schaken, in zoverre dat zich na de eerste twee of drie zetten vele mogelijkheden voordoen. Daarom gingen we met zeer voorlopige ideeën naar de suite. We klopten aan, in de hoop dat er niet zou worden gereageerd. Maar de deur ging open en we zagen een meisje staan. Ze had platinablond haar en rosé lipstick op haar volle lippen. Een gebloemde housecoat - die losjes en uitdagend rond het middel was dichtgeknoopt deed weinig om haar overvloedige vormen te verbergen. Het was duidelijk dat ze onder de jas naakt was. Haar lange, gewelfde dijen en volle borsten tuurden tantaliserend om de hoek bij elke deinende stap die ze deed. En gelet op de hese, mompelende stem en wankele passen was het al even duidelijk dat ze geen behoefte had aan het drankje dat ze in haar hand had. 'Is meneer Farelli er?' vroeg Tony.
  
  'Nee,' zei ze in Engels met een Scandinavisch accent, 'meneer Farelli is er niet.' Ze leunde tegen de deur en de plooien van de housecoat gingen nog meer vaneen.
  
  'Neem me niet kwalijk,' zei ik, en probeerde niet naar haar weelderige lichaam te kijken, 'we zijn van ver gekomen om hem te spreken. Is er iemand anders met wie we kunnen praten?'
  
  'Je kunt met mij praten, baasje,' zei ze giechelend. 'Ik ben hier helemaal alleen in m'n eentje, zoals gewoonlijk.' Ze legde haar hand tegen de deurpost, bijna alsof ze onherroepelijk van plan was de housecoat geheel open te rukken. Tony keek me aan en glimlachte flauw. 'We nemen uw uitnodiging graag aan, signora.'
  
  Ze wenkte ons naar binnen en smeet de deur achter zich dicht. De kamer was weelderig ingericht, maar netheid was blijkbaar niet het sterke punt van het meisje. Lege flessen, overvolle asbakken en halflege glazen stonden alom, en het dikke tapijt was bezaaid met kranten en geïllustreerde tijdschriften.
  
  Met een los gebaar wenkte het meisje ons te gaan zitten. 'Willen jullie wat drinken?' giechelde ze beschonken. Ik schudde mijn hoofd en haar lippen krulden teleurgesteld om. 'Pech gehad,' giechelde ze.
  
  Heen en weer struikelend liep het blonde meisje naar een bank tegenover de twee stoelen waar Tony en ik in zaten. Ze liet zich met een luide en smartelijke zucht op de bank vallen en de losse knoop van de ceintuur schoot los, zodat er vrijwel niets meer te raden bleef aan haar rijpe lichaam. Ongetwijfeld zaten we oog in oog met Farelli's minnares. 'Wat willen jullie?' vroeg ze. 'Je kunt het me vertellen. Giovanni houdt me van alles op de hoogte.' Haar woorden klonken nog moeizaam, maar ze was niet zo dronken als ik aanvankelijk gedacht had.
  
  Terwijl Tony uitlegde dat we villa's op het eiland wilden kopen, draaide ik me om en keek in de kleine aangrenzende kamer waarover Gina het gehad had. Vanwaar ik zat kon ik het metalen bureau met een telefoon op een hoek zien.
  
  'Er worden erg weinig villa's verkocht op Capri,' zei de blondine die zich eenvoudig als Gerta had voorgesteld, 'en als iemand iets verkoopt, is het tegen een zeer hoge prijs. Houden de heren van dure dingen?' Het laatste woord werd op suggestieve toon gevraagd.
  
  'Inderdaad,' zei Tony en wierp haar zijn tandpastalach toe. Ik schraapte mijn keel. 'Gerta, ik zie daar een telefoon in de andere kamer. Mag mijn vriend even ons hotel bellen?'
  
  Tony keek fronsend naar me.
  
  'Natuurlijk,' zei ze met dikke stem. 'Ik zal licht voor je maken.' Ze stond op van de bank en de housecoat gleed een ogenblik van haar dijen, zodat haar blonde driehoekje zichtbaar werd.
  
  Toen zij naar de andere kamer liep om het licht aan te doen, trok Tony een wenkbrauw op. En toen hij langs haar liep om naar de andere kamer te gaan, legde ze haar hand op zijn arm.
  
  Ik zag dat hij een hand om haar ontblote rechterborst sloot. Ze zwaaide heen en weer en glimlachte. Tony ging de kamer in en deed de deur dicht. Gerta kwam naar mijn stoel toe en bleef er naast staan, met haar hand op mijn schouder: 'Je bent een knappe man,' zei ze.
  
  Ik keek naar haar op. 'Dank je,' zei ik. 'Vertel eens, Gerta, heeft meneer Farelli onlangs nog nieuwe zakenvrienden gemaakt? Ik heb gehoord dat hij een nieuwe compagnon had.' Ze liep met haar drankje in de hand terug naar de bank. 'Bij Giovanni zie je altijd nieuwe gezichten,' zei ze langzaam. 'Maar moeten we het alleen maar over Giovanni hebben? Jij en je vriend leven toch zeker niet alleen voor zaken?'
  
  'Je bent uiteraard erg gastvrij,' hield ik de boot af. Ik hoopte dat Tony druk bezig was dat bureau te doorzoeken.
  
  'De mannen mogen me, weet je. Altijd zo geweest. Ik heb wat zij willen. Shockeer ik je?'
  
  'Helemaal niet,' antwoordde ik. Wat was Tony daar aan het doen?
  
  'Goed zo. Ik ben blij dat je niet geshockeerd bent. Dan ben je net als ik. Je weet toch dat je van de gelegenheid gebruik moet maken als die zich voordoet, of niet soms?'
  
  'Ja, dat is zo,' zei ik, terwijl mijn gedachten in de aangrenzende kamer vertoefden.
  
  Gerta zette haar glas op de grond en strekte zich lui op de bank uit. Nonchalant schoof ze haar housecoat open, net op het moment dat Tony binnenkwam.
  
  'Benissima!' zei hij zacht.
  
  Gerta keek niet naar ons. 'Ik weet wat jullie willen,' zei ze met dikke stem. 'En jullie kunnen het nemen. Ieder op zijn beurt, of allebei tegelijk. Het geeft niet, ik zal het niet tegen Giovanni zeggen.'
  
  Tony ging voor haar staan en keek naar haar naakte lichaam. 'Nick,' zei hij met droge mond, 'misschien hebben we nog een paar minuten de tijd, ja?'
  
  'Jezus, nee, Tony.'
  
  'Ga jij dan vast. Ik zie je straks wel.'
  
  'Tony, hij kan elk ogenblik terugkomen!'
  
  Tony keek neer op de bank, draaide zich toen naar mij. 'Het is makkelijk voor jou, met dat brok dat op het plein op je zit te wachten.' Hij was nu gefrustreerd en een tikje kwaad. Niet op mij, maar op de situatie. Hij wist dat ik gelijk had.
  
  'Doe wat je wilt,' zei ik, 'maar geef mij de informatie die je door de telefoon hebt gekregen.'
  
  Zijn gezicht veranderde. 'Sorry, Nick. Je hebt gelijk.' Hij wierp een laatste lange blik op Gerta, draaide zich toen om en liep naar de deur.
  
  'Sorry, schatje,' zei ik tegen het naakte meisje. 'Het is gewoon niet de plaats en het moment.'
  
  Gerta keek me enigszins verbijsterd aan. 'Wil je niet met me naar bed?'
  
  'Je bent de meest begerenswaardige vrouw op het eiland,' zei ik, 'maar mijn vriend en ik hebben dringende zaken aan het hoofd.'
  
  
  
  Tony zweeg terwijl we in de lift stonden. Toen we in de lobby stapten zei ik: 'Bekijk het eens op deze manier, amico. Je had wel een druiper kunnen oplopen.'
  
  Tony lachte. 'Ik denk dat een koude douche in het hotel ...'
  
  'Wat is er?' vroeg ik.
  
  'Kijk. Die man. Dat is Farelli.'
  
  Een lange, donkere man van in de veertig was de lobby binnengekomen met een andere knaap. Ik bekeek hem nauwkeurig zodat ik hem zou herkennen als ik hem een volgende keer zag. Toen keek ik naar de andere man die met een wandelstok hobbelde, en ik herkende hem. Het was Barzini, die ik tijdens de overval op het Vaticaan in de dij had geschoten. Terwijl de twee mannen naar de nabije balie liepen, draaide ik me om naar een krantenrek zodat Barzini mijn gezicht niet kon zien.
  
  'Is er nog naar me gevraagd?' vroeg Farelli aan de baliebediende.
  
  'Nee, signor Farelli.'
  
  'Uitstekend. Stuur drie maaltijden naar boven. Laten we zeggen, tagliatelle alla bolgnese.'
  
  'Ik zal ervoor zorgen, signor Farelli.'
  
  Farelli en Barzini liepen naar de lift zonder ons te zien. Barzini hinkte moeizaam. Even later ging de liftdeur achter hen dicht.
  
  'Zijn schoenen,' zei ik.
  
  'Van Barzini?'
  
  'Ja. Hij heeft crêpezolen.'
  
  
  
  Op de terugweg naar het plein haalde Tony een stukje papier uit zijn zak. 'Ik heb dat bureau open gekregen met jouw handige slotenpikker en twee interessante dingen gevonden. Het ene was een adresboekje met het adres van Judas erin. Ik heb het overgeschreven. Het geeft steun aan de tweede aanwijzing die jij in het Vaticaan had ontdekt.'
  
  Ik bekeek het papiertje. Er stond opgekrabbeld: 'Sr. Judas, San Marco Imports, Via Sachetti, Panchino, Sicilia.'
  
  'Natuurlijk,' zei ik. 'Judas heeft zijn hoofdkwartier op Sicilië, dus daar heeft hij de spullen waarschijnlijk naartoe gebracht.'
  
  'Wat betekent dat onze belangstelling daar ook naartoe verplaatst wordt. Als de gestolen voorwerpen nu op Sicilië zijn, zou mijn zaak rond zijn als we ze vinden.
  
  'Inderdaad,' zei ik, 'hoewel mijn opdracht niet zo makkelijk af te ronden zal zijn. Niet als Judas het document in de vaas gevonden heeft.'
  
  'Draai het papiertje om, amicoj ging Tony verder, 'en dan kun je nog iets lezen dat ik overgeschreven heb. Het stond op een bloknoot geschreven. Zegt het jou iets?'
  
  Ik bleef onder het licht van een kleine hotelportiek staan en bestudeerde Tony's handschrift. Ik las: 'Koopwaar naar Leonardo', plus een datum.
  
  'Dat is waarschijnlijk een verwijzing naar de gestolen goederen,' zei Tony, 'en Leonardo kan de heler zijn die het koopt.'
  
  'Het is mogelijk.'
  
  Er was iets aan het briefje dat me intrigeerde. Als het alleen maar verwees naar een regeling om de gestolen goederen te vervoeren, ging het mij niet aan, omdat ik er zeker van was dat de vaas bestemd was voor de privé verzameling van Judas. Maar ik had zo'n idee dat om de een 'of andere reden het briefje werkelijk betekenis had - voor mij, meer dan voor wie ook!
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Achtenveertig uur later kwamen we op Sicilië aan. Het was er kaal en rotsig, met sombere maar pittoreske vergezichten. We deden navraag in het eerste dorp het beste en ontdekten, dat de inwoners ongeveer waren zoals ze in de reisgidsen beschreven werden. De mannen gromden óf onverstaanbare antwoorden op onze vragen óf negeerden ons volstrekt. De vrouwen verdwenen wanneer wij ten tonele verschenen. Ten slotte kreeg Tony een oude man zo ver dat hij ons vertelde waar de Via Sachetti was. Het bleek een oude weg te zijn, rotsig en ruw, die naar het andere einde van het eiland voerde. We kwamen te weten dat San Marco Imports een zaak was die al geruime tijd geleden was opgedoekt, hoewel een buitenlander het pand had gekocht. Het gebouw, zei de oude man, stond met de rug tegen een steile rots die uit zee oprees.
  
  We wisten dat het huis ongetwijfeld bewaakt zou worden, dus wanneer we er in een taxi naartoe gingen, vooropgesteld dat we in het dorp een taxi konden vinden, zouden we onmiddellijk in moeilijkheden komen. Dus besloten we de schuilplaats van Judas van de blinde kant, per boot, te benaderen.
  
  De ochtend na onze aankomst huurden we een vissersboot en voeren ermee naar de plek waar de zwarte rots tot bijna tweehonderd meter boven ons oprees. Vanuit de dansende boot leek de klip bijna vertikaal. We zetten de kleine witte boot op een smal strandje aan de voet van de rots.
  
  'Misschien hadden we beter over de weg kunnen gaan, amico,' opperde Tony, terwijl hij zijn hoofd achterwaarts boog om de rots boven ons te bestuderen. 'Ik geloof dat ik een geitenpad zie.'
  
  Gina stond naast ons op het donkere zand en haar met blonde lokken doorschoten haar wapperde als manen in de bries. 'Nick,' zei ze, 'dat kan ik alleen maar blootsvoets beklimmen.'
  
  'Jij klimt niks,' zei ik. 'Jij blijft hier om de boot te bewaken.'
  
  'Nee,' wierp ze tegen. Ze wendde zich tot Tony. Hij haalde zijn schouders op.
  
  'Geen protesten,' zei ik. 'Je bent hier van meer waarde voor ons dan wanneer je zou proberen die rots te beklimmen. Als je schieten hoort, wacht dan een kwartier. Als geen van ons beiden opdaagt, vertrekje met de boot. Begrepen?'
  
  'Ja,' zei ze nukkig. 'Een kwartier.'
  
  'Goed zo,' zei ik, en glimlachte. 'Let goed op de boot. Misschien is hij straks onze enige uitweg. We zijn binnen een uur terug.'
  
  We lieten Gina bij de boot achter en begonnen te klimmen. We hadden lichte windjacks en laarzen met rubberzolen aan die we in het dorp gekocht hadden, en Tony had een rol touw over zijn schouder. Aan mijn riem hingen enkele klimhaken.
  
  Aan de voet van de rots liep een smalle richel. We kozen het pad dat daarvandaan voerde. Ik ging voorop, keek uit naar glibberige plekken en wees ze Tony. Uit zijn sombere gezichtsuitdrukking maakte ik op dat zijn werk voor Interpol in het algemeen andere koek was. Het feit was dat Tony zelden de gemakken van de beschaving achter zich hoefde te laten. Ik was benieuwd wat Interpol betaalde in vergelijking met AXE.
  
  Het vergde maar enkele minuten om halverwege de klip te komen, maar verder ging het aanmerkelijk langzamer. Het pad verdween vrijwel en we moesten steunpunten voor handen en voeten in de rotsspleten zoeken. Het was een riskante onderneming. We waren nu zo hoog dat als we zouden vallen, het met ons gebeurd zou zijn. En toen we zo'n dertig meter onder de top waren, gleed Tony uit over een losse rotssteen, verloor zijn evenwicht en begon te vallen.
  
  'Steekje arm uit!' brulde ik.
  
  Hij liet zijn rechterhand los en greep naar me. Ik klemde mijn hand om de zijne en zijn gewicht trok mijn linkervoet van zijn steunpunt. Terwijl ik weggleed en mijn voeten wilde verzetten, dacht ik dat ik zou vallen. Maar met mijn rechterhand greep ik een scherpe rotspunt boven mijn hoofd en klemde me stevig vast.
  
  'Zoek houvast voor je voeten,' gromde ik. Door mijn gewicht begon de rotssteen los te raken. Het leek een eeuwigheid te duren eer Tony weer steun voor zijn voeten had gevonden en me losliet, zodat ik mijn linkervoet weer kon neerzetten en me kon vastklemmen.
  
  'Okay?' vroeg ik hijgend.
  
  'Si' gromde hij met een angstig gezicht.
  
  Ik voelde bewondering voor Tony. Hij was veel banger voor de beklimming dan ik, maar was er toch zonder protesten aan begonnen.
  
  'Het is niet ver meer,' zei ik.
  
  Ik koos voorzichtig plekken om me aan vast te grijpen en ging verder. Gina was inmiddels een poppenfiguurtje ver onder ons op het smalle strand.
  
  Ten slotte kwamen we op ongeveer vijftien meter onder de top met Tony vlak onder me. Zijn knokkels waren wit, zijn lippen stijf op elkaar geklemd. Ik pakte het touw van hem aan en haalde de lus door de klimhaak die ik van mijn riem had gepakt. Ik hield me met mijn rechterhand stevig aan de rotswand vast, liet de haak met de lus van touw losjes langs mijn zij hangen en smeet de hele zaak naar de top van de klip.
  
  De haak verdween over de rand. Het touw hing naast me. Ik trok eraan. Het gaf mee en kwam weer naar beneden. Maar na enkele decimeters bleef de haak ergens achter steken en stopte. Ik trok het touw strak en keek omlaag naar Tony. 'We zijn er bijna,' zei ik.
  
  Zijn gezicht stond zeer twijfelachtig. Ik pakte het van knopen voorziene touw beet en klom. Hand over hand klauterde ik naar de top. Halverwege liet de haak los, ik zakte drie decimeter, toen kreeg de haak weer beet. Ik voelde het zweet op mijn lippen en in mijn ogen prikken.
  
  Behoedzaam klom ik verder naar boven en eindelijk keek ik uit over de top. Daar stond het witgepleisterde gebouw van de San Marco Imports, op slechts twintig meter afstand. Het was een laag gebouw van één verdieping met dichtgetimmerde ramen en onkruid dat opschoot tussen het hoge draadhek dat het gebouw omringde.
  
  Ik trok me over de rand en kroop naar de plek waar de haak zich achter een scherpe rotspunt had vastgezet. Ik maakte hem steviger vast, keek toen omlaag naar Tony en knikte. Hij klauterde langs het touw omhoog. Het kostte hem enige moeite, maar ten slotte haalde hij het en ging naast me zitten.
  
  'Je houdt er gekke ideeën op na, amico,' zei hij.
  
  'Dat weet ik,' zei ik lachend. Ik liep naar de rand van de klip en wuifde naar Gina om haar te laten weten dat we veilig boven waren. Ze zwaaide terug. Ik keek over het rotsige terrein uit. 'Ruim een halve kilometer verderop is een makkelijker weg omlaag,' zei ik tegen Tony. 'Die nemen we straks.'
  
  'E conté,' zei hij. 'Mijn stem heb je.'
  
  We slopen gebukt naar het hek. Er viel geen teken van leven te bespeuren.
  
  'Ik zal eens vlug kijken,' zei Tony. Hij kroop met bezweet gezicht naar een hoek van het draadhek. Hij keek naar de voor kant van het gebouw, kwam toen terug naar mij.
  
  'Bij de vooringang staat een bewaker die me gewapend lijkt,' zei hij.
  
  'Dat dacht ik wel.'
  
  'Er staat ook minstens één auto aan de voorkant geparkeerd, maar in de zijgevel heb ik een dienstingang gezien. Ik geloof dat we daardoor naar binnen kunnen komen zonder dat de bewaker ons ziet.'
  
  'Okay,' zei ik. 'Maar ik heb net een alarmsysteem in dit hek ontdekt. Daar zullen we iets aan moeten doen.'
  
  Het vergde nog eens een kwartier om een omloopleiding in het alarmsysteem te improviseren, zodat we onderaan het hek een kleine opening konden knippen. Toen kropen we naar binnen en gingen op weg naar de zijdeur die Tony ontdekt had. Toen we er waren, merkten we dat de bewaker ons vanaf zijn positie bij het hek niet kon zien. Ik gleed langs het gebouw tot ik hem goed kon waarnemen. Hij droeg een openstaand hemd en had een AK-47 geweer onder zijn arm. Naast de poort stond een klein wachthokje; vastgebonden aan het hokje lag iets dat Tony niet had gezien: een grote Duitse herder. Gelukkig blies de wind in onze richting, zodat de hond onze lucht niet had opgevangen. Maar ik wist dat we ons bijzonder koest moesten houden als we de dienstingang openmaakten.
  
  We slopen naar de metalen deur en wierpen een blik op het slot. Dit was niet moeilijk te openen; met behulp van de speciale slotenpikker kostte het slechts enkele minuten. Ik duwde de deur zacht open en keek naar binnen.
  
  'Kom op,' fluisterde ik tegen Tony.
  
  We trokken onze revolver en stapten naar binnen. Tony deed de deur achter ons dicht. We bevonden ons in een gang die naar de voorkant van het kleine gebouw leidde. Ergens in de verte klonk een dof, zoemend geluid. Het leek van onder ons te komen, maar er was geen trap te zien.
  
  Ik gebaarde Tony dicht achter me te blijven terwijl we naar de voorkant van het huis slopen. We kwamen terecht in een soort receptie of kantoor. Achter een bureau zat een man in een witte jas die me een soort technicus leek. In een hoek zat een bewaker een Italiaanse krant te lezen. Geen van beiden zag of hoorde ons.
  
  Voor het bureau liep een L-vormige balie die de man scheidde van de geopende voordeur en de schildwacht. Toen ik tegen Tony knikte, ging hij een hekje in de balie door en ik deed enkele passen in de richting van de bewaker.
  
  'Zitten blijven,' riep ik in het Italiaans.
  
  De bewaker sprong op van zijn stoel en zijn hand ging naar de revolver op zijn heup, maar toen zag hij mijn Luger die op zijn borst gericht was. De man in de witte jas keek naar Tony en toen naar mij, terwijl hij langzaam overeind kwam uit zijn stoel.
  
  'Waar is Judas?' vroeg ik hem, terwijl ik mijn revolver en blik op de bewaker gericht hield.
  
  'Wat moet dat?' vroeg de bewaker.
  
  'Kom, kom,' zei Tony, terwijl hij zijn automatische .38 Beretta in de rug van de andere man prikte. 'Stel ons geduld niet op de proef.'
  
  'Judas is niet hier,' zei de man. Hij had in het Italiaans geantwoord, maar hij leek me een Duitser, of misschien een Scandinaviër. Nu draaide hij zich naar ons om en bekeek zorgvuldig onze gezichten. Het was een magere man met een randloze bril en koude blauwe ogen. Hij leek me het soort man dat Judas in dienst zou nemen. Maar als hij een technicus was, wat was zijn functie hier dan?'
  
  'Kun je contact opnemen met de schildwacht buiten?' vroeg ik.
  
  'Ja,' antwoordde hij.
  
  'Zeg ze niks!' sputterde de bewaker in de hoek.
  
  Ik liep naar hem toe, haalde zijn revolver uit de holster en duwde hem onder mijn riem. Toen draaide ik me weer om naar de technicus.. 'Zeg tegen die schildwacht buiten dat hij hier binnenkomt,' zei ik.
  
  'Hij mag zijn post niet verlaten!'
  
  'Praat niet met ze!' drong de bewaker aan.
  
  'Hou je bek, idioot!' zei de technicus op ijzige toon.
  
  'Zeg tegen hem dat meneer Judas aan de telefoon is en hem speciale instructies wil geven,' zei ik.
  
  De man keek van mij naar Tony. 'Doe wat hij zegt,' zei Tony.
  
  De technicus trok een bureaula open en onthulde een kostbare zender. Hij drukte op een knop en zei: 'Carlo. Kom even hier. Meneer Judas wil je aan de telefoon hebben.'
  
  We wachtten zwijgend terwijl de schildwacht, met de dreigende AK-47 onder zijn arm, van het hek naar het gebouw liep. Net toen hij bij de deuropening was, riep de bewaker in de hoek: 'Pas op! Ze hebben wapens!'
  
  De man in de deuropening wierp één blik op Tony en mij, hief toen het geweer op. Ik vuurde en trof hem in de borst. Terwijl hij tegen de deur viel, ratelde het geweer heftig. Kogels beten zich in de vloer, de balie en de borst van de bewaker die de waarschuwing had geroepen. Hij smakte tegen de muur en viel over de rechte stoel waarop hij had gezeten. Beiden waren dood.
  
  Ik liep naar de deur en keek naar buiten. Er was niemand te zien. Toen ik me terugdraaide naar de technicus was zijn gezicht lijkwit.
  
  'En nou vooruit,' zei ik. 'Is Judas echt weg?'
  
  'Ik ben alleen hier,' zei hij. Aan zijn stem kon ik horen dat hij de waarheid sprak.
  
  'Waar is de buit?' vroeg Tony.
  
  'Wat?'
  
  'De schatten van het Vaticaan. Waar zijn die verstopt?'
  
  'O, dacht je dat de schatten hier waren?'
  
  Ik liep achter de balie en drukte de Luger tegen het linkeroor van de man. 'Waar zijn ze?'
  
  Zijn gezicht was wit als krijt en hij hijgde. 'Ik heb ze over een grot horen praten,' zei hij slikkend.
  
  'Wat voor grot?' vroeg ik.
  
  'De Slangengrot. Hier in de buurt.'
  
  'Die ken ik,' zei Tony.
  
  Ik drukte de Luger harder tegen het hoofd van de man. 'En wat zit hier onder de grond?'
  
  Een blik van abjecte angst verscheen op zijn gezicht. 'Niets!' zei hij op luide toon.
  
  Tony en ik keken elkaar aan. 'Als de schatten in een grot in de buurt verborgen zijn, wat denk je dan dat zich hieronder het huis bevindt?' vroeg ik.
  
  'Ik geloof dat we dat maar eens moeten gaan uitvissen,' zei Tony.
  
  'Bind hem vast,' zei ik. 'We hebben nog maar een paar minuten voor Gina met de boot wegvaart.'
  
  Tony knevelde de man met een paar stukken touw en deed hem zijn eigen stropdas als prop in de mond terwijl ik naar de trap zocht. Er was geen trap, maar toen ik de deur van een bezemkast opende, zag ik een lift.
  
  'Kom op, Tony!' riep ik. 'Hiermee kunnen we naar beneden.'
  
  We stapten in de kleine lift en zakten geruisloos, benieuwd naar wat we beneden zouden aantreffen. Even later stapten we met grote ogen uit.
  
  'Per carita!' zei Tony.
  
  'Gelijk heb je,' zei ik, en ik floot zacht.
  
  We hadden een ongelooflijk ondergronds complex betreden. In alle richtingen zagen we gangen en kamers, behalve in de richting van de steile rots. Terwijl we verder liepen, kon ik mijn ogen niet geloven. In één afdeling stond een komplete atoom-'fabriek', en de aangrenzende ruimten bevatten alle daarbij behorende uitrusting en machines. Judas was atoomgeleerde geworden! Ten slotte vonden we een soort laboratorium met een groot bureau en een kluis erin. Tony ging aan de slag met de kluis die hij, naar hij gretig zei, zou kunnen open krijgen, terwijl ik het bureau onderzocht. Toen de kluis geopend was, troffen we enkele fascinerende documenten aan. We legden ze op het bureau.
  
  'Vroegere, niet opgeloste kunstdiefstallen,' zei Tony. 'Judas en Farelli moeten de hele tijd samengewerkt hebben.'
  
  Ik pakte een papier uit de kluis en bekeek het. 'Mijn god,' zei ik. 'Judas heeft al jarenlang geheimen van NATO-landen gestolen. En op den duur had hij er voldoende van om zijn eigen atoombom in elkaar te zetten.'
  
  'Daarom is hij waarschijnlijk aan die roofovervallen begonnen,' zei Tony. 'Om dit project te financieren.'
  
  Ik pakte nog een papier en bekeek het langdurig. 'Wel, wel,' zei ik zuur grinnikend. Het was het gestolen document dat ik in de Etruskische vaas had gestopt.
  
  'Was dat wat je zocht, Nick?'
  
  'Ja.' Ik vouwde het papier voorzichtig op en stopte het in mijn zak.
  
  'Dan is jouw missie voltooid,' zei Tony, 'en ik zal klaar zijn als ik de kunstschatten uit die grot heb verzameld.'
  
  Ik hield enkele inkttekeningen voor hem op. 'Nee, mijn missie is niet voltooid. We dachten dat Judas het document aan de Russen zou verkopen, maar het schijnt dat hij het zelf kan gebruiken. Dit zijn detailtekeningen van de blauwdruk die ik in mijn zak heb gestoken. En die andere papieren bevatten aantekeningen over de constructie van het apparaat.'
  
  'Wou je zeggen, amico, dat het document dat Judas zonder het te weten had gestolen, het plan bevat voor een onderdeel van een atoombom?'
  
  'Ja,' antwoordde ik. Het was duidelijk dat Judas had gezien dat het ontstekingsmechanisme zijn arsenaal doeltreffender zou maken en het daarom wilde gebruiken. Dit wees er ook op dat de bom van Judas klein was - draagbaar, misschien. Ik bedacht me dat zelfs een draagbare bom het vermogen kon bezitten een grote stad geheel te verwoesten.
  
  'Denk je dat hij het toegepast heeft?' vroeg Tony.
  
  'Dat weet ik wel zeker.'
  
  'Waar is de bom dan?'
  
  Ik keek hem peinzend aan. 'Stel dat de bom klaar is,' zei ik. 'Judas heeft de tijd gehad het apparaat te vervaardigen en onder te brengen in zijn bom. Stel dat de hele zaak klaar is en de bom nu ergens naar onderweg is?'
  
  'Ahi,' mompelde Tony.
  
  Hij pakte een ander vel papier en bekeek het. 'Moet je dit eens zien, Nick.'
  
  Op het papier stond iets met potlood gekrabbeld. Het was in het Italiaans en luidde: 'Een capaciteit van één megaton met verwoestingradius van vijfenveertig kilometer op grondniveau.'
  
  'Jezus,' zei ik.
  
  'Maar wat wil de man met zo'n wapen?' vroeg Tony.
  
  'Ik weet het niet,' antwoordde ik. 'Maar wat hij ook wil, de blauwdruk uit de vaas heeft zijn plan een groter bereik gegeven. En daar voel ik me verantwoordelijk voor.'
  
  'Onzin,' zei Tony. 'Niemand kan zo'n ongelooflijk geval van oorzaak en gevolg voorzien.'
  
  Ik pakte een gedrukte brochure die uit het bureau tevoorschijn was gekomen. 'Dit is interessant.'
  
  'Wat is het, Nick?'
  
  'Het vaarschema van de schepen van de Italië-lijn.' Ik bekeek de lijst van de cruiseschepen op het omslag van de brochure en zag een naam die me een licht deed opgaan. 'Hier heb je de Leonardo.'
  
  Tony kneep zijn ogen toe. 'De Leonardo. Wacht even - hebben we... '
  
  'Het briefje van Farelli,' bracht ik hem in herinnering. 'Dat jij hebt overgeschreven. Er stond op: 'Koopwaar naar Leonardo', en daarachter een datum. Die datum was gisteren.'
  
  'Koopwaar naar Leonardo,' herhaalde Tony langzaam. 'Che diavolo, amico. Denk je dat dat briefje slaat op... '
  
  'Het lijkt me waarschijnlijk.' Ik sloeg de folder open en vond de lijst met vertrekdata van de verschillende schepen. Naast de Leonardo was de datum met rood omcirkeld. Toen ik zag welke datum het was, vloekte ik binnensmonds.
  
  Tony keek mee over mijn schouder, keek toen mij aan. 'Precies,' zei ik. 'De Leonardo vaart over vier dagen weer af. Waarschijnlijk heeft hij een waterstofbom aan boord. En dan op weg naar New York.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  
  Gina en ik gingen later op de dag terug naar Rome. Tony Benedetto bleef op Sicilië om op zijn collega's van Interpol te wachten en de schatten van het Vaticaan uit de grot van Judas te halen. Hij had de technicus al aan de Siciliaanse politie overgeleverd en Interpol in Rome gevraagd de hulp van de politie in Rome en op Capri in te roepen om Gio-vanni Farelli en Judas te arresteren zodra ze zich lieten zien.
  
  Vanuit Gina's kamer belden we het vliegveld en boekten plaatsen voor het toestel naar Napels van de volgende ochtend. De Leonardo lag in Napels en zou vandaar naar New York varen.
  
  In de namiddag kreeg ik contact met Hawk. Hij was blij te horen dat ik het document terug had, en bleef in een goed humeur tot ik hem vertelde dat Judas het ontstekingsmechanisme vrijwel zeker al had toegepast.
  
  'Wat?'
  
  'Ik denk dat hij die atoombom aan boord van de Leonardo heeft gebracht,' zei ik, 'en het schip gaat naar New York.'
  
  'Goeie God,' sputterde Hawk. 'Denk je dat hij van plan is die bom hier te gebruiken?'
  
  'Ik kan me niets anders voorstellen,' antwoordde ik. 'Laten we het onder ogen zien, het is erg waarschijnlijk, zeker gezien het soort man dat Judas is.'
  
  Er volgde een lange stilte, slechts verbroken door de zware ademhaling van Hawk aan de andere kant. Ik haalde diep adem en ging verder, niet van plan de toestand rooskleurig voor te stellen als ik wist dat het bepaald anders lag.
  
  'Zoals u weet, heeft de bom die hij gemaakt heeft een verwoestingradius van vijfenveertig kilometer. En dan hebben we het nog niet eens over de secundaire en tertiaire schokgolven. Afgaand op de blauwdrukken die ik gevonden heb, is hij erin geslaagd binnen enkele dagen een bom te maken die klein genoeg is om in een stationskluis op te bergen. Maar de afmetingen hebben niets te maken met de verwoestende kracht...'
  
  'Ja, dat besef ik, Carter. Ga verder,' zei Hawk, kennelijk geïrriteerd door de feiten die ik hem verstrekte.
  
  'Het enige wat Judas zou hoeven te doen, is de bom overboord gooien. Hij kan dan dagen, weken zelfs, op de bodem van de haven van New York blijven liggen. Misschien wel maanden. Nu hij het ontstekingsmechanisme heeft, hoeft hij het ding alleen maar te koppelen aan een lange-afstandsontsteker. Hij zou in Philadelphia aan het sigtseeën kunnen zijn en alleen maar op een knopje hoeven te drukken. En dan - weg, New York.'
  
  'Maar waarom?' vroeg Hawk. 'Of hij de bom van het schip afhaalt of niet doet niet werkelijk ter zake, Carter. Wat ik wil weten, is waarom hij zich met zo'n krankzinnig plan inlaat.'
  
  'Omdat Judas krankzinnig is, meneer. Dat weet u net zo goed als ik. Hij haat ons en ons land; helemaal na onze laatste confrontatie bij de Niagara. Misschien is het zijn opvatting van wraak nemen, wie zal het zeggen.'
  
  'Wraak?' riep Hawk uit, en hij was nu bijna kwaad omdat ik hem confronteerde met mijn opvatting van het geperverteerde karakter van Judas. 'Tien miljoen mensen vermoorden, Carter? Mijn god, man, we moeten hem tegenhouden voor deze zaak echt uit de hand gaat lopen. Je moet die bom vinden, Carter. En Judas uiteraard ook.'
  
  'Reken maar,' zei ik snel. 'Maar als het een troost voor u is, ik durf erop te wedden dat Judas ons geheime ontstekingsmechanisme aan niemand anders gegeven heeft. Nog niet, tenminste. Als ik de documenten die ik in het lab heb gevonden goed gelezen heb, vermoed ik dat hij de plannen in verschillende fragmenten aan zijn medewerkers heeft doorgegeven. Op die manier is er niemand die het hele apparaat kent; ieder kent slechts een stukje. Hopelijk hoeven we ons daar geen zorgen meer over te maken als we Judas in handen hebben.'
  
  'Als New York niet eerst de lucht in vliegt, zul je bedoelen.'
  
  'Inderdaad, meneer,' zei ik.
  
  'Nou, ga je gang, jongen. Laat me precies weten wanneer de Leonardo in New York aankomt, zodat ik agenten ter plekke kan hebben. Misschien vind jij de bom vóór het schip hier is. Zo niet, dan zal ik een hele hoop mensen moeten waarschuwen.'
  
  'Dat weet ik.'
  
  
  
  
  
  Toen ik klaar was met telefoneren, gingen Gina en ik naar het kantoor van de Italië-lijn. Men zei dat de vaarschema's onlangs waren veranderd, en dat ik naar de havenmeester van Napels of de vertegenwoordiger van de Italië-lijn daar moest gaan.
  
  Nadat we in een van Gina's favoriete restaurants hadden gegeten, gingen we terug naar haar kamer. Ik kon tot de volgende ochtend niet veel doen, dan ging het toestel van Alitalia naar Napels. Ik had ook een plaats voor Gina gereserveerd, maar het haar nog niet gezegd.
  
  Nadat ik iets had ingeschonken, kwam Gina, die zich in een doorzichtig nachthemd had verkleed, naast me zitten op de kleine bank en nestelde zich tegen mijn arm.
  
  'Wordt dit onze laatste avond samen, Nick?'
  
  Ik keek in die donkere ogen en besefte hoeveel Gina Romano me deed. Ik zou haar echt missen als we uit elkaar moesten gaan. Dat was jammer in mijn werk. Je kon je niet door emotionele verwikkelingen laten meeslepen. Dat veroorzaakt maar pijn. Dus zou het het beste geweest zijn, als dit onze laatste avond zou zijn. Maar AXE had Gina nog even nodig.
  
  'Eerlijk gezegd,' antwoordde ik, 'wordt dit niet onze laatste avond. Dat wil zeggen, als je nog een poosje voor AXE wilt werken.'
  
  'O, ja, graag,' zei Gina. Ze kuste me - mijn bloeddruk vloog omhoog.
  
  'Wacht maar tot je ziet wat voor werk het is, voordat je te gretig wordt,' zei ik glimlachend.
  
  'Kan ik bij jou blijven?'
  
  'Ja.'
  
  'Dan is het goed.'
  
  Ik keek naar haar tepels die donker afstaken onder het doorzichtige nachthemd. Het was niet makkelijk me op Judas te concentreren.'
  
  'Gina,' zei ik, 'je zult bepaalde dingen moeten weten die ik tot nu toe voor je verzwegen heb.'
  
  Ze keek ernstig, wachtte op mijn uitleg.
  
  'We zijn het vaarschema van de Leonardo nagegaan omdat we geloven dat er een waterstofbom aan boord is.'
  
  'Waterstof - Nick, bedoel je een atoombom?'
  
  'Een bepaalde soort, ja.' _
  
  'Maar wat heeft dat te maken met de roof uit het Vaticaan en Giovanni Farelli?'
  
  'We geloven dat Farelli en een zekere Judas, of misschien Judas alleen, een bom aan boord van het schip heeft gebracht die naar New York vervoerd zal worden. Met behulp van het document dat ze van me gestolen hadden, hebben ze de bom kunnen bouwen.'
  
  'Nick, dat klinkt ongelooflijk.'
  
  'Maar het is zo. Ik moet die bom vinden, voordat Judas hem tot ontsteking brengt. Als Judas aan boord is, zal hij waarschijnlijk vermomd zijn. Hij is een meester in vermommingen, dus kan ik er niet op rekenen dat ik hem ontdek. Ik moet rechtstreeks naar de bom gaan zoeken.'
  
  'En heb je daar hulp bij nodig?'
  
  'Ik vraag het je niet graag, Gina. Maar Tony Benedetto is druk op zoek naar Farelli, en ik weet niet of Interpol het op mijn manier zou doen als we op het schip zijn. Jij zou alleen van mij orders mogen aannemen, en met jouw uiterlijk kom je misschien door deuren die voor mij gesloten zouden blijven.'
  
  Ze keek een ogenblik langs me. 'Het klinkt gevaarlijk,' zei ze zacht.
  
  'Het is misschien levensgevaarlijk.'
  
  'Maar jij gelooft dat Giovanni dit verschrikkelijks heeft gepland?'
  
  'Hij heeft ermee te maken gehad, geloof ik.'
  
  Ze zuchtte diep. 'Ik haat Giovanni Farelli,' zei ze langzaam. 'Als ik iets kan doen om hem tegen te houden, zal ik erg blij zijn. Maar,' ze zweeg even, 'er is nog iets anders. Mijn nichtje Anna woont in New York. Ze is mijn laatst overgebleven familielid, en ik houd erg van haar. Loopt haar leven ook gevaar met die bom?'
  
  'Hoogstwaarschijnlijk,' gaf ik toe.
  
  'Dan ga ik met je mee, Nick.'
  
  'Okay,' zei ik. 'Dan blijf je nog op de loonlijst staan.' Ik zette mijn glas neer en nam haar in mijn armen. Haar mond was heet en gretig. Haar tepels waren hard onder het nachthemd.
  
  'Ik ben blij dat je me nodig hebt, Nick,' fluisterde ze.
  
  'Reken maar,' zei ik.
  
  'En dat je me vertrouwt.'
  
  Ik had haar kunnen vertellen dat ik niemand vertrouwde, maar ik vond het geen zin hebben haar te desillusioneren of geringschattend te praten over wat ze voor AXE ging doen. Ik duwde haar neer op de bank en we klemden ons aan elkaar vast en een pooslang was er geen Judas, geen Giovanni Farelli, geen Leonardo met een instrument des doods aan boord. Er waren alleen de warme huid, de sensuele geuren en geluidjes en strelingen van Gina en het brullende inferno dat ze in me aanrichtte.
  
  Het was de volgende ochtend een korte vlucht naar Napels. We landden even na acht uur, namen op het vliegveld een taxi en lieten ons regelrecht naar de havenbuurt van Napels brengen waar alle grote, luxueuze passagiersschepen arriveerden en vertrokken. We waren er om negen uur en stapten voor het bureau van de havenmeester uit. Een paar minuten later zaten we in het kantoortje van zijn assistent en spraken over de Leonardo.
  
  'Wilt u beslist met de Leonardo mee, signore?' vroeg de jongeman.
  
  'Beslist.'
  
  'Nou, die is hier niet.'
  
  'Wat?'
  
  'Ik ben er wel zeker van dat hij niet in de haven ligt, signor Carter,' zei hij. 'Maar als u even wacht, zal ik het nakijken.' Toen hij het kantoor verliet, keek Gina me aan. 'Dat is pech, ja?' vroeg ze.
  
  'Misschien.'
  
  Toen de jonge Italiaan binnenkwam, had hij een enorm boek onder zijn arm dat zeker tien kilo woog. Hij liet het zwaar op zijn bureau ploffen.
  
  'Hier staat het, meneer Carter,' zei hij. 'De Leonardo is twee dagen geleden uitgevaren volgens het nieuwe vaarschema van de Italië-lijn.'
  
  'Jezus,' zei ik bitter.
  
  'U kunt hier bij het kantoor van de Italië-lijn nagaan wanneer het schip in New York verwacht wordt.'
  
  'Hoe ver zou het schip al zijn?' vroeg ik.
  
  Hij keek op. 'Als ik me goed herinner, is dit een snel schip.
  
  Het moet al halverwege zijn.' Ik schudde langzaam mijn hoofd. De bom was stellig aan boord. En over nog geen drie dagen zou het schip in New York aankomen. Ik probeerde me te herinneren waar zich het dichtstbijzijnde Amerikaanse militaire commando bevond. Ik moest snel naar de telefoon.
  
  Ik stond op. 'Dank u,' zei ik tegen de jongeman.
  
  
  
  Als je snel hulp van het militaire apparaat nodig hebt, moet je met de juiste man praten. Ik vond die man in generaal McFarlane. Ik belde hem op de dichtstbijzijnde Amerikaanse luchtmachtbasis. Terwijl we spraken, ging hij via een andere lijn mijn legitimatie na.
  
  'Ik vraag het u niet graag, generaal,' zei ik, 'maar ik moet een vliegtuig hebben dat de Leonardo kan inhalen.
  
  'Dan moet dat toestel er wel gauw komen,' zei de generaal. 'Dat weet ik. Heeft u iets in de buurt?'
  
  Er volgde een korte stilte. 'Er is een supervrachttoestel dat ze aan het klaarmaken waren voor een vlucht naar Washington. We zullen de vlucht vervroegen en een kleine omweg voor u maken. Is dat in orde, denkt u?
  
  'Het klinkt geweldig, generaal.'
  
  'Het toestel staat om elf uur op het vliegveld van Napels. Ik zal aan boord zijn om u te identificeren.'
  
  'Uitstekend, generaal,' zei ik. 'We hebben twee parachutes en een reddingsvlot nodig.'
  
  'Twee parachutes?' vroeg hij.
  
  'Ik heb een jonge vrouw bij me, generaal. Ze werkt voor AXE.'
  
  'Juist. Goed, we zullen ervoor zorgen, meneer Carter.'
  
  'Dank u zeer, generaal.'
  
  Op de terugweg naar het vliegveld vroeg ik Gina of ze ooit met een parachute uit een vliegtuig was gesprongen. Ze keek me aan alsof ik gek geworden was.
  
  'Denk je dat je het kunt?' vroeg ik.
  
  Ze zuchtte. Daar zal ik tegen die tijd wel achter komen.'
  
  We springen in zee, dus komen we wat zachter neer dan op het land,' zei ik. 'Je moet je natuurlijk van de parachute losmaken zodra je het water raakt, anders kom je in moeilijkheden. Als we ons van de parachutes ontdaan hebben, hebben we een reddingsvlot.'
  
  Ik denk wel dat ik het kan,' zei ze, maar ze keek nerveus. Kort nadat we op het vliegveld waren aangekomen, landde het grote transportvliegtuig met de Amerikaanse emblemen op een groene achtergrond. De generaal en een adjudant vingen Gina en mij op in het stationsgebouw. De generaal was een lange man met een stramme rug, die vroeger vlieger was geweest. Hij bekeek mijn legitimatie grondig. Toen wierp hij me een brede lach toe.
  
  'De luchtmacht levertje ter plekke af, Carter. Hoe dringend is deze vlucht eigenlijk?'
  
  'Ik mag u alleen maar zeggen dat er een gevaarlijke man aan boord van de Leonardo is, generaal, en dat we hem moeten vinden.'
  
  Generaal McFarlane tuitte zijn lippen; hij wilde meer vragen, maar wist dat ik hem geen antwoord kon geven. Ten slotte stak hij zijn hand uit en zei: 'Ik wens je alle succes.'
  
  'Dank u, generaal,' antwoordde ik. 'Nu kunnen we beter vertrekken.'
  
  De generaal stapte niet weer in het vrachtvliegtuig. Hij zei dat hij iets te doen had in Napels en dat hij daarna zou terugkeren naar zijn basis. We namen afscheid van hem bij de vrachtdeur van het stationsgebouw en liepen vervolgens, vergezeld van de adjudant, naar het toestel. De motoren raasden al en we klauterden in een straffe wind aan boord. Kort daarop, nadat we kennis hadden gemaakt met een half dozijn geüniformeerde officieren en manschappen, stegen we op.
  
  De Italië-lijn had ons een gedetailleerd vaarplan van de Leonardo gegeven en men had ons verteld waar we hem ongeveer zouden aantreffen. Bovendien hadden we contact gehad met de gezagvoerder, kapitein Bertoldi, en hij wist dat hij moest uitkijken naar twee parachutes die in zee zouden neerkomen. Gedurende het laatste halve uur voor het contact zou er radioverbinding tussen vliegtuig en schip worden onderhouden.
  
  De piloot berekende hoe lang het inhalen van de Leonardo zou duren en kwam uit op vier tot vijf uur. Dat kwam me uitstekend uit, want de timing begon een belangrijke factor te worden. Wc aten een koude maaltijd terwijl de machine over Zuid-Frankrijk vloog. Toen we gegeten hadden, lag het vasteland van Europa achter ons.
  
  We ontvingen de parachutes en een uiterst geduldige Amerikaanse sergeant toonde Gina hoe ze werkten en wat ze moest doen als het zo ver was. Ik keek toe en luisterde.
  
  'En ik hoef alleen maar aan dat ringetje te trekken? vroeg
  
  Gina.
  
  'Precies, juffrouw,' zei de sergeant. 'Maar u moet eerst helemaal los van het vliegtuig zijn, denk daar om.'
  
  'Ja. Ik moet langzaam tot tien tellen,' zei ze.
  
  Als dit een luchtlandingtoestel was zou het allemaal vrij gemakkelijk zijn, meneer Carter,' zei de sergeant tegen mij. Het apparaat in het toestel zou aan de ring trekken. Maar daar zijn we niet op ingericht.'
  
  Ik denk dat alles best zal gaan, sergeant,' zei ik.
  
  'Ja,' zei Gina weifelend. Ze zag er klein en fragiel uit zoals ze daar stond in het groene vliegpak dat ze haar hadden gegeven. Ze duwde het haar uit haar gezicht. 'Het lukt me wel.'
  
  'Als u die ring maar niet loslaat,' zei de sergeant. 'U zou een heel stuk kunnen vallen voor u hem weer te pakken hebt.'
  
  'De ring niet loslaten,' herhaalde Gina.
  
  Intussen had de piloot contact met de Leonardo gehad en de kapitein ingelicht over onze sprong en de plek waar hij naar ons moest uitkijken. Hij had de kapitein gevraagd ons aan boord te nemen en ons op alle mogelijke manieren te helpen.
  
  Het was een wolkenloze middag. Gina en ik keken uit een raam tot we de lange, witte lijnboot schijnbaar roerloos onder ons in de kobaltblauwe zee zagen liggen.
  
  De sergeant knikte naar me. 'We zijn klaar voor de sprong, meneer Carter.'
  
  Een paar minuten later stonden we in een open deur van het vliegtuig. De wind floot om ons heen. Er was niets anders te zien dan de blauwe lucht en de blauwe zee.
  
  Okay, Gina,' zei ik. Ik had groot respect voor haar moed gekregen. Niet omlaag kijken. Je laatje gewoon uit de deur vallen en houdt de ring vast. Tel tot tien en trek er dan aan.
  
  Ik kom vlak achter je aan.'
  
  Okay, zei ze, en deed haar best te glimlachen.
  
  Ze draaide zich om en sprong. Ik zag haar vallen, zag toen de witte zijde achter haar opbollen. Het was haar gelukt. Ik knikte naar de sergeant en wierp me uit het vliegtuig.
  
  Als je niet zo vaak springt, is je maag de eerste paar seconden na je sprong op een rare manier van streek. De mijne deinde op en neer terwijl ik naar de zee onder me stortte en de wind floot rond mijn oren en hoofd en plukte aan mijn ademhaling. Ik trok aan de ring en zag de zijde ontplooien terwijl ik een salto maakte in een benedenwaarts gerichte luchtstroom. Opeens rukte de parachute hard aan me en leek bijna de banden los te scheuren. Het volgende ogenblik zweefde ik loom omlaag naar de schitterende zee, met de witte ballon boven mijn hoofd. Rechts onder me zweefde Gina terwijl haar parachute zacht heen en weer zwaaide in de bries. Niet ver voor ons uit bevond zich de langzaam groter wordende witte romp van de Leonardo, die een schuimend zog in de kalme zee trok.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Gina petste neer in het donkerblauwe water van de Atlantische Oceaan op enkele honderden meters van de slanke, witte boeg van de Leonardo die de machines had stilgezet en bijna roerloos leek te liggen. Terwijl ik op het water toe zweefde, zag ik dat langs het schip een reddingsboot werd neergelaten. Boven me bolde een derde witte parachute op, met ons reddingsvlot aan de lijnen. Een seconde nadat ik het vlot in het oog had gekregen, dook ik in de zee.
  
  Ik ging helemaal kopje onder en toen ik weer bovenkwam, had ik me ontdaan van de riemen van de parachute. Het zoute water prikte in mijn ogen. Ik veegde ze af en probeerde over de golven heen Gina te zien. Ten slotte ontdekte ik haar op zo'n tweehonderd meter afstand. Het vlot was iets dichter bij de oprijzende boeg van het schip neergekomen.
  
  Ik zwom naar Gina toe. Toen ik op vijftig meter afstand van haar was, zag ik dat ze in orde was. Ze had zich ontdaan van haar parachute en zwom in mijn richting. We ontmoetten elkaar in het golvende water en ik sloeg mijn arm om haar middel.
  
  'Het is me gelukt, Nick!' riep ze met een stralende lach op haar gezicht.
  
  Ik grinnikte. 'Kom op,' zei ik. 'Laten we het water uit gaan.'
  
  We kwamen zonder moeite bij het vlot en nadat ik de riemen had losgegespt, vouwde ik het pakje open. Toen ik aan de zijkant een ventiel uittrok, klonk er een gezoef van lucht, een luid gesis boven het kabbelen van de zee, en het gele vlot blies zichzelf op. Ik hees me aan boord en trok Gina ook omhoog.
  
  'O!' zei ze, terwijl ze ruggelings in het vlot viel. 'Wat een opluchting!'
  
  'Voor je het weet zijn we op het schip,' zei ik. 'Kijk.' En ik wees naar de kleine sloep die naar ons toekwam.
  
  De sloep was zeer snel bij ons. Er waren enkele jonge Italianen aan boord. Toen ze ons in de sloep hesen, keken ze elkaar verrast aan bij de aanblik van Gina, die haar vliegmuts afzette zodat haar vochtige haar op haar schouders viel. Een van de mannen floot, maar Gina negeerde hem en klemde zich aan mijn arm vast.
  
  
  
  Toen we aan boord kwamen, haastten de bemanningsleden zich het ons naar de zin te maken. Een aantal passagiers verdrong zich, maar de kapitein was nergens te bespeuren. Als Judas aan boord was, dacht ik, moest hij ons inmiddels stellig gezien hebben. Dat was een nadeel voor ons, maar er was niets aan te doen.
  
  We werden naar de scheepsarts gebracht die erop stond ons aan een kort onderzoek te onderwerpen. Hij was erg vriendelijk, maar sprak geen Engels en scheen te denken dat we in onze tijd zwommen.
  
  Na het onderzoek begeleidde een jonge scheepsofficier ons naar een leegstaande eerste-klashut.
  
  'Wanneer kan ik uw kapitein spreken?' vroeg ik toen hij weg wilde gaan.
  
  'Ik zal het voor u vragen, signore,' zei hij, terwijl hij verlangend naar Gina keek.
  
  'Ze hebben ons tenminste droge kleren gegeven,' zei Gina, terwijl ze wees naar de kleren op het dubbele bed. Er lag een bloes, een rok en een wollen trui voor Gina en een tropenpak en een sporthemd voor mij. Ze hadden ons ook zacht leren sandalen gegeven.
  
  'Ze lijken me erg nonchalant wat onze aankomst betreft,' zei ik. 'Als we niet snel naar hem gebracht worden, ga ik de kapitein zoeken.'
  
  We kleedden ons snel. Gina zag er geweldig uit in haar uitmonstering. Ik zag eruit als een Siciliaanse gigolo. Ik maakte het stevige waterdichte pak dat ik had meegenomen open en onderzocht mijn wapens, de Luger en de stiletto. Ik gespte de holster over het hemd met de korte mouwen en stopte Wilhelmina weg. Maar ik wachtte tot Gina naar de kleine badkamer ging om haar haar te kammen voordat ik Hugo uitpakte en op mijn onderarm gespte. Toen ze weer in de hut kwam, werden de wapens door mijn jasje bedekt.
  
  'Je ziet er knap uit,' zei Gina.
  
  'Jij ook,' antwoordde ik. 'Laten we eens gaan kijken. We hebben niet veel tijd.'
  
  We gingen aan dek. Op een zo groot schip was het moeilijk uit te vinden hoe men op de brug kwam. We liepen bijna twintig minuten rond voordat we eindelijk op het hoogste passagiersdek kwamen.
  
  'Waar kunnen we de kapitein vinden?' vroeg ik een matroos.
  
  'De kapitein, meneer? Dat is onmogelijk.'
  
  'Hij verwacht me,' zei ik.
  
  Hij keek twijfelachtig. 'Misschien kunt u het beter aan uw steward vragen.'
  
  'Naar de hel met mijn steward! Waar is de eerste stuurman? Die zou naar onze hut terugkomen.'
  
  'Ah, meneer Ficuzza. Die moet op de brug zijn.'
  
  'Bedankt,' zei ik, en wilde langs hem naar een trap lopen waar een ketting voor hing. Hij stak een arm uit.
  
  'U en de dame moeten maar eerst naar uw steward gaan, meneer.'
  
  'Vada al diavolo!' zei Gina luidkeels. 'Che tipo!'
  
  Ze schold hem uit. Ik legde een hand op haar arm.
  
  'Hoor eens,' zei ik tegen de matroos. 'We gaan daarboven meneer Ficuzza zoeken, al dan niet in jouw gezelschap. Kun je ons bij hem brengen?'
  
  Hij keek even naar mijn grimmige gezicht. 'Uitstekend,' zei hij. 'Volgt u me maar.'
  
  Hij maakte de ketting voor de trap los en we volgden hem naar de brug. Hij vroeg ons in het gangpad te wachten terwijl hij de brug opging. Ik ving een glimp op van enkele mannen in wit uniform, en even later kwam een van hen naar buiten. Het was eerste stuurman Ficuzza.
  
  'Ah, meneer Carter en juffrouw Romano,' zei hij met een brede glimlach.
  
  'Waar is de kapitein?' vroeg ik.
  
  'Hij zei dat hij u spoedig zal ontvangen.'
  
  Ik begon geprikkeld te raken. Het hoofdkantoor van de Italië-lijn zou hem toch wel verteld hebben hoe dringend onze missie was, ook al kende hij de details niet.'
  
  'We willen hem nu spreken,' zei ik. 'We moeten een heel belangrijke zaak bespreken.'
  
  'Maar meneer Carter, de kapitein heeft het erg druk. Hij... 'Verdomme, Ficuzza,' zei ik. 'De veiligheid van dit schip en de passagiers is in het geding. De tijd dringt.'
  
  Hij keek nadenkend. Toen zei hij: 'Volgt u me.'
  
  Na een korte wandeling stonden we voor de deur van de hut van de kapitein. Ficuzza klopte aan. Toen we binnen een stem hoorden, deed Ficuzza open en we gingen met ons drieën naar binnen.
  
  Achter een houten bureau zat een grote, forse man met zilvergrijs haar. Hij kwam overeind en nadat Ficuzza ons had voorgesteld, begroette hij ons luidruchtig.
  
  'Dit zijn dus de twee parachutisten!' zei hij; het klonk neerbuigend. 'Een dramatische manier om aan boord te komen, vindt u niet, meneer Carter?'
  
  'Ik ben bang dat we geen keuze hadden, kapitein,' antwoordde ik.
  
  'Ga zitten, alstublieft,' zei hij en gebaarde naar twee stoelen.
  
  We gingen zitten.
  
  'Goed,' zei Bertoldi. 'Mijn maatschappij heeft me verteld dat u een bepaalde passagier op mijn schip zoekt. Vertel me eens, meneer Carter, waarom kan die man niet gearresteerd worden als hij in New York van boord gaat?'
  
  Ten eerste,' zei ik, 'is de man ongetwijfeld vermomd, zodat we hem dus moeten vinden voor we in New York zijn. In de tweede plaats ben ik niet van de politie, en zelfs als ik dat wel was, zou deze man zich niet levend laten pakken. Het is dus geen kwestie van een eenvoudige arrestatie.'
  
  'Ja, natuurlijk,' zei de kapitein. 'Mag ik uw legitimatie zien, meneer Carter?'
  
  Ik liet hem mijn legitimatiekaart zien.
  
  'Aha, de Amerikaanse inlichtingendienst. En de jongedame?'
  
  'Die werkt voor me,' zei ik.
  
  'Juist ja.' Hij glimlachte wetend. 'Meneer Ficuzza zal u bij uw speurtocht helpen, meneer Carter. U mag op dit schip geen vuurwapens gebruiken tenzij het uit zelfverdediging is, en u dient de privacy van mijn andere passagiers te eerbiedigen. Bovendien moet u uw uiterste best doen geen contact met hen op te nemen.'
  
  Ik begon weer kwaad te worden. 'Kapitein Bertoldi, zei ik, 'ik ben nog niet klaar. Ik stel voor dat u luistert naar wat ik te zeggen heb voor u besluit wat we wel en niet zullen doen.'
  
  Bertoldi en Ficuzza keken elkaar verontwaardigd aan. 'Ik heb niet de hele middag om deze zaak te bespreken, meneer Carter,' zei Bertoldi koel. 'Als u nog iets te zeggen hebt, houdt het dan kort, alstublieft.'
  
  'Kapitein,' zei ik, 'het gaat ons niet alleen om die man. Wij geloven dat hij een gevaarlijk wapen aan boord van dit schip heeft gebracht.'
  
  'Een wapen?'
  
  'Zo is het.' Ik keek hem strak aan. 'Een atoomwapen.'
  
  Zijn ogen werden iets groter.
  
  'We geloven dat het een waterstofbom is.'
  
  Ficuzza kwam overeind uit zijn stoel. 'Diavolo!
  
  Kapitein Bertoldi's gezicht vertoonde een toets van geschoktheid, toen viel het snel terug in zijn stoïcijnse, onbewogen trekken. 'Wat voor bewijs heeft u daarvoor?'
  
  Geen waterdicht bewijs, bekende ik. 'Een briefje met de naam van uw schip erop, en een hoop aanvullende gegevens. Maar bij elkaar leiden ze tot een redelijke conclusie.' Er volgde een lange, diepe stilte. 'Maar u weet niet zeker of er een bom op mijn schip is?'
  
  'Het is meer dan waarschijnlijk, kapitein,' zei ik.
  
  'En u wilt het schip doorzoeken op die mogelijk bom?' Kapitein, zei Ficuzza, 'ik kan er een paar mannen aan zetten.'
  
  'We hebben minstens een dozijn mannen nodig,' zei ik. 'Het is een groot schip en de tijd dringt. We moeten beginnen de hutten te doorzoeken van alle passagiers die in Napels aan boord zijn gekomen, omdat ik er zeker van ben dat de echte naam van de man die we zoeken, Judas, niet voorkomt op de passagierslijst. We moeten dat uiteraard wel nagaan.'
  
  'De meeste passagiers zijn in Napels aan boord gekomen, meneer Carter, wierp de kapitein tegen. 'U wilt die mensen lastigvallen en van streek brengen. Passagiers hebben zekere rechten, weet u.'
  
  En één daarvan is het recht op veiligheid aan boord van dit schip, zei ik. Ik wil u ook verzoeken mij de leiding van de speurtocht te geven, daar ik ervaring heb ik in dat soort dingen. En dan zou ik graag willen dat u het schip langzamer laat varen, zodat we meer tijd hebben.'
  
  Langzamer laten varen! riep Bertoldi verontwaardigd. Geen sprake van. Ik moet me aan een schema houden. Mijn passagiers hebben ook hun schema. U weet niet eens of er wel een bom aan boord is. Nee, dit schip houdt zijn normale kruissnelheid aan.'
  
  'Kapitein
  
  'En,' onderbrak hij me, 'meneer Ficuzza heeft de leiding van de speurtocht. U ontvangt uw orders van hem, meneer Carter, anders wordt er helemaal niet gezocht. Is dat duidelijk?'
  
  'Het wordt steeds duidelijker.'
  
  Kapitein Bertoldi wendde zich tot Ficuzza. 'Neem tien man en deze twee personen en ga de hutten doorzoeken. Begin met de derde klas en ga van daar af naar boven toe.'
  
  'Kapitein,' zei ik, 'het is niet waarschijnlijk dat Judas iets anders heeft dan een eerste-klashut.'
  
  'Ik herhaal, meneer Ficuzza, begin met de derde klas,' zei Bertoldi. 'Als deze zoektocht niets oplevert, zullen we bezien of het nodig is andere delen van het schip te doorzoeken.'
  
  De stupiditeit van de man was ongelooflijk. Ik besloot het hoofdkantoor van de maatschappij te telegraferen als hij een volledige zoektocht zou verhinderen.
  
  'Dank voor uw medewerking, kapitein,' zei ik ijzig en stond op.
  
  'Tot uw dienst, meneer Carter,' zei hij. 'Nog iets, meneer Ficuzza. Als er passagiers zijn die weigeren hun hut te laten doorzoeken, dring dan niet aan. Breng ze bij mij, dan kan ik uitleg geven.'
  
  'Kapitein, we hebben geen tijd voor dat soort...
  
  'U kunt gaan, meneer Carter.'
  
  Ik keek hem woedend aan. 'Okay,' zei ik. Ik draaide me om en verliet met Gina de hut, terwijl Ficuzza ons op de hielen volgde.
  
  Ficuzza was veel behulpzamer dan zijn kapitein. Hij trommelde snel een purser, Fabrizio, op en tesamen brachten ze negen matrozen bij elkaar die met ons zouden gaan zoeken. Ik wou dat het niet zo'n omvangrijk karwei was geweest, zodat ik het in mijn eentje had kunnen doen.
  
  
  
  Via het luidsprekersysteem werd aangekondigd dat na het diner alle passagiers derde klas in hun hutten moesten blijven voor een bagagecontrole. Hierdoor zou Judas een nieuwe waarschuwing krijgen met betrekking tot wat er aan de hand was, maar er scheen geen manier te bestaan om onze activiteiten geheim te houden. De hele avond doorzochten we bagage, maar we vonden niets. Als de passagier niet in zijn of haar hut was, zochten we niet - op bevel van de kapitein. Gelukkig waren de meeste passagiers er wel. Om middernacht moesten we ermee ophouden - eveneens op bevel van de kapitein.
  
  Na enig tegensputteren gaf hij ons toestemming de machinekamer ook te doorzoeken, maar we vonden niets.
  
  
  
  De volgende ochtend hield de groep speurders, Gina en ik inbegrepen, een korte rust. We moesten wel. De Italiaanse bemanningsleden dreigden in slaap te vallen en wij waren ook behoorlijk uitgeput. Even voor de middag aten we snel iets en gingen toen weer verder. Ik overreedde Bertoldi meteen van de derde klas naar de eerste klas te gaan, zodat we de tweede klas voor het laatst konden bewaren. De speurtocht ging de hele dag verder. De meeste passagiers waren erg behulpzaam. Een paar stonden erop de kapitein te spreken, maar ten slotte gaven ze toestemming hun spullen te laten doorzoeken.
  
  Tegen het eind van de tweede dag hadden we de hele passagierslijst afgewerkt, maar we hadden niets gevonden dat ook maar op een atoombom leek en evenmin iemand gezien die zelfs in de verte op Judas leek. Als hij aan boord was, had hij zich goed verstopt, of hij was bezocht door een van de andere elf mensen die met het karwei bezig waren. Nog steeds stonden we met lege handen.
  
  Op de derde dag vroegen we Bertoldi of we de bemanningsverblijven mochten doorzoeken. Hij was razend. 'Is het zo langzamerhand niet duidelijk dat u zich met die bom vergist hebt, meneer Carter?'
  
  'Helemaal niet,' antwoordde ik. 'En als u me geen toestemming voor dit onderzoek geeft, telegrafeer ik uw hoofdkantoor. En dan neem ik ook contact op met Washington, dat zich dan in verbinding zal stellen met uw regering in Rome.'
  
  De arrogantie gleed van Bertoldi's gezicht. 'Is dit een dreigement, meneer Carter?'
  
  'U mag het noemen wat u wilt, kapitein. Ik ga doen wat nodig is om dit schip te doorzoeken. We varen op volle kracht naar New York en we komen daar morgenmiddag aan. Er wonen tien miljoen mensen in die stad. Als u zich geen zorgen maakt om uw passagiers, moest u maar eens aan die mensen denken. Als er een atoombom aan boord is die elk moment tot ontsteking gebracht kan worden, zou ü zo'n catastrofe toch zeker niet op uw geweten willen hebben? Dat wil zeggen, als u het er levend van zou afbrengen - wat ik ernstig betwijfel.'
  
  Rustig zei Ficuzza: 'Kapitein, misschien heeft de bemanning geen bezwaar tegen deze overlast.'
  
  Bertoldi stond op van zijn bureau en begon te ijsberen. Toen hij zich naar mij wendde, stond zijn gezicht ernstig. 'Goed, meneer Carter,' zei hij. 'U kunt uw onderzoek doen. Maar ik begeleid u persoonlijk naar de verblijven van mijn officieren.'
  
  'Zoals u wilt,' zei ik.
  
  Het onderzoek sleepte zich traag voort en duurde tot na de middag. Het bracht niets aan het licht en lokte boze opmerkingen van kapitein Bertoldi uit. Hij was vooral kwaad toen we zijn verblijven aan een korte inspectie onderwierpen. 'Wilt u nu toegeven dat er geen bom is?' vroeg hij.
  
  'Nee,' zei ik. 'Nu wil ik de bovenbouw doorzoeken, tot en met de reddingsboten.'
  
  'Absurd!' mompelde hij, maar hij liet ons verder gaan. Ficuzza hielp ons een poosje; daarna bleven Gina en ik alleen over. We keken in de kombuizen en de voorraadruimten en alle gaten en hoeken van het grote schip, maar het leverde niets op.
  
  'Misschien heeft de kapitein gelijk, Nick,' zei Gina die avond tijdens het diner. 'Misschien is er geen bom aan boord. Misschien heeft Judas zijn kans gemist door de wijziging in het vaarschema.'
  
  'Ik wou dat het waar was,' zei ik. 'Ik wou echt dat Bertoldi gelijk had. Maar ik ken Judas, Gina.' Ik fronste. 'Er moeten plekken zijn waar we niet gekeken hebben. Of misschien heeft een van onze hulpjes zijn werk niet goed gedaan. We weten het niet. En morgen varen we de haven van New York binnen. Ik moet vanavond via de radio een bericht naar Hawk sturen.' '
  
  'Wat ga je zeggen?'
  
  'Gewoon, dat we Judas en zijn bom niet gevonden hebben. Hawk zal wel iets bedenken.'
  
  
  
  Ik sliep onrustig. Toen ik de volgende ochtend wakker werd en naar Gina keek, die nog aan de andere kant van de hut lag te slapen, bedacht ik me hoe dicht we bij New York waren. Tijdens het ontbijt kregen we een bulletin te lezen waarin stond dat de reis nog maar drie uur zou duren.
  
  'Zou het schip mogen meren?' vroeg Gina.
  
  'Als dat het geval is, zal er een ontvangstcomité aanwezig zijn,' antwoordde ik.
  
  Terwijl de andere passagiers gingen pakken en zich gereedmaakten voor ontscheping, bleef ik met Gina in onze hut. Om ongeveer tien uur ging ik naar het dek van de eerste klas, in de hoop iemand te zullen zien die misschien op Judas leek. Om half elf kwam het vasteland van Amerika in zicht, en kort voor het middaguur lagen we voor de haven van New York. De meeste passagiers bevonden zich aan dek om een blik te slaan op de skyline van Manhattan en het Vrijheidsbeeld.
  
  Zoals ik al verwacht had, was er een ontvangstcomité. De Kustwacht ving de Leonardo buiten de haven op en verzocht het schip te stoppen. De kapitein gehoorzaamde, maar ik zag hem kwaad orders brullen naar zijn officieren. Even na de middag kwamen verscheidene officieren en manschappen van de Kustwacht aan boord, vergezeld van enkele AXE-agenten, de burgemeester van New York en David Hawk.
  
  Kapitein Bertoldi verzocht om een bijeenkomst in zijn hut. Twee hoge Kustwachtofficieren, de burgemeester, Hawk, Ficuzza, Gina en ik zouden erheen gaan. Hawk sabbelde op een onaangestoken sigaar terwijl ik hem inlichtte over ons gebrek aan succes.
  
  'Ik geloof niet dat Judas aan boord is,' zei hij. 'En als hij aan boord is, is de bom er waarschijnlijk ook.' Hij wierp een blik op Gina. 'Je neemt knappe mensen in dienst, Nick,' zei hij.
  
  Gina hoorde het compliment, maar niet het sarcasme. 'Grazie,' zei ze en glimlachte.
  
  'Prego,' antwoordde David Hawk.
  
  Ik wilde grinniken, maar door de gedachte aan Judas werden mijn mondhoeken omlaag getrokken.
  
  'Je hebt het hele schip doorzocht?' vroeg Hawk.
  
  'Van onder tot boven,' zei ik. 'We hebben godbetert zelfs in de toiletten gekeken. Ik weet het gewoon niet meer.'
  
  Ik zweeg. Hawk en Gina keken me aan.
  
  'Wat is er?' vroeg Hawk.
  
  'Ik heb net nog een plekje bedacht,' zei ik. 'Zeg tegen Bertoldi dat ik zo kom.'
  
  Ik haastte me naar het bureau van de purser, omdat ik me had herinnerd dat de purser me, aan het begin van onze speurtocht, iets had verteld over een man die naar het bureau van de kapitein was gegaan om te praten over het veilig bewaren van zijn waardevolle spullen. Dat betekende dat er een kluis aan boord moest zijn.
  
  'Jazeker, meneer Carter,' zei Fabrizio toen ik hem ernaar vroeg. 'We hebben een grote kluis in dit bureau. Maar ik kan me niet voorstellen dat er iets in ligt dat u zou interesseren.'
  
  'Misschien kunnen we toch beter even kijken,' zei ik. Fabrizio deed niet vervelend. Hij nam niet eens de moeite de kapitein te bellen. Even later was de manshoge kluis open. Ik boog mijn hoofd en volgde hem naar binnen. We bekeken alles. Er was een groot pakket dat een zilveren kunstvoorwerp uit Spanje bleek te bevatten. Het was een teleurstelling.
  
  'Het spijt me, signore,' zei Fabrizio.
  
  'Nou ja, het was maar een idee.'
  
  Ik verliet hem en ging terug naar het bureau van de kapitein. Er dreef iets rond in mijn gedachten, maar ik kon er de vinger niet op leggen.
  
  In het bureau was men begonnen. De kapitein ijsbeerde achter zijn bureau. Alle anderen zaten, behalve Hawk die in een hoek stond met de sigaar in een mondhoek en zijn magere armen voor de borst gekruist. Ik liep naar hem toe en schudde mijn hoofd om te beduiden dat ik geen succes had gehad.
  
  'Maar meneer Carter heeft dit schip van onder tot boven onderzocht!' zei Bertoldi. 'Als er zo'n ding aan boord was geweest, zou hij het toch gevonden moeten hebben.'
  
  'Neem me niet kwalijk, kapitein,' zei de oudste van de twee Kustwachtofficieren, een kapitein-luitenant-ter-zee. 'We mogen dit schip niet in de haven van New York toelaten voordat er een diepgaander onderzoek heeft plaatsgevonden.'
  
  'Dat klopt,' stemde de burgemeester in. 'We moeten blijven zoeken. Er staan miljoenen levens op het spel.'
  
  Bertoldi wierp me een felle blik toe, alsof ik hem in dit lastige parket had gebracht. 'Bent u van plan,' vroeg hij, 'mijn passagiers hier op zee te laten zitten terwijl u mijn schip blijft doorzoeken?'
  
  'Nee,' antwoordde Hawk namens de Kustwachtofficier. Iedereen keek naar hem. 'We hebben een beter plan, dat veel veiliger is voor de passagiers. Op dit moment zijn er verscheidene veerboten onderweg. De passagiers stappen, zonder bagage, over op die veerboten, en worden naar de haven gebracht. Er zal goed voor hen gezorgd worden terwijl het schip weer wordt doorzocht. Het schip zelf wordt teruggebracht naar volle zee en het onderzoek zal worden uitgevoerd door mijn mensen en de mensen van de kapitein-luitenant, onder mijn leiding.'
  
  'Terug naar volle zee!' zei Bertoldi op holle toon. 'Mijn passagiers overzetten?'
  
  'Het lijkt me de enige veilige oplossing, kapitein,' zei Hawk. 'De veerboten zijn er gauw,' zei de kapitein-luitenant.
  
  'Maar u hebt er het recht niet toe!' riep Bertoldi. 'Dit is grote dwaasheid.'
  
  'Kapitein,' zei Hawk ijzig, 'het zou dwaasheid zijn geen acht op het dreigement te slaan.'
  
  Kapitein Bertoldi liet zich zwaar achter zijn bureau vallen. Hij tuurde naar zijn handen. 'Uitstekend,' zei hij. 'Maar als er geen bom wordt gevonden, mijne heren, ben ik van plan voor te stellen dat mijn maatschappij een protest indient tegen dit jammerlijke voorval.'
  
  'Het zal met alle egards behandeld worden,' antwoordde Hawk. 'En nu geloof ik, kapitein, dat u de passagiers beter kunt inlichten over wat er aan de hand is.'
  
  De gedachte die in mijn achterhoofd had rondgezweefd, nam plotseling vaste vorm aan. Ik wachtte terwijl de andere mannen naar buiten gingen. Toen alleen de kapitein, Hawk, Gina en ik nog in de hut waren, vroeg ik: 'Kapitein, is het waar dat passagiers bij u komen om waardevolle goederen te deponeren die een bepaalde som te boven gaan?'
  
  Bertoldi keek me vuil aan. Ik geloof dat hij me beschouwde als zijn persoonlijke kwelgeest. 'Dat is juist, meneer Carter,' zei hij.
  
  Hawk keek naar mijn gezicht terwijl hij probeerde erachter te komen wat ik dacht.
  
  'Heeft u tijdens deze reis veel van dat soort verzoeken gehad?'
  
  'Vijf of zes, misschien.'
  
  'En dan komen die mensen naar dit bureau, is het niet?'
  
  'Jawel, jawel.'
  
  'Waar wil je heen, Nick?' vroeg Hawk.
  
  'Ik speel met een theorie, meneer,' zei ik. 'Heeft een van die passagiers misschien een tamelijk groot pak in uw kluis laten leggen?'
  
  'Ja, inderdaad. Dat waren er een paar.'
  
  'En heeft u misschien toevallig een van die mensen alleen in deze hut moeten laten, al was het maar voor korte tijd?'
  
  Hij keek me bevreemd aan; toen zag ik dat hij zich iets herinnerde. Voor de eerste maal sinds ik hem had leren kennen, sprak hij met een mate van ontzag in zijn stem. 'Ja, inderdaad,' zei hij langzaam. 'Er was een man... '
  
  'Hoe zag hij eruit?' vroeg Hawk.
  
  'Hij had een baard. Een erg vreemd uitziende man. Een zeer mager gezicht.'
  
  'Judas!' riep Hawk uit.
  
  'Dat lijkt mij ook,' zei ik. 'En het is mogelijk dat hij zijn plannen veranderd heeft toen hij in deze hut was. Hij was misschien van plan geweest de bom in de grote kluis van het schip te leggen, maar kan, toen hij hier alleen was, besloten hebben een beter plekje te zoeken. Of misschien wilde hij de nieuwsgierigheid van de purser naar het pak niet opwekken.'
  
  Bertoldi rommelde in zijn bureaula en haalde een vel papier tevoorschijn. Hij bekeek het een ogenblik. 'Hier heb ik de naam,' zei hij. 'Arnold Benedict. Hij heeft een eerste-klashut, nummer twaalf, op dek A.'
  
  Op dat moment verscheen de burgemeester in de deuropening, met een stuk papier in zijn hand en een ontstelde uitdrukking op zijn gezicht.
  
  'Heren, als er al twijfel heeft bestaan aan de ernst van de situatie, dan kan die nu worden weggenomen.'
  
  'Wat is er?' vroeg Hawk.
  
  'Mijn bureau heeft zojuist dit telegram uit Rome ontvangen,' zei hij strak.
  
  Hawk pakte het papier aan en las het hardop voor:
  
  
  
  
  
  'Meneer de burgemeester. Er is een atoombom geplaatst op een zodanige plek dat met één druk op een knop uw stad verwoest kan worden. U moet ons geloven als we zeggen dat dit geen grap is. Als bewijs hiervoor geven we het codenummer van ons ontstekingsmechanisme: HTX 312.
  
  
  
  De bom zal binnen achtenveertig uur tot ontploffing worden gebracht, indien niet de som van honderdmiljoen dollar in goudstaven wordt betaald. Dit komt ongeveer neer op tien dollar per leven in New York. Overweeg dit a.u.b. uiterst zorgvuldig. Er bestaan vele bronnen om aan geld te komen. Binnen vierentwintig uur ontvangt u een tweede bericht met nadere instructies.'
  
  
  
  
  
  Hawk keek mij aan. 'Dat is hem,' zei hij. Toen vroeg hij: 'Kun jij je voorstellen wat je met honderdmiljoen dollar zou kunnen doen?'
  
  'Weet u wie die brief verstuurd heeft?' vroeg de burgemeester.
  
  'De man die we aan het zoeken zijn,' antwoordde Hawk. 'Het telegram moet door een van zijn makkers in Rome verstuurd zijn, zodat het zou samenvallen met de aankomst van de Leonardo in New York.'
  
  'Farelli, waarschijnlijk,' mompelde ik.
  
  'Integendeel,' wierp de kapitein op. 'Er wordt hier niets over de Leonardo gezegd, helemaal niets.'
  
  'Om begrijpelijke redenen,' mompelde Hawk. 'Ze wilden uiteraard niet de aandacht op dit schip vestigen, meneer Bertoldi.'
  
  Ik merkte de blik in de ogen van de kapitein op toen Hawk hem aansprak zonder zijn gebruikelijke aanspreektitel. De arrogantie van de man was vervelend, maar op geen stukken na zo irritant als zijn onwil om mij te helpen was geweest. Maar nu had Hawk de leiding, en Bertoldi kreeg zijn orders van AXE, of hij dat nu leuk vond of niet.
  
  'Er is me meegedeeld dat de president en de gouverneur gelijkluidende telegrammen hebben ontvangen,' zei de burgemeester. 'Ze willen dat wij het benodigde geld gezamenlijk opbrengen. Maar honderdmiljoen in goud, mijn god, wat is dat voor een waanzinnige?'
  
  'Een waanzinnige die we erg serieus moeten nemen, meneer de burgemeester. Een psychopathische misdadiger die volstrekt van plan is zijn dreigement uit te voeren als de goudstaven niet opgeleverd worden,' zei ik.
  
  'Absurd, volslagen absurd,' zei Bertoldi fronsend. 'Het is een grap, kwajongenswerk - een slechte Amerikaanse grap.'
  
  'Ik zou niet graag lachen als de bom afging,' zei Hawk. Hij strekte zijn nek in de richting van de deur en riep de Kustwachtofficier die voor de deur buiten de hut stond.
  
  'Jawel, meneer?' zei de kapitein-luitenant toen hij binnenkwam.
  
  'Meneer Carter en ik zullen deze hut doorzoeken. Gaat u intussen met uw adjudant en een paar van mijn agenten kijken of u ene Arnold Benedict in hut twaalf kunt vinden, op dek A. Misschien is hij de schuldige. O, en kapitein,' voegde Hawk eraan toe, 'hij zal stellig gewapend zijn en gevaarlijk. Dus neem alle mogelijke voorzorgsmaatregelen.' De officier knikte en draaide zich om.
  
  'Hij heeft een baard,' zei de kapitein. De voormalige strijdlust was vrijwel geheel verdwenen en zorgelijke rimpels tekenden zijn verweerde gezicht. 'En een erg, eh, mager gezicht. O, en ik herinner me nog iets.'
  
  'Wat?' snauwde Hawk, vol aandacht voor elk woord van de kapitein.
  
  'Tja, ik weet niet of het belangrijk is,' aarzelde Bertoldi, 'maar hij had me gevraagd of het mogelijk was aan boord insuline te krijgen. Ik vermoed dat hij aan suikerziekte lijdt.'
  
  'Geen wonder dat hij er zo slecht uitziet,' zei ik zacht, en ik zag het griezelige profiel van Judas voor mijn geestesoog. Hawk knikte. 'En kapitein, wilt u mijn twee ontstekingsexperts hier naartoe sturen om zich voor alle eventualiteiten gereed te houden? En laat het ons weten als "Arnold" gevonden is.'
  
  'Komt in orde,' zei de kapitein-luitenant. Hij verliet de hut. Gina stond vlak naast me en vlocht haar vingers tussen de mijne. 'Wat kan ik doen om je te helpen?' vroeg ze.
  
  'Gaat u maar een kop koffie in de lounge drinken,' zei Hawk. 'U hebt het verdiend.'
  
  Gina glimlachte tegen me en verliet de hut. De kapitein volgde haar, uit beleefdheid jegens ons. Hij begon eindelijk enige nederigheid te voelen. Toen Hawk en ik alleen in de hut waren, draaide hij zich naar me om en grinnikte.
  
  'Ik doe niet veel buitenwerk meer, Nick,' zei hij, 'en ik vind het gewoon leuk. Heb je nog meer goocheme ideeën?'
  
  'Nee, meneer. Laten we deze hut nu maar binnenstebuiten keren.'
  
  En dat deden we. Ik wist dat de veerboten onderweg waren en dat de passagiers straks ontscheept zouden worden, wat me enigszins op mijn gemak stelde. Maar als Judas het ontstekingsmechanisme van de bom in handen had, kon hij elk ogenblik het respijt van vierentwintig uur opheffen.
  
  We snuffelden in het bureau van de kapitein, doorzochten dossierkasten en bekeken de hele hut. Hawk werd snel moe. Hij ging in een stoel achter het bureau van de kapitein zitten, en ik zag een laagje zweet op zijn voorhoofd.
  
  'Ik ben oud aan het worden, Nick,' zei hij. 'Het lijkt me verdomd benauwd hier.'
  
  'U hebt gelijk,' zei ik. Ik keek naar een zijwand van de hut, zag een ventilatierooster en kwam op een gedachte.
  
  Ik hurkte naast het rooster. Het bevond zich in een vrij groot paneel dat met schroeven aan de wand was bevestigd. Een van de schroeven zat los. 'Hebt u een nagelschaartje?' vroeg ik.
  
  'Ja,' zei hij, stak zijn hand in zijn zak en gaf me het schaartje.
  
  Toen hij zag dat ik de schroeven van het paneel begon los te draaien, kwam hij vol belangstelling naast me staan. Ik werkte koortsachtig, en hoewel het paneel aan één hoek een poosje vast bleef zitten, kon ik het ten slotte losrukken.
  
  We keken in de luchtkoker, en daar zagen we het: een in bruin papier gewikkeld pakket van een meter lang. Het vulde de opening van de luchtkoker en steunde op het uiteinde op de grond, waar de luchtbuis een bocht maakte en horizontaal van de hut wegvoerde.
  
  'God nog-an-toe,' zei Hawk.
  
  Met het schaartje knipte ik een gat in het papier en keek naar de inhoud. Het was een instrument van lichtmetaal, waarschijnlijk een aluminiumlegering. Aan de buitenkant zaten dingetjes en mechanismen, waaronder een elektronische miniatuurontvanger voor ontsteking op lange afstand. Een klein rood lampje brandde, ongetwijfeld het sein dat de bom gereed was voor onmiddellijke ontsteking.
  
  Ik wurmde me achteruit.
  
  'Ik zal de ontstekingsexperts roepen,' zei Hawk op gedempte toon. 'Ik heb hier ook de man die het ontstekingsmechanisme uitgevonden heeft.'
  
  'Wat doen we met de passagiers?' vroeg ik. 'Zullen we die eerst van boord laten gaan?'
  
  Hawk kneep zijn kille ogen nadenkend toe. 'Het lijkt me niet. Misschien staan we elk ogenblik voor een confrontatie met Judas. Bovendien moeten we aannemen dat die bom binnen de minuut onder onze neus kan ontploffen - of misschien binnen de seconde. We liggen nog maar vlak buiten de haven. Als de bom hier afgaat, veroorzaakt hij op het vasteland net zo veel schade als wanneer we in de haven liggen. Nee, Nick, we moeten proberen hem buiten werking te stellen.'
  
  Ik knikte, even vastberaden als Hawk om Judas te vlug af te zijn. Hij verliet de hut om de man die het ontstekingsmechanisme had uitgevonden te halen. Ik deed de deur achter hem op slot en bekeek het angstaanjagende pakket nogmaals.
  
  Het rode lichtje bleef dreigend gloeien ten teken van de verschrikkelijke en vernietigende kracht van de bom. Vervolgens vroeg ik me af of Judas inderdaad op de ontstekingsknop zou drukken, ook al zou hij er zelf de dood bij vinden. De man was, wist ik uit vroegere ervaringen, het vleesgeworden kwaad. Misschien zou hij, als hij erachter kwam dat we de bom ontdekt hadden, niet aarzelen zijn onmenselijke plan uit te voeren, zelfs indien het zijn eigen dood werd. We mochten geen enkel risico nemen, dat stond wel vast, niet nu we te maken hadden met een man die zo onvoorspelbaar te werk ging en zo geestelijk verknipt was als Judas.
  
  Ik zag de afzichtelijke uitkomst van deze nachtmerrie voor ogen - een paddenstoelwolk die zijn atomische gif verspreidde. Miljoenen binnen de vernielingsradius van vijfenveertig kilometer zouden omkomen. Vele duizenden zouden tijdens de secundaire en tertiaire schokgolven sterven. En nog duizenden anderen zouden een langzame en afschuwelijke dood sterven als gevolg van de straling.
  
  Mijn gedachten werden al spoedig onderbroken door een klop op de deur. Ik liep naar de deur en vroeg wie het was. Zodra Hawk zijn naam had genoemd, deed ik de deur van het slot en stapte opzij om hem binnen te laten.
  
  Hij werd gevolgd door kapitein Bertoldi en drie grimmig kijkende mannen die ik niet kende. 'Kijk daar eens naar, Bertoldi,' zei Hawk geprikkeld, omdat hij genoeg had van het ongeloof en gebrek aan medeleven van de kapitein. Bertoldi werd lijkwit. Hij stond te trillen, de vuisten gebald van machteloze woede.
  
  'En verdwijn hier nou als de bliksem, meneer,' snauwde Hawk, terwijl hij mij gebaarde de kapitein naar de deur te begeleiden.
  
  Bertoldi liep met houterige passen, zijn ogen vreemd recht vooruit gericht. Ik deed de deur achter hem op slot en keerde terug naar Hawk en de drie anderen. 'Meneer Gottlieb, Nick Carter,' zei hij.
  
  Ik schudde de hand van een magere en pezige man met een randloze bril, het stereotiep van een wetenschapper. Hawk legde me uit dat Gottlieb het ontstekingsmechanisme had uitgevonden, een apparaatje dat Judas en zijn makkers in staat had gesteld de bom te maken.
  
  Intussen waren de twee ontstekingsexperts bezig de verpakking van de bom te verwijderen. 'Het zou verschrikkelijk - verschrikkelijk zijn,' mompelde Gottlieb, 'als mijn apparaat op deze manier werd gebruikt.'
  
  Dat was, uiteraard, het understatement van het jaar. Gottlieb voegde zich bij de twee andere mannen, die zich over de bom gebogen hadden. 'Weet u zeker dat dit hem is?' vroeg Hawk hem.
  
  Gottlieb knikte. 'Geen twijfel mogelijk. De man die dit in elkaar gezet heeft, bezit een grote kennis van de thermonucleaire splitsing. Jammer genoeg hebben wij die kennis nog uitgebreid.' Hawk keek me aan en ik trok een grimas. Gottlieb en de twee mannen van AXE werkten aan de bom. Het rode licht gloeide spookachtig in hun gezicht terwijl Gottlieb met zijn tong klakte en binnensmonds mompelde. 'Daar,' zei hij ten slotte. 'Die draad daar. Ja, dat is 'm. Niet, die niet, die andere.'
  
  We dromden samen rond de opening in de muur. Ik probeerde er niet aan te denken hoe het zou gaan als de bom op dit moment ontplofte, ook al zou ik er dan niets van voelen. De mannen die aan de bom werkten, schenen stalen zenuwen te hebben. Hawk liep naar de deur en vroeg of de kapitein-luitenant al iets van zich had laten horen. Dat was niet het geval.
  
  'Heeft dit ding het vermogen dat ze eraan hebben toegeschreven? vroeg ik Gottlieb.
  
  Hij sprak langzaam, zonder in mijn richting te kijken, omdat al zijn aandacht op de bom gevestigd was. 'Ik dacht van wel. Vanaf deze plek zou hij alles in een omtrek van zestig, zeventig kilometer verwoesten.' Hij concentreerde zich op het ontstekingsmechanisme en toen, als om zijn gedachten te onderstrepen, zei hij: 'Niemand zou ook maar een schijn van kans hebben.'
  
  Het enige wat ik kon doen, was mijn hoofd schudden. Gottlieb ging, als een man die een dodelijke catechisatie opzegde, verder terwijl hij toezicht bleef houden op de AXE-mannen: 'Maar de eerste explosie, de eerste schokgolven zouden nog niet het einde van de zaak betekenen. De fall-out, de vloedgolven - stralingsziekte en een stuk onbewoonbaar land, een stuk dode zee. Manhattan zou een niemandsland worden, de komende tientallen jaren volkomen onbewoonbaar.'
  
  Ik vroeg niet verder. Gottlieb had me genoeg gedachten voer verstrekt.
  
  'Hoe gaat het?' vroeg Hawk nerveus, nog steeds op zijn rafelige sigaar kauwend.
  
  Een van de AXE-mannen draaide zich naar hem om. 'We moeten nog één riskant zaakje opknappen, meneer,' zei hij. Het zweet droop van zijn voorhoofd over zijn gezicht.
  
  Hawk en ik bogen ons over de anderen en keken nauwgezet toe.
  
  Op een bepaald ogenblik, toen ik dacht dat ze bijna klaar waren, riep Gottlieb: 'Nee, verdomme! Die niet!'
  
  De man die met het apparaat bezig was, hield op en leunde met zijn hoofd tegen de muur. Ik zag dat zijn handen een beetje trilden toen hij zijn ogen dicht deed en diep zuchtte. Toen schudde hij zichzelf om zich te vermannen. Hij ging verder met de twee anderen en nog geen tien minuten later draaiden de drie mannen zich om met een grimmige lijn van voldoening rond hun lippen geëtst.
  
  'Het is gebeurd,' fluisterde Gottlieb. 'De bom is onschadelijk.'
  
  Hawk en ik keken elkaar aan. Hij liet zijn adem ontsnappen. 'Dat was net een tikje te machtig voor mijn vermoeide lijf,' zei hij. Hij leunde tegen het bureau van de kapitein en haalde diep adem.
  
  Ik stond op en probeerde te glimlachen.
  
  Hawk pakte een nieuwe sigaar, stak hem op en blies zorgvuldig een kringetje. Het steeg op naar het plafond van de hut terwijl hij mij strak aankeek. 'Nu dit gebeurd is, Nick, valt er nog maar één ding te doen.'
  
  Ik knikte. 'Judas,' zei ik. 'En als ik het zeggen mag, meneer, liever dood dan levend.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  Het passagiersalarm werd onmiddellijk opgeheven en kapitein Bertoldi complimenteerde ons zowaar met het gelukte karwei. De veerboten, die net bij het schip waren aangekomen, werden teruggestuurd naar hun steiger. De Leonardo zou, met enkele uren vertraging, de haven binnenvaren.
  
  Kort nadat het bevel was gegeven, arriveerde de kapitein-luitenant van de Kustwacht op de brug waar Hawk en ik naartoe waren gegaan om overleg met de kapitein te plegen. 'Benedict was nergens te vinden,' meldde de kapitein-luitenant aan Hawk. 'Uw mensen zetten het onderzoek voort, maar hij is ondergedoken en hoopt aan ons te ontkomen wanneer de andere passagiers van boord gaan.'
  
  'Dat kan best,' zei Hawk zuur. 'In de drukte van de passagiers die allemaal tegelijk van boord willen, zal het voor ons bijna onmogelijk zijn ze allemaal goed te bekijken. En hij kan natuurlijk altijd weer van uiterlijk veranderen.'
  
  'Ik denk dat we daar wel op kunnen rekenen,' zei ik.
  
  Het schip meerde om vijf uur. De New York Post had al een speciale editie op straat met vette koppen. Een mensenmenigte verdrong zich op en rond de steiger; de politie probeerde hen in bedwang te houden. Overal waren verslaggevers en fotografen.
  
  Hawk posteerde agenten aan begin en eind van de loopbruggen.
  
  'Ik doe het van nu af liever op mijn eentje,' zei ik tegen hem.
  
  'Goed,' antwoordde hij. 'Ik blijf nog een poosje aan boord, zodat je weet waar ik ben als je me nodig hebt.'
  
  Gina en ik verlieten het schip vóór de ontscheping van de passagiers. Ik nam haar mee naar het douanegebouw en zei dat ze daar moest blijven.
  
  Er heerste grote chaos op de steiger, en ik had een pessimistisch gevoel wat het vinden van Judas betrof.
  
  'Je blijft toch in de buurt?' vroeg Gina.
  
  'Nee, ik ga de hele steiger afzoeken. Als we elkaar kwijtraken, neem dan een kamer in het Hilton Hotel en blijf daar tot je iets van me hoort.'
  
  'Goed,' zei ze, en kuste me op de wang. 'Wees voorzichtig.'
  
  'Jij ook.'
  
  
  
  Rond de steiger vermengden afhalers zich met nieuwsgierigen en de politie moest haar pogingen om de orde te handhaven opgeven. Ik bleef in de buurt van de loopbrug waar ook de twee andere AXE-agenten geposteerd waren. Eén keer hielden ze een passagier aan die een baard had en ze pakten hem even stevig aan toen hij bezwaar maakte. Ik liep snel naar hen toe en zei dat ze de verkeerde te pakken hadden. De baard bleek echt te zijn.
  
  Even na zes uur zag ik een man die net van de loopbrug was gekomen. In plaats van naar de douane te gaan, liep hij naar het eind van het gebouw waar een bewaker voor het hek van het parkeerterrein stond. Eerst zag ik hem alleen op de rug. Hij was goed gekleed en liep met een wandelstok. Zijn loopje kwam me bekend voor. Ik keek aandachtiger en zag de haarloze hand die een aktetas vasthield. Het zag er niet uit als echte huid. En de hand boog zich niet om het handvat van de tas zoals een echte hand zou doen. Net toen ik hem achterna wilde gaan, draaide hij zijn hoofd om en kon ik zijn gezicht zien. Hij had een snor en een zonnebril maar die doodskop was onmiskenbaar. Het was Judas. Toen hij mij zag haastte hij zich naar het eind van het gebouw. Er bevond zich een drom mensen tussen ons en ik moest me erdoorheen worstelen. Ik kwam maar langzaam vooruit, en toen ik me had los geworsteld, was Judas al bij het hek. Terwijl ik Wilhelmina trok en begon te rennen, zag ik dat hij de bewaker neersloeg en door het hek naar het parkeerterrein liep.
  
  Toen ik de bewaker had bereikt, was Judas niet meer te zien. De bewaker, die weer overeind was gekrabbeld, probeerde me tegen te houden, maar ik riep wie ik was en rende het hek door. Toen ik om een rij geparkeerde wagens heenliep, zag ik een taxi optrekken. Judas tuurde naar me door het achterraam.
  
  Ik duwde de Luger in zijn holster en rende naar een motorfiets die daar stond. Een groepje langharige jongelui was in de buurt en ik nam aan dat de motor van één van hen was. Ik keek en zag dat het sleuteltje in het contactslot zat. Ik wipte in het zadel. Het was een grote Honda, bestemd voor de grote weg, en de motor maakte een geruststellend geluid. 'Hee!' brulde een van de jongemannen.
  
  'Ik leen hem alleen maar even!' brulde ik terug. Ik gaf gas en stoof de taxi achterna.
  
  Toen ik de straat inreed, sloeg de taxi twee blokken verderop net linksaf. Ik slingerde me tussen het verkeer door. Ik begon de taxi in te halen en meende hem bij een verkeerslicht te kunnen pakken. Toen begon de taxi door de rode lichten te rijden. Judas had de chauffeur óf veel geld gegeven, óf hij hield een pistool tegen zijn hoofd. In tien minuten waren we op de snelweg naar Kennedy International Airport. Op de snelweg trok de taxi van me weg, maar ik dacht toch dat ik goed zat. Ik zag niet hoe Judas aan boord van een vliegtuig zou kunnen komen zonder dat ik hem op het vliegveld achterhaalde.
  
  Ik vergiste me. Toen ik de snelweg afsloeg in de richting van het stationsgebouw en poogde de afstand tussen de taxi en mij te verkleinen, slipte ik in een met olie besmeurde bocht en de motor gleed onder me uit.
  
  Gelukkig landde ik in een berm vol hoog onkruid en ik liep alleen wat japen en beurse plekken benevens een gescheurd pak op. Maar de motor was niet meer bruikbaar. Ik nam me voor de eigenaar later schadeloos te stellen en begon naar het vliegveld te lopen. Ik stak mijn duim op naar alle passerende auto's, maar men neemt tegenwoordig geen lifters meer mee.
  
  Ten slotte werd ik opgepikt door een vrachtwagen en we kwamen minstens drie kwartier na Judas op het vliegveld aan.
  
  Ik deed navraag en ontdekte dat er die avond een dozijn overzeese vluchten zou vertrekken. Eén ervan was een vlucht van Pan Am naar Rome. Ja, op het laatste ogenblik was een man ingestapt. Een zekere meneer Benedict.
  
  'Kan ik er nog bij?' vroeg ik.
  
  De man draaide zich om teneinde het vliegschema te bekijken en vervolgens blikte hij naar de klok. 'Moeilijk,' zei hij.
  
  Het toestel is tien minuten geleden vertrokken. Precies op tijd.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  Het viel te begrijpen dat Judas zonder dralen naar Rome zou terugvliegen. Daar was hij in de buurt van zijn hoofdkwartier en van Farelli met zijn revolverhelden. Hij zou waarschijnlijk nog niet weten dat we zijn ondergrondse complex op Sicilië hadden ontdekt.
  
  De volgende vlucht naar Rome vertrok pas de volgende ochtend. Maar over anderhalf uur ging er een toestel naar Londen, en aansluitend was er een vlucht naar Rome, zodat we rond ontbijttijd, een uur of zo nadat Judas was geland, zouden aankomen.
  
  Ik belde Gina op en zij nam een taxi van het Hilton naar het vliegtuig, terwijl ik onze biljetten kocht. Ik wilde haar bij me hebben omdat zij Giovanni Farelli zo goed kende. Toen ik Hawk opbelde en me verontschuldigde dat ik Judas was kwijtgeraakt, zei hij: 'Nou, het moet makkelijk zijn hem in Rome te vinden. Maar denk erom, als hij ontsnapt, heeft hij het ontstekingsmechanisme nog steeds.'
  
  'Moet ik contact opnemen met de politie in Rome of Interpol, zodat ze kunnen proberen hem op te pikken als hij landt?'
  
  'Nee,' zei Hawk. Zijn stem had die harde, kille klank die hij soms gebruikt. 'Als de politie hem te pakken krijgt, weet je niet wat er kan gebeuren. Nick, ik wil hem dood zien, zoals jij zelf al voorgesteld hebt.'
  
  Het verbaasde me niet dit te horen.
  
  Tegen de tijd dat we opstegen, waren Gina en ik volslagen uitgeput en we sliepen het grootste deel van de reis. Ik sliep niet diep, maar ik knapte er voldoende van op om verder te kunnen gaan. Gina sliep als een roos.
  
  In Londen konden we vlot en snel overstappen, en we kwamen even na acht uur in Rome aan. Het was een heldere, zonnige ochtend. Ik gaf de taxichauffeur het adres van een appartement dat ik van Gina had gekregen. Farelli nam zijn vrouwen daar mee naartoe, en Gina zei dat hij het af en toe ook gebruikte voor besprekingen met andere leden van de onderwereld. De politie was niet op de hoogte van het bestaan van het appartement, maar het leek me dat Judas het wél wist. Als hij Farelli o^middellijk na zijn landing had opgebeld, zou hij gehoord hebben dat het niet veilig was om naar Sicilië te gaan. Dus hadden ze wellicht besloten dat het appartement de veiligste plek was, en het was waarschijnlijk dat ze daar bijeen zouden komen om nadere plannen te maken.
  
  Bijna een uur nadat we geland waren, stopten we voor het flatgebouw. We wilden net naar binnengaan toen ik om de hoek een geluid hoorde.
  
  'Hou je gedekt,' zei ik tegen Gina.
  
  Ik rende naar de hoek van het huis en zag nog net twee mannen uit een zijdeur komen en naar een zilverkleurige Lancia lopen die aan de overkant van de straat geparkeerd stond. Eén van de twee was de lange, gladde Farelli en de ander was Judas - die op de in een kostuum verpakte Dood leek. Hij had geen vermomming meer, maar droeg wel de wandelstok bij zich.
  
  Ik sloeg meteen toe. Ik trok Wilhelmina. 'Zo is het ver genoeg,' riep ik. 'Rome is jullie laatste halte.'
  
  Hij reageerde veel sneller dan ik voor mogelijk had gehouden. Terwijl ik schoot, rende hij gebukt naar de auto. Wilhelmina blafte, maar ik miste en de kogel beet zich vlak achter hem in de straatstenen. Ik vuurde weer, raakte een bumper en hij verdween achter de auto.
  
  'Verdomme!' mompelde ik.
  
  Toen schoot Farelli. De kogel ketste af op het huis naast me. Ik werd gedwongen diep in elkaar te duiken toen hij weer schoot en ik voelde het prikken van een vleeswond aan de buitenkant van mijn linkerarm. Aan de andere kant van de auto zag ik een portier opengaan, maar ik had het te druk met het voorkomen door Farelli doodgeschoten te worden.
  
  Opeens hoorde ik Gina roepen. 'Schieten, Nick!' gilde ze. 'Hij is doodsbenauwd voor schieten!'
  
  Terwijl ik zag hoe Farelli zich omdraaide naar Gina, herinnerde ik me dat ze zijn minnares was geweest. Toen hij haar zag, werd hij een moment door zijn woede overmeesterd. Hij mikte en vuurde op haar. De kogel miste haar op enkele centimeters.
  
  Ik beantwoordde het vuur. Mijn eerste schot sloeg in de muur naast Farelli; het tweede trof hem in de nek. Hij schokte krampachtig en stortte neer op het trottoir.
  
  Twee kogels die vanachter de auto kwamen, floten rond mijn voeten. Een ogenblik later brulde de motor en Judas spoot weg door de smalle straat. Ik schoot op de wagen, maar slaagde er slechts in de achterruit te verbrijzelen.
  
  'Ben je in orde?' vroeg ik Gina.
  
  'Ja.'
  
  Ga naar je flat en blijf daar,' zei ik. 'Ik kom straks naar je toe.'
  
  Ze protesteerde, maar ik draafde al naar een Alfa Romeo 2000 die langs hetzelfde trottoir geparkeerd stond. Hij was niet op slot. Ik startte de motor met de ontstekingsdraden, sprong in de wagen en stoof Judas achterna.
  
  Na twee blokken zag ik hem. Hij reed drie blokken voor me uit en sloeg scherp rechtsaf in een poging me kwijt te raken. Ik nam met een keurige achterwielslip en gillende banden de bocht. Voor me uit sloeg Judas linksaf een straatje in dat naar een industriegebied voerde. Binnen de vijf minuten hadden we een half dozijn voetgangers de stuipen aangejaagd en bijna een botsing met twee voertuigen veroorzaakt. Maar Judas verminderde zijn vaart niet, en ik evenmin. Als we op een snelweg hadden gereden, zou de Alfa hem wel hebben ingehaald, maar bij dit soort rijden waren de wagens vrijwel gelijkwaardig en dat besefte Judas.
  
  Na nog eens vijf minuten had Judas een voorsprong genomen en was ik hem kwijtgeraakt. Maar toen ik een hoek van een pakhuis omsloeg, zag ik de auto in een geasfalteerde steeg staan, het portier wijd open. Ik remde gierend, sprong naar buiten en trok de Luger. Judas was nergens te zien. Ik bekeek de pakhuizen en was benieuwd of hij daar naar binnen was gegaan. Ik liep erheen, toen mij oog op een putdeksel viel. Er was niets ongewoons aan behalve dat het een tikje scheef lag. Ik liep er naartoe en bekeek het deksel nauwkeurig. De rand had een afdruk in het straatvuil gemaakt. Ik bukte me en luisterde. Ik hoorde gedempte voetstappen. Er was geen twijfel aan dat het de voetstappen van Judas waren.
  
  Ik voelde ondanks mezelf bewondering voor zijn sluwheid. Ondanks zijn slechte gezondheid en zijn kunsthanden was de man even slim als de spreekwoordelijke vos. Ik trok snel het putdeksel weg en liet me omlaag zakken, tot mijn schoenen de derde sport van de metalen ladder in de put raakten. Een scherpe stank steeg rondom me op. Het soort damp dat de ademhaling bemoeilijkt en hoe dieper ik in de put afdaalde, hoe donkerder het werd. In het duister onder me hoorde ik ratten schuifelen. Als Judas ontkwam met gebruikmaking van het enorme ondergrondse netwerk van kanalen en gangen die het rioleringssysteem van Rome vormden, was er een goede kans dat ik hem nooit meer zou terugvinden.
  
  En dat was het laatste dat ik wilde.
  
  Bij de Niagara-waterval was hij aan mijn greep ontsnapt. Maar nu zou hij me niet ontlopen, nu het alleen tussen ons tweeën ging, man tegen man. Ik verhoogde mijn snelheid en daalde rap de met slijm bedekte metalen ladder af.
  
  Toen ik eindelijk de bodem bereikte, kwam ik terecht op een smalle stenen richel. Over het eeuwenoude steen gorgelde traag een stroom vervuild en stinkend water. De stank was nu bijna overweldigend, de lucht nauwelijks in te ademen.
  
  Een vage lichtcirkel die van de straat boven me omlaag viel, gaf enig uitzicht. Ik bleef stram staan en luisterde in de pikzwarte schaduwen. Toen hoorde ik hem weer, het geluid van gehaaste voetstappen, die een meter of honderd rechts van me in de duisternis weergalmden.
  
  Wilhelmina lag in mijn hand. Ik bukte me diep en begon Judas te volgen in de sombere duisternis.
  
  Een warm, harig ding streek langs mijn voeten. Ik gilde bijna van verrassing, maar smoorde het geluid terwijl er een rat langs me schoot die piepend over de smalle richel wegrende. Het was moeilijk om tempo aan te houden, vooral daar de richel steeds glibberiger en vochtiger werd door het mosachtige laagje op de oude, verweerde stenen.
  
  Grote insecten zonder ogen hingen aan de lage zoldering. Ik zou niet verbaasd geweest zijn als ik ook vleermuizen had gezien. Slijm droop overal vanaf en de lucht was benauwd en drukkend. Maar niet half zo drukkend als Judas.
  
  Ik concentreerde me op zijn wegstervende voetstappen. Voor me uit glinsterde er iets in de duisternis. Ik drukte me tegen de muur en hield mijn adem in. Maar toen spoedde Judas zich verder en ik volgde hem met Wilhelmina in de hand.
  
  Toen ik een hoek omsloeg, werd ik plotseling gedwongen neer te duiken, waardoor ik bijna mijn evenwicht verloor en in het rioolwater tuimelde. Een kogel floot hoog over me heen en ik hoorde Judas weer verder hinken. Ik volgde hem in een kleinere rioolbuis, een groezelige gang die aanzienlijk smaller was dan de eerste.
  
  Opnieuw sloeg hij een hoek om; ik mikte en vuurde. De kogel raakte de hoeksteen en ketste weg. Ik had gemist en rende Judas achterna voor hij een te grote voorsprong kon nemen.
  
  Het was het klassieke spel van kat en muis. Bij elke zet die hij deed, gaf ik antwoord met hetzelfde gambiet. Maar toen ik de hoek van de gang omsloeg, was hij nergens te bekennen. Dit stuk riolering werd niet meer gebruikt. Het was er droog en het stonk er bijna niet. Dat verbaasde me aanvankelijk. Maar ik ontdekte al spoedig de reden waarom Judas deze gang ver onder de straat had gekozen. Ik zag een gat in de muur dat bedekt was geweest met een blikken plaat. Het geïmproviseerde luik lag nu op de grond. Ik bleef staan, luisterde en hoorde een geluid aan de andere kant van de opening. Toen klom ik naar binnen.
  
  Nu kon ik rechtop gaan staan. Ik bevond me in een tunnel die bezaaid lag met troep en losse stenen. Terwijl ik daar stond, hoorde ik in de verte geluid. Blijkbaar kende Judas deze uitgang uit de riolering en wilde hij deze gebruiken om mij kwijt te raken. Ik kwam er spoedig achter hoe hij dat van plan was te doen. Voor me uit verscheen een licht en ik zag Judas in silhouet. Hij schoot twee keer op me. Eén kogel vloog vrijwel door mijn mouw. Nu werd de jacht gevaarlijker vanwege de duisternis.
  
  Ik liep verder naar de verlichte opening. Toen ik die bereikte, zag ik dat de tunnel uitkwam in een kleine ruimte waar een lichtpeertje hing. Ik keek om me heen. Nu wist ik waar we ons bevonden. In een nis in de muur lagen de botten van wellicht vijftig mensen wier schedels erbovenop waren gestapeld, vanwaar ze me grimmig aankeken. Judas had me naar de catacomben gevoerd, de tunnels onder de stad waar de vroege christenen zich hadden verscholen voor hun kwelgeesten. Ik kwam tot de conclusie dat dit de catacomben van St. Callixtus moesten zijn, de meest beroemde van alle Romeinse catacomben. Hoewel het hier verlicht was, stonden deze ruimten niet op het toeristenmenu.
  
  Ik liep de ruimte door en ging Judas achterna. Het werd weer vrij donker omdat er slechts hier en daar een peertje hing. Nu hoorde ik Judas hijgen, het bewijs dat hij aan het verzwakken was. Ik berekende dat het al geruime tijd geleden was dat hij een insuline-injectie had gehad en dat door de achtervolging zijn stofwisseling in de war gebracht werd. Hij zou het niet lang meer kunnen volhouden. Maar ik wilde niet dat hij zo ver kwam dat hij zich tussen de toeristen zou kunnen mengen. Ik versnelde mijn tempo.
  
  Al spoedig kwam ik bij een tweede ruimte met dezelfde verlichting als de eerste. Ik zag Judas niet, dus stormde ik de zaal binnen. Evenals in de eerste zaal lagen hier stapels botten met schedels op planken in de muren. Ik was halverwege de ruimte, toen ik rechts van me een zware ademhaling hoorde zwoegen.
  
  Ik draaide me snel om. Judas leunde tegen een stapel dorre, broze beenderen. Zijn gezicht was asgrauw en bezweet. De man was vel over been en zijn doodskop leek meer op de schedels op de planken dan op het hoofd van een levende. Vroeger was hij al een lelijke man geweest, maar nu was hij ijzingwekkend grotesk.
  
  Hij haalde onregelmatig en piepend adem. Op zijn onderlip lag een laagje schuim. In zijn hand hield hij een stompe revolver, een Smith & Wesson .44 Magnum. Als hij me daarmee trof, zou ik rest van de stoffelijke overschotten in de catacomben uiterst snel gezelschap komen houden.
  
  Hij lachte reutelend terwijl ik mijn volgende zet uitdacht. De lach rolde uit hem als kiezelstenen op een ruit; de kunsthanden zwaaiden onzeker aan de uiteinden van zijn trillende armen. De rechterhand met de revolver was glad en als van was.
  
  'Nu kan ik je eindelijk doden, Carter,' kraste hij.
  
  Ik dook naar de grond en kwam neer tussen de botten die ik onder me voelde kraken. Judas' revolver blafte - en miste me op een kilometer. Ik kwam omhoog en richtte de Luger op zijn borst. Mijn vinger kromde zich rond de trekker, maar ik schoot niet.
  
  Judas liet de hand met de revolver in zijn schoot vallen en tuimelde achterover tussen de botten. Zijn gezicht was vertrokken, zijn ogen werden glazig. Het hijgen klonk een moment zeer luid, hield toen plotseling op. Zijn lichaam verstijfde en de revolver viel uit zijn hand. Toen sloeg zijn hoofd tegen de muur - zijn ogen waren opengesperd in een diabetisch coma.
  
  Ik kwam overeind en liep naar hem toe. Net toen ik me over hem boog, schokte zijn lichaam hevig en bleef toen stil liggen. Ik voelde zijn pols. Er was geen polsslag.
  
  Ik stond op, duwde de Luger in mijn holster, en keek neer op het aangeklede skelet tussen de ongeklede beenderen. Judas was dood, het geheim van het nucleaire ontstekingsmechanisme was veilig, en ik verlangde terug naar het zonlicht.
  
  Ik liet het lichaam daar liggen en liep door een beter verlichte tunnel naar de ingang van de catacomben. Judas zou wellicht niet gevonden worden voordat hij er precies zo uitzag als de anderen in de grauwe tunnels. Als hij niet werd gevonden voor zijn kleren waren weggerot, zou hij wellicht beschouwd worden als de stoffelijke resten van een vroege christen. Ik had nauwelijks de tijd om de zwarte humor hiervan tot me te laten doordringen, toen ik op een groep toeristen stuitte die op weg naar de uitgang waren.
  
  De Italiaanse gids keek naar me. 'Kom, kom!' zei hij. 'U moet bij het gezelschap blijven, signore! Het is bijna afgelopen.'
  
  Ik voegde me bij hen en liep mee naar het licht voor ons uit. 'Neem me niet kwalijk,' zei ik tegen de gids. 'Ik kreeg wat oponthoud door een nogal griezelig tafereel daar.'
  
  De gids grinnikte. 'Het ergste komt nog, signore.'
  
  Ik dacht aan de jaren en opdrachten die me nog te wachten stonden, als ik er tenminste het leven bij hield. 'Ik hoop dat u geen familie bent van Nostradamus, de profeet,' zei ik.
  
  Hij scheen de grap niet te begrijpen.
  
  Maar daar maalde ik niet om. Eén ding was zeker: Judas was dood. Wat me hierna te wachten stond, wist niemand. Dus in plaats van me bezig te houden met de toekomst, keerde ik terug tot het heden, het hier en nu. En toen dacht ik aan Gina en begon te grijnzen. De hanigste grijns die je je maar kunt voorstellen.
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Hoe was dat nou mogelijk? Nick Carter zag zich tijdens een routineklus plotseling genoodzaakt het document te verstoppen in het museum van het Vaticaan. Een willekeurige Etruskische vaas leek hem daartoe geschikt.
  
  Maar het ging helemaal niet om Nick Carter en zijn bezigheden, bleek later, toen Carter probeerde het document terug te halen. Want op dat moment was hij de onverwachte getuige van een uiterst professionele, gigantische kunstroof.
  
  En terwijl de kunstschatten, waaronder de Etruskische vaas, één voor één via het raam naar buiten verdwenen, keek Carter recht in het gezicht van de man die allang dood was, of had moeten zijn: Mr. Judas.
  
  Judas ging meer met het document doen dan Hawk en Carter in hun afschuwelijkste dromen zelfs konden vermoeden ...
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"